De Gids. Jaargang 99
(1935)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Eerste tafereel
Adelma:
(staande tusschen de struiken, met halve stem)
Zoo groeit mijn liefde tot een doem,
omdat mijn hart te veel bemint.
Als ik zijn naam met fluistren noem:
het eenig antwoord geeft de wind.
Ik ben alleen - en zonder zin,
geborgen in dit zwijgen groot,
lijd ik de schichten van een min
die uitziet op verlies en dood.
Want die mij minde jaagt een waan
en die hij liefheeft doet hèm smaad:
ik word gemaaid als gelend graan
met felle zeisen van mijn haat.
O Turandot, die lijden doet,
wat geeft uw hoogmoed voor gewin?
Gij drijft een vlam door koningsbloed -
kortstondig, want ik ben slavin.
| |
[pagina 4]
| |
Kon ik haar bijten tot het rif,
de smalle hand die mij kastijdt!
Kon ik met dolken en vergif
verdelgen die ik zoo benijd!
Verdriet en schaamte dek ik toe
als zij mijn held en heil'ge schendt,
ontsteld, ontkracht en eindloos moe,
want ik moet blijven tot het end -
ik, die zijn naam met fluistren noem
en zacht wil schreien als een kind.
Zoo groeit gij, liefde, tot een doem,
wanneer het hart te veel bemint!
(Turandot en Zelima verschijnen op het bordes. Adelma verbergt zich)
| |
Tweede tafereel
Turandot, Zélima, later Adelma
Turandot:
O spijt! O schaamte! - en voor mij, die nimmer boog!
Zélima:
Men schaamt zich voor geen prins, zoo liefdevol als hoog.
Turandot:
O, kwel mij niet, zijn aanblik deed mij gansch verwarren.
Wat was dit voor gevoel, als stond ik onder starren
en ademde de geuren van een rozenbed?
Nog nimmer heeft een man, een minnaar mij belet
met klaar verstand alleen den eigen weg te kiezen,
maar bij zijn aanblik was ik zeker te verliezen
en stierf mijn zelfgevoel gelijk een avondgloor.
De faam van zijn triomf snelt alle landen door,
- maar nòg is 't tijd, nog kan ik wagen, kan ik winnen:
ik wil hem haten, die mij aanspoort tot beminnen.
‘Wie is de koningszoon,’ zoo luidde zijne vraag,
‘Wie is de koningszoon, die menig hinderlaag -
verjaagd uit zijnen staat, met vader en met moeder,
| |
[pagina 5]
| |
wier grijsheid hij steeds eerde en bijstond als een hoeder -
te boven kwam met moed en plotsling de fortuin,
die zijn verstand herwon, zag nederslaan tot puin?
Die zijn geluk nabij zag, maar niet kòn aanvaarden
geluk waarin zijn liefste liefde niet wil aarden?’
Hij is het zelf, dat is zoo helder als kristal:
o, vond ik 't wezen, dat hem kent en noemen zal!
Zélima:
Prinses, ook ùwe rozenwang gaat eens verbleeken:
aanvaard het huwlijk, vóór het leven u zal breken!
Adelma:
(te voorschijn komend)
Uw raad, o Zélima, is raad van een slavin,
hij voegt niet voor den hoogen geest van een vorstin.
(tot Turandot)
Prinses, ik hoorde 't volk reeds spotten met uw falen,
het wacht zijn kans om ware grootheid neer te halen.
Het is tot edelmoedigheid niet recht bekwaam:
u rest alleen, te vinden 's prinsen waren naam,
om paal en perk te stellen aan dit blind verguizen.
Er moet, zoo zei hij, hier in Peking iemand huizen
die kent zijn naam, de streek waar hij ter wereld kwam:
zoek naar dat schepsel en neem weer wat men u nam.
Turandot:
Adelma, al mijn rijkdom zou ik gaarne geven
als ik dien man maar vond en redde 't maagd'lijk leven.
Zélima:
Prinses, den eenling zoeken in die groote stad
valt zwaarder dan in 't veld 't vierdeelig klaverblad
en als het volk van deze pogingen zou hooren,
't zou luider lachen, hoonen, morren dan te voren.
Tot heden had het eerbied voor uw scherpen geest,
't is zeker dat het in uw zoeken zwakheid leest.
Adelma:
Och kom, gij slaagt, als Zélima maar weet te zwijgen...
Zélima:
Gij wordt beleedigend, Adelma, doch uw dreigen
zal mij niet voeren van het koninklijke pad
dat ook slavinnen kunnen wandlen bij 't debat.
Ik heb u, meesteres, in eerbied willen wijzen
wat er in 't huwelijk aan schoonheid valt te prijzen.
Maar zal ik spreken van der liefde ambrozijn,
wanneer uw walg en weerzin onverwinlijk zijn?
| |
[pagina 6]
| |
Hoor wat mijn moeder mij vertelde in vertrouwen:
Schirina, op wier waarheidsliefde ik kan bouwen.
Zij heeft den prins in onze herberg gelogeerd:
mijn tweede vader, Hassan, die ons goed beheert,
kent hem al jaren lang, hij wist zijn deugd te roemen.
Wilt gij dat ik hem, met méér list, eens ondervraag?
Turandot:
O Zélima, dit is de redding! Méér dan graag!
Adelma:
(zuinig)
't Is niet onmooglijk, dat hier kansen zijn gelegen,
maar wees voorzichtig, want gij hebt zijn argwaan tegen.
Een man, gewaarschuwd, valt bij 't woordenspel niet mee,
bewaakt zijn lippen en telt ongeveer voor twee.
Maar ik hoor stemmen, laat ons binnen overwegen....
(geleund op Zélima's arm gaat Turandot haar vertrekken binnen)
Adelma:
(langzaam volgend)
O liefde maak mij sterk, en schenk mij eindlijk zegen!
| |
Derde tafereel
Kalaf en Barach
Kalaf:
Gij alleen kent mijn naam in Peking. Lang is het geleden dat ik mijn vaderland verliet en elkeen waant mij dood. Hoe zou ik iets hebben te vreezen.
Barach:
Hoogheid, men moet altijd rekening houden met de kwade kansen van het lot. Gij hebt een groote onvoorzichtigheid begaan. Na alles in de waagschaal te hebben gesteld om de vrouw van uw droomen en een keizerrijk te winnen, hebt gij, in overmaat van goedheid en onbegrijpelijke zwakheid, met één slag al uwe aanspraken prijs gegeven.
Kalaf:
Barach, gij hadt zelf de wanhoop en de smart van Turandot moeten zien, van deze goede engel, die voor mij het leven zelf is, om het medelijden te begrijpen dat mij overweldigde. Wie weet of haar hart door mijn vrijwilligen afstand niet werd getroffen! Liefde is wat anders dan een afgedwongen bezit.
Barach:
Ik vrees, Hoogheid, dat gij een ijdele hoop koestert. | |
[pagina 7]
| |
Kalaf:
Maar de prinses kàn mij niet ontgaan, Barach. Gij hebt toch mijn verzoek geëerbiedigd en mijn naam aan niemand genoemd, zelfs niet aan Schirina?
Barach:
Ik heb gezwegen, zooals een man betaamt, en toch, ondanks alles voel ik een vage vrees, een dreiging, verraad.... | |
Vierde tafereel
(Dezelfden, Jan Klaassen, Lao Pei, Pong, Wachters)
Jan Klaassen:
(als hij Kalaf ziet)
Daar is hij eindelijk. Voor den duivel, waar waart gij toch gebleven?
Lao Pei:
(op Barach wijzend)
Ja, met wien waart gij daar in zoo vertrouwelijke kortswijl bezig?
Kalaf:
Die man is mij onbekend. Ik ontmoette hem in de tuinen van het paleis en vroeg hem inlichtingen over de stad Peking en de zeden des lands.
Lao Pei:
Hm! Vergun mij u te zeggen, Hoogheid, dat uw geest een weinig lichtzinnig is. Ik meende dit reeds op te merken in den divan. Uw gedrag jegens prinses Turandot was uiterst origineel.
Jan Klaassen:
Laten wij daarover zwijgen. Gedane zaken nemen geen keer. Maar gij loopt gevaar, arme jongen, want de weg naar de hel is met goede voornemens geplaveid. Als wij niet een oogje in 't zeil houden loopt gij in de val.
(tot Barach)
Wat jou betreft, ouwe snorrebaard, ik zou je raden de beenen te nemen.
(tot Kalaf)
En wilt u zoo vriendelijk zijn dáárheen te gaan
(wijst naar links)
in het paviljoen dat men voor u in gereedheid heeft gebracht.
(tot Pong)
Gij met uw pages, moet de omgeving bewaken. In het donker zijn alle katjes grauw en er zou er wel eens eentje op den gekamerden kater af kunnen komen. Dat niemand hier binnentrede, zoo luidt de wil des keizers. Tienduizend van kruin tot zool gewapende soldaten zullen de wacht betrekken rondom het paleis.
(tot Kalaf)
Mijn zoon, Zijne Majesteit verkeert in groote zorg over u. De keizer heeft het goed met u voor en zou zijn verdriet niet aan kunnen, als gij niet
| |
[pagina 8]
| |
zijn schoonzoon werd. Om te verhinderen dat u eenig onheil overkome, wil hij, dat gij tot morgen zijn gevangene blijft. Wij, hovelingen, hebben met de scherpzinnigheid die ons eigen is begrepen, dat de prins, wiens naam Turandot heeft te raden, niemand anders kan zijn dan gij zelf. Alles zou dus verloren zijn als men uw naam uitvischte. In Godes naam, zorg dat hij niet over uw lippen komt.
(den arm van Kalaf nemend)
Evenwel, als gij héél zacht spreekt, kunt gij hem wel toevertrouwen aan uw ouden vriend Jan Klaassen, die zeer vereerd zou zijn met uw vertrouwen en hem zal verzwijgen als een halsmisdaad, die hij zelf had bedreven. Wat dunkt u?
Kalaf:
Ik bewonder uw diplomatie. Maar wat zou de keizer er wel van zeggen, als hij u thans kon hooren?
Jan Klaassen:
Bravo, het was maar een voorproefje. Ik constateer met vreugde, dat men u niet gemakkelijk geheimen uit den mond trekt.
Lao Pei:
(aan Kalaf's kiel trekkend)
Hoogheid, ik beoefen de heraldische wetenschap en brand van verlangen om uw wapen te kennen. Als gij mij de eer aandoet het te beschrij ven, zal ik zwijgen als een zeespiegel in een labberwind.
Kalaf:
Morgen zult gij het weten, o voortreffelijk rijksgroote.
Lao Pei:
Prachtig Hoogheid. Gij zijt fameus. Ik haat de babbelaars.
Jan Klaassen:
De avond valt over de Haarlemmerhout. Het is tijd om u terug te trekken.
(tot Barach)
En jij, zou je nu eindelijk niet eens opstappen en een beetje gaan promeneeren waar je hoort? De markt lijkt me jouw domein, een paleistuin is geen pantoffelparade,
(tot Pong)
Pong, doe uw plicht. Uw edel hoofd staat op het spel.
Pong:
Mijn hoofd is mijn eigen hoofd en ik zal zorgen dat het staan blijft.
Jan Klaassen:
(tot Kalaf)
Goedenavond, Hoogheid. En vooral
(vinger op den mond)
Sst! Sst!
(hij verdwijnt naar links)
.
Lao Pei:
Ik groet u, Hoogheid. Wees voorzichtig,
(vinger op den mond)
Sst! Sst!
(Barach aankijkend)
Een onbetrouwbaar
| |
[pagina 9]
| |
heerschap, maar enfin....
(hij gaat eveneens links af. Op een teeken van Pong marcheeren de wachters naar het paviljoen).
Kalaf:
(tot Barach)
Vaarwel, trouwe vriend. Wij zullen elkander spoedig weerzien.
Barach:
Hoogheid, ik ben geheel tot uw dienst....
Pong:
(hen scheidend)
Genoeg plichtplegingen. Hoogheid, ik verzoek u mij te volgen.
(Barach loopt naar het achterplan en wenkt nog een stil vaarwel aan Kalaf. Pong gaat naar het paviljoen en Kalaf volgt hem, omgeven door de wachters. Als Pong reeds in het paviljoen verdwijnt komt Timoer, als bedelaar gekleed, in het achterplan op).
| |
Vijfde tafereel
Barach. Timoer
Timoer:
(zijn zoon ziende temidden van de wachters)
Mijn zoon temidden van soldaten. Achtervolgen de vijanden hem dan tot hier toe?
(naar de deur van het paviljoen strompelend, die door de wachters is gesloten)
Kalaf! Kalaf!
Barach:
(toesnellend en Timoer ruw vast grijpend)
Zwijg, vermaledijde schooier, of ik steek je een ponjaard tusschen de ribben. Wie ben je? Waar kom je vandaan? Hoe weet je den naam dien je rondschreeuwt?
Timoer:
(hem herkennend)
Barach, herkent gij uw koning niet? Moet gij hem beleedigen en met moord bedreigen?
Barach:
(verrast)
Koning Timoer!
Timoer:
Ja, Timoer!
Barach:
Sire, vergeef mij.
(knielt en kust zijn hand)
Wie zou u herkennen in deze trieste kleedij? Maar hoe komt gij te Peking? Heeft koningin Elmaze u vergezeld?
Timoer:
(somber)
Zij is niet meer in het ondermaansche. De ballingschap heeft haar krachten ondermijnd en de aarde is over haar gesloten. | |
[pagina 10]
| |
Barach:
Welk een ramp! Mijn koningin....
Timoer:
Alleen achtergebleven, besloot ik mijn zoon te gaan zoeken. Hier vond ik hem, maar helaas, temidden van soldaten, die zonder twijfel opdracht hebben hem te dooden.
Barach:
Neen, Sire, gij vergist u. Misschien zal hij morgen de gelukkigste der stervelingen zijn. Maar bij alles ter wereld, verzwijg zijn naam. Turandot, de dochter van keizer Altoem zoekt dien te ontdekken. Komt zij hem te weten, dan is de prins verloren. Alleen voor zijn welzijn, bedreigde ik u met dit lemmet. Hopen wij dat men u niet gehoord heeft. Weet echter, dat mijn naam hier Hassan is en geen Barach.
Timoer:
Maar wat heeft dit alles te beteekenen?
Barach:
Sire, onder mijn dak zal ik u de gansche historie vertellen. De muren hebben hier ooren. Laat ons gaan. Maar wie zie ik daar? Wel voor den duivel, Schirina! | |
Zesde tafereel
Dezelfden, Schirina, van het bordes komend
Barach:
Vrouw, wat doet gij in dit paleis?
Schirina:
(opgewekt)
Ik heb een beetje met mijn dochter gepraat en eens geïnformeerd of prinses Turandot zich al getroost heeft over haar nederlaag en tot het huwelijk heeft besloten.
Barach:
Altijd weer die verwenschte babbelzucht en nieuwsgierigheid. Heb je soms aan Zélima gezegd, dat de pretendent der prinses in onze herberg heeft gelogeerd en dat ik hem van vroeger ken?
Schirina:
En wat zou het voor kwaad kunnen als ik dat deed?
Barach:
Antwoord!
Schirina:
Ja, ik heb het gezegd. Zij heeft mij zelfs den naam van den jongeman gevraagd en ik heb beloofd dien aan jou te vragen.
Barach:
Groote hemel, barmhartigheid! Je drijft ons in het grootste gevaar. Wij moeten onmiddellijk de stad verlaten | |
[pagina 11]
| |
en op snelle paarden vluchten. Er is geen tijd te verliezen.
(Zij willen gaan naar het achterplan. De deur op het bordes vliegt open)
Maar het is al te laat. Stil, geen argwaan wekken. Daar is Ping en zijn afschuwelijke eunuchen.
(tot Schirina)
Neem dien grijsaard mee en verberg je zoo ver mogelijk hier vandaan. Ik zal Ping aan de praat houden.
(Ping verschijnt en bekijkt hen).
Schirina:
Maar ik begrijp er niets van....
Barach:
Geen gepraat, gehoorzaam.
(hij duwt Timoer en Schirina in de richting van het achterplan)
.
| |
Zevende tafereel
Dezelfden, Ping en zes Eunuchen
(Gedurende de voorgaande tafereelen is het langzaam duister geworden. De maan komt op en overgiet de tuinen met een blauwen schijn).
Ping:
>(luid)
Halt daar ginder! Blijft staan!
(Timoer en Schirina doen eenige stappen terug. Barach komt naar Ping toe die naar het midden van de scene is geloopen. De eunuchen volgen hem).
Barach:
(tot Ping)
Heeft de prinses u uitgezonden om een zekeren Hassan te zoeken?
Ping:
Juist, dat heeft zij.
Barach:
Ik ben dien gij zoekt en ik ben bereid u te volgen.
Ping:
Zoo zoo vriend, gij vergeet dat het overschrijden van den drempel van haar vertrekken aan iederen man is verboden. Ik heb opdracht daarbinnen zelfs de vliegen en muggen van het mannelijk geslacht te dooden. De prinses zal zelve verschijnen om met u te spreken. Wees niet bevreesd, zij wil u een voortreffelijk voorstel doen en het hangt slechts van u af, of gij rijk als Croesus zult worden.
(Tijdens dezen dialoog trachten Timoer en Schirina zich stil te verwijderen).
Ping:
(die het bemerkt)
Hela, daar. Ik heb jullie gezegd om stil te staan.
(tot Barach)
Wie is die grijsaard in dat lompenpak?
| |
[pagina 12]
| |
Barach:
Het is mij niet bekend.
Ping:
En die vrouw?
Barach:
(zenuwachtig)
Ik ken haar niet. Maar laten wij voortgang maken. Noodig uw meesteres uit hier te verschijnen.
Ping:
Een beetje geduld, mijn waarde. 't Is vreemd.... ik zou zeggen....
(hij nadert Schirina, die het hoofd wil afwenden en kijkt haar in het gezicht)
O zoo.
(op sarcastischen toon tot Barach)
En gij kent die vrouw niet? Maar is dat niet uw eigen duifje, de bekoorlijke Schirina? Ik meen haar verscheidene malen in het vertrek van Zélima te hebben gezien. Waarom die leugens? Hier schuilt een adder onder het gras.
(tot de eunuchen)
Arresteert die menschen.
(de eunuchen grijpen Barach en Timoer vast)
Men kan nooit voorzichtig genoeg zijn.
(tot twee eunuchen die op het bordes gebleven zijn)
En jullie, gaat aan de prinses zeggen, dat Hassan zich hier bevindt en tot haar beschikking is.
(de twee verdwijnen in de vertrekken van Turandot).
Schirina:
(tot Ping)
Maar wat heeft mijn man gedaan dat gij hem zoo behandelt?
Ping:
Stilte, beleedig het gezag niet!
Barach:
(bitter tot Schirina)
Ziedaar nu, vrouw, het resultaat van uw nieuwsgierigheid. Geslacht van Eva, de wereld zou een paradijs zijn als wij het zonder u konden stellen. | |
Achtste tafereel
Denzelfden, Turandot, Adelma, de page, twee zwarte slaven, vier eunuchen met fakkels.
(Turandot komt uit haar vertrekken, vergezeld door Adelma. Daarna komen de eunuchen, de page en de zwarte slaven. Het tooneel wordt iets meer verlicht. De page draagt een gouden schaal gevuld met goud en edelsteenen. De zwarte slaven hebben koorden en zweepen in de hand).
Turandot:
(tot Ping)
Waar is nu Hassan?
Ping:
(op Hassan wijzend)
Het is déze man, prinses, Hij wilde vluchten, maar ik riep van het bordes
| |
[pagina 13]
| |
dat hij dees grijsaard, en die vrouw daar, moesten blijven.
Ik liet ze vangen en wat bij elkander drijven.
Noch d'een, noch d'ander is aan Hassan onbekend:
zelfs is Schirina
(wijst op haar)
hem als huisvrouw goed gewend.
Turandot:
't Is wel.
(tot de negers)
Ontdoet dien Hassan spoedig van zijn kleerenen bindt hem aan die zuil, hij heeft ons iets te leeren.
(de negers ontblooten Barach het bovenlijf en binden hem aan de zuil).
Den grijsaard krijg ik straks, dat lijdt nog even tijd.
(tot Barach)
Men zegt, gij kent den prins, die zoo stoutmoedig vrijt.
Barach:
Ik ken hem.
Turandot:
God zij dank, zoo laat zijn namen hooren
en al die kostbaarheid
(zij wijst op de schaal)
, dit goud hier, geel als koren,die fonkelende steenen zijn uw eigendom.
Maar als gij weigert en uw lippen blijven stom,
dan zullen zweepen met metaalgepunte riemen
uw weerloos vleesch bestrijken en tot bloeden striemen.
Barach:
(koelbloedig)
Prinses, doe wat gij wilt, want Hassan is niet laf
en nimmer breekt hij 't woord, dat hij vrijwillig gaf.
Turandot:
(spelend met de edelsteenen)
Hier zijn ze, paarlen, diamanten en robijnen,
zie hoe ze blinken als de maan ze komt beschijnen.
Barach:
Voor mij zijn uwe schatten waardeloos als slijk.
Turandot:
(de zweepen toonend)
Maar er zijn goedgesneden zweepen in mijn rijk.
Wilt gij ze aaiend in uw dappre lenden voelen?
Wellicht dat zij die warmen, maar uw moed bekoelen.
Barach:
Uw aanbod is niet vriendlijk, maar ik houd mijn mond,
al word ik door uw zweepen tot het been gewond.
Turandot:
Is dat uw laatste woord?
Barach:
Zoo is het, puik der vrouwen!
| |
[pagina 14]
| |
Turandot:
Voort slaven, doet uw plicht, het zal hem snel berouwen!
(zijgeeselen hem)
De Negers:
(in koor)
Feller dan de geeselriemen
kan geen tak of twijg u striemen.
Laat ons woeden:
gij zult bloeden.
Vlan! Vlan!
fiere man
Vlan! Vlan!
buig u dan.
Schirina:
(schreeuwend van ontsteltenis)
Houdt op, hij zal wel spreken!
Turandot:
(tot Barach)
Is uw moed nog groot?
Barach:
Nooit zal ik hem verraden, al beult gij mij dood.
Turandot:
(woedend)
Slaat! Slaat dien koppigaard! Hij zàl den naam vertellen!
Timoer:
(tot Turandot)
Prinses, genade, zie de zweepen hem ontvellen!
De Negers:
(geeselend)
Feller dan de geeselriemen
kan geen tak of twijg u striemen.
Laat ons woeden:
gij zult bloeden.
Vlan! Vlan!
fiere man
Vlan! Vlan!
buig u dan.
Schirina:
Mijn man, mijn man! Laat met die zweepen van hem af!
Hij hijgt, hij bloedt, bezwijkt, gij helpt hem in het graf.
(zij wil op hem toesnellen. Ping en de eunuchen houden haar tegen)
Turandot:
(spottend)
Een sterke man, die zooveel liefde weet te telen
verdraagt zijn lot en kan een enkel stootje velen.
| |
[pagina 15]
| |
De Negers:
(herhalen hun spreekkoor, geeselend).
Timoer:
Het bloed gaat stroomen en hij krimpt van felle pijn.
(tot Barach)
O vriend, laat mij u redden, moet dit waarlijk zijn?....
Barach:
(tot Timoer)
Denk, grijsaard, aan mijn woorden en blijf zwijgen!
Turandot:
(verrast zich tot Timoer wendend)
Hoe, moet ik buiten Hassan nog een ander dreigen?
Wat is dit? Zijt gij dezen man niet onbekend?
Timoer:
(verward)
Hij kent mij, doch hij vreest dat ik geheimen schendt.
Turandot:
Geheimen schenden? Zoudt gij 's prinsen naam óók weten?
Barach:
Zwijg grijsaard! Sta mij bij, Heer, 'k word vaneengereten!
Turandot:
(tot Timoer)
Let niet op hem. Geef antwoord, weet ook gij den naam?
Zoo spreek dan toch....
Timoer:
Prinses, wilt gij nog grooter blaam?
Turandot:
Geen uitvlucht! Geef mij antwoord! 'k Laat mij niet misleiden.
Timoer:
Ik weet hem, maar ik smeek u, laat ons dit vermijden.
Turandot:
Voor 't laatst, zult gij nu openbaren wat u past?
(als Timoer blijft zwijgen)
Weerbarstig blijft de grijskop. Mannen, bindt hem vast!
(de negers binden Timoer aan een andere zuil)
Barach:
(tot Turandot)
Gij kunt mij doodslaan, Turandot, maar wil hèm sparen:
hebt gij geen eerbied voor de grijsheid van zijn haren?
Turandot:
Hij kan zichzelven redden door een enkel woord.
Timoer:
Ik zal het spreken, als gij dit verzoek verhoort:
schenk hèm het leven
(wijst met een hoofdneiging Barach aan)
èn den prins dien ik zal noemen:
beloof het plechtig en men zal uw naam nog roemen!
| |
[pagina 16]
| |
Turandot:
Ik zweer het, bij Confucius, naar oud gebruik.
Barach:
(tot Timoer)
Maar zwijg toch, smeek ik u, zij lokt u in de fuik....
(tot Turandot)
Er is één uitweg, Turandot, - als alle vrouwen
kunt gij bedaren door een eerlijk man te trouwen.
Als gij den prins huwt en dit plechtig voor mij zweert,
hem weldoet en naar staat en stand zijn liefde eert, -
wilt gij dien grijsaard en mijzelf het leven geven
en zorgen dat wij voor geen beul of kerker beven,
dàn zeg ik u den naam dien gij zoo wild begeert....
Turandot:
Zwijg, waaghals, 't is te veel, zóó werd ik nooit onteerd!
Barach:
(bitter)
Ik wist het, uwe wreedheid kent geen grens of palen.
(tot Timoer)
Nu ziet gij wie zij is en hoe een vrouw kan dalen.
Turandot:
Maar gij zult beiden boeten voor uw euvelmoed.
Barach:
Gij moogt mij geeslen en doen baden in mijn bloed:
een man zal u bewijzen dat een vrouw moet wijken,
al was zij Salome en wandelde op lijken.
Timoer:
(hartstochtelijk)
Ook ik wil voor u sterven, prins, mijn lieve zoon:
ik vind u weder, met uw moeder, voor Gods' troon!
Turandot:
Zijn zoon? Wat kan dit wezen? Is die man zijn vader?
(tot Timoer)
Zijt gij dus koning? Spreek toch en verklaar u nader!
Timoer:
Ja, ik ben koning, maar uw daad blijft even wreed.
De Eunuchen:
(in koor)
Een koning wil zij geeslen!
De Zwarte Slaven:
(in koor)
Wist zij wat zij deed?
Alle Toeschouwers:
(in koor)
Een koning onder beedlaarsmom!
Een koning aan de schandkolom!
Dit eindigt tot uw schade.
O Turandot, genade!
(bis)
| |
[pagina 17]
| |
Turandot:
(heftig bewogen)
Een koning? En vernederd in zóó veel ellende?
Dit mag niet zijn. 'k Vermink mijzelf door hém te schenden.
Mijn God, die razernij en woede in 't publiek
bij vriendschap, vaderliefde, groot en heroïek!
Zij blijven zwijgen, zullen zwijgende bezwijken.
En áls ik doorga, wàt beginnen met twee lijken?
| |
Negende tafereel
Dezelfden. Zélima
Zélima:
(opkomend uit het achterplan rechts)
Prinses, de keizer is in aantocht, en komt hierheen om u te zoeken.
Adelma:
(tot Turandot)
Laat snel die twee verzetplegers verwijderen. Als uw vader hen zag en vernam wat hier is geschied....
Turandot:
Gij hebt gelijk.
(tot Ping)
Breng Hassan en dien grijsaard in een der onderaardsche gewelven van het paleis en laat hen streng bewaken. Vrees mijn ongenade als zij ontsnappen.
(een paar eunuchen binden Hassan en Timoer los en brengen hen, onder commando van Ping weg, links achterplan)
Adelma, nu ben ik verloren.
(Zij gaat op het bordes zitten)
Adelma:
Nog niet, prinses. Wat schatten en geweld ons niet konden geven kan de list ons verschaffen.
(op de schaal met kostbaarheden wijzend)
Vertrouw mij dezen schat toe. Ik zal er de schildwachten mee omkoopen, die den prins bewaken. Als ik er in slaag tot hem door te dringen weet ik zeker, dat ik u vrij zal maken en uw nederlaag zal doen verkeeren in schitterenden triomf.
Turandot:
Vleit gij mij niet met vergeefsche hoop?
Adelma:
Neen, ik ben zeker van mijn zaak. Zélima en Schirina, volgt mij, u beiden heb ik noodig.
(tot Schirina, die nog snikt en zich willoos laat leiden)
Kom met mij mee, ook met jouw man zal het beter afloopen dan je denkt.
| |
[pagina 18]
| |
Turandot:
Zélima en Schirina, voegt u naar haar wensch.
(tot Adelma)
O lieve vriendin, ik vertrouw mijn belang geheel aan u toe.
(Adelma vertrekt rechts door de deur van het vrouwenvertrek, gevolgd door Zélima en Schirina, de zwarte slaven en den page, die de schaal draagt).
Turandot op het bordes. De eunuchen met hun fakkels
Turandot:
(met halve stem)
Hier sta ik, en daar staan de starren:
kon ik mijn eigen hart ontwarren
mij voegen naar een wil, een stem -
ik gaf mij over, zonder rem.
Wat vrouwen doen wil ik vermijden:
ik kan de nederlaag niet lijden,
die weekheid, tusschen lust en pijn,
van oogen die deemoedig zijn
door 't minziek spel van blanke leden
en hunkren, eeuwig ontevreden,
van handen, tastend langs den wand
naar ver en onbereikbaar land.
Ben ik uitzonderlijk geschapen?
Of zoek ik zinloos naar een wapen
voor drift die zich als trots vermomt
en onbedwingbaar nader komt?
Toen hij mij aanzag was er breken
en storm in mij, maar ook een smeeken
om zachtheid en het stil gevoel
van zwerven zonder drang of doel.
Wat noemt men haten? Wat is minnen?
Ik beef, ik weet niet te beginnen
wat een verborgen, speelziek god
verlangt met schrikkelijk gebod.
| |
[pagina 19]
| |
Hier sta ik en daar staan de starren:
kon ik mijn eigen hart ontwarren,
mij voegen naar een wil, een stem -
ik gaf mij over, zonder rem.
| |
Elfde tafereel
Dezelfden, Altoem, Jan Klaassen, Lao Pei
(De Keizer, Jan Klaasen en Lao Pei komen op van het achterplan, links)
Altoem:
(een brief in de hand, sprekend tot zichzelf)
Zoo ontving dan eindelijk de tiran van Teflis het verdiende loon voor zijn misdaden. Overwonnen en gedood, welk een geluk voor Azië! Maar wie had ooit gedacht dat prins Kalaf, de zoon van Timoer, in mijne hoofdstad zou vluchten en zich verlieven zou op Turandot. O Voorzienigheid, Uwe besluiten zijn ondoorgrondelijk!
Jan Klaassen:
(tot Lao Pei)
Wat mag Zijne Majesteit daar bij zichzelven mompelen?
Lao Pei:
Zijne Majesteit heeft een geheime missive ontvangen en ik vermoed dat het iets zeer gewichtigs is.
Altoem:
(tot Turandot)
Kind, al uwe pogingen zijn vergeefsch Gij zult den naam van den prins niet ontdekken. Mij is hij echter reeds bekend.
(den brief toonend)
Dit schrijven, mij gebracht door een koerier, dien ik tot morgen streng zal laten bewaken, heeft mij den naam genoemd.
(Hij bemerkt, dat Jan Klaassen en Lao Pei hem beluisteren en op een teeken van zijn hand verwijderen zij zich in den tuin)
. De prins die u bemint is erfgenaam van een ver verwijderd koninkrijk. Het is onmogelijk, dat gij zijn naam te weten komt. Ik verzoek u dus, u niet bloot te stellen aan een nieuw echec temidden van den divan. Uw nederlaag is zeker en het volk zal u eens te meer met verwenschingen overladen.
Turandot:
Vader, heb dank voor uwen raad, maar ik houd vast aan mijn besluit.
Altoem:
Nog altijd even verdwaasd? Zeg mij eerlijk, kent gij den naam van den prins? | |
[pagina 20]
| |
Turandot:
Waarom zoudt gij u daar zorg over maken?
Altoem:
Antwoord mij oprecht, Turandot. Mocht gij werkelijk weten hoe hij heet, dan zou ik hem laten meedeelen, dat zijn hoop vergeefsch is en hem over de grenzen laten geleiden. Daarna zou ik het gerucht laten verspreiden dat gij uw tegenstander overwonnen hebt, maar dat gij, geroerd door zijn smart, niet hebt gewild dat hij in het publiek zijn nederlaag onderging. Deze edelmoedigheid zou zeker de onrust en de haat van mijn onderdanen verminderen.
Turandot:
Vader, ik heb zelf te veel geleden om geen voldoening te eischen.
Altoem:
Maar waarom wilt gij toch dien jongeman vernietigen, wiens eenige misdaad is, dat hij u lief heeft? Uwe hardheid brengt mij in verzet, maar nog één ding wil ik probeeren. Ik zal u zijn naam noemen, als gij belooft hem te huwen na van uw triomf genoten te hebben. Aldus wordt uw hoogmoed bevredigd en vervult gij toch mijn liefsten wensch.
Turandot:
(terzijde)
Zóóveel aandrang bewijst alleen hoezeer men mijn kans om te winnen vreest. En wie zegt mij dat mijn vader niet met den prins samen dat plan heeft uitgedacht? Neen, ik vertrouw op Adelma.
(tot Altoem)
Ik heb mijn besluit genomen, vader. Laat uwe doctoren aantreden, ik zal voor hen met opgerichten hoofde en zonder beven verschijnen.
Altoem:
(verontwaardigd)
Het zij zoo, hardnekkige. Maar weet dat al uw smeeken vergeefsch zal zijn als gij het onderspit delft. Mijn priesters zullen u onmiddellijk in den echt verbinden en ik zal mij er in verlustigen dat er nog middelen zijn om een kind te dwingen, dat zóó heeft gehandeld tegen den wil haars vaders, tegen haar eigen geluk en tegen de charitas.
DOEK
| |
[pagina 21]
| |
Vierde acte
(Het vertrek van Kalaf. Een groot bed met veel kussens in het midden. Een klein tafeltje naast het bed. De scène wordt verlicht door een enkele hanglamp).
| |
Eerste tafereel
Kalaf. Pong
Pong:
Hoogheid, als ik u niet reeds duizendmaal deze kamer op en neer heb zien loopen, laat ik mij hangen. Alleen het kijken ernaar doet mij sterven van slaap. Lokt u het bed niet aan om wat te dutten?
Kalaf:
De nacht is eindeloos, maar de emoties gunnen mij geen rust. Wat u betreft, gij kunt wel gaan.
Pong:
Heb dank voor uwe goedheid. Maar voor ik vertrek, vergun mij dringend u aan te bevelen, niet te babbelen met de spoken die hier misschien mochten rondwaren.
Kalaf:
Hoezoo? Spoken?
Pong:
Ja Hoogheid, hoe zal ik u dat uitleggen? Gij weet, dat de keizer mij onder doodsbedreiging verboden heeft, wie dan ook tot u te laten doordringen. De man is het hoofd, maar de vrouw is de nek waar het hoofd op draait. Turandot, begrijpt u? Ik zit gekneld tusschen Zijne Majesteit en de prinses als tusschen aambeeld en hamer. Noch den een, noch de ander zou ik willen mishagen. En bovendien, ik ben maar een ambtenaar met poovere gage, die aan zijn ouden dag moet denken en er steeds op uit moet wezen met kleine steekpenningen de toekomst te verzekeren.
Kalaf:
Zeg mij, loopt mijn leven hier gevaar?
Pong:
Volstrekt niet, Hoogheid. U zit hier om zoo te zeggen als een jood in Abrahams schoot. Maar vergeet niet, iedereen brandt van verlangen om uw naam te kennen. Het zou kunnen zijn dat dezen nacht feëen, meerminnen, aardmannetjes en alraunen door list of tooverij binnendrongen | |
[pagina 22]
| |
en u deden zeggen wat u moet verzwijgen. Ben ik duidelijk genoeg? Ik herhaal u, dat ik maar een slecht betaald ambtenaar ben. U moet mij niet kwalijk nemen.
Kalaf:
Kijk, kijk! Ik begin u te begrijpen. Ik zal op mijn hoede zijn.
Pong:
En vooral niet zeggen, Hoogheid, dat ik u heb gewaarschuwd.
Kalaf:
Reken op mijn zwijgzaamheid.
Pong:
Eerbiedige dank, Hoogheid. Ik laat u thans alleen,
(een volle beurs te voorschijn halend, terzijde)
Zeker, zeker, ik had je niet aan moeten nemen, smerig gelletje. Maar hoe schoon heb je geblonken in den maneschijn! De glans van het goud, dat is als het kietelen van een meisje. Er zijn mannen die er tegen kunnen, maar niet iedereen is van hout gemaakt en de ware wijsgeer eet wat hem lekker smaakt. Aanbiddelijke schijven!
(Hij kust de beurs en verdwijnt)
.
Kalaf:
Spoken? Ik zal maar afwachten. Ik ben reeds zóó dicht bij den dood geweest, dat de gansche bevolking van de hel mij geen schrik meer aan kan jagen. Ik wil trachten te slapen,
(hijgaat te bed)
.
| |
Tweede tafereel
Kalaf. Schirina (Schirina, verkleed als paleiswachter komt op van links).
Schirina:
(terzijde)
Geweldig klopt mijn hart.
(den schouder van Kalaf aanrakend)
Hoogheid!
Kalaf:
(opspringend)
Wie is daar? Wat wilt gij?
Schirina:
Ik ben Schirina, de vrouw van Hassan. Dank zij dit uniform, geleend van een paleiswachter, kon ik tot u doordringen. Ik moet u spreken, maar ik ril van angst....
Kalaf:
Wees kalm, Schirina. Van mij hebt gij niets te vreezen. Wat is er gebeurd?
Schirina:
Helaas, alleen droeve tijdingen kan ik u melden. Turandot heeft ontdekt dat mijn man u kende en toen hij weigerde uw naam te noemen heeft zij hem laten opsluiten | |
[pagina 23]
| |
in de onderaardsche gewelven van het paleis. Zijn leven is in gevaar, want hij zou liever sterven dan u verraden.
Kalaf:
Dierbare Hassan! O wreede Turandot!
Schirina:
Bovendien is uw vader te Peking aangekomen, die gebogen gaat onder zijn smart.... Zijn arme vrouw....
Kalaf:
Is er wat met mijn moeder? O spreek, is zij dood?
Schirina:
Ja, Hoogheid, gestorven als gevolg van de geleden ontberingen.
Kalaf:
(weenend) Mijn arme, arme moedertje!
Schirina:
Maar dat is nog niet alles. Uw vader, vernemend dat Altoem u gevangen houdt, werd door wanhoop overmeesterd. In de verbeelding, dat uw laatste uur geslagen was, heeft hij zich het leven willen benemen. Ik verzekerde hem, dat gij buiten gevaar waart, maar ik kon hem niet overtuigen. Toen heb ik hem moeten beloven, hem een paar woorden op schrift te zullen bezorgen, van uwe hand en met uw naam er onder. Dat zou hem gerust stellen omtrent uw lot en alleen daarom ben ik hier.
Kalaf:
(tot zichzelf)
Mijn vader te Peking en hij wil zich dooden!?
(tot Schirina)
Bedrieg je mij niet, Schirina?
Schirina:
Als ik u wat voorlieg, moge de aarde mij verslinden. Maar laten wij geen tijd verliezen, men zou ons kunnen overvallen. Hier is inkt, een pen en papier,
(zij haalt de voorwerpen uit haar zak en legt ze op het tafeltje)
Een paar regels schrift zullen uw vader weerhouden van zijn heilloos voornemen.
Kalaf:
Geef hier.
(Schirina geeft hem het schrijfgereedschap. Kalaf gaat rechtop zitten, maar denkt dan na)
Mijn handteekening....
(wild de pen wegwerpend)
Wat doe ik?
Schirina, dit had ik niet achter u gezocht. Moet de vrouw van Hassan mij verraden? Schaam u en ga heen. Zeg tegen mijn vader, dat hij een geheime audiëntie bij den keizer aanvraagt.
Schirina:
U verraden? Hoogheid, waarvan beschuldigt gij mij? Maar ik ga al heen en zal uw boodschap zorgvuldig over- | |
[pagina 24]
| |
brengen,
(heengaand)
Adelma is slim, maar hier zit haar partij,
(zij verdwijnt links, op hetzelfde moment kijken Zélima en Adelma rechts naar binnen)
.
Kalaf:
Dit was het dus, wat Pong, met waardigheid omgekocht, onder spoken verstond en wat hem tot voorzichtigheid deed manen,
(voortgeduwd door Adelma staat Zélima plotseling voor Kalaf)
Maar wat nu? Weer een goed geproportionneerd fantoom.
| |
Derde tafeereel
Kalaf. Zélima
Zélima:
Prins, Turandot, wier slavin ik ben, zend mij tot u om u een blijde tijding te brengen.
Kalaf:
Ik zou den hemel prijzen als het waar was, maar ik ben een beetje ongeloovig.
Zélima:
Turandot bemint u! De avondvrede deed haar klaarder in haar hart schouwen en zij ontdekte, hoe dicht naast de haat de liefde is gelegen.
(Kalaf haalt de schouders op)
Wat ik u zeg is de zuivere waarheid.
Kalaf:
Hebt gij mij anders niets te zeggen?
Zélima:
Neen, Hoogheid, tenzij het volgende: de prinses vreest zeer, morgen opnieuw de nederlaag te lijden. Zij is uiterst gevoelig voor de strenge blikken der doctoren en het spotlachen van het volk.
Kalaf:
Wat belet haar, mij te huwen zonder die vertooning?
Zélima:
Het zou een groote vernedering voor haar zijn, wanneer men rondvertelde, dat zij de tweede zitting van den divan niet durfde te laten doorgaan. Eerbiedig hare hooghartigheid, des te meer zal zij u beminnen. Vertrouw mij den naam toe, dien zij moet raden en tevreden met haar schijnbare triomf zal zij uw liefde beantwoorden.
Kalaf:
Dat klinkt allemaal zeer aanlokkelijk. Maar durft gij een eed te zweren, dat Turandot zal doen wat zij zegt?
Zélima:
(aarzelend)
Een eed? Hoogheid, waartoe....
| |
[pagina 25]
| |
Kalaf:
Ik zie het al, gij krabbelt terug. Keer weer naar uwe meesteres, schoone nimf. Het is niet verstandig voor jonge meisjes om bij nacht en ontij te gaan wandelen. Zeg aan de prinses dat ik weiger, niet om haar te grieven, maar om mijn kans niet te verspelen haar morgen voor het altaar te leiden.
Zélima:
(beschaamd)
Ik meende het goed met u, Hoogheid,
(zij gaat rechts af)
Kalaf:
(alleen)
Mijzelf kan ik niets wijsmaken: de woorden van Schirina vervullen mij met onrust. Heeft zij waarheid gesproken? Is mijn moeder werkelijk dood en wil mijn vader de hand aan zichzelf slaan? O, kwam er toch een einde aan dien afschuwelijken twijfel! Ik voel mij uitgeput. Maar laat ik moed scheppen, over een uur zal het morgenrood den horizon verlichten. O goede Morpheus, neem mij in uw armen!
(Hij legt zich neer en zegt met halve stem)
:
Slaap, leg u op mijn oogen!
Barmhartig is uw logen
en heel de wereld zinkt.
Gij, almacht van den hoogen,
voor Wien de sterren bogen
en 't hemelhof weerklinkt,
wieg mij in uwe armen
en schenk mij uw erbarmen
tot weer de morgen blinkt.
De gloed van uw ontfarmen
zal eeuwiglijk verwarmen
den mensch, hoezeer verminkt.
Reeds voel ik op mijn oogen
slaap's zachte, zachte logen
en heel de wereld zinkt.....
(hij sluimert)
| |
Vierde tafereel
(Een gordijn van licht gaas voor de tooneelopening. Ballet van den Beul, Kalaf, aardmannetjes en alraunen. Muziek).
| |
[pagina 26]
| |
Vijfde tafereel
Kalaf. Adelma
(Het gazen gordijn wordt opgetrokken. Kalaf weer op het bed. Adelma van rechts op. Zij sluiert zich en loopt op de teenen achter het bed om, kijkend of Kalaf slaapt).
Adelma:
Hij slaapt. Schoon is hij, zijn oogschelpen zijn als duiven, zijn mond is licht geopend en rood als koraal uit de diepzee. Hij glimlacht.... Hoe kom ik achter zijn naam?
(zij loopt naar het voorplan)
Slechts één middel blijft mij over, om hem te ontrukken aan Turandot: met hem vluchten. Zwaar zal het mij vallen hem daartoe te bewegen, maar ik moet het probeeren. Venus, schenk mij uw lieftalligheid en verleidingskunst! Mijn hart jaagt, mijn adem hijgt....
(Kalaf aanstoot end)
Prins.... Prins!
Kalaf:
Wie is daar? Zal men mij dan nimmer met rust laten?
(hij richt zich op)
Zijt gij door Turandot gezonden om naar mijn geheim te vragen?
Adelma:
Neen, Hoogheid, ik ben gekomen voor uw heil en om u aan een groot gevaar te laten ontsnappen.
Kalaf:
Woorden en beweringen, altijd opnieuw. Ook de uwe klinken mij te listig.
Adelma:
Als er iemand is die u vertrouwen moet inboezemen ben ik het. Ik gaf u reeds vroeger het bewijs van mijn toewijding.
Kalaf:
Gij? Maar ik ken u niet!
Adelma:
Kijk mij eens goed aan.
Kalaf:
Edel is uw gelaat, het is waar. De sluier kan dat niet verbergen. Uw gebaar zou dat van een prinses kunnen zijn, maar uw kleeding is die van een slavin. Zag ik u niet aan de zijde van Turandot, in den divan? Als gij voor het nederig beroep van kamervrouw niet geboren zijt, moet uw lot hard wezen.
Adelma:
Uw medelijden treft mij. Ik zou het kunnen aanvaarden als een antwoord op het medelijden dat ik u betoonde, dien zaligen nacht in den tuin van koning Keicobad.... Herinnert gij u niet?
(zij trekt haar sluier weg)
| |
[pagina 27]
| |
Kalaf:
Prinses Adelma!?
Adelma:
Ja, ik ben het.
(zij gaat op het bed zitten)
Dochter van een vorst en hier slavin.
Kalaf:
Ik waande u dood.
Adelma:
Misschien zou de dood milder zijn geweest dan mijn lot hier.
Kalaf:
Maar hoe komt gij in Turandot's dienst?
Adelma:
(half schreiend)
Een van mijn broeders verliefde eveneens op haar. Zij gaf hem haar raadsels op, hij faalde en stierf op het schavot. Dientengevolge verklaarde mijn vader Altoem den oorlog. Maar ons leger verloor, ons huis werd uitgemoord. Ik alleen werd gespaard en aan Turandot als slavin gegeven. Kunt gij begrijpen hoe ik die vrouw haat?
Kalaf:
Ja, ik begrijp uw lijden. Maar was de passie van uw broeder niet de oorzaak?
Adelma:
Gij verontschuldigt Turandot? De liefde maakt u zelve blind. Ik kan wel verzwijgen wat ik verder had te zeggen.
Kalaf:
Waarom?
Adelma:
Gij zoudt mij niet gelooven. Gij zoudt denken dat ik u een valstrik wil bereiden, gelijk Schirina.
Kalaf:
Neen Adelma, spreek. Wat is het gevaar dat mij bedreigt?
Adelma:
Ik durf niet....
Kalaf:
Laat mij niet in die afschuwelijke onzekerheid.
Adelma:
(terzijde)
Het is een leugen om bestwil,
(tot Kalaf)
Welnu dan, Turandot die gij zoo vereert, heeft, blind van woede om haar zekeren nederlaag, bevel gegeven u te dooden.
Kalaf:
Mij vermoorden?
Adelma:
Bij het krieken van den dag, als Pong u komt roepen om uw toilet te maken voor de vergadering van den divan, zullen twintig eunuchen, verborgen in dien duisteren gang
(zij wijst naar links)
u met hun ponjaarden doorsteken. Voor Turandot is geen gruweldaad te erg.
| |
[pagina 28]
| |
Kalaf:
Maar hoe is dat mogelijk? De keizer heeft toch last gegeven, dat men voor mijn leven in zou staan?
Adelma:
Turandot kent de macht van het goud.
Kalaf:
Vervloekt avontuur! Is de hel hier dan losgebroken?
(moedeloos in de kussens leunend)
Ziedaar Kalaf,.... ondanks overwinning, edelmoedigheid en voorzichtigheid zal uw eigen afgod u vernietigen.
Adelma:
(verrast terzijde)
Wat hoor ik daar?
Kalaf:
Verjaagd uit mijn vaderland. Honger, dorst, vernedering. De oogen van mijn moeder zullen door mij niet gesloten worden en u zal ik nimmer weerzien, Timoer, mijn vader, mijn koning!
(hij snikt wanhopig)
Adelma:
(terzijde)
In zijn smart heeft hij zich verraden. Uw geheim is niet langer geheim, Kalaf. Krijg ik u niet, dan zal ik toch zorgen dat Turandot u niet heeft.
Kalaf:
(zich oprichtend)
Weg die lafheid! Wie kan de wangunst van het lot ontgaan? Alles is verloren. Ik ben bereid te sterven.
Adelma:
Neen, prins. Ik weet een middel om u te redden en juist daarom ben ik tot u gekomen.
Kalaf:
Wat zoudt gij kunnen doen?
Adelma:
Langs dien uitgang daar
(zij wijst naar rechts)
, waar ik de schildwachten heb omgekocht, komen wij in een onderaardsche gang. Aan het einde daarvan staan vertrouwde mannen met sterke paarden gereed. Wij zullen vluchten naar het land der Karasanen. In de paleistuinen vinden wij een schat dien mijn vader daar begroef. Wij bergen het goud in onze zadeltasschen en snellen voort, tot wij komen in een streek waar wij onbekend, maar in kalmte en geluk kunnen leven. Dit is uw kans, dit is ònze kans!
Kalaf:
Heb dank voor uw edelmoedig aanbod prinses. Maar onmogelijk kan ik er gebruik van maken. O, denk niet dat ik ondankbaar ben. Altijd zal de herinnering aan de dochter van koning Keicobad mij met genegenheid vervullen. Maar het leven staat niet stil en de verrukking van een liefde | |
[pagina 29]
| |
herhaalt zich niet. Snel zelf de vrijheid tegemoet die u wenkt. Ik heb hier op aarde geen hoop meer en een snelle ondergang zal mij lief zijn.
Adelma:
De smart verwart u. Het leven geneest en heelt vaak snel. Kom, neem mijn hand!
Kalaf:
Neen, ik zal niet vertrekken.
Adelma:
Maar denk toch aan de wandaad die Turandot heeft bevolen.
Kalaf:
Zij is meesteres van mijn hart, van mijn lichaam en van mijn verstand. Niets ter wereld zal haar daaruit verdrijven.
Adelma:
De tijd zal u doen vergeten. Met al mijn zorg, met al mijn teederheid zal ik de wonde helen die u werd geslagen. Iedere seconde die gij laat verloopen kan u noodlottig worden. Kom toch, ik smeek het u....
Kalaf:
Neen, Adelma, ik behoor mij-zelf niet meer toe....
Adelma:
(in hoogste bewogenheid)
Lieveling, kom, nooit heeft een vrouw zich zóó vernederd.... (moedeloos en bitter) Blijf dan prins! En is het uw verlangen, verwacht den dood waaraan ik u wilde ontrukken,
(weggaand, terzijde)
Ik heb mijn doel niet bereikt, maar gelukkig, ik kan mij wreken. Gij zult mij leeren kennen, Kalaf....
(rechts af)
Kalaf:
(alleen)
Welk een nacht! Welk een verschrikking!
(op het bed zittend)
Ik wist dat ik den toorn van Turandot zou opwekken door te weigeren mijn naam te noemen. Maar nooit, neen nooit had ik kunnen denken dat zij, haar woord brekend en alleen om haar ijdelheid, mij zou laten vermoorden.
(Verre trompetten weerklinken)
Hoor, de trompetten die den zonsopgang aankondigen. God zij geloofd, er komt een einde aan mijn strijd met den doodsengel.
| |
Vijfde tafereel
Kalaf. Pong
Pong:
(komend van links)
Hoogheid, het is tijd om op te staan.
Kalaf:
Ik ben gereed te sterven. | |
[pagina 30]
| |
Pong:
Wie praat er nu van sterven?.... Kom, maak u gereed voor den divan. Wij moeten ons haasten, want ik zag den keizer reeds bezig zich te kleeden en zijn baard te verven.
Kalaf:
Uw veinzen is niet noodig. Ik weet alles. Men make haast met mijn terechtstelling!
Pong:
Maar voor den duivel, wat praat u toch? Er is geen sprake van een terechtstelling.
(terzijde)
Het schijnt dat die lastige vrouwen hem zóó bestookt hebben dat hij er getroebleerd van is geworden.
(tot Kalaf)
Kom, prins, wij zullen gaan.
(Hij opent de gordijnspleet links en spreekt tot de wacht)
Presenteert geweer! Eerbewijs voor den prins, volgens bevel van Zijne Majesteit!
(Tromgeroffel en fanfares. Pong vertrekt en Kalaf volgt hem aarzelend)
DOEK | |
Vijfde bedrijf
Zelfde décor van het tweede bedrijf. Op het terras, tusschen twee comforen, een altaar, versierd met witte bloemen, waarop een afgodsbeeld.
| |
Eerste tafereel
Altoem, Jan Klaassen, Lao Pei, Kalaf, Pong, de doctoren, twee priesters, paleiswachters.
(Als het gordijn opgaat zit de keizer op zijn troon en spreekt met Jan Klaassen en Lao Pei. De doctoren zijn reeds op hun tabouretten gezeten. De twee priesters en de lijfwacht aan weerszijden van het altaar. Pong komt binnen, gevolgd door Kalaf, die bleek is en zeer ontdaan).
Altoem:
(op gedempten toon)
Dat is dus afgesproken, Jan Klaassen en gij Lao Pei, wij zullen trachten den armen jongen een hart onder den riem te steken.
Kalaf:
Zonder aanslag op mijn leven heb ik de gangen doorloopen. Bij iederen stap verwachtte ik de wiekslag des doods. | |
[pagina 31]
| |
Maar niets is gebeurd van wat ik vreesde. Wat mag de oorzaak zijn? Zou Adelma mij wat hebben voorgelogen? Of heeft Turandot mijn naam ontdekt en - zeker van haar triomf - haar bevel om mij te vermoorden ingetrokken? In ieder geval, ik heb haar voorgoed verloren.... Bittere ellende, ik zal u niet overleven.
Altoem:
Wat zijt gij ontroerd, mijn zoon. Tracht u te kalmeeren, uw beproeving zal weldra ten einde zijn en ik heb goede tijding voor u. Jan Klaassen en Lao Pei brachten mij dezen nacht niet minder dan drie boodschappen van mijn dochter. Zij bezwoer mij niet alleen haar een tweede nederlaag in den divan te besparen, maar bovendien haar te bewaren voor een huwelijk met u. Twijfelt gij nu nog aan haar verlies? Er is geen reden tot ongerustheid.
Jan Klaassen:
Het is waar, Hoogheid, tweemaal ben ik dezen nacht de vertrouwde der prinses geweest. Eerst liet zij mij roepen te middernacht. In alle haast heb ik mij gekleed en ik werd toegelaten tot haar terras. Een ijskoude wind bewoog de boomtoppen, ik huiverde onder mijn kimono en mijn neus geleek op dien van een baanveger bij den elfstedentocht. Ik ril nog als ik er aan denk. Maar wat mij zeer verheugde was, dat ik Turandot aantrof, badend in tranen en bevend als een espeblad van misère. Haar moed zit aan den buitenkant, zij dient te worden geregeerd, gelijk iedere vrouw. Zij vroeg mij, haren vader, onzen geëerbiedigden keizer, te verzoeken haar te sparen. Ik heb een diplomatengezicht gezet en schreed heen, achtervolgd door hare smeekbeden. Andermaal liet zij mij roepen, te drie uur in den nacht. Zoo waar ik hier sta, zij wierp zich voor mijn voeten neder en verzocht mij om raad.... Ik had moeite om niet in verwijten uit te barsten, hulde mij in mijn mantel en ben vertrokken, zoo waardig als mij mogelijk was.
Lao Pei:
En ik, Hoogheid, ben te vijf uur in den nacht door de prinses ontboden. De horizon vertoonde reeds een vleug van daglicht en de eerste hanen kraaiden in de verte. Een half uur hield zij mij af van de gebeden, waarmede ik de nachtelijke duisternis pleeg te doorwaken. Ook mij smeekte zij om voorspraak bij haren doorluchtigen vader. Hare | |
[pagina 32]
| |
jammerklachten waren onbeschrijfelijk en als zij mijn dochter was geweest....
(maakt een beweging met de hand)
.
Altoem:
Genoeg. Prinses Turandot laat zich wachten, (tot Kalaf) Ik zal haar laten gebieden hier te verschijnen en mocht zij weigeren, dan zend ik mijn lijfwacht.... O, hoe zwaar wegen de plichten van een keizer, die tevens vader is. Miljoenen onderdanen, die ik niet ken, zijn makkelijker te regeeren dan een kind, dat van den hemel werd afgesmeekt.
(De eerste maten van een treurmarsch. Altoem en Kalaf zijn verrast en toonen ongerustheid. Jan Klaassen en Lao Pei gaan naar het terras en kijken naar den stoet die nadert).
Jan Klaassen:
(terugkomend)
Sire, daar nadert uw dochter, de prinses. Haar blikken drukken de diepste verslagenheid uit.
Altoem:
Het treft mij diep. Maar wie zal betreuren, dat zij een weinig lijdt voor al het leed dat zij aanricht?
Kalaf:
Ondanks alles ben ik degene die het betreurt. Nu zij weder in aantocht is, overheerscht mijn liefde elk ander gevoel. Zij legert zich in mijn hart, als avondvrede in de tuinen, na een onweer.
Lao Pei:
(terugkomend)
De stoet nadert met zooveel treurnis, als werd er een lijk uitgedragen.
| |
Tweede tafereel
Dezelfden, Turandot, Adelma, Zélima, Ping, de page en de eunuchen
(Op de tonen van den treurmarsch naderen Ping, de eunuchen, Adelma, Zélima, Turandot en haar page. Hetzelfde ceremonieel als in de tweede acte. Alle binnenkomenden schijnen bedrukt en hopen met het hoofd omlaag. Op haar sofa gezeten ziet Turandot het altaar en de priesters en doet alsof zij schrikt. Als de marsch is geeindigd richt zij zich tot Kalaf die haar eerbiedig groet).
Turandot:
Hier sta ik voor u, prins, gij ziet mijn droef gezicht, vermoeid van denken, vorschen tot het morgenlicht. De nacht heeft wanhoop en geen uitkomst mij geschonken: mijn lied ging hoog, mijn melodie is uitgeklonken. | |
[pagina 33]
| |
Kalaf:
Prinses, zaagt gij een weinig in mijn arme hart,
gij vondt er vreugde niet, maar leed om uwe smart.
'k Heb alle staten van de liefde nu doorloopen:
zij is een groote pijn, wat heb ik nog te hopen?
Altoem:
Geen meegevoel, mijn zoon, bezin u op uw recht!
De kansen zijn gekeerd en hoogmoed wordt geknecht.
Turandot:
(tot den keizer, op gansch anderen toon)
Zóó snel toch niet, papa, ik heb nog iets vergeten:
men zal den dag niet voor den avond vruchtbaar heeten.
(tot Kalaf):
'k Heb diep gedacht op uwe prinselijke vraag:
‘Wie is de koningszoon, die menig hinderlaag -
verjaagd uit zijnen staat, met vader en met moeder
wier grijsheid hij steeds eerde en bijstond als een hoeder -
te boven kwam met moed en plots'ling de fortuin,
die zijn verstand herwon, zag nederslaan tot puin?
Die zijn geluk nabij zag, maar niet kòn aanvaarden
geluk waarin zijn liefste liefde niet wil aarden?’
(zich oprichtend)
Hoor toe, de stem die in mij woont gaf goeden raad:
Gij zijt het, Kalaf, zoon van Timoer, die daar staat.
(groote beroering in den divan)
Kalaf:
(als vernietigd)
Mijn God, verloren!
Altoem:
Hel en duivel, 't is verraden!
Jan Klaassen:
Wie dàt gedaan heeft, moest men villen, levend braden!
Lao Pei:
't Is satanswerk, hier staat het klaarst vernuft bij stil.
Kalaf:
O schikgodin, het is verloren door uw wil....
De Doctoren:
Wat nu te doen, wat nu te zeggen?
Wij moeten rustig overleggen.
Wachters en ander Volk:
(allen tezamen)
Wie kan haar wederstreven?
Nu heeft zij zonder beven
het duister opgeheven.
Verloren is zijn leven.
(bis)
| |
[pagina 34]
| |
Turandot:
(tot Zélima)
Gewonnen, Zélima, maar 'k voel mij als gebroken,
zoo arm en uitgeput, van allen troost verstoken.
Ik weet het, gansch mijn wezen smeekt alleen om hèm....
Zélima:
Prinses, beken het, schenk uw liefde zonder rem!
De Doctoren:
Wat nu te doen, wat nu te raden?
Hoe doornig zijn des rechters paden!
Wachters en ander Volk:
Wie kan haar wederstreven?
Nu heeft zij zonder beven
het duister opgeheven.
Verloren is zijn leven.
(bis)
Adelma:
Beslissend oogenblik, mijn lot gaat zich voltrekken....
Kalaf:
Geen tijd verloren, 'k wil geen medelij verwekken....
(tot Turandot)
Uw wreedheid heersche en uw schoone naam zij groot,
maar grooter liefde die niet aarzelt voor den dood....
(hij trekt zijn ponjaard en wil zich doorsteken)
Turandot:
(zijn arm grijpend)
Neen, Kalaf.
Adelma:
Kalaf!
Altoem:
(zich van zijn zetel verheffend)
Grijpt hem, want hij is van zinnen!
(Wachters snellen toe)
Kalaf:
(schudt ze af)
Laat los, geen waanzin drijft mij, maar die stem van binnen...
(tot Turandot)
Prinses, alleen te leven waar' mijn grootste straf.
Adieu, heersch over China, en bespot mijn graf....
(wil zich doorsteken)
Turandot:
(houdt zijn hand tegen)
Neen, Kalaf! Hoor mij! Gij moet leven, leven, léven!
Ik heb u lief, bemin mij, wil mij alles geven,
wat fiere mannen aan beminde vrouwen doen....
Kalaf:
Waar ben ik? Droom ik? - Turandot.... | |
[pagina 35]
| |
Jan Klaassen:
(terzijde)
Wat is hij groen!
Een vrouw blijft vrouw, 'k vergat het zelf, ik ben een kuiken.
Turandot:
(aan Kalaf's borst)
Doe weg dien ponjaard en omhels mij, laat mij duiken
tot in uw ziel, vervul mij met uw gloed, uw geest!
Kalaf:
(zijn mes wegbergend en haar omhelzend)
O Turandot, ik duizel, maar mijn hart geneest.
Adelma:
(terzijde)
Afschuwelijk, die kwelling.... Ik alleen moet lijden.
Kalaf:
Welk wonder is geschied? Hoe liet gij af van strijden?
Turandot:
Ik was het zelf niet, die uw naam geraden heeft.
Herinner u den angstnacht dien gij hebt doorleefd;
hoe gij, Adelma in 't vertrek, van uwe lippen
het diep geheim in koorts en wanhoop deed ontglippen.
Maar toen ik wist, waarnaar mijn trots en hartstocht vroeg,
viel alles van mij af wat ik zoo blindlings joeg.
Zóó breekt het morgenrood de diepe duisternissen:
ik wist, ik had u lief, en alles kon ik missen
wat buiten u, wat buiten mij op aard bestond,
bij úw omhelzing en de kussen van uw mond.
(zij geeft een teeken aan een der eunuchen, die heen gaat)
Kalaf:
O hemelsch kind, wie kan die late weelde roemen?
Gelijk de avonddauw op zon-geschroeide bloemen
valt uw bekentenis in mijne hunkerziel.
Altoem:
(van zijn troon afkomend)
Zoo is het wijs en goed - zoo loopt het groote wiel
dat de geslachten drijft en doet de kindren erven
de ouderlijke kracht. Ik kan in vrede sterven.
Adelma:
Leef, Kalaf, lang met Turandot, uw bruid.
Prinses, gij wint het spel, voor mij is alles uit.
Gij waart mijn vijandin, wat ik u deed beginnen:
't was enkel om dien prins, dien 'k lang reeds mocht beminnen.
Mijn liefde is hopeloos, mijn oogen ween ik rood,
voorbij is alles en ik hunker naar den dood.
| |
[pagina 36]
| |
Turandot:
Adelma... ik begrijp... laat mij den Prins als man.
U maak ik vrij en schenk u 't land van Khoraçan.
Altoem:
Zoo zij het, wees dan vrij en ga met fierheid henen.
Adelma:
Gij roert mij, majesteit, ik kan niet blijven weenen.
(omhelst de knieën des keizers)
Lao Pei:
(zacht tot Jan Klaassen)
Een schoon ontwaken uit een gruwelijken droom.
Jan Klaassen:
(tot Lao Pei)
Wie had zooiets verwacht? 't Is boter tot den bôom.
Lao Pei:
Dat wordt een bruiloft, man, met trommels en met fluiten.
Jan Klaassen:
En over negen maanden: muisjes op beschuiten. | |
Derde tafereel
De vorigen, Timoer, Barach
(Timoer en Barach komen verwonderd van het terras, begeleid door den eunuch die hen kwam roepen. Barach in witte verbanden).
Timoer:
Wie roept mij, gansch in lompen, voor het keizershof?
Barach:
Wie mij, die rustig sliep in het gevang'nis-stof?
Turandot:
(aan de voeten van Timoer en Barach)
Ik was het, Timoer, Barach, die u zéér deed lijden.
Vergiffenis! Ik wil in 't openbaar belijden
dat blinde wreedheid, die mij àl te willig vond,
uw vadermin en dienaarstrouw onduldbaar schond.
Timoer:
Gij, Turandot, die ik van bloeddorst heb zien zieden?
Wat gaat mij aan? Wat heeft dit schouwspel te bedieden?
Kalaf:
Nu heeft de liefde 't fiere keizerskind verward.
Ik bid u, vader, wees grootmoedig en niet hard.
Turandot:
Vergeef de woede, die mij zonder wil deed razen.
Ik smeek het u, om Kalaf, en ook om Elmaze....
Altoem:
(Timoer met een diepe buiging begroetend)
Ik groet u, vader van een prins zoo schoon en koen
Een ouder weet niet altijd wat zijn kindren doen,
maar één ding kunt gij, zooals ik vertrouwend, winnen:
| |
[pagina 37]
| |
dat onze kinderen elkander teer beminnen.
Geef ons uw zoon, dan geef ik hem een dubbelrijk
en Turandot - de vorst van Teflis is een lijk.
(Geeft hem den brief)
Timoer:
(vluchtig den brief doorlezend)
Gerechte hemel, wil mij met uw licht versterken!
Wie kan zooveel geluk en nieuws opeens verwerken?
Ik ben een oud, door tè veel leed gebogen man,
maar 'k wist: nooit duurzaam is 't geweld van een tiran.
Nu heb ik, majesteit, niets beters meer te wenschen.
Ik doe uw wensch, ik zegen Peking's eedle menschen
en Turandot, dat zweer ik bij de goede gôon,
aanvaard ik gaarne als de lievling van mijn zoon.
(omhelst Turandot en Kalaf tegelijk. Altoem en Barach voegen zich er bij. Accolade van Jan Klaassen met Lao Pei, van Ping en Pong, etc. etc. Allen de neuzen tegen elkaar. Triomfmarsch uit de tweede acte. De priesters ontsteken de comforen. Muziek tot het eind).
Doctoren en al het Volk:
Geen haat meer en geen prinsenbloed.
De liefde is het hoogste goed.
De liefde is van alle dingen,
waar men het heiligst van moet zingen.
Heil Kalaf! bis
Heil Turandot! bis
Jan Klaassen:
(vlak voor het voetlicht)
Dit was het sprookje der prinses
die mannen legde onder 't mes,
hun koppen ophing bij de haren
wijl zij te leeg van hersens waren.
Doch zie, er kwam een flinke vent
die volhield tot het happy-end
en naar den aard van ware helden
de oude status quo herstelde.
En gaat nu allemaal naar huis,
want de prinses blijft niet meer kuisch:
één doffer was zoo fraai geschapen,
dat hij de duif vermocht te kapen.
| |
[pagina 38]
| |
Ook liefde heeft haar eigen eisch:
wie op zijn beurt wacht handelt wijs -
dat haat in liefde kan verkeeren
heeft ons tooneelspel willen leeren
en verder was 't een niemandal
tot voorbereiding van het bal.
Behaagde 't u, zoo wilt ons eeren,
door hartelijk applaudisseeren.
DOEK Einde van het vijfde en laatste bedrijf
Jan Engelman |
|