| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht
Ontladingen.
24 Maart 1935.
Een maand geleden leek het of de Engelsch-Fransch-Italiaansch-Russische entente zich verdichten ging en Hitler intimideerde. Zijn poging om Engeland van Frankrijk te verwijderen was op niets uitgeloopen; zijn verzoek met Simon een apartje te mogen hebben was slechts toegestaan op voorwaarden die er voor Duitschland de aardigheid aan ontnamen: er zou gesproken moeten worden over alle punten van het Engelsch-Fransche vredesprogram, en onmiddellijk na hun bezoek aan Berlijn zouden de Engelschen Moskou, Warschau, Praag bezoeken. En Hitler had in een en ander berust, het voor voldoening uitgevende, dat Berlijn door een kabinetsminister (Simon) zou worden aangedaan, en de andere hoofdsteden zich met den grootzegelbewaarder, Eden zouden moeten vergenoegen. De datum voor Simon's bezoek was vastgesteld: hij zou Donderdag 7 Maart naar Berlijn vertrekken en er tot Zondag 10 Maart blijven. Te Bristol verklaarde hij 4 Maart, ‘met liefde’ de reis te aanvaarden; ‘het is billijk en natuurlijk, dat na de bijeenkomsten te Rome, Parijs en Londen een soortgelijke bijeenkomst wordt gehouden te Berlijn.’ Londen was er in die dagen dicht bij, de politieke hoofdstad van Europa te schijnen. Zooeven waren Schuschnigg en Berner-Waldenegg er parool komen halen, en onder verwijzing naar dit bezoek verkondigde de spreekbuis van Masaryk en Benesj, de Prager Presse, dat de oplossing van het Donaubekkenprobleem ‘met reuzenschreden’ vooruit scheen te springen; ‘een breede Europeesche synthese’ was op komst, ‘een organisch geheel; een dak, waaronder ieder een onderkomen kan vinden.’
| |
| |
Tenzelfden dage nu dat Simon te Bristol met zooveel zelfbehagen sprak, werd, tegelijk met de oorlogsbegrooting voor het fiscale jaar 1935 - '36, aan de leden van het Lagerhuis een witboek uitgereikt, door den premier MacDonald onderteekend, die niet gezorgd had, dat daarin de regeering, naar geheiligd gebruik, aangeduid werd als ‘Zijner Majesteits regeering’: zij noemde zich ‘de nationale regeering’; nu zullen wij nog beleven, zeiden aanstonds de critici, dat ook een aanstaand Labour Government zich in een staatsstuk Labour Government gaat noemen! Zoolang een geschrift van den; inhoud van dit witboek in de eerste plaats tot zulk een opmerking aanleiding geeft is oud-Engeland niet verloren. Juist over de vraag, hoe het zich in de wereld kan handhaven, bood de premier eenige beschouwingen aan. Door ‘de tot dusver gevoerde vredespolitiek’ was het leger beneden het niveau gedaald dat als minimum geëischt mag worden tot de uitoefening van zijn taak; en nu de internationale toestand ‘vol gevaren’ is, mocht de regeering niet langer wachten met het overgaan tot de vereischte maatregelen. ‘Dit klemt te meer, daar de herwapening van Duitschland op groote schaal geschiedt. Deze herwapening is ongecontroleerd en gaat dus ongebreideld haar gang.... De jeugd wordt in Duitschland weer opgevoed in een geest van militarisme, die een gevaar voor den vrede kan beteekenen.’ De opvatting dat vertrouwen op den Volkenbond voldoende zou zijn om den vrede te waarborgen en daarom aan versterking van bewapening niet meer zou behoeven te worden gedacht, is op ‘zijn minst voorbarig’. Nu de Britsche regeering door haar voorbeeld andere volken niet heeft kunnen afbrengen van de overtuiging, dat sterke bewapening alleen den vrede verzekert, blijft haar niets anders over, dan ‘eveneens paraat te zijn voor alle gebeurtenissen’. De regeering stelt derhalve de hoognoodige maatregelen
voor. Een sterk en paraat Engelsch leger is ‘een absolute noodzakelijkheid’. De oorlogsbegrooting voorziet ‘in een groote uitbreiding van de verdediging tegen luchtaanvallen.’ De toestand in het Verre Oosten verplicht tot het onderhouden van een ‘algemeene reserve’ in het Vereenigd Koninkrijk. ‘De verdediging van de onschendbaarheid van zekere gebieden aan de overzijde van het Kanaal en de Noordzee wordt meer en meer een levensbelang voor Engeland. De regeering hoopt nog een regeling te kunnen
| |
| |
bewerken die ‘een wedstrijd in maritieme bewapening’ doet vermijden, maar in ieder geval moet ook de vloot ‘op de hoogte van den tijd’ worden gehouden.
Tegelijk een Reuter-telegram: ‘In politieke kringen te Londen acht men dit witboek van zeer veel beteekenis. Men gelooft dat de waarschuwing aan het Duitsche Rijk, welke in het document besloten ligt, juist voor Simon's komst naar Berlijn, daar begrepen zal worden en als bewijs moge worden opgevat van Engelands niet verslapt verzet tegen de ongecontroleerde herbewapening van het Rijk.’
Het was niet enkel Duitschland dat verwacht werd in het witboek een waarschuwing te lezen, maar ook Japan, dat in een onderhandeling met China den eisch had opgeworpen dat alle buitenlandsche adviseurs der Chineesche republiek door Japanners zouden worden vervangen en China zijn buitenlandsche leeningen uitsluitend in Japan zou plaatsen. Even vóór de verschijning van het witboek had de Britsche regeering dezen stap gerescontreerd met het aanbod aan Japan van het ‘haar toekomend aandeel’ in de eerstvolgende internationale leening ten behoeve van China uit te schrijven, en zij had dezen maatregel genomen in overleg met de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Zeker was er onderscheid in de wijze waarop Japan, en die waarop Duitschland werd gewaarschuwd. Japan oefende dan ook nog maar pressie op China uit om iets te bereiken; Duitschland oefende geen pressie meer uit om verlof tot herbewapening te bereiken, het was sinds lang, in het geheim, tot herbewapening overgegaan. Feitelijk had de Britsche regeering gewild dat Hitler ten dage vóór Simon's aankomst de boodschap zou lezen: ‘Ik weet heel goed dat gij u buiten alle contrôle herwapent en gij behoeft u niet voor te stellen dat gij debat hierover ontwijken kunt.’
Had Simon dit niet beter onder vier oogen tot Hitler kunnen zeggen? ‘Neen,’ zei men in Engeland; ‘het is eerlijker Hitler van te voren te doen weten waarop het staat. Geen verlof tot Duitsche herbewapening dan in verband met en tot belooning van Duitschlands gezeglijkheid op alle punten die wij tot verzekering van den vrede in Europa noodig keuren. Men moet dit in Duitschland begrepen hebben vóór men er onzen afgezant ontvangt.’
| |
| |
Inderdaad, Hitler begreep. Hij wilde niet in het geval komen te moeten onderhandelen over iets dat hij beschouwde als Duitschlands onvervankelijk recht, tegen alle bepalingen in van een verdrag dat Duitschland slechts had onderteekend in vertrouwen op de immers wreed geschonden belofte dat op de Duitsche eene algemeene ontwapening volgen zou. Niet Duitschland, de anderen het eerst hadden het verdrag verscheurd. Thans Duitschland aan te bieden van dit reeds verscheurde verdrag op zijne beurt ontslagen te worden, en dit aanbod te doen niet onvoorwaardelijk, maar als ruilobject, was meer dan Hitler noodig achtte te verdragen. Om tijd te winnen werd hij zóó heesch dat ‘op medisch advies alle bespiekingen, die voor de komende dagen vastgesteld waren, moesten worden afgezegd’. 's Avonds van den 5den Maart berichtte de Duitsche gezant te Londen dat dit ook voor het bezoek van Simon gold, waarvoor nog geen nieuwe datum kon worden vastgesteld. Men wist in Engeland dat Hitler den 4den drie uur lang op een automobieltentoonstelling had vertoefd, waar niemand van zijn heeschheid iets had bemerkt. De Britsche regeering maakte nu bonne mine à mauvais jeu, door ‘uitdrukking te geven aan het leedwezen waarmede zij de ongesteldheid van den rijkskanselier vernomen had, en de hoop uit te spreken op zijn spoedig herstel’. Tevens liet zij weten, in afwachting te blijven van den nieuwen datum, dien Hitler tot Simon's bezoek zou kunnen voorstellen.
Daar de grondstoffen tot Duitschlands herbewapening grootendeels uit het Britsche wereldrijk afkomstig, en de motoren voor Duitschlands militairen vliegdienst ten deele door de Britsche nijverheid geleverd waren geweest, was niemand in Engeland (noch elders) in twijfel, hoe zich de ‘allerhöchste’ keelaandoening te verklaren. In het Lagerhuis vroeg een liberaal (6 Maart): ‘is de minister bereid naar Moskou te gaan waar men niets van heeschheid bij officieele personen heeft vernomen?’ Op deze door het huis met een lachsalvo bejegende vraag gaf Sir John, die zooeven aan Lansbury had te verstaan gegeven dat hij omtrent een anderen datum voor zijn bezoek aan Hitler met de Duitsche regeering in onderhandeling was getreden, geen antwoord meer.
Den 7den Maart wordt aan Sir Eric Phipps door von Neurath
| |
| |
tot bescheid gegeven, ‘dat de gezondheidstoestand van den rijkskanselier in de laatste dagen niet van beteekenis veranderd is’ (eene mededeeling, met de feiten overeenkomende en niettemin voor verschillenden uitleg vatbaar, en dus, voor wie orakeltaal in het volkerenverkeer op prijs mocht stellen, een ideaal van diplomatieke opheldering); ‘waarschijnlijk zal eerst na Maandag 11 Maart te overzien zijn of het bezoek kan plaats vinden’. Deze tweede priesterspraak wordt algemeen in dezen zin begrepen, dat tegen 11 Maart een Lagerhuisdebat over het witboek is aangekondigd en Hitler eerst zien wil tot hoever de Britsche regeering daar zal achteruitwijken. Doch reeds 10 Maart bericht von Neurath aan Phipps, dat, ‘mits de rijkskanselier dan hersteld zou zijn’, het uitgestelde bezoek van Simon zou kunnen worden afgewacht tusschen den 24sten en den 30sten Maart. Doet hiermede, inplaats van Londen, Berlijn een stap terug? Men beschouwde het zoo, maar het mocht wat!
Het debat op 11 Maart leverde niet veel op. Een Labour-motie-van-afkeuring, verworpen met 424 tegen 79 stemmen, na verklaring van Baldwin (Mac Donald nam aan het debat niet deel) dat in het witboek geen woord stond dat hijzelf, Baldwin, niet reeds, onder algemeene instemming, in September 1934 had gezegd; ‘dat een duidelijk begrip de eenige effectieve inleiding is tot iedere soort bespreking’; dat, behalve die van Duitschland, ook de bewapening van Rusland en van Japan met zorg gezien werd. - Sir Austen Chamberlain: ‘Ik ben het volkomen eens met Baldwin dat men veel goed kan doen door de waarheid te zeggen. Elken potentieelen aanvaller moet aan het verstand worden gebracht dat een macht tegen hem op de been gebracht zal worden zóó verpletterend, dat hij niet de geringste kans op de overwinning heeft’.
Reeds in de week vóór 11 Maart had Goering den Britschen ambassadeur te Berlijn op de hoogte gebracht van het bestaan eener Duitsche (bij het verdrag van Versailles verboden) militaire luchtmacht die op 1 April 1935 haar publiek aanwezen zou moeten verkrijgen (den ambassadeur werd nu openlijk verklaard wat hij buiten eenigen twijfel reeds lang wist). Den 12den Maart volgde gelijke mededeeling aan de vertegenwoordigers van Frankrijk, Italië, Rusland en Polen. Naar den omvang dier nu
| |
| |
erkende organisatie raadt men nog; de iste der volgende maand zal misschien antwoord geven op de vraag: 1500 bombardementsvliegtuigen, of meer? - Dienzelfden 12den Maart een Fransche ministerraad, waar alle ministers zich vereenigen met een ontwerp tot dienstverlenging voor de door de abnormaal lage geboortecijfers der oorlogsjaren getroffen jaarklassen. - 13 Maart vermaan van de Times: sedert 1913 is het getal Britsche kruisers gedaald van 54 tot 50, dat der Japansche gestegen van 29 tot 31. - 14 Maart: indiening der Britsche begrooting van marine, 3½ millioen pond hooger dan die van vorig jaar. - 15 Maart: bij het dienstverlengingsdebat in de Fransche Kamer (ontwerp aangenomen) verklaart Flandin: ‘De effectieven van het Duitsche leger zijn belangrijk toegenomen bij eenzijdig besluit, waaraan de Fransche regeering haar toestemming evenmin geeft als de Engelsche’. Thans zouden in Duitschland onmiddellijk beschikbaar zijn 480.000 man; ‘volgens aan ieder bekende plannen’ zou Duitschland in 1936 beschikken over 600.000 man. - 16 Maart: Hitler erkent de 480.000 man:
I. Er wordt in Duitschland weer algemeene dienstplicht ingevoerd.
II. Er zal een leger in vredestijd geformeerd worden van 12 legercorpsen, elk van 3 divisiën en 40.000 man per corps.
III. De minister van oorlog heeft de verantwoordelijkheid om te zorgen dat deze troepenmacht onmiddellijk onder de wapenen zal worden geroepen.
Het is met de reactiën dezer mededeeling dat de krantenlezer zich nu eene week lang bezig heeft kunnen houden.
De wet (want eene wet komt in het nieuwe Duitschland tot stand op het oogenblik zelf dat zij wordt voorgesteld) was van een oproep ‘aan het Duitsche volk’ vergezeld: Duitschland was in machtsopzicht een luchtledig geweest; de Duitsche regeering stemt in met Baldwin's woorden in het Lagerhuis op 11 Maart: ‘Een land dat niet bereid is de noodige voorbereidsmaatregelen te treffen tot zijn eigen verdediging zal nooit op deze wereld over macht beschikken’; zij ziet in de schepping van een Sowjetleger van 101 divisies (960.000 man vredessterkte) een element, waaraan bij de opstelling van het verdrag van Versailles door niemand kon zijn gedacht, en in de forceering van dergelijke maatregelen door andere regeeringen verdere bewijzen van de afwijking van het ontwapeningsdenkbeeld dat indertijd ge- | |
| |
proclameerd is; Frankrijk keert daareven tot den tweejarigen diensttijd terug; onder deze omstandigheden is het onmogelijk de noodzakelijke maatregelen voor de veiligheid des Rijks langer uit te stellen of zelfs maar voor de overige wereld te verbergen. Van nu af aan is derhalve het behoeden van eer en veiligheid van het Duitsche volk weder aan de eigen kracht der Duitsche natie toevertrouwd; door het vaststellen van den omvang der Duitsche bewapening zij de kracht ontnomen aan elke bewering als zoude Duitschland naar de militaire hegemonie van Europa streven; de Duitsche regeering hernieuwt tegenover de gansche wereld de verzekering van haar besluit, nooit verder te gaan dan het behoeden van de eer en vrijheid des Rijks.
‘De eerste maatregel tot liquidatie van het verdrag van Versailles’ noemt de officieele ‘Nachrichtendienst’ deze wet; minder juist, immers de financieele clausules zijn sinds lang geliquideerd. Het is een streep door de militaire paragraaf, en verlof om deze te mogen trekken heeft Duitschland niet bij onderhandeling willen koopen. Het bericht, in den avond van den 16den te Londen ontvangen, werd zoo snel mogelijk aan Simon doorgegeven die op ‘week-end’ buiten Londen verbleef maar onmiddellijk terugkeerde. De Fransche regeering stelde een protest voor, door Engeland, Frankrijk en Italië gezamenlijk uit te brengen, doch in zijn bijeenkomst van Maandagochtend 18 Maart besloot het Britsche kabinet tot de indiening eener afzonderlijke nota, die, met protest aanvangende, en voorts aan het Engelsch-Fransche communiqué van 3 Februari herinnerende, en aan Duitschland's bereidverklaring van 14 Februari, dit communiqué in zijn vollen omvang te bespreken, informeert, of Duitschland de overkomst van Simon tot dit doel nog wenscht? Reeds den eigen avond van den 18den werd het bevestigend antwoord van Duitschland te Londen ontvangen. Parijs, over dezen loop van zaken ontstemd, besloot nu op eigen hand tot een aanklacht van Duitschland bij den Raad van den Volkenbond, en de voorzitter van dit lichaam, Tewfik Roesjdi Arras, heeft sedert de eerste week van April tot de behandeling aangewezen. Ook de Volkenbondsraad zal ongetwijfeld protesteeren, maar niemand verwacht dat hij iets anders zal kunnen of willen doen. Mussolini van zijn kant beantwoordt het Duitsche gebaar
| |
| |
met onmiddellijke liquidatie van zijn geschil met Abessynië (berusting in een eerst geweigerde arbitrage) en oproeping van de lichting 1911; hij heeft het noodzakelijk geacht, zegt hij tot zijn fascistische jeugdbonden, achter den italiaanschen vredeswil 560.000 bajonetten te stellen! Intusschen heeft Simon op 21 Maart het Lagerhuis nog eens gerustgesteld dat de jongste verklaringen der Duitsche regeering noch veiligheid, noch bewapening, noch terugkeer van Duitschland tot den Volkenbond, noch luchtoorlogsverdrag van bespreking uitsloten. ‘Of de resultaten van onze reis goed of slecht zullen zijn, weten wij niet, maar in elk geval zullen zij belangrijk zijn’. Met deze wetenschap heeft het Huis het moeten doen, en hedenmorgen is Simon van Schiphol naar Berlijn gevlogen, in gezelschap van Eden, die eerst te Parijs contact is wezen zoeken met Suvich en Laval. Het trekt de aandacht, dat deze laatste op het einde dezer week in behoedzamer termen gesproken heeft dan Flandin aan het begin. De uitkomst der besprekingen van Eden met Suvich en Laval is geweest, dat, onmiddellijk na afloop der Engelsche bezoeken aan Berlijn, Moskou, Warschau en Praag (‘welke bezoeken de Fransche en Italiaansche regeeringen van hun beste wenschen doen vergezellen’) de ministers van buitenlandsche zaken van Engeland, Frankrijk en Italië 11 April te Stresa zullen bijeenkomen. Men vertrouwt daarbij dat Tewfik Roesjdi Arras de vergadering van den Volkenbondsraad tot na die bijeenkomst zal willen verzetten, opdat de Raad te minder verlegen zij in het kiezen der formules waartoe hij zich zal moeten bepalen.
Sauerwein, van de Paris Soir, die altijd alles weet, kan ons al vertellen hoe de Duitsche voorstellen aan Simon er uit zullen zien: inkrimping van het getal divisiën tot 33 en van het effectief van elk tot ten hoogste 10.000 man; afzien van een eisch tot onmiddellijke uitbreiding van zijn vloot; eene luchtmacht niet sterker dan die van de best uitgeruste westelijke mogenheid; uitstel der invoering van de dienstplichtwet tot den herfst; bereidverklaring de verlaten plaats te Genève weer in te nemen zonder voorafgaande volledige herziening van den Volkenbond....
Wij zullen zien.
Er is van de maand nog vrij wat gebeurd dat opmerkzaamheid
| |
| |
en onder andere omstandigheden min of meer uitvoerige aanteekening zou verdienen.
Venizelos die er niet tegen op zag (op zijn leeftijd) uit persoonlijke eerzucht een land in burgeroorlog te dompelen en er met smaad afkwam.
België dat de belga ernstig bedreigt ziet en tot de overtuiging is gekomen dat alleen een nationale regeering die nog met succes zal kunnen verdedigen (het begrip nationale regeering sluit daar, anders dan bij ons, de socialisten in).
Rusland dat een onmogelijk geworden verhouding liquideert door den Chineeschen Oosterspoorweg aan Mantsjoekwo te verkoopen.
Japan dat den tegenstand, door zijn druk op de wereldmarkten opgewekt, ontgaan wil door tersluiks zoo diep mogelijk in China door te dringen.
Maar Europa ligt ons het naast, en over Europa's lot beschikken nog altijd Europa's groote mogendheden. Door de ontladingen die hebben plaats gehad, behoeft de toestand niet noodzakelijk te zijn verergerd. Er bestaat een gif van wantrouwen dat ten slotte van sloopender werking is dan stompen boven water het kunnen wezen. Gevaren te moeten vermoeden is erger dan ze in openbaarheid tentoongesteld te vinden, zoodat men ze betasten, misschien ze fatsoeneeren kan. Moge nu maar blijken dat Simon niet alleen op reis is gegaan ‘met liefde’, maar ook met zijn volle verstand. Met zoetelijkheid, vrees ik, zou men er bij Hitler en Goering in loopen.
C.
|
|