| |
| |
| |
Devaluatie
Inzonderheid op het gebied van het Muntwezen is de mensch van nature geneigd tot alle kwaad.
N.G. Pierson in 1887
In den jaargang 1881 van dit tijdschrift komt een artikel getiteld De Muntkwestie van Prof. Mr. N.G. Pierson voor, dat de belangstelling van lezers van dezen tijd verdient. Het is leerzaam, want het spreekt over moeilijkheden in het geldverkeer, die doen denken aan de bezwaren, die we in deze crisis-jaren ondervinden. De tijden waren toen ook niet gemakkelijk. Men worstelde tegen een opkomende crisis op landbouwgebied, die, zooals we thans weten, lang zou duren; men streed tegelijkertijd over de basis, waarop het geldwezen, dat gedesorganiseerd was, gefundeerd behoorde te worden. Men had aanhangers van den zuiveren gouden, van den zilveren en van den dubbelen standaard. Men miste, als we bij het heden mogen vergelijken, de voorstanders van het geld zonder metalen fundament en men had het ruilverkeer gebaseerd op grondstoffen-paketten nog niet uitgevonden. Er waren wel landen, die niet bij machte waren een duur metaal als basis voor hun munt in gepantserde kluizen op te slaan, en die dus met ongedekt papiergeld werkten (Oostenrijk, Rusland); deze streefden echter naar verbetering. Er waren zilver- en goudlanden, men kende in Amerika de partij der inflationisten en evenals thans heerschte in het internationaal geldverkeer een ware chaos.
Groot was de vreugde van Pierson over het samenroepen, op verlangen van Amerika, van de Parijsche Muntconferentie in 1878. Wel bleef Duitschland weg, maar alle andere Staten van eenige beteekenis waren aanwezig. Het resultaat van de vergaderingen was echter bedroevend. Grooter gemeenplaatsen, dan
| |
| |
de besluiten behelzen, zegt Pierson, zijn op het gebied van het Muntwezen nooit verkondigd.
Toch achtte de optimistische schrijver de samenkomst van groote beteekenis, omdat ze de muntkwestie verhief tot een vraagstuk van internationaal belang, welks oplossing door samenwerking van alle beschaafde landen moest worden beproefd. Ze toonde aan welk een band van solidariteit door de verbetering der vervoermiddelen en de daaruit geboren uitbreiding van het handelsverkeer tusschen de beschaafde naties van deze aarde werd gelegd. Officieel werd uitgesproken, door een publieke daad werd bevestigd, dat een groot volk zijn muntwezen niet eigendunkelijk kan regelen, zonder gevolgen te veroorzaken, die voor de anderen schadelijk kunnen zijn.
Met dat groote volk doelde Pierson op Duitschland, dat in 1873 zonder overleg met andere landen te plegen, was overgegaan tot den gouden standaard. De vrije aanmunting van zilver werd verboden, zilver werd in groote hoeveelheden ontmunt en het metaal op de markt gegooid, waardoor een prijsdaling, die door andere oorzaken dreigde, werd verscherpt. Landen, die nog vrije aanmunting van goud en zilver toelieten, werden met het goedkoope zilver overstroomd; het goud werd uitgedreven, waardoor ze gedwongen werden hun muntwezen te herzien, wat hierop neerkwam, dat ook zij nog alleen aanmunting van goud toelieten.
Een snelle, lang aanhoudende daling van den zilverprijs zette in, die moeilijkheden veroorzaakte in de zilverlanden.
De zelfstandige daad van Duitschland gaf aanleiding tot een waren chaos op het gebied van het Muntwezen, en de geschiedenis leverde hier het bewijs, dat het in het algemeen belang noodig is, dat de leidende landen op het gebied van den wereldhandel overleg plegen omtrent vraagstukken het geldwezen betreffende, daar ze anders gevaar loopen een algemeene desorganisatie van het ruilverkeer te veroorzaken.
Ruim vijftig jaren zijn verloopen sinds de conferentie in Parijs; de wereld is de lessen der geschiedenis vergeten en ze toont zich niets wijzer dan weleer. Thans wordt door bijna alle landen met hun valuta geknoeid met de bedoeling daardoor zekere voordeden te bedingen, die door anderen worden betaald; men leeft in den waan, dat het mogelijk is door op onverhoedsche manier mede-aardbewoners te benadeelen welvarender te worden
| |
| |
en men schuwt overleg, omdat het resultaat van elk gezond onderhandelen een offer eischt van alle partijen tot voordeel van iedereen. Intusschen keert de oude welvaart niet terug. Op den bodem der ellende strijden alle beschaafde landen een meedogenloozen vernietigings-oorlog; wanhoopsmaatregelen volgen elkaar op, men mist den tijd om een oogenblik adem te scheppen, om na te gaan, wat gebeuren moet om uit de voortdurende misère te komen. Dwaze denkbeelden overheerschen en komen tot uiting bij besprekingen, die zoo nu en dan tusschen partijen worden gevoerd. Pierson klaagde over gemeenplaatsen; wat zouden wij gelukkig zijn als die alleen de notulen van internationale conferenties vulden.
Toch schept de wanhoop langzamerhand eenige bezinning. Men is het nog over geen enkel onderwerp eens, niet over de oorzaken van de crisis, niet over het terrein, waarop ze eigenlijk woedt, niet over de middelen waarmede men haar bestrijden moet, maar over één punt begint eenstemmigheid te heerschen. Het wordt weifelend erkend, dat geen herstel mogelijk is, als de onoverkomelijke hindernissen aan het ruilverkeer in den weg gelegd niet worden opgeruimd. Men heeft langen tijd in de praktijk van de handelspolitiek de stelling zien verdedigen, dat welvaart alleen mogelijk is bij grooten uitvoer. Men streefde vooral naar actieve handelsbalansen, bevorderde den uitvoer, belemmerde den invoer; geleidelijk echter dringt het nu door dat uitvoer niet alleen-zaligmakend is, dat er verband bestaat tusschen in- en uitvoer, zoodat men niet export kan bevorderen zonder op den duur grooteren import uit te lokken. Deze verheldering der geesten is een overwinning door den nood der tijden bevochten, doch ze geeft nog geen aanleiding tot een politiek, die met de wetenschap in overeenstemming is. Nog gaat men overal voort den uitvoer te stimuleeren, den invoer te bemoeilijken. Men spant nog steeds alle krachten in om den invoer zoo duur, den uitvoer zoo goedkoop mogelijk te maken; zoo noodig geschiedt dit door invoerrechten en uitvoerpremies.
Het moet een ieder, die over het probleem doordenkt, duidelijk worden, dat een land dat tracht steeds duur te koopen en goedkoop te verkoopen, verarmt, en dat de beschaafde wereld, die nu al vele jaren dit systeem ijverig toepast haar welvaart moet zien verminderen. Deze theorie is haast tè eenvoudig om indruk
| |
| |
te maken, ze heeft echter op vele in gewikkelde theorieën vóór, dat ze door de praktijk bevestigd wordt.
We mogen als axioma's, waarop we onze volgende beschouwingen willen bouwen, aannemen:
1. | dat de wereld tot herstel uit den heerschenden nood behoefte heeft aan een ruimer ruilverkeer; |
2. | dat het zinloos is voort te gaan met verlies-latende uitvoeren en het opdrijven van de prijzen der goederen, die men wil koopen; |
3. | dat er verband is tusschen den in- en uitvoer van een land, zoodat men onmogelijk den import steeds kan verminderen zonder den export te benadeelen; |
4. | dat de invoer voor elk land belangrijker is dan de uitvoer, daar de eerste ons de goederen brengt, waaraan we behoefte hebben, de laatste slechts dient tot betaling. |
Verschillende redenen hebben er de landen toe gebracht jarenlang in strijd met bovenstaande axioma's te handelen. Het zou onbillijk zijn te ontkennen, dat er argumenten voor de averechtsche politiek werden aangevoerd, die haar eenigszins begrijpelijk maakten; deze waren echter steeds gericht op de onmiddellijke bestrijding van bestaande ongewenschte toestanden en daardoor kortzichtig. Ze wijdden b.v. alleen aandacht aan werkloosheid in een bepaalde branche, trachtten die te bestrijden en verloren de verder-reikende gevolgen uit het oog. Het spreekt vanzelf dat zeer vaak de getroffen maatregelen benadeeling voor andere landen beteekenden, waardoor ze veelal repressailles uitlokten. Zoo ontbrandde langzamerhand de funeste strijd van allen tegen allen, waarin alle redelijkheid uit het oog werd verloren. Men zocht naar steeds geraffineerdere middelen om te doen, wat men wist dat verkeerd was, n.l. de belemmering van het onderling verkeer. Aanvankelijk waren de wapenen: invoerrechten en uitvoerpremies, weldra volgden contingenteeringen, tenslotte trachtte men door valuta-manipulaties te bereiken, wat andere methoden niet tot stand brengen konden.
De verlaging van de waarde van de munt werkt invoer-belemmerend en uitvoer-bevorderend, ze is als het ware tegelijk invoerrecht en uitvoerpremie. Dat is voor velen de groote aantrekkelijkheid en wonder boven wonder zelfs voor theoretici, die steeds in woord en geschrift den klassieken vrijhandel hebben verdedigd.
| |
| |
Er wordt hier natuurlijk niet gesproken van de landen, die na den oorlog bankroet zijn gegaan en die door de intense verarming niet in staat waren hun verplichtingen na te komen. Voor hen was de devaluatie een accoord na het failissement, waartegen men alleen het bezwaar in brengen kan dat er geen curator was, die voor de eerlijke afwikkeling der zaken waakte en dat de crediteuren geen woord meespreken konden in de regeling, die het faillissement beëindigde.
Hier wordt alleen gedacht aan de landen, die hun munt devalueerden als handelspolitieke maatregel, geheel vrijwillig of zoogenaamd gedwongen door de omstandigheden. Dit ‘zoogenaamd’ doelt op het feit, dat het niet voldoende is te wijzen op sterke goudonttrekkingen, om daarmede aan te toonen, dat de macht tot handhaving van de munt wordt ondermijnd, maar dat een land tevens moet bewijzen alle maatregelen te hebben genomen om dien uitwaartschen goudstroom te stoppen.
De devaluaties, die in de laatste jaren tot zulke hevige beroeringen aanleiding hebben gegeven, die van Engeland, Amerika en België, waren vrijwillig; door geen dezer landen werden de noodige maatregelen genomen om meester van den toestand te blijven. Men meende in die landen door devaluatie voordeden te kunnen behalen op de andere landen, die trouw bleven aan het goud. Hoe zou Pierson oordeelen over deze landen, die door eigendunkelijk optreden den chaotischen toestand schiepen en verergerden, waarin we thans leven? Wat zou hij zeggen over de beschaving van de landen, die ruim 50 jaren geleden de muntkwestie tot een vraagstuk verhieven, dat door internationale samenwerking moet worden opgelost?
Pierson heet verouderd, en is helaas door vele economen vergeten. Dit is geen reden om niet nadrukkelijk vast te stellen, dat hij gelijk had en dat we dit in de huidige periode van ernstige onrust moeten bedenken. Het is de plicht van de regeeringen van alle landen, die betrokken zijn bij den wereldhandel, ertoe mede te werken dat zoo spoedig mogelijk aangestuurd wordt op een oplossing van het probleem, dat het herstel van de welvaart belemmert. Men moet tot elken prijs terug uit de heidensche verwarring tot een gezond geldverkeer.
Is het daarvoor noodig dat Nederland de goudwaarde van zijn
| |
| |
munt wijzigt? Thans kan de vraag, die de gemoederen in ons land verontrust, zóó gesteld worden; eenigen tijd geleden had ze anders moeten luiden. Toen toch vond de meening, dat het goud als standaard geheel vervallen moest ernstigen aanhang en werd door aanhangers van deze leer gewezen op de paradox, ‘dat een geldeenheid stabiel wordt genoemd, die in voortdurend wisselende waardeverhouding staat tot alle goederen en diensten in het economisch verkeer en slechts waardevast is ten opzichte van een goed, dat vrijwel niet in den handel is, dat men als men het koopen kan niet verlangt en als men het verlangt niet kan koopen.’ Zij, die deze opvatting verkondigden, wenschten een ‘managed currency’, die een basis zou vinden in een goederenindexcijfer. Het is echter gebleken, dat geen land op den duur een geldeenheid aandurft, die niet op één of ander goed is gefundeerd. Landen, die devalueerden, keerden voor een deel onmiddellijk of na eenigen tijd naar het goud terug, alleen de sterling-groep en Japan hebben dezen stap nog niet gedaan, doch kondigden reeds aan, dat ze op het tijdstip dat hun daartoe gelegen komt tot het goud weer zullen keeren. De politiek van het land, dat deze groep leidt, Engeland, toont duidelijk aan dat het goud als standaard-metaal niet voorgoed gebannen blijven zal. Het is dus overbodig op de vraag in te gaan of het onder de omstandigheden, waarin we op dit aardsche tranendal moeten leven, mogelijk is het geld te baseeren op een, zoo weinig houvast biedende basis als een indexcijfer, ook al zou men theoretisch vermogen te verklaren, dat men op deze wijze alleen een waarachtig waardevast geld zou kunnen scheppen.
Een metalen standaard wordt door alle landen erkend als de eenig mogelijke. Sommige landen houden nog vast aan het zilver; er is in sommige kringen verlangen naar den dubbelen standaard van goud en zilver, meestal echter geeft men aan goud alleen de voorkeur.
Het is geen gewaagde veronderstelling, dat voorloopig de gouden standaard door de voornaamste landen weer zal worden aanvaard, vandaar dat het probleem, dat om bespreking vraagt, in den aanvang van deze paragraaf zoo eenvoudig werd gesteld.
De voorstanders van devaluatie wijzen gaarne op de sterke opleving in de landen, die tot verlaging van de waarde van hun munt overgingen. Als we aannemen, dat ze zich hierin niet ver- | |
| |
gissen, dan zou dit feit op zichzelf geen argument zijn. Men kan zonder twijfel door monetaire maatregelen leven in de brouwerij brengen, werkloozen van de straat halen, doch dit zegt nog niet dat men daardoor uiteindelijk in een betere positie komen zal. Men denke slechts aan de inflatie-perioden, die ruim 10 jaar geleden eenige landen tegronde richtten, om tot de erkenning te komen, dat een kunstmatige opleving gevolgd kan worden door een geweldige inzinking. Bovendien staat niet vast, dat de devaluatie de oorzaak van de thans zoo gaarne gesignaleerde opleving is. Eenige voorbeelden kunnen dezen twijfel verduidelijken. Amerika nam vele maatregelen tegelijkertijd, - wie zegt nu dat juist die devaluatie aan het vervallen economische leven nieuwe krachten gaf? Wie zou verder durven beweren dat dit groote land door de moeilijkheden heen is en dat het er beter voor staat dan ons land? Engeland ging van den vrijhandel over tot bescherming, sloot de Ottawa-overeenkomst en devalueerde. Pleit het vóór de devaluatie, dat verscheidene industrieën nog geweldige invoerrechten noodig hebben om in stand te kunnen blijven? Zouden de vrijhandelaren, die onder de devaluisten gevonden worden, uit den opbloei, die zij meenen in Engeland te constateeren tot protectionisten worden? Zuid-Afrika is ook een dankbaar voorbeeld. Zou dit goud-produceerend land waarlijk zijn opkomst aan de muntverzwakking te danken hebben? Het lijkt onmogelijk, dat er velen zijn die dit gelooven! En Zweden? Speelt in den opbloei van Zweden de gelukkige(?) factor dat er zoo'n vraag naar oorlogsmateriaal, dat door dit land wordt voortgebracht, is, niet een belangrijke rol? Dan komt nog Denemarken! Dit arme land devalueerde iets verder dan de andere sterling-lotgenooten, en is het
daardoor tot welvaart gekomen? Zou Holland, dat niet devalueerde, zijn positie met die van Denemarken willen ruilen? Men wijst gaarne op den toenemenden uitvoer van de landen, die tot muntverzwakking overgingen, maar vergeet daarbij, dat export alleen zin heeft als hij winst laat. En door de felle concurrentie, door de valuta manipulaties en door export-premies wordt op vrijwel alle uitvoeren verloren. De waanzin dezer tijden spreekt wel het duidelijkst uit het feit, dat de consumenten alleen die producten goedkoop kunnen verwerven, die van buiten komen en die niet in het eigen land worden gemaakt. - ‘Eigen fabrikaat’ is tot een vloek geworden,
| |
| |
want het beteekent dat men dit eigen product goedkoop naar de buren ziet gaan en het zelf duur moet betalen.
De voordeden, gewonnen door de landen, die heil zochten in devaluatie zijn wel zeer problematiek. Ja, hoort men zeggen, maar het gaat òns toch wel buitengewoon slecht. Als dit zoo is, wat voor twijfel vatbaar blijft, dan mag men niet uit het oog verliezen, dat vele factoren medewerken om ons den druk der tijden zwaar te doen voelen. Allereerst de economische débacle van onze Oosterburen! - daarna het protectionisme van Engeland, tenslotte het stoppen van een der bronnen van onze welvaart: Nederlandsch-Indië. Wij zijn een volk, dat dicht opeen gedrongen leeft op een klein gebied, waar in vergelijking met andere landen steeds ruim genoten werd van het goede der aarde. We hadden een belangrijk aandeel in den wereldhandel en deze is sterk getroffen door de belemmeringen, die hem in den weg werden gelegd. Wij kunnen niet op het niveau blijven leven, dat we bereikt hadden, als het ruilverkeer tot minimale proporties wordt terug gebracht. Een zoo dicht bevolkt land kan niet in welvaart bestaan in een autarkische wereld. En aan de autarkie verandert een devaluatie niets.
Wat verwacht men dan toch van een verlaging van de waarde van ons geld? Men kijkt vooral naar Engeland. Dat is het Paradijs, waarnaar de devaluisten smachten. Toch is de rol, die door dit land gespeeld werd, niet verheffend. In September 1931 verliet het den gouden standaard en veroorzaakte daarmede een geweldige verscherping van de crisis. 1932 is wel het donkerste jaar geweest, dat we aanschouwd hebben. Het pond zocht echter geen vast punt, doch zakte voortdurend verder weg en thans valt nog niet te voorspellen, waar het op den duur heen zal gaan. De onrust, waarin we, in deze dagen van moeilijkheden in de goudlanden, verkeeren, weerspiegelt zich in de schommelingen van het pond, dat daardoor in vergelijking tot de munten, die nog of weder op goud staan, is gestegen. De Engelsche regeering laat door één harer scheppingen, het Equalisation Fund, wanneer dit haar gunstig voorkomt, in de valutamarkten ingrijpen en drijft een grootschen handel in geld en goud. Het is niet onmogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat ze hieraan verdient; de politiek, die ze volgt, is echter onbegrijpelijk. Het is mogelijk, dat het groote fonds gebruikt werd om mede te werken aan de aanvallen, die het
| |
| |
goudblok de laatste maanden had te doorstaan, het kan echter ook dat zoo nu en dan ingegrepen werd om te voorkomen dat het pond te hoog steeg, dus ter bescherming van de goud-valuta's. Toch moet volgens de uitlatingen van den Engelschen minister Chamberlain het verlangen van de Britsche regeering zijn, dat de goudlanden hun standpunt verlaten en overgaan tot besnoeiing van de muntwaarde. Deze eisch is raadselachtig. De Engelsche regeering is van meening, dat ‘aanpassing’ zonder devaluatie onmogelijk is en maakt zich bezorgd over de voortgezette deflatie in de goudlanden. Ze vergeet echter, dat de deflatie minder diep zal behoeven te gaan, als een einde wordt gemaakt aan de onzekerheid op de valuta-markt. Daardoor toch zou een verbetering van het internationaal verkeer mogelijk worden, en men is het er over eens, dat alleen daardoor een algemeene opleving kan worden bereikt.
Typeerend voor de heerschende verwarring is, dat vanuit Engeland waarschuwende klanken tot België werden gericht voor het geval dit land na de toegepaste devalutatie zijn exporten zou vergrooten. En toch wordt van Frankrijk, Zwitserland en Nederland geëischt, dat ze de waarde van franc en gulden zullen verlagen. Wat ziet het Britsche rijk daar voor voordeden in? Is een devaluatie van franc en gulden practisch niet hetzelfde als een verhooging van de waarde van het pond? Waartoe diende echter de depreciatie van sterling, als deze thans door de politiek van Frankrijk, Nederland en Zwitserland weer voor een deel teniet zou moeten worden gedaan? Dit is één der vele onoplosbare problemen.
Is Engeland ‘te ver’ aangepast? Dat zou een oplossing kunnen zijn, maar ieder ingewijde weet wel dat dit niet zoo is. Een onvervalscht Hollandsch devaluist Prof. Dr. G.M. Verrijn Stuart, schrijft in de Economist van April 1935, dat Engeland nog met zooveel interne aanpassingsproblemen opgescheept zit. Engeland is dus na vier jaren van devaluatie nog op geen stukken na door het aanpassingsproces heen; was dan de funeste monetaire politiek, die zooveel ellende veroorzaakte ook maar voor 1% verantwoord? Hierop pleegt men te antwoorden dat de nadeden van die politiek niet aan Engelsche zijde werden geleden. In dit verband herleze men den ‘verouder den’ Pierson. Deze zag helder in, dat geen land op den duur tot welvaart komen kan, als
| |
| |
het maatregelen neemt, waardoor het de internationale samenwerking verstoort, omdat het daardoor een algemeene verarming oproept, waarvan het zelf den weerslag moet ervaren.
Welke voordeden ziet men in die veel omstreden devaluatie, dat men haar zoo hartstochtelijk in ons Vaderland propageert? Wat verwacht men van de nieuwe wanorde, die zal ontstaan als het goudblok onder de herhaalde aanvallen van belanghebbenden zou bezwijken?
Allereerst hoopt men, dat de export-bedrijven belangrijke voordeden van een devaluatie zullen genieten, waardoor onze uitvoeren zouden kunnen toenemen en wederom winsten met onzen export zouden kunnen worden behaald.
Nemen we aan dat de omstandigheden verder ongewijzigd zouden blijven, dan zouden door een verlaging van de waarde van onze munt de goederen, welke we in het buitenland moeten koopen in prijs stijgen, zoodat onze debiteuren onze vorderingen met minder goederen zouden kunnen voldoen. Dit zou een direct verlies beteekenen. Onze schulden, die voor het grootste deel in buitenlandsche valuta luiden, zouden met dezelfde hoeveelheid goederen betaald kunnen worden, waarmede echter meer guldens gemoeid zouden zijn. Waar we crediteuren-natie zijn zou de afwikkeling van de balans van schulden en vorderingen zonder twijfel nadeelig zijn.
Invoergoederen zouden duurder worden. Waar wij vele grondstoffen moeten importeeren, zouden dus de binnenlandsche prijzen van de meeste producten oploopen. Het is bezwaarlijk vooruit te zeggen hoeveel, hieromtrent loopen de meeningen uiteen. Deze prijsstijging zou onmiddellijk gevoeld worden door allen, die van een vast inkomen moeten leven, practisch zou ze de beteekenis hebben van een loonsverlaging.
Nu is die loonsverlaging het doel van hen, die middels devaluatie het exportbedrijf willen verlevendigen, want zij betoogen terecht dat doordat de loonen, uitgedrukt in buitenlandsche valuta, zouden dalen, de prijzen, die op de wereldmarkten genoteerd zouden moeten worden, lager zouden kunnen zijn. In zeer vele gevallen verlangen belanghebbenden dan ook niet anders dan een verlaging van de loonen, die volgens hun meening op de tegenwoordige basis te hoog liggen. Voor zoover dit het geval is, verdient rechtstreeksche loonsverlaging verreweg de voorkeur,
| |
| |
vooral omdat men daardoor juist diè loonen treffen kan, die onze concurrentie-kracht verlammen, terwijl de loonen, die reeds aangepast zijn, ongewijzigd kunnen blijven. Door devaluatie bereikt men een hoogst onbillijke en veelal ongemotiveerde aantasting van den loonstandaard. Het is daarom zoo onbegrijpelijk dat verschillende vakvereeniging-leiders, die zich zóó scherp tegen loonsverlaging plegen te verzetten, voorstanders van devaluatie zijn. Men mag hier niet over het hoofd zien, dat vele loonen al tot minimale proporties zijn teruggebracht en dat de arbeiders veelal bereid zijn gevonden zoover te gaan als voor de instandhouding van bepaalde bedrijven noodig was. Zouden deze arbeiders nu door een devaluatie getroffen moeten worden, omdat de werkers in beschutte bedrijven weigeren zich iets aan te trekken van de heerschende misère?
Stelt men zich intusschen de voordeden in het exportbedrijf niet àl te rooskleurig voor? In sommige gevallen zal bij een matige devaluatie ons aanbod op de wereldmarkt tot loonende prijzen worden opgenomen, als de exporteurs althans niet hun prijs met de volle verlaging van de geldwaarde zouden verhoogen. Dit laatste mogen we natuurlijk wel aannemen. Zou dan echter het buitenland ook bereid zijn meerdere goederen te aanvaarden? Hetgeen we gezien hebben na de devaluatie van de Belga geeft in dat opzicht niet veel hoop. Worden we thans niet telkens nog gewaarschuwd, dat onze invoeren in bepaalde landen te groot zijn? Liet Engeland nog niet pas een waarschuwend woord los naar aanleiding van onzen eieren-uitvoer? Onze groote klant in het Westen zal stellig niet meer plaats voor onze goederen inruimen, zoolang daar de tegenwoordige mentaliteit blijft heerschen. En de groote kooper aan onze Ooster grenzen? Over dezen behoeven we niet te spreken, want het wordt met den dag duidelijker dat onze uitvoer naar Duitschland niet alleen voor geen uitbreiding vatbaar is, maar dat hij stellig ingekrompen zal moeten worden. Hier zijn onze prijzen thans reeds op een hooger basis gebracht, doch wat geeft ons dit als de betalingen niet binnen komen?
Natuurlijk blijft de mogelijkheid voor voordeden, die we zouden behalen op markten, waar we met andere Westersche naties moeten wedijveren. Dit zijn er niet veel, want de meeste koloniale gebieden zijn door preferentieele overeenkomsten met hun moederland verbonden, en in talrijke zelfstandige landen speelt de
| |
| |
prijs geen rol, doch moet bij elke transactie een compensatieprobleem worden opgelost.
Het is niet waarschijnlijk, dat onze uitvoer kwantitatief belangrijke voordeden aan een devaluatie zou ontleenen, dus blijft de toestand zóó dat we in goud uitgedrukt minder voor onzen uitvoer zouden ontvangen, dus goedkooper dan thans zouden gaan verkoopen, terwijl we onze importen in goud uitgedrukt, even duur zouden betalen. We zouden hierdoor zoowel in goud als in nieuwe guldens nadeelig uit zijn, daar onze invoeren noodzakelijk onze uitvoeren zullen moeten overtreffen, teneinde betaling op onze oude uitstaande vorderingen te krijgen.
Sommige devaluisten verwachten gouden bergen voor de scheepvaart. Men hoort vaak verkondigen, dat onze scheepvaart bezwijkt aan de te hooge lasten, waaronder al weer de loonen de voornaamste factor zijn. In het driemaandelijksch overzicht van de Amsterdamsche Bank van April 1935 geeft de heer C.J.P. Zaalberg een overzicht van de loonen in de scheepvaart voor de verschillende landen. Daaruit blijkt, dat de hoogte der loonen geen verband houdt met het al of niet handhaven van den gouden standaard, al zijn dan ook de Hollandsche loonen het hoogst. Ze verhouden zich als volgt:
|
Matroos |
Stoker |
Holland |
£ 10.16. 3 |
£ 11. 7.- |
Duitschland |
£ 8. 5. 8 |
£ 8.12.- |
Groot Brittannië |
£ 8. 2.- |
8.12.- |
Italië |
£ 8. 1.- |
8.10. 8 |
Zweden |
£ 7.16. 8 |
£ 7.16. 8 |
België |
£ 7.16. 2 |
£ 8. 8. 5 |
Frankrijk |
£ 7.14. 2 |
£ 8. 7. 5 |
Noorwegen |
£ 7. 4. 9 |
£ 7. 9. 9 |
Denemarken |
£ 7. 1. 1 |
£ 7. 4. 8 |
Griekenland |
£ 4.16. - |
£ 5. 6.- |
Finland |
£ 3.17. 2 |
£ 4.-. 3 |
Spanje |
£ 3.13. 8 |
£ 4. 1.11 |
Japan |
£ 2. 5.- |
£ 2. 5.- |
Zonder twijfel zullen onze loonen zich verder moeten aanpassen, doch er is geen hoop dat we op welke manier ook in de lagere helft van bovenstaand staatje terecht zullen komen. Tegen zulke uiterst goedkoope landen te concurreeren is alleen mogelijk
| |
| |
door scherper rationalisatie en betere organisatie, dan die landen bereiken kunnen.
Opvallend is dat de loonen van Groot-Britannië na een devalutatie van ongeveer 41% zoo weinig met die van Holland verschillen. De groote moeilijkheden in de scheepvaart worden niet veroorzaakt door de te hooge waarde van onze munt, maar door een te groot wereld-tonnage en door een moordend subsidiestelsel, dat scheepvaart-maatschappijen in andere landen in de gelegenheid stelt haar bedrijf te voeren ten laste van de belastingbetalende burgers.
Koesteren we dus weinig verwachting van de werking van de devaluatie als export-premie, nog minder voordeel zien we in de werking als beschermend invoerrecht. Het zou ons land als zoodanig zeer groote nadeelen bezorgen daar het ook de vele producten zou treffen, die we niet zelf produceeren kunnen. Voor de voortbrengselen van onzen landbouw en veeteelt zou bij het enorme verschil tusschen den wereldmarktprijs en den binnenlandschen prijs een verlaging van onze muntwaarde met 50% zelfs geen uitkomst brengen. Het zou misschien den binnenlandschen afzet van eenige industrieën door de verlaging van de loonen steunen, maar dan moeten we aannemen, dat geen beweging voor loonsverhooging inzetten zou.
In dit betoog is van de veronderstelling uitgegaan, dat in het buitenland niets zou veranderen, dus dat alle andere valuta's op peil zouden blijven. Wie durft echter voorspellen dat bij een ineenstorting van het goudblok Amerika den dollar zal handhaven, dat het Sterlingblok alle bewegingen onbewogen zal aanzien? Bestaat niet veel eerder het gevaar, dat een ware wedloop in het devalueeren aan zou vangen? dat verschillende zwakkere landen de vaart niet meer zouden kunnen beheerschen en op het nulpunt terecht zouden komen?
Voor den buitenlandschen handel vermogen we in het verlaten van den gouden standaard geen belangrijke voordeden te zien, we meenen echter dat directe verliezen voor onze natie in haar geheel aanwijsbaar zijn, dat een onrechtvaardige, willekeurige verdeeling van voor- en nadeelen over het Nederlandsche volk zou plaats hebben, dat een nog chaotischer toestand dan we thans reeds meemaken op de valutamarkten zou gaan heerschen.
De voorstanders van devaluatie verwachten dat het den schul- | |
| |
denaren gemakkelijker zal vallen de zware last van rente en aflossing te dragen. Dit kan alleen opgaan als de winsten aanmerkelijk zouden stijgen, d.w.z. als de verkoopprijzen sneller omhoog zouden gaan dan de kostprijzen. Voor zoover grondstoffen uit het buitenland betrokken moeten worden, zou een prijsverhooging noodzakelijk zijn, doch deze verhooging zou niet het volle devaluatie-percentage bedragen daar de andere kosten onveranderd zouden blijven. Bij een verlaging van de waarde van onze munt met b.v. 25%, zou dus een verhooging van misschien 10% voldoende zijn. Om meer winst te maken zou daar dan nog iets opgezet moeten worden, zoodat de marktprijs c.a. 12% omhoog zou gaan. Bleef alles in het land gelijk dan zouden de koopers zich in het verbruik van dit product moeten matigen, daar hun inkomen niet met de prijsstijging zou zijn meegegaan, was het inkomen der koopers zoodanig gestegen dat ze zich de weelde van een aankoop konden veroorloven, dan zou dit wijzen op een algemeene loonsverhooging, die echter weer invloed op den prijs zou hebben gehad.
Hier zitten we in den vicieusen cirkel waar geen uitkomen aan is, als - men de zaak door manipulaties met de munt wil redden. Voor ons land bestaat alleen uitkomst als we wederom in staat worden gesteld zoo ruim mogelijk in het buitenland te koopen, wat we noodig hebben en als het buitenland daarvoor onze goederen en diensten in betaling nemen wil. Met onze dichte bevolking kunnen we op ons grondgebied niet autarkisch leven, des te dichter we de autarkie naderen, des te armer zullen we zijn.
Vele bedrijven, die thans gebukt gaan onder zware schulden, worden door de Regeering gesteund en zijn daardoor in staat het hoofd boven water te houden. Zouden de binnenlandsche prijzen door devaluatie omhoog gaan, wat het geval zou zijn daar de importprijzen zouden stijgen, dan zou de steun iets kunnen verminderen, maar stellig niet achterwege kunnen blijven en een pijnlijke aanpassing zou toch nog te doorworstelen blijven.
Men vergeet bij de behandeling van dit argument voor devaluatie gewoonlijk, dat de aanpassing op velerlei gebied al een heer eind gevorderd is. Groot is het aantal hypotheken, waarvoor een regeling is getroffen of die zijn afgewikkeld. Het is natuurlijk ongelukkig als een met schulden overbelaste boer zijn eigendom ziet executeeren, toch mag men niet vergeten dat zoo'n executie
| |
| |
een vorm van aanpassing is. De boerderij blijft als productieapparaat bestaan, ze wordt echter ontdaan van de schuld, die haar het bestaan onmogelijk maakte. De boer zal vermoedelijk van vrijen boer pachter moeten worden, de crediteur zal een deel van zijn aan het bedrijf geleende geld afschrijven.
Devaluisten verwachten veelal een stijging van de waarde van vaste eigendommen. Deze is alleen mogelijk, wanneer de opbrengst van die eigendommen grooter gaat worden, d.w.z. als het boerenbedrijf weer zonder steun rendabel wordt, als de huren omhoog gaan, etc. Het gezonde Hollandsche boerenbedrijf moet een deel van zijn product kunnen exporteeren, en om dit met winst te doen zullen de prijzen door een matige devaluatie onmogelijk hoog genoeg kunnen worden opgedreven, zooals boven is uiteengezet. Redding voor het geheele bedrijf is alleen te verwachten van een vrijer ruilverkeer, dat plaats maken moet voor de thans heerschende autarkie. Het ongezonde Hollandsche boerenbedrijf teelt producten, die zonder zwaren steun niet rendabel meer voortgebracht kunnen worden, omdat andere gebieden in deze wereld ze onder gunstiger omstandigheden kunnen teelen, o.a. suiker en tarwe. Deze bedrijven kunnen door devaluatie natuurlijk nimmer tot economisch verantwoorde producenten worden gemaakt.
Devaluisten zijn van meening, dat de staats- en gemeentebegrootingen na devaluatie gemakkelijker sluitend gemaakt zullen kunnen worden, dat de ondragelijke last van rente en aflossingen zal verminderen. Dit is mogelijk als devaluatie werkelijk een algemeene opleving zal veroorzaken, zoodat de belastingen ruimer zullen gaan vloeien. Waar we hierin niet gelooven, kunnen we op dit gebied geen voordeel in een muntverzwakking zien. Natuurlijk zou de regeering een transactie à la België kunnen verrichten door beslag te leggen op de goudwinsten, die de circulatiebank zou maken door verlaging van het goudgehalte van het tiengulden-stuk. Deze winsten zouden voor aflossing van schulden kunnen gebruikt worden. Begeeft men zich hier niet op een zeer gevaarlijk terrein? Als men een dergelijke manipulatie als juist erkent, geeft men de Regeering een middel in handen om telkens, wanneer ze door slechte financiering zou zijn vastgeloopen, de muntwaarde te verlagen en daardoor uit een impasse te geraken.
| |
| |
Deze methode lijkt wel zeer bedenkelijk op den Middeleeuwschen muntsnoei.
Nu hoort men vaak verkondigen, dat de geldschieters in het algemeen geen recht hebben om dezelfde hoeveelheid goud terug te ontvangen, die ze indertijd hebben uitgeleend, omdat ze door de sterke prijsdaling thans voor dat goud veel meer goederen en diensten kunnen koopen, dan mogelijk was toen de leening tot stand kwam. Deze theorie zou, veronderstellende, dat ze juist is, alleen kunnen gelden voor zeer oude schulden, en die bestaan er niet veel. Juist de laatste jaren zijn vrijwel alle schulden vernieuwd, omdat de rentedaling daartoe aanleiding gaf, en het verschil in koopkracht van het goud zal sindsdien niet heel sterk veranderd zijn. Zou men echter deze theorie toepassen, dan zou men op den duur naar het nulpunt afzakken, want de houding van de maatschappij is tegenover de spaarders-crediteuren allerminst welwillend, men mag dus niet verwachten, dat bij een algemeene prijsstijging de goudwaarde van onze munt verhoogd zal worden. We zouden dus met de verlaagde munt genoegen nemen tot een nieuwe depressie aanleiding tot een verdere besnoeiing geven zou en dat zou zoo doorgaan tot het goudgehalte vrijwel nihil zou zijn geworden.
De mensch heeft nu eenmaal een zeer stevig houvast noodig. Daarom omgordt hij zich met een harnas van wetten en daarin vindt hij den steun dien hij behoeft. Erkent men de zelf ontworpen regelingen niet meer, dan zakt men weg in wanorde, waaruit niets dan ellende voortkomen kan.
Haast nog krachtiger dan voor Nederland klinkt de devaluatiepropaganda voor Nederlandsch-Indië. Daar meent men dat de hooge waarde van den gulden een groote hindernis is in den concurrentie-strijd tegen de omliggende koloniën, die genieten van een op lager peil teruggebracht muntwezen. Dit probleem is in Indië niet nieuw. Boven dit artikel staat een motto, dat getrokken is uit een verhandeling van Pierson, getiteld ‘Het Indische Muntwezen en de belangen der planters’, geschreven naar aanleiding van de bezwaren, die in Indië werden gevoeld tegen den overgang naar den gouden standaard, terwijl Britsch-Indië het zilver getrouw bleef. Pierson bestreed den Indischen aandrang voor den terugkeer tot het zilver en weersprak dat Britsch-Indië profiteerde van onzen hoogwaardigen Indischen gulden.
| |
| |
De geschiedenis heeft onzen Hollandschen econoom volkomen in het gelijk gesteld. Ons Indië heeft met haar zwaren gulden Britsch-Indië op het gebied der cultures ver achter zich gelaten en in later jaren is men in Britsch-Indië op de zilverpolitiek terug gekomen door de Rupee aan het gouden pond vast te koppelen. Men zag dus blijkbaar daar meer voordeden in een stabiele, zware munt dan in een zwevende valuta.
In moeilijke tijden is men zoo gemakkelijk geneigd den weg van den minsten weerstand te betreden en het was in de tachtiger jaren verleidelijk om door verlaging van de waarde van den gulden te probeeren de loonen van de Inlanders te verlagen. Ook thans zou men gaarne die poging doen. Zou het echter baten, waar de aanpassing in Indië zoo volkomen is geweest? Het is ondenkbaar dat daar de loonen op hetzelfde peil zouden kunnen blijven, als door devaluatie de importgoederen in prijs werden verhoogd. Het is voor de cultures al in hooge mate verontrustend, dat de aanpassing wordt doorkruisd door allerlei maatregelen, die de kosten van levensonderhoud doen stijgen: invoerverboden, contingenteeringen ten bate van het Moederland, hooge invoerrechten, etc.
Het blijkt dat Indië zich thans op het sterk verlaagde niveau begint te ontwikkelen, zou men nu waarlijk voor het geheele land voordeden bedingen door mee te gaan doen aan de valutaverlagingen?
Dit te bestrijden zou beteekenen in herhalingen te vervallen.
Een enkel woord mag gewijd worden aan de zwaarst getroffen cultuur die van de suiker. Verwacht men dat de grenzen ergens wijder open gesteld zullen worden, als onze toch al goedkoope suiker tot nog lageren prijs op de wereldmarkt zou worden aangeboden? Veeleer is te verwachten dat een algemeen verzet tegen deze ‘dumping’ - men weet toch dat ‘dumping’ tegenwoordig beteekent dat een ander doet, wat men zelf steeds gedaan heeft - zou ontstaan en dat Britsch-Indië en andere landen nog sterker bescherming zouden krijgen.
Men meent dat de Indische schuldenlast na devaluatie lichter te dragen zou zijn. Dit wijst erop, dat men door de devaluatie een algemeene langdurige opleving zou verwachten, wat op boven uiteengezette motieven wordt bestreden. Zou de Indische gulden alleen devalueeren, dan zou de schuldenlast, die in Nederlandsche
| |
| |
guldens luidt, veel en veel zwaarder worden, devalueeren de beide valuta's in dezelfde verhouding dan zou er niets gewonnen zijn, gingen beide hun eigen weg, dan zou waarschijnlijk de Indische gulden verder dalen dan de Hollandsche, wat alweer tot opvoering van rente en aflossing zou leiden.
Onze Regeering heeft voor het Nederlandsche Rijk den moeilijken weg der deflatie gekozen. Ze heeft afstand gedaan van het onzekere, onbillijke en uit zedelijk oogpunt kwalijk te verdedigen systeem der muntverzwakking. Moge Haar politiek Haar in staat stellen de zware taak te vervullen, dan zal uiteindelijk blijken, dat de rechte weg de juiste is en dat de kronkelpaden, waarop den minsten weerstand gevonden wordt, afleiden van het groote doel, dat Algemeene Welvaart is.
Den Haag, 6 Juni 1935.
Th. Ligthart
|
|