Dit alles bleef zonder ‘gietnaad’ of ‘helling’, want Jacques Rivière was een kunstenaar met het woord of liever van den zin en begaafd met het als een seismograaf zoo zuivere vermogen tot het opsporen en aanduiden van de trillingen en constructiefouten in eigen en anderer aanleg en wat daarvan in deze orde van denkbeelden de vruchten zijn. Maar deze frenesie in den strijd tegen zelfbedrog, de striktheid van het zich zelf in de hand houden, de weigerachtigheid tegenover de lagen van de zinnen, beletten hem niet, Pierre in Florence te laten opteekenen: ‘son vice, c'est bien la sensation’.
De gewaarwording heeft dit korte, bloeiende, innerlijk bewogen, naar het uiterlijk koele leven gericht. Voor haar verraad was hij op zijn hoede. In die enkele jaren vond hij nauwelijks tijd zich uit te schrijven. Het is geen aanmatiging, Pierre met den schrijver te vereenzelvigen. Hij gaf zich, argeloos ontwapend, weinig moeite dit te verbergen. Hij zelf moest erkennen: ik ben geen romancier. Het ontbrak hem daartoe aan verbeelding en het vermogen tot het scheppen van gestalten en van ruimte om de figuren heen. Zijn zin voor de werkelijkheid ontsprong te dicht bij het centrale punt van het bewustzijn, dat, schouwende, zich zelf slechts innerlijk ervaart. Want evenals zijn andere geschriften is dit een introspectie.
Voor den oppervlakkige een minnehistorie van een lichtzinnige vrouw, haast enkel lichaam, een man, minnaars en Pierre, ‘amant de coeur’, is dit een zielsbelijdenis van een ras geknotte verrukking, die zich door de intensiteit zelf van wat Rivière niet aarzelt chair te noemen, verdiept tot een stroomen, waardoor het gansche wezen in beweging komt en als het ware klinkende wordt. En in dit bittere feest, waar de kaarsen, nauwelijks ontstoken, walmen, na de korte zoetheid, die den smaak van asch laat, verheelt Pierre zich niet de bedwelming, zij het ‘une froi de ivresse’ noch zijn poovere figuur in een wereldsche omgeving, waaraan hij zich stoot, die hem uitstoot. Wel past hij zich naar het uiterlijk met vast beleid aan te midden van mededingers’, die het in zoo ver van hem winnen, dat hun, door Florence waargenomen, te-kort haar door het ‘over den band spelen’ à plomb houden, terwijl zijn ‘actief’, door haar met een tot liefde gaande bewondering aangehangen, haar andere oogenblikken kregel stemt, wijl het haar heur ‘passief’ laat gevoelen.