De Gids. Jaargang 99
(1935)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Eerlijk geldI. Materieele en geestelijke waardenAan verbetering der sociaal-economische verhoudingen in de wereld heeft de fransche revolutie een krachtigen nstoot gegeven. Vóór die revolutie berustte de klassenindeeling in den Staat in de eerste plaats op het uit de historie voortgekomen, gegroeide, en welhaast onwrikbaar geworden Voorrecht. Nà de revolutie de onontkoombare historische nawerking. Onontkoombaar, vanwege het traagheidsmoment in den mensch. In de geschiedenis zijner onderlinge verhoudingen eindigt of begint niets abrupt. Ook niet door een revolutie. Maar naast die op de oude basis kwam toen toch - en in verder gaanden groei en ontwikkeling haar steeds meer overheerschend - de klassenindeeling op de basis van het mercantiele intellect. Een basis, welke vóór de revolutie natuurlijk ook, in niet-vrije ontwikkeling, bestaan had: namelijk alleen in het bereik van een kleine minderheid, en niet in elke volksgemeenschap in gelijke mate. De veranderingen in het sociale bestel van een steeds grooter deel der aarde - welke in de eerste plaats leidden tot de vaststelling van het recht voor ieder individu op het behoud van materieele eigendomsvermeerdering, verkregen en bereikt door eigen vernuft en intellect - vormden den stimulans tot de vrije ontplooiing der menschelijke kundigheden op het gebied van wetenschap en industrie. De daardoor ingezette wisselwerking tusschen die twee wijzen van activiteit der menschen, eerst min of meer incidentieel, heel veel later eerst in volkomen systematische organisatie geheel duidelijk aan den dag komend, bracht wederzijdschen groei. Het productie-apparaat ontglipte den eenling. Steeds meer voor één zaak. Steeds voor meer zaken. Steeds meer kwam nu op den voorgrond, dat in het vervormde pro- | |
[pagina 60]
| |
ductie-apparaat een scheiding gekomen was tusschen de twee daartoe noodige menschelijke waarden: de Denkkracht en de Spierkracht. Een scheiding, welke er in principe door alle tijden heen wel geweest is. Maar nooit nog op zoo'n schaal! Laten wij trachten in te zien wat de hoofdfuncties zijn van deze in het nu geworden productie-organisme apart van elkaar ingestelde krachten. De functie van de Denkkracht in dat organisme is niet alleen de organiseering van aanvoer en verwerking der grondstoffen tot de gewenscht wordende eindproducten, maar ook de voordeeligste tegeldemaking daarvan. Dit laatste met behulp van het mercantiele intellect. En dit leidt vanzelf tot opstapeling van materieele waarden, tot eigendomsaccumulatie, tot kapitaalvorming. De drang daartoe is inhaerent aan ons menschen. Zij valt reeds in alle primitiviteit te herkennen in den wensch naar het bezit van een schuur of een huiskelder. Zij is zelfs bij sommige diersoorten aanwezig, zij het alleen maar voor zoover het hunne natuurlijke levensbehoeften betreft. Zij is dus niet een betwistbaar voorrecht van speciale kapitaalvormers, maar zij is een onvervangbaar fundament voor ons menschen, zoolang wij waarde zullen hechten aan de materie. Zij heeft ons in staat gesteld te komen van den oermensch tot onze hedendaagsche samenleving en materieele cultuur. De functie van de Spierkracht in het productie-organisme bepaalt zich tot min of meer volkomen-machinale arbeidslevering, met als natuurlijk gevolg op den duur lichamelijke krachtsvermindering, dus prestatie-achteruitgang. Hetgeen bij den denkkrachtige overigens ook het geval is. Maar zijn arbeid heeft meer vanzelfsprekenderwijze reeds voordien geleid tot resultaten in vormen welke oppotbaar zijn. En, afgezien van tallooze partieele verliezen, leidden de economische en sociale omstandigheden na de fransche revolutie tot aan den grooten oorlog tot winst-over-de-geheele-lijn. Tot de vorming van Kapitaal. Overal op aarde. De arbeid van den spierkrachtige als zoodanig is niet oppotbaar, en leidt uit zichzelf niet tot kapitaalvorming. Kon het dus in eerste instantie anders uitvallen dan het gedaan heeft? Was het niet vanzelfsprekend en volkomen natuurlijk dat de denkkrachtigen de werkgevers, de leiders werden en | |
[pagina 61]
| |
dat de spierkrachtigen de werknemers werden, de arbeiders? Op zichzelf kan daartegen geen enkele bedenking bestaan, ja, is elke andere plaatsing onnatuurlijk en dus op den duur niet te handhaven, noch in de ‘kapitalistische’ landen, noch in Sovjet-Rusland. Voeg evenwel bij deze essentialia der functies van Denkkracht en Spierkracht die van het menschelijke Egoïsme, want beide categorieën bestonden en bestaan slechts uit menschen. Helaas mag en moet dit niet uit het oog worden verloren. Want wanneer de sociale ontwikkeling van dezen stand van zaken, geboren uit de verheven gedachte der fransche revolutie: van vrij heid, gelijkheid en broederschap, in den loop der 19e eeuw geleid heeft tot wat men is gaan noemen het ‘kapitalistische’ stelsel, waarbij de kapitalisten de uitzuigers en de arbeiders de uitgezogenen heeten te zijn, dan dient men zich toch goed voor oogen te houden, dat hier van een stelsel geen sprake kan zijn, dat hiermede het zoogenaamde ‘kapitalisme’ als zoodanig niets te maken heeft, maar dat het schuldige element is: het ongebreidelde egoïsme van den mensch! Immers, of de landswetten den ‘kapitalist’ of den ‘sociaal-democraat’ of den ‘bolsjewist’ ongebreideld laten in zijn egoïsme, de resultaten doen zien dat het niet aan dit of dat stelsel ligt, maar aan het vrij gelaten menschelijk egoïsme, dat de voor een ieder geldend te maken idee: Loon naar Werken!, slechts leus blijft en geen werkelijkheid wordt. Intusschen, zoo ontstond dan de nieuwe klassenindeeling volgens den vetten ‘Kapitalist’ en den uitgemergelden ‘Arbeider’. Moet hier worden opgemerkt, dat de afstammelingen der kapitalisten niet uitsluitend denkkrachtigen zijn en dat die vaak voorkomen onder de afstammelingen der spierkrachtigen? Natuur en sociale economie volgen nu eenmaal niet de zelfde lijn. Evenwel, het gaat niet om familienamen, maar om begrippen. En denkkrachtigen en spierkrachtigen zullen er nog lange, lange tijden zijn, elke groep met hare eigen specifieke economische functie. Maar beide groepen bestaande uit menschen, wier onderlinge posities op grondslagen van billijkheid dienen te worden opgebouwd. Hoe was de verdere sociale ontwikkeling? Wat was de reactie op de geleidelijk gegroeide overdrijving van het egoïsme der | |
[pagina 62]
| |
Leiders, der tot ‘Kapitalisten’ geworden Leiders? Want in de geschiedenis der sociale verhoudingen, nationaal of internationaal, volgt steeds reactie op actie. Dit is steeds zoo geweest. En zal als correctief op verkeerde actie ook steeds zoo blijven. Inderdaad, evenals het individu, reageeren ook groepen en volksgemeenschappen op recht en onrecht; alleen het tempo is een ander. Kunnen wij menschen eigenlijk ook wel iets anders dan reageeren? De reactie op de uitbuiting van de Spierkracht door de Denkkracht, d.w.z. de reactie op de arbeidersuitbuiting op het niveau van het ongebreidelde menschelijke egoïsme, was het Marxisme eerst, het Leninisme daarna; eerst de klassenstrijd; daarna de klassen-onderstebovenkeering. Zoo wordt het in eerste instantie reeds dadelijk duidelijk, dat men daarmede helaas niet veel boven afbraakbegrippen uit gekomen is. Intusschen is eveneens duidelijk, dat het de niet-voldoende gereglementeerde werkingen der drijfveeren van denkkrachtigen en spierkrachtigen waren, welke geleid hebben, gelijk de geschiedenis ons heeft geleerd, eerst tot de superpositie van Kapitaal boven Arbeid, daarna tot de vijandige tegenoverelkaarstelling van Arbeid en Kapitaal, eindelijk in Sovjet-Rusland tot de onderstebovenkeering en de (schijnbare) plaatsing van Arbeid boven Kapitaal. (D.w.z. het privé-kapitaal, niet dat van den algemeenen werkgever,den Staat).
De eerste vraag is nu: Had de sociaal-democratie, welke het Marxisme belijdt en tracht te verwezenlijken, op eene andere wijze dan door klassenstrijd haar doel kunnen bereiken? Wat was haar doel? Hare doelstelling werd bepaald door de veelal ellendige arbeiderstoestanden, welke toenmaals bestonden temidden van groeiende, en soms weliggroeiende kapitaalvormingen. Een moreele waarde van hooge beteekenis lag aan hare doelstelling ten grondslag: mededoogen met den Eenling-Arbeider die, zijn spierkracht gevende en opmakende in het productie-organisme, niet in staat was tot eigendomsaccumulatie te komen, en daardoor evenmin om weerstand te bieden aan het egoïsme der leiders en machthebbers, ja, dit in zekeren zin voedsel gevend. Maar wat de Eenling-Arbeider niet kon bereiken, dat zou weggelegd moeten wezen voor de Massa, was de redeneering. In | |
[pagina 63]
| |
aaneensluiting. Gezamenlijke eigendomsaccumulatie moest worden nagestreefd. Niet als basis voor den verderen groei of ook maar voor eene verbetering van het productie-organisme. Maar als basis voor den strijd daartegen. De Arbeidersmassavorming was de leus. Voor den strijd! De Idee-stelling was dus: Strijd! En zij leidde tot een leer, welke in strijd hare verwezenlijking zag en nastreefde. Kon het in eerste instantie eigenlijk wel anders? Historisch is het niet anders gegaan. En volgens de wet van actie en reactie zal het zeker zoo en niet anders hebben moeten wezen. Te bedenken valt nu evenwel dat de Denkkracht, zelfs zonder daarop uit te zijn, de volksgemeenschap diende, al stelde zij daarbij de Spierkracht niet veel hooger dan een machine. Terwijl de Spierkracht door hen, die haar boven de machine wilden doen uitgaan tot een menschwaardig bestaan, geleid werd in de richting van schade-aanbrenging aan het productie-organisme en daardoor aan de volksgemeenschap. Waarom? Juist omdat de sociaal-democratische arbeidersstrijd den Arbeider meer materieele voordeden heeft gebracht - en daardoor ook meer moderne levensbehoeften -, is daarover de strijd ontaard. En dáárin dan ook heeft het uitsluitende gewin gelegen. In materieele waarden. Doch veel ging daarbij tegelijkertijd verloren, èn voor hem, èn voor de volksgemeenschap. Hooge geestelijke waarden gingen in en door dien strijd te niet: arbeidzaamheid, tevredenheid, en spaarzaamheid. In hunne plaats kwamen: arbeidsschuwheid, onverzadigbaarheid en spilzucht. En toch, niet in arbeidsschuwheid ligt het productievermogen van den Staat en van de wereld, wel in arbeidzaamheid. Niet onverzadigbaarheid kan leiden tot geluk, wel tevredenheid. En niet spilzucht vermeerdert de materieele waarden der menschheid, wel spaarzaamheid.
De tweede vraag is: En het Leninisme, het bolsjewisme? De fransche revolutie was eene worsteling van tegen elkaar botsende gedachten-complexen, welke kwam, toen het nieuwe volgroeid was. De russische revolutie is, na voortijdige voorpogingen, ont- | |
[pagina 64]
| |
staan in een door den geweldigen schok van den grooten oorlog ondermijnd en naar west-europeesche begrippen verouderd sociaal-politiek systeem van een oost-europeesche, in menig opzicht primitieve en achterlijk gebleven volksgemeenschap. Zoo is de russische revolutie ten slotte toch voortijdig gekomen, en dus aan te zien als een onvoldragen kind. En deze omstandigheid zal ongetwijfeld invloed hebben zoowel op de historische ontwikkeling dezer revolutie als op de ten slotte uit haar blijvendvoortkomende gevolgen voor de menschheid. Vragen wij ons af in welke richting, van sociaal-economisch standpunt bekeken, de russische revolutie zich ontwikkeld heeft, dan moet het antwoord wel luiden, dat in dit geval de reactie op het sociaal-economische stelsel van het Czarendom niet geleid heeft tot een opperste individueele vrijheid, gelijkheid, en broederschap, maar tot een nieuwe gecentraliseerde sociaal-economische Oppermacht, ditmaal evenwel uitgeschoten tot opperste trustvorming, omvattende alle activiteit, alle bedrijven van den reusachtig grooten Staat. En aan deze nieuwe Oppermacht heeten ditmaal alle verdere leden der staatsgemeenschap gelijkelijk onderworpen te zijn. Bolsjewistisch Rusland is geworden de grootste trust in de wereldgeschiedenis. Zij het ook een trust zonder aandeelen. Maar wel een supertrust, met een horizontalen zoowel als verticalen uitbouw, alle levende en materieele hulpbronnen van het russische wereldrijk omvattend, een uitbouw zoo volkomen alzijdig als tot heden nog geen enkele wereldtrust, nog geen enkel sociaal-politiek systeem, waar ook ter wereld, ooit te zien heeft gegeven. Een Supertrust met een kapitaal geheel in handen der Leiders. Niet alleen dus het bedrijfsgezag, zooals bij het ‘kapitalistische’ stelsel, maar ook het Staatsgezag. En het geheele kapitaal. En vanwaar dit kapitaal, dat niet van bereidwillig-stortende aandeelhouders kwam? Hoe kan het antwoord hierop anders luiden dan: in eerste instantie van de vroegere bezitters, zijnde de toenmaals bestaan hebbende wereldlijke machthebbers en crediteuren; in tweede instantie van de toenmaals overgebleven bezitters, de kerkelijke machthebbers; in derde instantie van een oneconomische exploitatie en tegeldemaking van natuurlijke hulpbronnen, waarbij vooral wordt gedacht aan de tegeldemaking, evenwel op de basis van mercantiele ontwaarding, der gedurende | |
[pagina 65]
| |
geologische tijdsgewrochten ontstane eenmalige delfstoffelijke oogsten van petroleum, steenkolen en erstsen, een mercantiele ontwaarding, welke nooit, nooit meer te herstellen is. En de dividenden van deze geweldige trust; waar zijn zij gebleven? Kan men van ‘kapitalistisch’ gezichtspunt tot een andere gevolgtrekking komen dan deze, dat de bolsjewistische supertrust der U.R.S.S. reeds driemalen haar bedrijfskapitaal heeft verloren? En zal de wangunst tusschen de groote Mogendheden, welke tot heden geen vertrouwen hadden in deze supertrust, nu ten slotte tot gevolg hebben dat zij voor een vierde maal het bedrijfskapitaal voor haar alles-omvattend bedrijf zal kunnen verkrijgen? En zal dit vierde bedrijfskapitaal wel dividenden te voorschijn brengen? Of ook te gronde gaan? In één opzicht zal de opperste leiding wellicht geleerd hebben en tot meer redelijke economische inzichten gekomen zijn. Want schrok men in de Vereenigde Staten, eenmaal het meest ‘kapitalistische’ land der wereld, niet terug voor reuzenscheppingen wanneer daartoe behoefte bleek te bestaan, zonder daarbij op een vooraf vaststaande rentabiliteit te letten, hoevele reuzenscheppingen heeft de ‘URSS’ supertrust niet op haar credit, of zeggen we liever debet, staan, waarbij niet alleen het economische begrip ‘rentabiliteit’ werd vernalatigd, maar ook het economische begrip ‘noodzakelijkheid’ volkomen werd ter zijde gesteld? Wanneer hier ietwat in den breede is ingegaan op de sociaal-economische zijde der russische revolutie, dan was dat om op één groot verschil te wijzen tusschen het economische fundament van het ‘kapitalistische’ stelsel, bestaande in het zetten van de tering naar de nering ter materieele winstverkrijging, al mogen daarop ook veelvuldige en betreurenswaardige inbreuken worden gemaakt, en dat van het bolsjewistische stelsel. Duidelijk is, dat in het laatste geval van het ontstaan van kapitaal geen sprake kan wezen en dus nog veel minder van kapitaalsgroei. Tot nog toe leverde het slechts kapitaal-tegrondegang op. Daarop kan der menschen materieele vooruitgang niet worden opgebouwd. En zal de russische revolutie in sociaal-politiek opzicht een | |
[pagina 66]
| |
nieuwe, een betere gedachte voor de menschheid brengen? Wie kan historisch zoo ver vooruit zien om op deze vraag met zekerheid het juiste antwoord te geven? Te vergeten is evenwel niet, dat het Bolsjewisme de reactie is op het.... Czarendom, en bovendien ontstaan is in den troebelen tijd van een zooveel vernietigenden wereldoorlog. Welk goeds voor de menschheid zal uit zoodanige reactie te voorschijn komen en kunnen komen? Een oplossing van het vraagstuk der op billijke en rechtschapen grondslagen op te bouwen sociaal-economische verhoudingen in de wereld, door de russische revolutie, lijkt volkomen uitgesloten.
Niet in strijd ligt de oplossing van het vraagstuk der sociale plaatsingen van de menschen. De oplossing van het vraagstuk hoe adequaat loon aan een ieder te doen toekomen naar gepresteerden arbeid, m.a.w. hoe een billijke verdeeling te verkrijgen der materieele waarden onzer aarde, naar gepresteerden lichamelijken arbeid en dat in verband met de natuurlijke samenhangen tusschen ons menschen, welke samenhangen door de Natuur en niet door de menschen zijn geschapen, de oplossing van dit groote sociaal-economische vraagstuk zal alleen gevonden kunnen worden door een objectieve bestudeering en classificatie van alle in het spel meedoende factoren in hunne onderlinge verhoudingen, en in hunne verhoudingen tot het geheel, de volksgemeenschap, den Staat. Door eene bestudeering zonder hartstocht of bevooroordeeldheid, opgewekt door verbittering of door andere booze of onjuiste, zij het begrijpelijke, reacties tegen bestaande feiten en fouten, door een bestudeering op een geestelijk hoog niveau, welke tot juiste begrippen leidt en tot eene daarop berustende Wetgeving. Niet in de groeps- of massagewijze eigendomsaccumulatie, noch in die van enkelingen op zich zelf ligt het welvaren van den Staat; evenmin in het rukken en plukken aan zijn aanwezige goederen- en kapitaalsaccumulatie. Dus niet in hunne materieele waarden op zich zelf, noch in den strijd daarom, ligt de rijkdom en het heil der Staten. De rijkdom van elke volksgemeenschap wordt bepaald door hare geestelijke waarden; op economisch gebied: arbeidzaamheid, | |
[pagina 67]
| |
tevredenheid, spaarzaamheid. De materieele waarden zijn daarvan slechts een uiterlijke verschijningsvorm. Voor zoover een der huidige politieke groepen, ongeacht haar momenteel historisch gewaad, deze waarden heeft onderkend, en voor zoover zij blijkt begrepen te hebben, dat niet van wederzijdsche afbraak of vernietiging, maar van wederkeerige samenwerking van Denkkracht en Spierkracht de gezonde groei van het productie-organisme afhankelijk is, zal de toekomst zijn aan dezen nieuwen gedachtengang. Niet aan de sociaal-democratie. Noch aan het bolsjewisme. Op economisch gebied hebben die hunne waardeloosheid bewezen. En op den duur zal ook hunne politieke beteekenis verdwijnen. Niet abrupt. Evenmin als zij zich abrupt hebben gevormd. Want voorwaar, niet aan vernietiging, sociaal-democratische of bolsjewistische vernietiging, van geestelijke waarden is de toekomst! Hoezeer sociaal-democratie en bolsjewisme ook mogen hebben bijgedragen tot sociale verplaatsingen van materieele waarden. Is hier nu een lans gebroken voor het ‘kapitalisme’? Het antwoord moet voor een ieder uit bovenstaande regels duidelijk zijn. Zeker, wanneer men de in het licht gestelde wet van reactie volgende op verkeerde actie goed begrepen heeft. Getracht is de in het geding komende factoren te doen uitkomen. En de conclusie luidt: De toekomst in zake het productie-organisme is aan de harmonische samenwerking op den grondslag van geestelijke waarden. Waarbij evenwel niet vergeten dient te worden, dat het weder slechts menschen zullen zijn, die de idee van samenwerking tot verwezenlijking zullen trachten te brengen. | |
II. Standaardwisseling en geldHet individueel bezit, voor de dierenwereld alleen bestaande in het nest en het voedsel, is voor den primitieven mensch tot ontwikkeling gebracht door het Wapen, hetwelk geen zuiver menschelijke uitvinding was. Den mensch evenwel - als een eerste resultaat van denkkracht - eigen was het begrip van de aan te houden en de te vergrooten macht van het Wapen. Als | |
[pagina 68]
| |
basis voor de accumulatie van bezit, en daardoor als voedingsbodem voor de ontwikkeling der machtsbegeerte. Zoo lag in deze eerste vondst van den primitieven mensch ter handhaving van zijn bestaan, dank zij zijn denkkracht, het begin van zijn materieelen groei door vele eeuwen heen. Het was met behulp van zijn eerste tot uitvinding gemaakte ontdekking, het Wapen, dat de mensch zich wist te verheffen boven het dier. En boven zijn medemensch! Het wapen bepaalde de eerste indeeling in.... niet in klassen, want verband bestond nog niet, maar wel in overheerschers en overheerschten. En geographische omstandigheden, reeds benut voor voedselvoorziening, leidden tot groepvorming. Tot de vorming van gemeenschappen. Staande tegenover elkaar. Vorming van gradaties in de gemeenschap. Op grond van persoonlijkheid, een mengsel van spier- en denkkracht. Een mengsel, waarin de denkkracht in den loop der eeuwen een steeds grootere rol is gaan spelen. Intusschen was het noodzakelijk geworden aan het wapen den eisch te stellen van duurzaamheid en handelbaarheid. Hoeveel inspanning zal het den primitieven mensch hebben gekost een daartoe geëigende grondstof te vinden! Beter dan harde houtsoorten, dan beenderen, en andere organische stoffen. Het was de vuursteen, welke hem bracht een Wapen-bij-uitnemendheid, maar tevens de eerste te delven stof, de eerste grondstof, welke stimuleerde tot industrieele ontwikkeling, en welke de eerste aanleiding werd tot sociale organisatie. De vuursteen was de eerste duurzame handelswaar, de eerste echte Standaard! Duurzaamheid, kostbaarheid, handelbaarheid, onbeperkte verhandelbaarheid, want voor welken vuursteenmensch was vuursteen niet wat goud voor den modernen mensch is? Betrekkelijke lichthheid, groote verdeelbaarheid bij waarde-behoud, waren almede de eigenschappen, welke den vuursteen stempelden tot den eersten anorganischen waren-standaard. Tenminste wanneer men daaraan niet wil laten voorafgaan de organische standaardwapens van knodsenhout en van beenderen. Welke wellicht als zoodanig gebruikt zijn bij het ochtendgloren van den goederen-ruil. Het ontstaan waarvan het gevolg was der omstandigheid, dat bij de toeneming zijner behoeften en begeerten de mensch niet | |
[pagina 69]
| |
in staat bleek te zijn persoonlijk daaraan te kunnen voldoen. Lang voordat dit het geval zou zijn met de volksgemeenschappen, was de primitieve eenling niet meer ‘self supporting’. Zooals het dier nog immer is. De vuursteen bracht den mensch eerst recht tot exploratie, tot beweging over de aarde met een bepaald, door denkkracht ontwikkeld doel, in orde hooger staand dan de verplaatsing ter verkrijging van beter en overvloediger voedsel. Moge hij het voor dien wellicht incidenteel hebben gekend, de vuursteen bracht den in denkkracht vooruitgeganen mensch ook definitief het vuur. En daarmede den grondslag voor hernieuwden vooruitgang, welke hem een nieuwen standaard deed bereiken: den metalen standaard. Van den organischen, via den steenen, naar den metalen standaard! Hoe dramatisch dat alles gegaan is, kunnen wij onbesproken laten. Steeds was de Standaard in den goederenruilhandel tevens het scherpste, het meest doeltreffende Wapen. Gebruikt in de verhouding van spierkracht tot denkkracht. En daardoor den stempel verkrijgende van: het Goed-bij-uitnemendheid!
Het voorafgaande diende om te doen uitkomen hoe de mensch gedreven is geworden om bij de wederzijdsche goederen-uitwisseling, den goederen-ruilhandel, te komen tot een goed-bij-uitnemendheid. Een goed, hetwelk practisch alle eigenschappen in zich vereenigt om, niet alleen voor een korte wijle, maar blijvend, te kunnen dienen tot vaststelling der waardeeringsverhouding, niet alleen tusschen alle goederen en dat goed, maar daardoor ook tusschen alle goederen onderling. Wanneer men dezen laatsten zin goed leest, bemerkt men onmidellijk de tegenstrijdigheid der daarin vervatte gedachten. Want hoe kan men iets wenschen en vinden dat blijvend is? Het economisch ontwikkelingspeil van de menschheid is nooit blijvend geweest. En het sociale peil evenmin. Op grond hiervan is het zonder meer duidelijk, dat de standaard niet blijvend kòn wezen. Dat er een opeenvolging van standaards mòèst zijn. Voorhistorische eeuwen lang ging de strijd om den koperen, den bronzen en den ijzeren standaard; in historischen tijd vervulden tijdelijk en plaatselijk edele metalen en edelsteenen in | |
[pagina 70]
| |
afwisseling met elkaar de rol van het goed-bij-uitnemendheid; eerst in geheel recenten tijd volgden de zilveren, de gemengde, de gouden standaard elkaar op. De vuursteen-standaard is practisch gesproken geheel en voor goed van onze aarde verdwenen. Het economische welvaartspeil der menschheid is daaraan volkomen ontgroeid. Ternauwernood kan er plaatselijk nog sprake zijn van een standaard van onedele metalen. Het welvaartspeil op onze aarde bereikt, ook het plaatselijke minimum daarvan, op enkele economisch-onbelangrijke uitzonderingen na, doen het koper en het ijzer niet of nauwelijks meer uitkomen als goederen-bij-uitnemendheid. De strijd tusschen alle vroeger geheerscht hebbende standaards is practisch uitgestreden. Het welvaartspeil, bereikt laten we zeggen sinds 1½ eeuw, bracht in sommige deelen der wereld de opkomst van den gouden standaard naast den zilveren. Moet de strijd tusschen den steenen en de metalen standaards vele tientallen eeuwen hebben geduurd, die tusschen den zilveren en gouden, welke vaak aanleiding gaf tot de aanneming van twee standaards tegelijkertijd, scheen reeds te zijn beslecht geheel in het voordeel van den gouden. En dit niettegenstaande de beijveringen sedert bijna 1½ eeuw der verdedigers van het bimetallismeGa naar voetnoot1). Immers, na plaatselijke en tijdelijke weifelingen en schommelingen gedurende de 19de eeuw, volgde in de 20ste eeuw, d.w.z. tot den grooten oorlog, de vrijwel volkomen heerschappij van den gouden standaard. Want wel hingen landen met geringer welvaartspeil, als China en Britsch-Indië, nog aan den zilveren, evenwel niet meer souvereinen, standaard, maar voor een groot deel van Europa en de Vereenigde Staten, en in werkelijkheid eigenlijk voor de geheele goederen-wereld, was het goud het goed-bij-uitnemendheid geworden. Waardoor deze landen, den gouden standaard aannemende, vele andere landen, welke eigenlijk in hun welvaartspeil daaraan nog niet toe waren, ook daartoe brachten. Zij het ook onder de vormen van nog min of meer zuiveren dubbelen standaard, van hinkenden standaard en ‘gold-exchange’ standaard. Zoodat inderdaad voor de eerste maal de eenheid van het geheel, wat betreft den gouden stan- | |
[pagina 71]
| |
daard, was bereikt op onze planeet, alwaar, ook voor de eerste maal, een werkelijk wereldverkeer en een werkelijke wereld-goederenhandel hun intrede hadden gedaan. Een groot deel der wereld, practisch gesproken de geheele wereld, was dus vóór den grooten oorlog tot de overtuiging gekomen: Goud is de beste waardemeter! Bij deze uitspraak dient te worden stilgestaan. Omdat het een zin is zonder zin. Men moet zich in de economische wetenschap, welke hoe langer hoe meer tot de mathematische wordt gerekend, omdat het getal er een zekere rol in speelt, voor alles duidelijk maken dat de dingen, de goederen, geen waarde hebbenGa naar voetnoot1). Zij hebben lengte en breedte en gewicht, welke zich meten laten. Waarde kennen wij menschen, wij onberekenbare menschen, ze toe, doch zij hebben ze niet. Van meting van waarde kan dus geen sprake zijn, evenmin als bijv. van meting van vreugde. Van ons menschen hangt de wisselende waardeering der goederen af, al brengt ook het traagheidsmoment in ons de voorliefde voor gelijkblijvende verschuldigdheid met zich mee. Op grond waarvan we aan meting zouden kunnen gaan denken. Het eenige waartoe de mensch in staat is, is tot ruil tusschen zijne goederen naar zijne plaatselijke en tijdelijke waardeering daarvan, en door dien ruil tot eene vaststelling der hoeveelheden van de verschillende goederen, welke hij tijdelijk en plaatselijk met elkaar wenscht gelijk te stellen. Waarbij hij dan - ter vereenvoudiging - alle hoeveelheden-gelijkstellingen terugbrengt tot die met het goed-bij-uitnemendheid. En zoodoende komt tot de vorming van verschuldigdheden, dus van prijzen, waarvan de handhaving hem het gemakkelijkst valt en dus het aangenaamst is. Zoo was het in den vuursteentijd. Zoo is het heden nog. Noch ‘waardemeters’-theorieën, noch tijdelijke ficties van vaste prijzen en in den grooten kleinhandel van eenheidsprijzen, welke zich baseeren op bepaalde menschenlijke eigenschappen, kunnen deze economische grondgedachte ondermijnen. Goud is dus niet de beste ‘waardemeter’ Goud is het goed-bij-uitnemendheid geworden om de verhoudingen tot uitdruk- | |
[pagina 72]
| |
king te brengen in de waardeering der goederen door de menschen. Dit is geen literaire opmerking zonder meer. Maar gesteld als zuivering van gedachten-uitdrukkingswijze. Want uit onjuiste gedachten-uitdrukkingswijze, uit verkeerde nomenclatuur en classificatie der dingen, kunnen alleen verkeerde conclusies te voorschijn komen.
Intusschen is er op economisch gebied wat bijgekomen na dien ver achter ons liggenden vuursteentijd. Sinds men een goed-bij-uitnemendheid ging gebruiken als vergelijkingsobject tusschen al de verschillende andere goederen, kwam van elk goed een bepaalde hoeveelheid in de menschelijke waardeering overeen met een bepaalde hoeveelheid, dus met een bepaald gewicht van het goed-bij-uitnemendheid. Dertig jaren geleden werden in het binnenland van China van klompen zilver, dat daar toen het goed-bij-uitnemendheid was, bepaalde hoeveelhedenGa naar voetnoot1) afgesneden, op een weegschaaltje gewogen, en dan in betaling gegeven voor bepaalde hoeveelheden van gewenscht wordende goederen of diensten. Ongetwijfeld was deze wijze van ruilhandel zeer tijdroovend. Reeds eeuwen van te voren was dan ook een groot deel van de menschheid tot de ontdekking gekomen: ‘Time is money’. En zoo werd het Geld uitgevonden. D.w.z. bepaalde porties van het goed-bij-uitnemendheid werden bij voorbaat klaargemaakt om als ruilmiddel te kunnen worden gebruikt. Toen werd ordening een natuurlijk en onvermijdbaar gevolg. De porties van het goed-bij-uitnemendheid kregen bepaalde, vaste afmetingen, vaststaande gewichten. Zij werden gekenmerkt. Schending en gewichtsvermindering werden verboden en strafbaar gesteld. Zoo kwam de vervaardiging van het geld vanzelf aan het hoogste gezag in de volksgemeenschap. Evenwel nog één desideratum was er; nog één vraagstuk vereischte een oplossing. | |
[pagina 73]
| |
In den vuursteentijd had dat vraagstuk niet bestaan. Want toentertijd was van elk goed en in elke gewenschte hoeveelheid zijn aequivalent in vuursteen-standaard, in vuursteen-munt, te vinden en vast te stellen. Het goed-bij-uitnemendheid was tevens het bemiddelingsgoed bij de eigenaarsverwisseling van alle andere goederen. Standaard en Munt waren één. Sinds dien ver achter ons liggenden tijd is het aantal goederen en de variatie in de van elk goed gewenschte hoeveelheden geweldig toegenomen. Dat wisselt nu tusschen een nauwelijks weegbare hoeveelheid van het goed-bij-uitnemendheid van heden ten dage, van het standaard-goed van onze samenleving: het goud, tot groote klompen daarvan. Er is een rechtstreeksch verband tusschen het economische welvaartspeil van een volks-gemeenschap en de in de praktijk kleinst noodige porties van het goed-bij-uitnemendheid. Deze zijn, wat het goud betreft, in alle landen nauw weegbare porties. Wat te doen? Na den voorhistorischen tijd der metalen standaards, na den tijd waarin het eene metaal het andere had vervangen, niet overal op aarde tegelijkertijd, om de eenvoudige reden dat het welvaartspeil niet overal op aarde het zelfde was, was in den historischen tijd waarin wij leven, een oplossing van genoemde moeilijkheid reeds van zelf te voorschijn gekomen. Men maakte het geld in munten van verschillende metalen. En verkreeg aldus in de plaats van de kleinst noodige porties goud, duidelijk weegbare en zichtbare porties of munten van koper, waaraan een waarde kon worden gesteld van I/x die van goud. En porties, welke in koper te groot en onhandelbaar zouden zijn, werden gemaakt van zilver, waarvan de waardeering was I/y van die voor goud. Dit is dus wat op economisch gebied er bij is gekomen: de scheiding van Standaard en Munt, de scheiding tusschen het verhoudingsgoed bij de goederenwaardeering, het goed-bij-uitnemendheid, aan de eene zijde, en het bemiddelingsgoed bij den goederenruil, het geld, aan de andere zijde. Deze oplossing kwam als gevolg van de opelkaarvolging der metalen standaards. Zij was practisch en vanzelfsprekend. Maar zij werd spoedig niet meer op de juiste wijze begrepen. En zij was de eerste stap welke leidde tot de, in eerste instantie door de munt-wetgevers zeker niet gewilde, maar desalniette- | |
[pagina 74]
| |
min door hen gelanceerde, verwarring in den ruilhandel, laatstelijk van onzen tijd. Een verwarring, welke niet bestond in den vuursteentijd, toen Standaard en Geld één waren en men bovendien het Crediet nog niet kende. Want de goederen hier op aarde hebben nu eenmaal geen waarde, zooals zij wel afmetingen en gewicht hebben. Onafhankelijk van ons menschen. Die, al naar omstandigheden, waarde toekennen aan de goederen. Een steeds deinende waardeering naar veelsoortigen maatstaf. Niet meer naar de uiterst geringe reëele behoefte, maar naar de heden ten dage niet meer eindigend-schijnende uitzetting der verméénde behoeften. Naar fictie en speculatie. En kon het dus anders dan dat x en y geen vaste getallen waren? Maar min of meer in de lucht zwevende, afhankelijk van zoovele omstandigheden? Evenwel, waarom moesten x en y op den duur toch steeds gróóter worden bij de aanwezig geweest zijnde economische omstandigheden na de fransche revolutie? Omdat die omstandigheden ons menschen gedwongen hebben tot de erkenning dat het goud steeds duidelijker werd het goed-bij-uitnemendheid. M.a.w. het koper en het zilver zich steeds minder tot standaardmetaal leenden, steeds minder het goed-bij-uitnemendheid waren. En goud het steeds meer werd. Zoo kwam het dat het zilver in een gulden niet meer in waarde gelijk stond met een tiende van het gouden tientje. En het overeenkomstige gold mutatis mutandis voor alle andere muntsoorten op aarde. Zoo kwam het dat het metalen niet-gouden geldGa naar voetnoot1), dat ook een goed is, niet meer het goed was wat het bedoelde te wezen. En wat geschiedde toen dit feit onwederlegbaar was geworden? Men zou zeggen dat overal op aarde de Muntmaker, het centrale Gezag, overging tot muntaanvulling, muntzuivering. Stellen wij als analogon een kruidenier, die tot de ontdekking | |
[pagina 75]
| |
zou komen dat zijne gewichten, zij het ook niet duidelijk zichtbaar voor den oppervlakkigen beschouwer, beschadigd waren en in gewicht verminderd; hij zou het te weinig afgewogen goed toch bijpassen, op gevaar anders in discrediet te komen bij zijn klanten en de wet. Met het geld gebeurde evenwel iets anders. Historisch was men reeds lang gekomen tot het ‘betaalmiddel’, dat geen geld is, het betaalmiddel van papier, het betaalmiddel dat geheel op vertrouwen berust en waaraan geen eigen intrinsieke waardeering toekomt. Men vergat dat het metalen geld voor alles een goed is, laten we zeggen het centrale goed, waaromheen alle andere aardsche goederen gegroepeerd staan, teneinde hunne waardeering onderling vereffend te zien door dat centrale goed. Hetwelk daardoor tevens ‘betaalmiddel’ werd. Zoo brachten de historische omstandigheden het centrale gezag der volksgemeenschappen er toe om het geld zijn specifieke hoedanigheid van ‘goed’ te ontnemen of slechts in de tweede plaats te laten behouden, en het de uitsluitende of hoofdzakelijke functie op te dragen van ‘betaalmiddel’. En waar het geld, de munt, buiten zijne nawijsbare schuld een andere, een mindere waarde had verkregen dan de bedoelde, wist het centrale gezag, gemachtigd door den Wetgever in de verschillende landen, er een mouw aan te passen door te verklaren dat het de feitelijke tekortkoming der aangegeven waarde van het metalen niet-gouden geld zou bijpassen door de garandeering der aangegeven goudwaarde op zich te nemen. Het geld was geen eerlijk en zuiver goed meer; het was ten deele een schuldbekentenis geworden van den Staat jegens het individu en, met toestemming van den Staat, ook tusschen de individuen onderling. De schuldbekentenis was gedekt door het woord van den Wetgever. En toch, ziet men niet in dat onvolwaardig metalen geld in feite een innerlijk geschonden goed geworden is voor alle leden der volksgemeenschappen? Zij weten inderdaad het geld niet anders dan voor een ‘goed’ aan te zien; zij zien het niet aan voor een goed, dat ten deele zuiver, ten deele een schuldbekentenis is. En is het niet vreemd dat deze innerlijke schending gesanctionneerd is geworden door dezelfde Wettenmakers, overal op aarde, die uiterlijke schending strafbaar stelden? Blijkt hieruit niet dat ook | |
[pagina 76]
| |
zij in het geld toch een ‘goed’ bleven zien? Steeds evenwel al hinkende op twee gedachten? Anders zou het centrale gezag der volksgemeenschappen immers niet het aan de schuldbekentenis ontbrekende ‘goed’, daartoe gemachtigd door de verschillende wetgevers in alle landen, voor andere doeleinden hebben gebruikt. Wel is waar ten bate der eigen volksgemeenschappen zelve, welke niet inzagen dat een gedeelte van één en hetzelfde goed tweemaal verkocht werd en dat zij voor dat gedeelte te kort werden gedaan. En wordt daardoor wellicht ook verklaard waarom men zich wel, zelfs tot revoluties, heeft laten opzweepen teneinde oplossingen te forceeren voor sentiments-problemen, waarin moreele overwegingen inderdaad een groote rol spelen, maar steeds onberoerd is gebleven voor en dus onopgelost heeft gelaten één het gansche volk en alle volksgemeenschappen rakend vraagstuk, namelijk dat der verkrijging en behouding van volkomen eerlijk geld, hoewel daarin toch ook moreele overwegingen zoo'n groote rol spelen of moesten spelen?
Ziehier nu een vorm van crediet! De Staat, welke een metalen niet-gouden munt uitgeeft met te weinig metaalwaarde, zegt bij het uitgeven van elk zoodanig muntstuk of wordt verondersteld te zeggen: ‘Voor dit metalen niet-gouden munstuk kan een ieder en ten allen tijde van mij het daarop aangegeven aequivalent aan goud krijgen; daar kan een ieder vast op aan; en daar ik in dit opzicht niemand anders in den lande zoo vertrouw als mijzelf, laat ik deze belofte door niemand anders doen dan door mijzelf.’ En de bankbiljetten? Die hebben heelemaal geen intrinsieke ruilwaarde. Zij vertegenwoordigen op zich zelf niet ten deele crediet, maar voor 100%. Waarom mogen zij wel als wettig betaalmiddel worden uitgegeven door een ander dan het centrale gezag? Deze opmerking is zoo juist, dat men nu onmiddellijk ook tot de vraag komt: Waarom verplicht de Wetgever de Ciruclatiebanken wel tot dekking met goud (en zilver, beide naar hunne wereldmarktwaardeering) van het door haar uit te geven fictiegeld, de bankbiljetten?Ga naar voetnoot1) En niet het centrale | |
[pagina 77]
| |
gezag tot dekking met goud van het uitgegeven niet-gouden metalen geld? Is dat enkel omdat dat altijd zoo geweest is? Is het, omdat metaal hoe dan ook, waarde suggereert, terwijl papier in vergelijking daarmede zoo duidelijk waardeloosheid demonstreert? Of omdat de Wetgevers zich zooveel vertrouwen-wekkender vinden dan de Circulatiebankleiders? Zelden is het zoo duidelijk geweest als thans dat ook zij slechts menschen zijn. Vol subjectiviteit. Waarlijk, ware men nooit aan deze vindingrijkheid toegekomen van het laten bestaan en uitgeven van niet-gouden metalen munt zonder gouddekking en daardoor dus van latent-onware munt, dan zou men economisch niet anders hebben kunnen doen dan den Keizer (wie dat ook mocht wezen) te geven wat des Keizers is, inplaats van den Kiezer te geven wat des Kiezers niet is. (Dit geldt nog niet zoo zeer voor Nederland als wel voor tal van andere landen). En de gevolgen? Vroegere monetaire ups en downs, overgangsstadia van vrije en niet vrije aanmunting, van muntswijzigingen, via de min of meer werkelijke fictie van vrije goud-afgifte tot het verbod daarvan en het huidige stadium van plaatselijke ongebreideld-imaginatieve monetaire proefnemingen blijven onbesproken. De verwarring is niet van gisteren. Maar zij steeg ten top bij den tumultueuzen groei der sociale en economische verhoudingen na den grooten oorlog: sociaal-democratisch beheer, bolsjewistisch beheer, duitschrepublikeinsch beheer tot de opzettelijke nulmaking der mark, linksmeerderheidsbeheer in Frankrijk, gestuit door een nationaal beheer, hetwelk de waarde van den franc voor zoover practisch mogelijk herstelt, inflatorisch beheer in Engeland tot de ondermijning der wereld-souvereiniteit als munt van het engelsche pond sterling, moedwillige losmaking in Amerika van den dollar van het goud, en in de overgebleven zoogenaamde goudlanden latente vrees voor, of hoop op een verdere voortschrijding der woordbreuk-epidemie.
Het komt hier in de eerste plaats aan op hetgeen voorkomt het essentieele te zijn. Het ging in het bovenstaande om het vinden van het deraillementspunt. De aanwezigheid waarvan bewezen wordt door alle verdere gevolgen van een doorgaan op verkeerde | |
[pagina 78]
| |
rails, gevolgen waarvan men vele eertijds voor volkomen uitgesloten zou hebben gehouden. Maar is het nu niet kleinmenschelijk thans het goud verantwoordelijk te willen stellen voor een economisch wanbeheer, waartoe de scheiding van Standaard en Munt de voornaamste mogelijkheid heeft gevormd?
Pretendeert de bovenstaande ontwikkeling der economische begrippen van Standaard en Geld, gaande van den vuursteentijd tot heden ten dage, historische exactheid? Geenszins. Want: Wist de vuursteenmensch iets af van Munt en Standaard? Of zijne nakomelingen in de koperen, bronzen en ijzeren tijdvakken? En had daarom geen standaardwisseling plaats toen koper, brons en ijzer voor de toenmalige menschheid kostbaarder goederen bleken te zijn geworden dan vuursteen? Waren goud en zilver, tijdelijk en plaatselijk, eerst zuiver, dan gemengd, in Egypte en Indië, voor zoover heden bekend, niet de oudste metalen, waaruit - althans tot heden geconserveerde - muntstukken werden gemaakt? Is het niet met zekerheid bekend dat koper, ijzer, zilver, goud, als goed-bij-uitnemendheid, als betaalmiddel, als geld, in den aanvang steeds tot het volle gewicht werden afgegeven? Bestond er evenwel in de ons beter bekende historische tijden niet reeds meer dan eens een oorzakelijk verband tusschen economische welvaart en zuivere munt, tusschen economischen nedergang en muntverontreiniging, in het bijzonder van goud en zilver? Waarbij dus niet meer het volle gewicht werd afgegeven? Sinds hoe lang kan men spreken van een economische wetenschap? En zijn economische gebeurtenissen eerst ontstaan, toen men ze als zoodanig ging herkennen en bestudeeren? Niet voor de eerste maal worstelen de menschen om penibele economische omstandigheden de baas te worden, zij het wel voor de eerste maal op vrijwel de geheele aarde tegelijkertijd. En bestaan economische begrippen eerst dan wanneer zij ten volle tot het bewustzijn van de menschen zijn doorgedrongen? Zeker kunnen zij eerst dan naar hunne juiste waarde worden geclassificeerd. De bovenstaande, retrospectief geïnterpreteerde, historische schets pretendeert dienst te doen als werkelijke, als exacte achtergrond, waartegen de huidige economische verhoudingen en om- | |
[pagina 79]
| |
standigheden duidelijker moeten uitkomen. En zij pretendeert mede, dat de uit haar te voorschijn gekomen begrippen-classificatie daarom de juiste is.
Wij zijn gekomen tot het punt waar het antwoord te vinden is op de vraag: Wat beteekent standaardwisseling? Wat heeft geld daarmede te maken? Bij den materieelen en economischen vooruitgang der menschheid beteekende elke standaardwisseling in opgaanden zin de fixeering der bereiking van een hoogeren levensstandaard. In materieelen zin. Maar ook in geestelijken. Het gemakkelijkst ziet men dit in voor chronologisch zoo ver uit elkaar gelegen standaards als de vuursteenen en de metalen. Maar het geldt eveneens, zij het minder duidelijk, voor de metalen standaards, duidelijker weer uitkomend tusschen den koperen of den ijzeren standaard eenerzijds en den gouden anderzijds, dan tusschen den zilveren en den gouden standaard. Intusschen, ook toen vóór den grooten oorlog overal op aarde het goud als de Standaard erkend was, bestond er reeds lang een dualisme tusschen het uit verschillende metalen bestaande Geld en den Standaard. Een dualisme, dat in den vuursteentijd niet had bestaan. Hoe komt het dat men dit niet als het voornaamste deraillementspunt begrepen en herkend heeft? Komt dit wellicht omdat men meent dat niemand tekort wordt gedaan omdat dit met allen - in eenzelfde volksgemeenschap - in dezelfde verhouding wel het geval is? Een feit is, dat door dit dualisme het geld werd het eenige met wettelijke sanctie onzuiver gehouden goed. Onzuiverheid van elk ander goed is bij de wet strafbaar gesteld. Door het dubbelzinnige geld werden de verkwisting en het economische wanbeheer in de hand gewerkt; en mede daardoor ontstond de inflatie, d.w.z. het pseudo-crediet, het niet-gefundeerde vertrouwen, hetwelk, steeds weer opnieuw, de aanleiding wordt tot de volledige schending van vertrouwen door ten slotte standaard en geld weder geheel van elkaar te scheiden. De inflatie bestond reeds voor den grooten oorlog. Gecamoufleerd. Zonder dien zou zij vroeg of laat vermoedelijk ook aan den dag zijn getreden. De groote oorlog heeft verhinderd haar | |
[pagina 80]
| |
langer gecamoufleerd te houden. Zij trad als wereldverschijnsel voor het daglicht. Activa en passiva in het huidige wereldbestel waren uitgedrukt in gouden standaard, doch konden vereffend worden in niet door goud gedekt geld, d.w.z. in munt, waarvoor de uitgever dier munt, de Staat, geen gouddekking had. Zoolang de activa de passiva overtroffen, had de meerderheid er belang bij die au fond onware munt den schijn te laten van echtheid. Waar evenwel de passiva de activa gingen overtreffen, had de meerderheid er belang bij dien schijn te doen opheffen. En gaandeweg vond zij de eene Regeering na de andere bereid haar woord te breken in zake de inwisselbaarheid van de door haar uitgegeven munt. Bereikt werd eene naar goudswaardeering evenredige vermindering van passiva en activa, een terugbrenging der balans van den faillieten boedel tot kleinere afmetingen, tot minder schrikaanjagende proporties. Gevolgd was de lijn van den geringsten weerstand, hier een volkomen onoprechte. De mogelijkheid hiertoe bestond, door als leugen te kunnen verwerkelijken wat als onwaarheid latent reeds aanwezig was. Het crediet van den Staat, het vertrouwen tusschen volksgemeenschap en individu werd geschonden. Daardoor tevens dat tusschen de personen en de staten onderling. Secundaire gevolgen van het verlaten van den gouden standaard, zooals het met een fraai woord heet, voor handel, industrie en politiek, blijven hier buiten beschouwing. Zij zijn vervolgverschijnselen. Zij lijken plaatselijk en tijdelijk de hoofdzaak, maar zijn het niet. Primair is de Moraal! Hier de Moraal van het Geld! En indien het anders ware, zouden wij dan zijn gekomen van den oermensch tot onze hedendaagsche samenleving en beschaving? Berust de door ons bereikte cultuur op woordbreuk of op eerlijkheid? De volksuitdrukking: Eerlijk duurt het langst!, heeft een dieperen zin en een meer monumentale beteekenis dan men in het dagelijksche leven bereid en gereed is te aanvaarden.
Niet in de woordbreuk, waartoe het dualisme tusschen gouden Standaard en niet-gouden Munt geleid heeft, ligt welvaren voor de menschheid, en evenmin voor een meerderheid of minderheid een duurzaam economisch welvaren. | |
[pagina 81]
| |
Het welvaren der menschen en hunner volksgemeenschappen hangt af van de instandhouding, ook op zuiver geldelijk gebied, van moreele waarden. Waarop de materieele zijn ingesteld. Het doelwit is dus niet: geld, waarvan de gaafheid schommelt naar omstandigheden en naar personen. Het moet wezen: eerlijk geld, eens en voor goed! Niet dus in standaardsmanipulaties, i.c. rechtschapen economische begrippen camoufleerende retrograde standaardswisseling, waartoe ongedekt en dus latent-onzuiver geld in staat stelt, of in welke andere daardoor mogelijk geworden monetaire accomodementen, ligt eene - zij het ook tijdelijk - economischen moreel aanvaardbare actie. De eenige zuivere stelling van het vraagstuk der onderlinge verhouding van Standaard en Geld is: hoe de scheiding van Standaard en Geld onmogelijk te maken. En de eenige economisch- en moreel juiste oplossing is de volkomen eerlijkmaking van het Geld door de ook niet meer door menschelijke wetten te verbreken vastkoppeling daarvan aan één goed-bij-uitnemendheid. Nù, het Goud!
E.C. Abendanon
(Slot volgt) |
|