De Gids. Jaargang 99(1935)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Ballade van den merel Mijn God, gij die de wereld vol van bloemen En zon en licht en vreugde hebt gemaakt, En mij om u dit alles op te noemen, Of ook het water tot de lippen raakt, - Is het omdat wie in een cel gezeten De zwaluw met meer heimwee nestelen ziet, En dat alleen wie daar zijn brood moet eten Met muizen deelt, tot troost in zijn verdriet? Is het daarom, dat als de ploeg den akker Ge mij verscheurt, en houdt mij altijd wakker, En zendt mij, als het raam des morgens blinkt Den merel, die zijn lied al eeuwen zingt? Mijn God, gij hebt het alles zelf geschapen, Vuur, bloemen, vogels, wijnrank en de vrouw; Waarom, terwijl ik niets dan zacht wou slapen, Houdt gij mij als een beest in 't halstertouw? Waarom sta ik ter markt voor ieders oordeel, Waar ieder mij van iedere kant beziet, En zingt de merel, zonder leed of voordeel Wat hij van u weet, en de menschen niet? Zoovelen hebben niets van u gevonden! Ik, en de vogels die u loven konden, Waarom geeft gij òns deze wereld niet. Waarom vergeeft gij ons de wereld niet? Mijn God, gij die de vlinders en de vrouwen Gemaakt hebt, en het blauw vergeet-mij-niet, Ik zocht u daarin, moet mij dàt berouwen? Ik zocht toch enkel maar een beter lied. [pagina 40] [p. 40] Die zongen, 't scheen mij dat zij weinig prezen, Ik heb uw dichters voor en na gelezen, Ik zag naar hen, en zag uw rechters niet. En ik zal altijd als de merels wezen, Alleen, een veilig nest, dat ken ik niet. Ik ben van zelf de wereld ingevlogen Ik heb gezocht, en ik ben vaak bedrogen, Alleen, waarom dat was, ik weet het niet, Tenzij dat ons geslacht, van hen die zingen, Ter wereld altijd als de merel is Zingend en stervend, en de stervelingen Voorzingend hoe dat niets en alles is. Wat komt een dichter meer of minder er op aan, Gij hebt profeten in het vuur doen staan. Gelijk het vuur loeit en de hagel slaat, Gelijk de sneeuw daalt en de maaier gaat Gelijk de wereld zon en steenen is Zoo gij, die licht zijt, en zijt duisternis Als ik iets was, een merel was ik u. Het gaat voorbij; 't is beter dicht bij u. Zwarte prins merel op den groenen stam, Wat weet gij dat de wereld nimmer leert, Tenzij dat uit uw keel de nieuwe vlam Iederen dag een nieuwe wereld eert? Al is het dan, dat God, die alles schiep Ons vroeger dan de anderen wakker riep En sneller dan de anderen doet sterven, Wie eenmaal tusschen lelien sliep En Gods naam zoo vol vreugde riep Als ik in mijns liefs armen Wat hoeft die nog erbarmen? Die kan de wereld derven. - J.W.F. Werumeus Buning Vorige Volgende