| |
| |
| |
De veranderde wereld
I
De ‘crisis’
Crisis: de toestand, die ons steeds omgeeft, die denken en handelen beheerscht, het abnormale dat normaal is geworden. Maar wat is de beteekenis der crisis? Crisis - van wat?
Drieërlei antwoord wordt hierop gegeven. Sommigen houden de huidige ontwrichting nog steeds voor een ekonomische crisis - ernstiger en langduriger, maar in wezen toch niet verschillend van vroegere ekonomische crises, die ook heftig konden zijn. De oorzaak wordt dan gewoonlijk gezocht bij net geldwezen. Na dezen tijd van inzinking wordt weer een herstel verwacht van een ‘normalen’ toestand - waarmede bedoeld wordt de toestand zooals die vroeger was, behoudens zekere verschuivingen in ekonomische verhoudingen.
Een andere opvatting hecht meer waarde aan de blijvende veranderingen, die zich in de ekonomische structuur der wereld hebben voorgedaan. Waarmede in hoofdzaak gedoeld wordt op de industrialisatie van overzeesche gebieden, vooral van Japan. West-Europa was vroeger producent voor de geheele wereld; het exporteerde fabrikaten en voerde grondstoffen en granen in. Het heeft thans zijn vroegere afzetgebied voor een groot deel verloren en ondervindt daarvan integendeel de concurrentie. Om de dichtbevolkte West-Europeesche landen een bestaan mogelijk te maken en de onmisbare importen te kunnen betalen, moeten thans nieuwe afzetgebieden gevonden worden. Dit zal alleen mogelijk zijn op aanzienlijk minder gunstige voorwaarden, omdat de vroegere behoefte aan Europeesche producten elders ter wereld, althans in de vroegere mate, niet meer bestaat. Zoodat
| |
| |
uitvoer slechts in geringer omvang en tegen minder voordeeligen ruilvoet zal mogelijk zijn, en de productie meer op voorziening in eigen behoeften gericht zal moeten worden. Dat beteekent blijvende inperking van export-industrie, van handel en scheepvaart; minder winstgevende productie en verlaging van levenspeil; en dus blijvende verarming, wellicht blijvende werkloosheid voor groote groepen. Dus: ingrijpende veranderingen in de geheele ekonomische structuur.
Een derde opvatting, de vorige omvattend, is van verdere strekking. Volgens deze komt de crisis voort uit veranderingen die zich overal in het ekonomisch en maatschappelijk leven hebben voltrokken, is de ekonomische crisis een deel van de crisis waarin het geheele maatschappelijk leven verkeert en die dit uit zichzelf heeft voorgebracht. In het ekonomische vindt zij haar meest concrete en voelbare uiting; vooral door middel van het ekonomische dringt zij tot veranderingen in het maatschappelijk leven. Maar haar wezen ligt dieper; de huidige menschheid wordt in vitaler deelen dan alleen in haar ekonomische belangen getroffen. Er heerscht een crisis niet slechts in de ekonomische structuur, maar in de structuur der geheele maatschappij. En, eveneens, in de kultuur, waarin het maatschapplijk leven zijn geestelijken inhoud vindt. De crisis is dan de wijze waarop de diepingrijpende veranderingen, die zich in maatschappij en kultuur voltrekken, tot ons bewustzijn doordringen, de wijze waarop wij gedwongen worden onze gewoonten, opvattingen en verhoudingen aan te passen aan de gewijzigde maatschappelijke levensvoorwaarden.
Het is weliswaar moeilijk, in zekeren zin onmogelijk, voor den tijdgenoot om zich een juist begrip te vormen van de beteekenis van het historisch gebeuren, dat hij meemaakt. Hij staat er midden in en kent alleen dat gedeelte, dat voorbij is, zonder daarvan de consequenties te kunnen overzien. En zelfs dit kent hij nog slechts gedeeltelijk: zijn standpunt laat sommige gebeurtenissen zien in een toevallige vergrooting, andere in een even toevallige verkleining. Zijn waarnemingskring is begrensd. Alleen de tijd kan het juiste perspectief geven, dat de afzonderlijke gebeurtenissen laat zien in hun onderlinge verhouding en in de werkelijke beteekenis die zij voor het totaal gebeuren hebben. Deze moeilijkheid om het onderlinge verband te zien en de
| |
| |
beteekenis van het afzonderlijke gebeuren daarin, heeft steeds begrip voor het gebeuren van den eigen tijd moeilijk of onmogelijk gemaakt.
Maar juist in dit opzicht onderscheidt het huidige gebeuren zich van het vroegere - en hierin toont zich tegelijk een gevolg van de verandering der maatschappelijke structuur - dat er een directer verband is gegroeid tusschen de afzonderlijke gebeurtenissen en handelingen. Alle gebeuren heeft minder dan vroeger een partieele, tot een enkel gebied beperkte beteekenis, maar het werkt in wijden kring door, zoowel over andere geografische gebieden als in andere gebieden van het maatschappelijk leven. Wij zien een nauw wederzijdsch verband tusschen reeksen gebeurtenissen op ekonomisch gebied, op sociaal gebied, op politiek gebied, op het gebied der technische ontwikkeling, op dat der maatschappelijke moraal; we zien een nauw verband tusschen allerlei gebeurtenissen in verschillende landen en streken ter wereld. Het maatschappelijk leven vormt zich in toenemende mate om van een aantal afzonderlijke levensuitingen tot een veelzijdig samenhangend gebeuren. Dit schept de mogelijkheid meer inzicht in dezen samenhang te verkrijgen, en vandaar in de beteekenis van het huidige gebeuren.
Doch ook dan nog zou de mogelijkheid van inzicht uiterst beperkt zijn, wanneer de ‘crisis’ iets geheel nieuws over de wereld zou hebben gebracht en de continuïteit in de ontwikkeling daarmee zou zijn afgebroken. Doch iedere toestand ontwikkelt zich uit een vroegere, en het gebeuren der crisis is de consequentie van een ontwikkeling die daartoe leidde. Reeds lang tevoren waren overal op het gebied van maatschappij en kultuur veranderingen op te merken, van wier verre strekking men zich waarschijnlijk daarom te weinig rekening gaf, omdat ieder gebied op zichzelf beschouwd werd, waardoor de achtergrond dier veranderingen verborgen bleef. Pas deze tijd dwingt ons naar dien achtergrond te zoeken, omdat de praktijk van het maatschappelijk leven den samenhang tusschen het gebeuren op de verschillende levensgebieden tot zichtbare en voelbare realiteit maakt. De maatschappij verdicht zich en krijgt een werkelijkheid, die zij tevoren schijnbaar niet, en zeker niet in deze mate, bezat.
Die zij schijnbaar niet bezat. Doch achter dezen schijn, die
| |
| |
niet alleen allerlei gebieden van maatschappelijk leven en allerlei maatschappelijke groepen, maar ook het individueele leven en handelen als zelfstandig en onafhankelijk kon doen voorkomen, bestond toch een netwerk van wederzijdsche afhankelijkheden en invloeden, van algemeen geldende en algemeen aanvaarde waarden, tradities, opvattingen, instellingen, regels, die de maatschappij tot een geheel maakten; en speciaal, in het algemeene verband der grootere maatschappij, de volkeren, georganiseerd in een staat, gebonden door eenzelfde taal, gevormd door eenzelfde geschiedenis; terwijl in die volkeren weer verschillende groote en kleine groepen, gebonden door gelijke belangen, gelijke kultuur, traditie, godsdienst, enz. in bijzondere mate een geheel vormden. Zoo is de maatschappij te allen tijde een collectiviteit, doch dit collectieve karakter treedt meer of minder op den voorgrond, naar gelang maatschappelijke factoren meer tot individueel handelen, dan wel meer tot handelen in onderling verband dwingen; het geldt in verschillende mate voor de verschillende maatschappelijke groepen, die in verschillende maatschappelijke omstandigheden leven, en wier leden zich op grond daarvan sterker als vrije individuen, of als deelen eener collectiviteit gevoelen.
In dezen tijd - de tijd sedert den oorlog - treedt, met de toegenomen en nog steeds toenemende onderlinge afhankelijkheid en gebondenheid, het collectieve karakter der maatschappij op den voorgrond; in de laatste jaren in zoo sterke mate, dat het tempo der ontwikkeling een maatschappelijke revolutie heeft gebracht; de ontwikkeling der mentaliteit, van begrip en van moraal, bleef hierbij ten achter. Al zal zeker niet alles blijvend zijn, wat thans geschiedt, de veronderstelling dat dit alles een ‘tijdelijk’ karakter zou hebben, en over eenige jaren weer ongedaan zou worden gemaakt, in ongegrond. Een dergelijke opvatting berust meer op een wensch, of op een nog steeds verspreid 18e eeuwsch geloof aan een ‘natuurlijke’ maatschappelijke orde - die dan de individualistische, liberale zou zijn - als op een analyse van het feitelijke maatschappelijke gebeuren. Deze opvatting berust bovendien gewoonlijk op een tot het ekonomisch terrein beperkte blik, welk terrein als afzonderlijke werkelijkheid gezien wordt, beheerscht door bepaalde, onveranderlijke menschelijke instincten of neigingen. Een opvatting, die zeker in
| |
| |
dezen tijd tot misvatting geworden is, en berust op (aan de 18e eeuwsche filosofie ontleende) hypothesen, die noch psychologisch, noch sociologisch, noch ekonomisch houdbaar zijn.
Zooals er een verband is tusschen alle verschillende maatschappelijke levensuitingen, die tezamen het maatschappelijk leven vormen, zoo is ook het ekonomische een deel van het maatschappelijk leven, in alle opzichten nauw daarmede verwant, beïnvloed door allerlei niet-ekonomische factoren en omgekeerd deze beïnvloedend. Bijna alle handelen en gebeuren in de maatschappij heeft ekonomische en niet-ekonomische zijden; ekonomisch is het, voor zoover het in kwantitatieve, in geld uitdrukbare waarde-verhoudingen staat. Maar zelfs het specifiek ekonomische gebied: dat van de productie en de distributie van goederen, is afhankelijk van tal van niet-ekonomische omstandigheden: ontwikkeling, beschaving, behoeften, mode en gewoonten; sociale en politieke verhoudingen, geestelijke en psychische eigenschappen, traditie, moraal, wetgeving, opvoeding en afkomst - alles oefent invloed uit op het ekonomisch leven, dat in vorm en inhoud voor een groot deel hierdoor bepaald wordt. Omgekeerd vinden bijna alle maatschappelijke handelingen en verhoudingen ook in ekonomische verhoudingen uitdrukking, en in het bijzonder daarin een begrenzing van hun mogelijkheden. Ekonomische middelen dienen om niet-ekonomische doeleinden te bereiken, en omgekeerd worden niet-ekonomische middelen gebruikt om ekonomische voordeden te behalen. Zoo is dus het ekonomische nauw verwant met het geheele maatschappelijk leven; het is een bepaald aspect daarvan, en tegelijk met dit afhankelijk van al die factoren die tezamen de concrete maatschappelijke situatie vormen. Evenals het overige maatschappelijk leven berust ook het ekonomisch leven, naar vanzelf spreekt, op eenige algemeene biologische, psychische, geestelijke eigenschappen van den mensch; doch de wijze waarop deze zich uiten en vorm krijgen in de maatschappij is, als alle maatschappelijk leven, historisch bepaald, product der kultuur. Het ekonomische op zichzelf bestaat slechts in de abstracte theorie, die onmisbaar is voor
begrip van het ekonomische element, maar die voor de werkelijkheid niet richtinggevend kan zijn; die zelfs van de maatschappelijke werkelijkheid geen begrip kan geven, omdat deze gevormd wordt door een complex van factoren, waarvan het
| |
| |
ekonomische slechts een deel is en waarvan de ekonomische theorie bewust abstraheert. Evenals het leven van den enkelen mensch is ook het leven van de maatschappij niet de som van een aantal naast elkaar liggende, zelfstandige levensuitingen, maar één allesomvattend, in levensgrond en in levensuitingen samenhangend gedifferentieerd geheel.
De veranderingen die wij thans beleven zijn dan ook niet beperkt tot het ekonomische en politieke gebied. Noch zijn zij uitsluitend van den laatsten tijd, noch een gevolg van den oorlog, die plotseling in een ‘normale’ maatschappelijke orde een verstoring zou hebben gebracht. Eerder was ook de oorlog een gevolg van een proces van maatschappelijke veranderingen die zich reeds lang te voren hadden aangekondigd, welk proces door den oorlog versneld is. Reeds langen tijd voltrokken zich diep ingrijpende veranderingen op het ruimere gebied van het sociale leven: de opkomst van een sterk toegenomen arbeidersbevolking, die in het voor-oorlogsche tijdperk geleidelijk haar maatschappelijke positie veroverde, met de gevolgen daarvan: de invloed van de vakbeweging, het algemeen kiesrecht, de sociale wetgeving, de overwegende beteekenis der arbeidsverhoudingen en arbeidersorganisaties in het ekonomische en het politieke leven. Mede ten gevolge hiervan begon de geleidelijke wederzijdsche doordringing van staat en ekonomisch leven. Op verdere veranderingen in het maatschappelijk leven: de groei der steden, het toegenomen verkeer, enz. komen we nader terug. Tegelijk vonden op het geheele gebied der kultuur wijzigingen plaats, die ook daar in allerlei opzichten een omwenteling beteekenden, of aankondigden: op het gebied van religie en kerk, van moraal en traditie, op het gebied van natuurwetenschappen en kultuur-wetenschappen, op het gebied der kunst. Veranderingen dus in voelen en denken, in weten en kunnen, in handelen en leven, die allen tezamen de 18e en 19e eeuwsche kultuur en samenleving in den grond hebben aangetast. Daarmee gepaard ging een wijziging in internationale verhoudingen, een verandering van de plaats die Europa in de 19e eeuw in de wereld had ingenomen.
De vraag dringt zich op wat de oorzaak is van al deze veranderingen - maar dit zou de vraag zijn naar de oorzaak van de geschiedenis en van het maatschappelijk leven. Want verandering,
| |
| |
ontwikkeling, is een uiting van het leven, van het maatschappelijk leven evenzeer als van het individueele; leven is veranderen, anders worden. De vraag naar de oorzaak daarvan leidt tot de filosofie. De grond van alle leven is gelegen in den geest, omdat alleen de geest leven is en levend maakt. Maar de geest zweeft niet los boven de wereld: hij verwerkelijkt zich in de stof, die daardoor tot leven wordt. Leven is samenhang en wisselwerking tusschen geest en materie, tusschen spontane scheppende kracht en materieele levensvoorwaarden. Dit geldt ook voor het leven der maatschappij. Niet echter in dien zin dat een afzonderlijk gebied als geest, een ander als materie zou kunnen worden aangewezen. Ook het geestelijke (dat in de kultuur vorm krijgt) is weer gebonden aan materieele voorwaarden: klimaat en geografische ligging, ras en volksaard, technische ontwikkeling en ekonomische verhoudingen; omgekeerd bestaat ook het materieele niet zonder geest: wetenschap, moraal, logisch denken, taal, enz. zijn voorwaarden voor vormgeving en gebruik van de materie. Niets leeft alleen uit geest, niets geheel zonder geest. De geest zij verondersteld bij de beschouwing van verhoudingen en ontwikkeling van maatschappelijk leven; het kan daarbij alleen gaan om den concreten inhoud, dien degeest krijgt als norm, idee, ideaal; en om het organisme van maatschappelijke verwerkelijking dat normen en ideeën in zekere mate in het maatschappelijk leven doet gelden en vorm geeft, maar ook omgekeerd vormend op hen inwerkt.
| |
Massa en mechaniseering
Twee ontwikkelingsreeksen hebben, ongeveer sinds het begin der 19e eeuw, in nauwsten onderlingen samenhang, het maatschappelijk leven geleidelijk ingrijpend gewijzigd: de vermeerdering der bevolking en de technische ontwikkeling. De eerste beteekende een verandering in het substraat der maatschappij, de tweede in haar bewerktuiging. Tezamen hebben zij de maatschappelijke situatie grondig veranderd, de innerlijke structuur der maatschappij evenzeer als haar uiterlijk aspect; de materieele levensvoorwaarden evenzeer als den geest.
Toen omstreeks 1800 Malthus zijn pessimistisch geluid liet hooren ten aanzien van de gevolgen van een te snellen bevolkings- | |
| |
aanwas, was de bevolking van Europa gegroeid tot 187 millioen inwoners. In 1930 had het er 500 millioen. Het had bovendien Noord-Amerika gevuld; de Vereenigde Staten telden in 1800 5 millioen, in 1930 123 millioen inwoners. De bevolking van ons land groeide in ongeveer een eeuw van 2½ tot 8 millioen. En nog steeds groeien de massa's aan, ondanks dalende geboortecijfers; aan het einde van ieder jaar telt Nederland 100.000 inwoners meer dan aan het begin.
De technische ontwikkeling is niet in cijfers uit te drukken. De productiviteit per arbeider is verhonderd- of verduizendvoudigd. Wat kort geleden nog fantasie was, is thans mogelijk, en de grenzen van het technisch kunnen zijn niet te voorzien. De technische ontwikkeling heeft de wereld zoozeer doortrokken, dat ons geheele leven daarop gebouwd en daarvan afhankelijk is. De mechaniseering waartoe zij leidde, beheerscht de maatschappij.
De groei der bevolking heeft de maatschappij een massaal karakter gegeven en, hier meer, daar minder sterk, aan de samenleving het stempel van groote-stadscivilisatie opgedrukt. Uiterlijk spreekt dit het sterkst uit den voortdurenden groei der groote steden, die onophoudelijk met nieuwe massale woningblokken verder uitdijen en hun invloedssfeer uitbreiden ver over het land. En uit het massale verkeer, dat wel de voornaamste maatschappelijke functie schijnt te zijn geworden; het vult de groote verkeerswegen en wringt zich door te nauw geworden straten; wegen en verkeersmiddelen zijn op spitsuren overvuld. De massa vult en vormt de maatschappij. In alles geeft ‘het publiek’ den toon aan; en het publiek is de naar koopkracht, naar stand, naar soorten van vermaak gedifferentieerde massa.
Dit zijn niet slechts kwantitatieve veranderingen - het is vooral een verandering in kwaliteit. De groote-stadsmensch, die thans de maatschappij beheerscht, is, zooals Ortega y Gasset beschreef, massa-mensch geworden. Zijn leven maakt niet meer deel uit van het leven van een concrete gemeenschap, waarvan hij zich lid weet; hij is een, van organische binding losgemaakt, atoom in de massa. Zijn levenzekerheid bestaat niet meer in persoonlijke overtuiging en persoonlijke verhoudingen, nog minder in religie en kerk; zijn levenszekerheid is massaal, kwantitatief, materieel; gegrond op zijn deel-zijn van de massa en op een blind
| |
| |
vertrouwen in de werking van het mechanisme, dat hem de noodige materieele goederen moet verschaffen, en waar tegenover hij zich bovenal van zijn rechten bewust is, die zijn organisatie zoo noodig voor hem verdedigt. De massa-mensch leeft in en door de massa. Wanneer de massale betoovering die het maatschappelijk leven voortdurend op hem legt, plotseling zou wegvallen, zou hij wezenloos alleen staan. Het onpersoonlijke massale is tot zijn wezen geworden. Hij kan niet meer buiten de massale suggestie: de suggestie die uitgaat van reclame en afleiding, van courant en organisatie, van politieke leiders en demagogen. De massa is door haar feitelijke aanwezigheid en door den invloed dien zij in kultureel, in ekonomisch en politiek opzicht uitoefent, een element van overheerschende beteekenis in het maatschappelijk leven geworden. Zij is een bij uitstek onpersoonlijke macht.
De opkomst der massa is onafscheidelijk verbonden aan de andere even onpersoonlijke macht, die thans, tezamen met het massale, de maatschappij beheerscht: de mechaniseering. De mechaniseering is een bijzondere vorm van de bewerktuiging der maatschappij. Het niet-mechanische werktuig van den handwerker is geheel afhankelijk van den mensch die er mede werkt. Met het mechanische apparaat is een omgekeerde afhankelijkheid ontstaan: ook dit is afhankelijk van den mensch die ermede werkt, maar tegelijk is deze laatste afhankelijk van de eigen werking, van het eigen rhythme van het mechanisme. Hij stelt het mechanisme in werking; maar, eenmaal in werking, is hij er aan gebonden. Een van de eerste mechanische apparaten, die algemeen toepassing vonden, was het uurwerk; dit maakte een rationeele tijdsindeeling mogelijk, onafhankelijk van zon en jaargetijde of toeval; en geleidelijk meer werd het leven beheerscht door het rationeele rhytme dat de klok er aan gaf. De mensch, die met zijn machine werkt, is afhankelijk van het rhytme, van de werking en de eischen dezer machine; afhankelijk van de voorwaarden van technischen, psychischen en ekonomischen aard, die dit meebrengt.
Zoo beteekent de mechaniseering dat het middel, waarmede de handelende mensch arbeidt, een eigen werkelijkheid, een eigen machtigheid krijgt. En naarmate het middel meer beteekenis krijgt voor de bereiking van het doel en meer onmisbaar wordt,
| |
| |
groeit deze eigen machtigheid, en daarmede de afhankelijkheid van den mensch van het middel dat hij schiep. Zoo wordt de moderne maatschappij, waar de grootindustrie een onmisbare bestaansvoorwaarde is geworden, beheerscht door de eischen die het industrieele apparaat stelt om te kunnen functionneeren, en waaraan de maatschappij genoodzaakt is zich aan te passen. Hier voltrok zich het lot van ieder naar buiten gericht handelen: de mensch die zijn wil uit en vorm geeft door woorden of daden, schept daardoor een objectieve werkelijkheid, een macht die objectieve gelding krijgt en waaraan hij is gebonden. Dit geschiedt in het groot in de maatschappij: zij is gebonden aan wat zij zelf heeft voortgebracht.
De techniek, en de mechaniseering waartoe deze leidt, is een product van den geest, dat tot stand kwam toen de maatschappelijke situatie daartoe drong en toepassing van het mechanische middel in grooten omvang mogelijk maakte. Thans is de geest gebonden aan haar product en wordt de maatschappij beheerscht door de mechaniseering die zij schiep.
De werking der mechaniseering is deze, dat daardoor de mensch wordt losgemaakt van de beperking van eigen kunnen en van den directen band met het voorwerp dat hij bewerkt. De industrialiseering (de mechaniseering in het groot) beteekent verder het verbreken van de banden waarmede hij oorspronkelijk gebonden is aan de natuur en aan een concrete gemeenschap; hij wordt in een nieuwe wereld geplaatst, die hij bewust heeft te vormen, waarin hij zich opnieuw moet oriënteeren en waarin hij voor nieuwe vraagstukken wordt gezet, die hij niet kan oplossen met de opvattingen en normen, gewoonten en moraal, die hij uit een vroegere periode heeft meegekregen. En in deze nieuwe wereld beschikt hij over onbeperkte machten, doch zonder de leidende, bindende krachten dezer normen, gemeenschap en traditie.
In plaats van de gebondenheid aan eigen beperkte krachten en kennis, de gebondenheid aan de natuur, die een natuurlijke levensbasis schept en beperkingen en afhankelijkheid als natuurlijke levensvoorwaarden doet aanvaarden, de gebondenheid aan traditie en geloof, doet de mechaniseering een rationalistische mentaliteit groeien, gericht op door geen bindingen meer beperkt eigenbelang, of op beheersching van het mechanisme, gegrond op een geloof in de onbeperkte mogelijkheden die dit biedt.
| |
| |
De industrialiseering verbrak de gemeenschap waarin de mensch leefde in stad of dorp en landstreek, die vroeger leven en arbeid van den enkeling omvatte en binding gaf, die draagster was van traditie en kultuur. Een steeds intensiever verkeer hief de isolatie en zelfstandigheid dezer kleinere levensgemeenschappen op en verbond de enkelingen op allerlei wijzen met elders gelegen belangen. In plaats van innerlijke, concentreerende binding kwamen uiterlijke, divergeerende relaties. De industrieele ontwikkeling berustte op dit verkeer, dat aanvoer van grondstoffen en vervoer van fabrikaten, dat marktberichten en handel mogelijk maakte. Maar bovendien op de bewegelijkheid van menschen, die van het platteland getrokken werden naar de industrieele centra, en daar een massale arbeidersbevolking vormden en een kleine burgerij, die indirect van de industrie leeft. Automobiel en vliegmachine bevorderen deze bewegelijkheid in het groot. Pers en telefoon, radio en bioscoop plaatsten op geestelijk gebied den mensch in een geheel nieuwe wereld en noodzaken hem voortdurend tot nieuwe oriëntatie - of maken iedere oriëntatie aan een vaste richting onmogelijk. Zij leggen beslag op de geesten doordat voortdurend het laatste nieuws en het massale gerucht van de geheele wereld, de politieke meeningen en de demagogie van partijen, de suggestie der reclame en de alledaagsche banaliteit van het maatschappelijk leven het bewustzijn binnendringen; ongeordend en niet gezuiverd door den tijd. Drongen vroeger gebeurtenissen en meeningsuitingen slechts geleidelijk door, omdat de middelen tot volledige en directe verspreiding ontbraken, waardoor bij de verspreiding slechts datgene overbleef wat werkelijk belang had - thans moet de individu onophoudelijk zelf oordeelen en kiezen uit de onmatige hoeveelheid berichten en opvattingen, theorieën, meeningen en suggesties die van alle kanten en voortdurend zich aan hem opdringen. Waar de overgroote meerderheid, die
vroeger niet tot oordeelen genoodzaakt werd, thans evenmin daartoe in staat is, blijft als eenige uitkomst over dat de enkeling zich verlaat op het oordeel van zijn groep, van zijn organisatie, van zijn partij. Waarmee de voorwaarde geschapen is tot massale suggestie. Door de mechanische apparatuur van pers en radio, door het middel der organisatie (die in wezen niet ‘organisch’ is, maar een mechanisch middel tot beheersching der massa) wordt deze
| |
| |
voorwaarde tot werkelijkheid, en worden de massale machten actief, die thans onze maatschappij en kultuur bedreigen.
Massa en mechanisatie laten, bij de velen over wie zij hun macht uitstrekken, geen plaats meer voor een eigen persoonlijk leven, voor ontwikkeling der persoonlijkheid. Maar zij vullen de maatschappij met onpersoonlijke machten. Het ekonomisch leven heeft de massa noodig als consument; producenten en handelaars strijden om de koopkracht van ‘het publiek’. Met het ontzaglijke apparaat der reclame moet het publiek psychisch beheerscht worden; afbetalings- en andere systemen zijn middelen in dezen onophoudelijken concurrentiestrijd om het publiek. Wie streeft naar politieke macht, moet den kwantitatieven invloed van de massa kunnen leiden. Steeds meer is het daarvoor noodig de massa te beheerschen; wie dit wil, blijkt grove middelen noodig te hebben. Niet door redelijke overwegingen, maar door gevoelens wordt zij beheerscht. Leuzen en symbolen, die spreken tot het massale sentiment, zijn van beteekenis. Het wekken van haatgevoelens is eerste vereischte, want vooral het negatieve verbindt de massa; in het negatieve ligt haar macht en groeit zij tot eenheid; wanneer haar gesuggereerd kan worden dat zij bedreigd wordt - in haar bestaan, maar vooral in haar hooge idealen - door booze machten buiten haar, is zij gemakkelijk tot eenheid te organiseeren. Of die booze macht een buitenlandsche vijand is, of wel een binnenlandsche: kapitalisten, werkgevers en ‘bourgeois’, of wel marxisten, de ‘demo-liberale’ partijen of de joden, is van minder belang, mits er maar een groep is op welke de negatieve gevoelens kunnen worden afgereageerd. De tegenstelling van belangen en van kultuur in de maatschappij biedt steeds gelegenheid voor deze negatieve instelling. En de algemeene verarming en ekonomische ontwrichting die groote groepen in hun bestaan bedreigt, geeft daartoe in het bijzonder thans ruimschoots gelegenheid.
Dat het massale en onpersoonlijke karakter der maatschappij zoozeer overheerschend is geworden, is geen gevolg van den groei der bevolking alleen. Een dicht bevolkte maatschappij van handwerkers en landbouwers - gesteld dat deze mogelijk ware - zou dit karakter niet gehad hebben, maar zou een meer individualistisch en persoonlijk karakter hebben behouden. Het onpersoonlijke is in het bijzonder het gevolg der mechaniseering.
| |
| |
Arbeid en bestaansmogelijkheid worden niet meer door persoonlijke verhoudingen, maar door het onpersoonlijke mechanisme beheerscht.
Hierdoor werden de banden van persoonlijke gemeenschap, die steeds ook op gemeenschap van arbeid berustten, vervangen door onpersoonlijke relaties, die op ekonomische verhoudingen en belangen berustten. Hoever de maatschappelijke gevolgen daarvan reiken, blijkt o.m. ten aanzien van het gezin. Het gezin was vroeger ook een werkgemeenschap; het voorzag voor een veel grooter deel dan thans in de eigen behoeften: door voedselvoorziening en voedselbereiding, het vervaardigen van stoffen en kleeding, door deelname in het handwerk van den man. Doordat thans niet alleen het werk van den man naar buiten is verlegd, maar ook het grootste deel der andere functies, en bijna alles gereed voor het gebruik wordt gekocht, terwijl georganiseerde diensten of mechanische hulpmiddelen het overblijvende werk verlichten en opvoeding en ontspanning grootendeels buiten het gezin plaats vinden, is de beteekenis van het gezin een andere geworden: het berust of wel meer op innerlijke gemeenschap, of wel op ekonomische afhankelijkheid en conventie. Dit heeft de vrouw in het maatschappelijk leven een geheel nieuwe plaats gegeven, en daardoor weer het vraagstuk der werkgelegenheid verscherpt. Maar vooral zijn hierdoor de banden van het gezin losser geworden, hetgeen in de verandering van moraal en van maatschappelijke verhoudingen een uiterst belangrijke factor is geworden. De vormende en bindende persoonlijke krachten van het gezinsleven zijn hierdoor verzwakt.
Het onpersoonlijke element komt het sterkst tot uiting in het industrieele grootbedrijf, waar de collectieve arbeid beheerscht wordt door het onpersoonlijke beginsel van zoo groot mogelijke rationaliteit - ‘efficiency’ - en voor persoonlijke verhoudingen nauwelijks meer plaats is. De arbeid heeft zich te richten naar de eischen der mechanische installatie. De enkeling is afhankelijk van de onderneming, deze weer van de twee onpersoonlijke machten die steeds over haar bestaan beslissen: het geïnvesteerde kapitaal, dat rendeeren moet, en de markt, waarvan prijzen en loonen, inkomens en werkgelegenheid afhangen.
De steeds verdergaande mechaniseering van productie en verkeer vereischte groote kapitalen voor den aanleg van steeds
| |
| |
omvangrijker en kostbaarder wordende mechanische installaties. Dit ging, met de risico's die dit meebracht, de kapitaalkracht van enkelingen te boven. De industrialiseering beteekende dus: concentratie van kapitaal in den onpersoonlijken collectieven vorm van bezit der naamlooze vennootschap. Tegelijk bracht zij van overal - vooral van het land - arbeidskrachten tezamen die collectief werken. Doch deze arbeidersmassa werd niet alleen in den arbeid aan collectieven arbeid gewend, haar geheele leven kreeg een collectief karakter. In de arbeidersbuurten der steden kreeg het leven het stempel der collectiviteit; voor verschil in levensgewoonten bestond weinig mogelijkheid en gezamenlijk was men afhankelijk van hetzelfde lot. Alleen collectief konden, in de organisatie, de ekonomische en sociale belangen der arbeiders verdedigd worden, en alleen door onderwerping van persoonlijke belangen aan het algemeene (onpersoonlijke) belang der organisatie, stond men sterk. Die elementen, die het leven een eigen individualistisch stempel kunnen geven: individueele, verantwoordelijke arbeid; bezit als datgene wat individueele levensruimte geeft en van anderen onderscheidt; opvoeding en ontwikkeling, traditie en kultuur - dit alles is niet het deel der massa. Haar levenshouding was collectief, en daarmee moest haar bewustzijn, op grond van haar maatschappelijke situatie, ook overwegend collectief gericht zijn. En waar de grond van dit collectivisme gelegen was in de mechanische, rationeele belangenorganisatie der fabriek, moest dit bewustzijn ook in de politiek zich wel richten op den wil tot een collectivistische mechanische ordening der maatschappij. De levens- en arbeidsverhoudingen der fabriek, de belangenorganisatie der vakbeweging werden in het groot geprojecteerd in de maatschappij; kapitalisme en liberalisme werden gezien als de storende invloeden van tegengestelde, individualistische belangen, die overwonnen moesten worden om een rationeele orde te
verwerkelijken. Dit was vooral de geest van het socialisme - al werd deze ook in een periode van democratische ontwikkeling geleidelijk wel met andere elementen doortrokken.
Deze rationalistische mechanistische mentaliteit, en vooral de praktijk waartoe deze leidde, heeft thans een reactie gewekt bij andere maatschappelijke groepen, die, bij den groeienden maatschappelijken nood, zich verdrukt gevoelen tusschen de arbei- | |
| |
dersmassa eenerzijds, de bezittende en leidende kringen anderzijds - tusschen het groot-kapitaal en het vacuum van bezitloosheid en werkloosheid, waarheen zij zich steeds meer gedrongen voelen. Het nationaal-socialisme is de massa-macht waarmede vooral groepen uit den middenstand zich verzetten tegen ‘marxisme’ en ‘liberalisme’, die geen van beide voor haar uitkomst brengen; in geen van beide kunnen zij vertrouwen stellen: wat zij marxisme noemen, heeft al te eenzijdig de arbeidersbelangen behartigd en heeft daarbij te zeer geestelijke en nationale waarden geminacht; het liberalisme is te zeer op een andere maatschappelijke groep ingesteld en heeft te weinig begrip getoond voor het veranderen der maatschappelijke situatie. Deze veranderde maatschappelijke en ekonomische situatie vindt in het nationaalsocialisme een extreme, primitieve massa-uiting. En al is de huidige ekonomische nood ook de directe aanleiding tot dit proces en tot de grof-demagogische vormen waarin het zich voltrekt - het is zeker toch meer dan een tijdelijk ‘crisisverschijnsel’, het is een stadium in het voortgaande proces van massa-vorming en massa-organisatie, dat begonnen is bij het industrieele proletariaat maar, bij toenemen der bevolking en voortgaande mechaniseering, noodwendig verder moest gaan. Het is een gevolg van de groeiende concentratie en mechaniseering van het grootbedrijf, ook in den handel, die de levensruimte voor de, eveneens in aantal sterk gegroeide, middenstandsgroepen, steeds kleiner dreigt te maken. Een gevolg tevens van de overbevolking van de groepen intellectueelen en ‘hoofdarbeiders’, voor wie de maatschappij geen plaats meer biedt. Dit teveel
was reeds een vraagstuk lang vóór de ‘crisis’. Tot maatschappelijke macht wordt het geactiveerd door den huidigen nood. Het is de reactie van groepen die, maatschappelijk of kultureel, tot den kleineren middenstand behooren, op overbevolking en mechaniseering. Vooral door dezen bedreigden - en in het bijzonder in dezen tijd met werkloosheid en ondergang bedreigden - middenstand wordt het nationaal-socialisme, ook geestelijk, gevoed.
J. Bierens de Haan
(Slot volgt)
|
|