| |
| |
| |
Mevrouw Dinger-Woroniawski
Nu reed ze door zijn land - al dat blinkende water en de spoorbruggen daarover heen - en vele kerktorentjes in het groen, - en een molen had ze ook gezien. Een hooge, zwarte romp, en in een klein venster brandde de avondzon, - maar de wieken waren stil, de wind was gaan liggen. Het vreemde land, zoo wijd en vlak, dat ze meende: het moet veranderen, er zal gauw iets komen - de zee misschien, - of een heuvelrug. - O, ze begreep nu wel dat Jaap haar niet genoeg had kunnen vertellen - hoe al die dorpen heetten, en wat voor kerken dat waren. - Als ze samen hier hadden kunnen reizen - maar hij was dood, - eindelijk gestorven aan zijn lange ziekte. - En ze was weer terug bij hem, aan zijn bed; - ze woonden middenin de bergen, het raam stond open, ze hoorden de koeklokken, en de lucht geurde. - Maar hij kon niet beter worden, de ziekte vrat zijn lichaam weg. Ze zag het alles weer voor zich, de kleine uitbouw waar hij lag, en het vertrouwde kamertje daar achter, de schoone witte gordijnen, ‘zoo Hollandsch netjes’, - en de hooge sparren achter het huis, - en 's winters al dat wit van de sneeuw. - In het begin van hun huwelijk hadden ze nog zooveel gewandeld samen - hij was gezond en flink toen ze hem leerde kennen. - Neen, niet heelemaal gezond - maar dan glimlachte hij naar haar en ademde met volle teugen de warme lucht in, - en ze beloofden elkaar sterk te maken. Nooit zou ze zijn eerste omhelzing vergeten, toen ze daar hoog op die kleine rotsvlakte stonden, - het was als omhelsde hij de heele wereld, die straalde van licht en leven!
Maar hij was dood.
De trein gonsde voort; - weer een brug, en veel hooge huizen - een stad. Ze las den naam: Rotterdam. Zou er niet één van zijn broers of zusters in den trein komen, - haar begroeten -
| |
| |
welkom heeten? Gerard en Lucie kende ze, die waren daar ginds bij hen geweest. - Ze moest zich beheerschen als ze hen zag. - Haastig stond ze op, de trein reed het station binnen. Maar nu was de doorloop vol menschen, die koffers droegen en voortschoven, en luide stemmen hadden. - Een witkiel, hoorde ze zeggen, eenige malen. Ze kende dat woord niet. - Witkiel? was het wel Nederlandsch? De laatste twee jaar had ze toch niet anders gesproken met Jaap, en hij prees haar altijd - maar sinds ze in het land zelf was, klonken de woorden anders. - Och, dat werd natuurlijk beter in Amsterdam, bij zijn familie. - Ze kon nu voor het raam staan en kijken. Enkele mannen en vrouwen hieven hun gezicht naar haar op, maar ze kende niemand. Neen, ze waren dan zeker niet gekomen. - Hoe lang zou ze bij Gerard kunnen zijn, voordat ze een kamer huurde? - enkele dagen misschien - of weken? - Zou het goed zijn bij hem - rustig? - Och, goed was het nergens meer. Ze had weg gewild uit dat Zwitsersche huis, en toch was ze daar gelukkig geweest, drie jaar van haar leven - maar dat was een heel leven, met hem - nu kon er ook niet veel geluk meer komen. - Maar troost bij zijn familie - en hulp. Jaap had nog gezegd: zoek een achterkamer, die op een tuin uitziet, en probeer dat werk van me geplaatst te krijgen - ze zullen je helpen. Maar jij beslist erover, je geeft het niet uit handen, je kent de taal, en niemand dan jij weet hoe ik het gewild heb. - Hij sprak dan soms zoo dringend, alsof hij vreemde inmenging vreesde - zelfs tegenstand. - Jij alleen - we hebben het samen in- en uitgeademd - jij alleen zult het schrijven. - Die schets over den berggeest, het sprookje over de blauwe bloemen in de sneeuw - het verhaal van zijn hond. - Als ze maar dorst. Nooit had ze geweifeld - maar nu, - nu niemand haar tegemoet kwam in het vreemde land, en ze de klanken toch niet alle kende, die Jaap haar had willen leeren. - Hoe was ook weer dat woord? witkeel? Ze legde
haar hand aan haar strottenhoofd. Als je iets weg moest slikken, hier, van verdriet - was dat een witkeel hebben? En wist ze nog wanneer ze keel moest zeggen en wanneer hals? - Ze slikte nog eens, en ging weer zitten. Een oogenblik wilde ze in haar moedertaal denken, maar was bang dat ook die nu vreemd zou klinken. - Ze was niet gelukkig geweest in haar jeugd - maar hoe ver af lag dat alles! de harde woorden van
| |
| |
thuis, de onwil om elkaar het leven dragelijk te maken - de bitterheid van haar moeder. - In een vacantie - ze studeerde moderne talen - reisde ze met een oud-tante naar Zwitserland, en om haar vader te kwetsen, vroeg ze hem haar geboorte-acte.
- Wat wil je? vroeg hij schamper, - je aan den eersten den besten geven, daarginds, - en hier ben je te trotsch dan dat je een man aankijkt. - Ze zei: Ik wil het gevoel hebben, dat ik zou kunnen wegblijven - voorgoed - en had meteen spijt van die woorden, want er trok iets in vaders gezicht, - hij hield toch van haar, op zijn eigenzinnige manier. - Tante Sonja was gestorven in Adelboden; - er kwam een oom dien ze nauwelijks kende, om voor de begrafenis te zorgen. Hij vroeg of ze mee terug ging naar Warschau, - maar ze had Jaap ontmoet, en bleef. Jaap was niet de eerste de beste, - en bovendien was ze gebleven om haar studie. Ze hoorde veel talen, ze wilde ook naar dat deel van Zwitserland gaan, waar het Romaansch gesproken werd. Het denkbeeld om in Zürich verder te studeeren lokte haar, - ze zon op een middel om geld te verdienen - het geluk van onafhankelijkheid drong tot haar door. Zoo maakte ze plannen voor zichzelf alleen, en zocht Jaap's gezelschap niet. Aan twee Amerikaansche vrouwen leerde ze de beginselen en de uitspraak van het Fransch, - ze was niet langer tourist, en ontnam daardoor aan haar omgang met Jaap het oppervlakkige en tijdelijke. - Eind September, toen de Amerikanen waren vertrokken, raakte haar geld op. De hôteleigenaar vroeg, of hij haar voor het komende winter-seizoen kon engageeren voor zijn ontvangbureau, en ze vertelde haar Hollandschen vriend, dat ze die betrekking wilde aannemen, - als tenminste haar vader geld wilde sturen, zoodat ze een half semester in Züruch kon studeeren. Wat had hij ernstig naar haar geluisterd, - zijn oogen werden donker van nadenken. - Dat lijkt mij heel goed, zei hij op 't laatst, - en als uw vader geen geld stuurt, kunt u dan niet het allernoodigste in Züruch verdienen? - Ze spraken toen nog Fransch samen, een beetje moeitevol, maar eerlijk, ze beschikten niet over dien rijkdom van woorden, waarachter het gevoel kan schuil gaan. - En
pas den laatsten avond voor haar vertrek vroeg hij haar te blijven - als zijn vrouw. - O, de ontroering om zijn bewogen gezicht. Ze voelde dat nu de liefde in haar ontstoken werd, vóór dien tijd was ze alleen nieuwsgierig geweest en wat
| |
| |
belust op sensatie. Ze nam zijn handen in de hare - hij zei: Ik heb hier misschien nog geen recht op, ik ben niet gezond, maar ik verlang zoo naar het volle en natuurlijke leven, en ik zou je zoo graag, zoo heel graag, altijd bij me hebben. - Ze had zich een liefdesverklaring wel anders gedroomd - maar dit was toch mooier en ontroerender geweest. Het sidderde binnenin haar. - Zullen we elkaar dan lief hebben? vroeg ze. - Hij antwoordde: Als we willen, zullen we het leeren.
Hij had wat geld, waarvan ze leven konden - toch nam ze nog de betrekking van bureauliste aan, - daarna kochten ze toen wat meubelen en linnengoed. - Uit Holland en Polen kwamen schaarsche gelukwenschen.
Katinka sloot haar oogen. - Ik zal er nu gauw zijn, dacht ze, en wat moet ik doen, als ze mij niet hartelijk ontvangen? Wat kan ik doen? - Zoo gauw mogelijk een kamer huren - altijd maar weer: me onafhankelijk maken.
Een licht gekreun ontsnapte haar.
Toos keek op de klok. - Je moet gaan, zei ze tegen haar man.
Hij bleef nog zitten. - Bel jij maar om een taxi.
Zijn broer Jan zei: Ik ga met je mee - en begon rustig zijn pijp uit te kloppen.
Toos zocht den blik van Gerda, haar schoonzuster. - Het wordt een officieele ontvangst.
Maar Gerda antwoordde niet, ze keek in het patience-spel van de oude mevrouw Dinger, haar schoonmoeder. - Hier moeder, die negen onder de tien.
Lucie, de ongetrouwde dochter, hield haar hoofd gebogen over haar breiwerk. - Wat wordt het eigenlijk? vroeg Margreet haar. - Gerard liep achteruit naar de deur, al pratend; - hij was juist een nieuw gesprek begonnen met Jan.
- Weet je wat je doen moet? vroeg zijn vrouw, en keek hem glimlachend aan.
Hij fronste zijn wenkbrauwen. - Wat bedoel je? Kom, Jap.
Jap en Jaap, dacht Lucie, - zoo was het vroeger. - Ze hief haar hoofd op. - Zeg nu niet meer Jap - maar niemand lette op haar woorden.
Toos stond tegenover Gerard. - Ik bedoel: Weet je waarop je uitgaat?
| |
| |
- Natuurlijk, Centraal Station - een Poolsche.
- Katinka, zei Lucie voor zich heen, - en dacht aan Jaap, de eerste van hen, die gestorven was - het gaf zoo'n zeere plek. En Toos had gelijk: Gerard deed alsof hij zijn opdracht niet besefte, - maar hij was toch een heel gevoelig mensch, hij hield zich maar zoo. Nu stond hij bij de deur in de aarzelende houding die ze zoo goed kende. - Wees lief voor haar - maar die woorden kon Lucie niet over haar lippen krijgen, temidden van al deze menschen. - En sprak ze nog wel ooit zoo rechtstreeks tot Gerard, moest niet alles over zijn vrouw gaan, terwille van de goede verstandhouding? - Nu waren de mannen weg, en zouden straks terug komen met de vrouw van Jaap. - Als jullie komt eten, had Toos gezegd, dan ben je er meteen bij - maar was het voor Katinka prettig, hen allen tegelijk te zien? Waarom hielden ze zoo weinig rekening met deze vrouw? Jan had indertijd van een ‘oorlogshuwelijk’ gesproken - was dat billijk? Hadden ze een van allen Jaap's strijd gekend? - Wisten ze wat deze vrouw voor hem geweest was? Weer nam Margreet het breiwerk in haar hand. - Wordt het een babyjurkje?
- Een manteltje. - Jij hebt haar nooit gezien, natuurlijk - ik bedoel: Jaap's vrouw.
- Neen, zei Margaret - ik kon zoo moeilijk weg, toen -
Toen hij stierf, dacht Lucie. Ik ging met Gerard naar Zwitserland, maar we konden zijn dood niet afwachten - we hebben nooit tijd, het eigen leven eischt ons op - doen we iets anders dan tekort schieten tegenover onze medemenschen?
- Ik vraag me af, zei Toos, - wat wil die vrouw eigenlijk in Holland? Jaap's werk uitgeven - hebben jullie daar eenige fidutie in? - een Poolsche vrouw en - ze trok met haar schouders - wat heeft Jaap kunnen schrijven? - hij studeerde voor arts. - Ze wierp een haastigen blik op haar schoonmoeder, als wilde ze vragen: kan ik verder gaan en vrij-uit spreken?
De oude mevrouw Dinger keek in haar kaartspel, maar om haar mond lag een bittere trek.
- Katinka kent heel goed Hollandsch, zei Lucie zacht.
Margreet sloeg haar arm om de stoelleuning van haar moeder. - En misschien moet iedereen zijn ‘Zauberberg’ schrijven, zei ze.
De oude vrouw schoof met blinde vingers haar spel dooreen.
| |
| |
- Kind, zei ze tegen Lucie, - het maakt me zoo zenuwachtig - mag ik niet naar huis gaan? - en plotseling snikte ze, hoog en piepend.
Lucie was dadelijk bij haar. - Als u wilt, moet u gaan, zei ze troostend als tegen een kind - dan kom ik wel eens met haar bij u - is dat goed?
De moeder tilde haar hoofd weer op. - Neen, zei ze - ik zal me wel vermannen - ik huil niet om die vrouw, maar om mezelf - dat ik een kind heb moeten afstaan - en dat is niet goed. - Het bleef een oogenblik stil in de groote kamer. Lucie voelde een blos naar haar wangen stijgen, omdat ze alweer haar moeder had onderschat.
- Willen jullie thee? vroeg Toos afleidend.
Gerda, de vrouw van Jan, vatte het gesprek weer op. - Jan moet haar maar helpen, zei ze, - hij kent veel uitgevers. - Maar wat is haar bedoeling? - Ze zal er toch nauwelijks iets mee verdienen.
- De markt is al overvoerd, zei Margreet. Een neef van haar man, Jules Belthoof, was schrijver en had een zwaren dobbel.
- We doen wel eens iets uit piëteit, zei de oude mevrouw, - wat we beter konden nalaten.
- Me dunkt, zei Lucie, en haar stem klonk ongewoon strak, - we kunnen hier niet over oordeelen. - Meteen drong het tot haar door dat dit een lichte poging was om revanche te nemen op haar moeder. - Jaap schreef dikwijls heel aardige brieven, voegde ze erbij.
- Erg kort, zei de moeder.
Er werd aan de deur geklopt, en de vriend des huizes, Max de Jonge, kwam binnen. - Hij nam het gezelschap in zich op, - hij zag den wat afwezigen blik van Toos. - Dames - ik geloof dat ik stoor - een vrouwenbijeenkomst - voor duurzamen vrede - of? -
- Ik heb het je verteld, zei Toos, hem tegemoet tredend, - we verwachten Jaap's vrouw. - Op dat oogenblik hoorden ze de voordeur ontsluiten. Max gaf alleen de oude mevrouw een hand. - Ik ga weer, zei hij, - en keek over zijn schouder de gang in - een ontmoeting zou niet meer zijn te vermijden? - Vóór Gerard liep een kleine, slanke vrouw in een donkeren mantel; - haar gezicht was rond en fijn van trekken. Nu ging
| |
| |
ze als van hand tot hand - en sprak geen woord, maar liet zich geduldig door al die vrouwen omhelzen.
- Hé, Max, zei Gerard, - mag ik even voorstellen: mijn schoonzuster, mevrouw - e - mevrouw Woro - neen, mevrouw Dinger, natuurlijk.
- De Jonge, zei Max, en boog. Pijnlijk, dacht hij. Ongemerkt wilde hij verdwijnen, maar botste bij de deur tegen Jan; - beiden stootten gevoelig hun voorhoofd.
Lucie was de eerste die sprak. - Tinka, zei ze - laat ik je mantel toch aannemen.
Katinka zag bleek, en keek met groote oogen voor zich uit.
Over het smalle, stille water de gewelfde brug, en de vlakke, breede, over de rivier, die iets meer kans had op bewogenheid. - Katinka keek graag naar het water, vooral als de zon erop scheen, of de electrische lichten erin weerspiegelden, groen en rood-achtig, in lange, weeke kronkelingen. - Nu stond ze met haar hand aan het gordijn, aarzelend om het dicht te schuiven. De kamer beviel haar, en het uitzicht kon ze niet genoeg in zich opnemen. Dikwijls zei ze zichzelf: Nu moet ik het vastleggen, om het later te weten, - en ging dan soms voort met haar gedachten: Denk ik hier niet lang te blijven? - Wat moet ik ‘later’ beginnen? Ze wist het niet, maar het leven leek tijdelijk, door al het verdriet en alle moeiten. Zich aanpassen in het vreemde land, dit keer alleen - en werken. Niet meer dat eenvoudige werk met haar man, spelenderwijs de taal te leeren uit zijn mond - het hem behagelijk maken, verplegen. - Het was nu een worstelen geworden met diezelfde taal, die ze wel is waar aan alle kanten hoorde, maar die minder tot haar hart leek te spreken, nu Jaap er niet meer was. - En of ze er goed aan had gedaan, de studie van het Fransch weer op te vatten? Ze liep college en las veel, maar soms zat ze dagen-lang te ploeteren aan een kleine novelle van Jaap, die ze niet naar haar zin gemodelleerd kon krijgen, - en om dit werk was ze naar Holland gekomen. Ze nam zich telkens voor, het als haar voornaamste taak te zien, ze legde de papieren 's avonds klaar, bovenop de Fransche boeken - maar het gebeurde dat ze ze 's morgens driftig wegschoof, en haar volle belangstelling gaf aan een moeilijk brok Oud-Fransche poëzie. De schetsen die persklaar hadden ge- | |
| |
legen, waren nu of gepubliceerd, of door tijdschriften- en krantenredacties ter plaatsing aangenomen, - zonder eenigen geestdrift, koel en zakelijk. Katinka begreep dit: in hun gedrukten vorm waren ze haar tot nog toe tegengevallen. - Ze ontmoette eenzelfde teleurstelling bij Jaap's
familie, zich niet uitend in scherpe woorden, eerder in een korten lach, een luchtig en toch verlegen complimentje. Ook kwam het haar voor, dat ze gemeden werd; - de beide keeren dat ze bij Jan en Gerda was aangeloopen, had Jan zich na vijf minuten verontschuldigd, en nu wachtte ze nog op een tegenbezoek van hen.
Katinka schoof het gordijn dicht en keek de kamer rond. - Ik met mijn armzalige novellen, dacht ze - nee, ze zullen niet bij me komen. 's Zondags eet ik bij een van hen, en in hun eigen huis praten ze over hun eigen belangen - dat gaat vanzelf. Lucie vraagt wel eens naar Zwitserland - moeder haalt herinneringen op aan vroeger, toen al haar kinderen thuis waren - en dat vind ik prettig - ja, dat weet ik nu plotseling - ik luister en leef dan van mezelf weg. De anderen hebben een glimlach van verteedering - maar voor mij is het geschiedenis. - Ze stond nog bij het raam, - het was of er iets in haar groeide, maar tot gedachte werd het nog niet. - Met een zucht liep ze de kamer door. - Ze wilde uitgaan om een krant te koopen, waarin mogelijk een feuilleton van Jaap stond.
Het was nu voorjaar, en sinds den laten zomer was ze hier. De oude iepen langs de gracht hadden prille blaadjes, die in den schemer tot een dunne sprei werden over de boomen, maar hier en daar door een electrische lamp vreemd schril werden belicht. - Katinka liep de rumoerige binnenstad tegemoet, enkele straten hoefde ze maar te gaan, op het Rembrandtplein was een kranten-kiosk; - maar de menschenstroom nam haar mee, het voet-geslif over het asfalt, het duistere gewirwar van stemmen, brokkelig, onharmonisch en toch boeiend. - Dit was de stad waar Jaap had geleef, totdat hij naar Zwitserland ging, - hier liep hij als student, haastig meest, en toch veel in zich opnemend, huiverig voor de lichte vrouwen, die hem in 't voorbijgaan toelonkten. Hij had haar eens gezegd: Ik wist dat ik niet sterk was, ik voelde me dikwijls moe, en dan, vooral in de lente, was het alsof die vrouwen mijn te dunne bloed wilden uitzuigen. - Ze kwam op het Muntplein, waar ze even draalde, - de
| |
| |
Kalverstraat lokte haar niet, ze wilde langs het Rokin loopen, maar stond in een menschenkluwen, en kon voor noch achteruit -. Een man naast haar hoorde ze zeggen: ‘Ik heb Maup op zijn achterste zolder gejaagd door’ - verder verstond ze niet. De Munttoren begon te spelen: ‘Merck toch toe sterck’ - de woorden van dat lied had Jaap haar geleerd - het klonk luid over alles heen, - maar wat die man gezegd had, begreep ze niet. - ‘Op zijn achterste zolder gejaagd’. Zou ze deze taal ooit leeren? Ze wilde zuiverder leeren spreken dan het volk, en toch met alle kracht en kleur en humor van het volk. Niet alleen om Jaap's werk te voltooien - ze wist nu wel: hij was een beginneling geweest in het schrijven - hij beheerschte den vorm niet, hij had gezocht en rondgetast. Als hij niet ziek was geworden, en zijn studie had kunnen afmaken, dan was hij waarschijnlijk nooit gaan schrijven. Maar hij voelde zijn vroegen dood, en wilde zich uiten, haastig nog over het leven praten, terwijl het hem ontglipte, - zooals een kind al zijn speelgoed zou willen omhalen, als moeder gezegd heeft: je moet naar bed. - Ze bleef staan voor een kunsthandel, en voelde de volle bewogenheid van haar ontroering. Was ze niet veel ouder geworden in die enkele maanden na Jaap's dood? Het kwam haar een oogenblik voor dat ze zijn moeder was geweest, die nu nog voortdurend zorg had over hem, alsof hij de taak die hem ontnomen was, toch tot een eind moest brengen.
Langzaam liep ze voort, steeds in gedachten; - de wind was koel en spelend om haar gezicht. Allerlei beelden trokken aan haar voorbij: ze zag Jaap naast zich loopen door een weiland vol bloemen, - ze hoorde hem zeggen: Er is een hoogere werkelijkheid dan de tastbare, - het geestelijk leven is voor den mensch het voornaamste - en daarmee brak zijn stem plotseling af. - Wat zou hij verder hebben kunnen zeggen? Het zichtbare leven was toen nog zoo goed en zoo rijk geweest - de zonnewarmte, de glans van Jaap's oogen, de druk van zijn armen om haar heen. - En had dit alles niet moeten zijn, omdat iedere gedachtenvlucht ontstijgt aan de herinnering van een aardsche werkelijkheid?
Toen ze thuis kwam, sloeg ze de krant open, las hier en daar een paar regels, zonder veel aandacht. Totdat haar blik viel op de woorden: Uit het nagelaten werk van Jacob Dinger, en ze
| |
| |
daarop bleef turen, denkend: nu moet ik dit stukje lezen, het zal me tegenvallen, - en dan.... - Het heette: De Reizigster. Ze las de eerste alinea mechanisch, en begon opnieuw - ze had er zich nog niet voldoende op ingesteld. Het wilde een korte karakterschets zijn van een zwervende, eenzame vrouw, niet jong meer, asthmatisch, steeds op zoek naar het gunstigste klimaat en het comfortabelste hôtel; - een vrouw die in ieder vriendelijk woord van een voorbijganger de mogelijkheid wilde zien tot vriendschap, tot iets echts en blijvends. - Katinka las het feuilleton langzaam ten einde, en schudde haar hoofd. - Neen, zei ze zichzelf, het is niet strak en suggestief genoeg, het is vol van toevallige woorden en wendingen - in werkelijkheid is zoo'n leven tragischer en schooner - en wat heeft het schrijven voor zin, als de werkelijkheid er niet door geopenbaard wordt? In dit geval: die van de rustelooze vrouw - en altijd door die van den schrijver zelf? Jaap heeft getracht zich te uiten - hij heeft het niet gekund. - Ze liet haar handen in haar schoot rusten en tuurde voor zich uit.
Toen er op haar deur geklopt werd, dacht ze dat ze heel lang zoo had gezeten, en verwonderde zich over den laten bezoeker.
Haar schoonzuster Lucie kwam binnen, en ze begreep onmiddellijk de reden van haar komst. De vrouwen kusten elkaar.
- Ik breng je een krant - maar - heb je het al gezien?
- Ja, dank je - ik ben uit geweest om er een te koopen.
Lucie ging zitten. - Juist - en ik dacht een heel rustigen avond te hebben - toen las ik dit - ik vind het wel een aardig stukje. Katinka antwoordde niet, en Lucie ging voort: Misschien het beste wat ik nog gelezen heb van Jaap. - Wat dunkt je? - Maar - het is zulk jong werk, hij heeft niet de plotselinge rijpheid gehad van den kunstenaar die vroeg moet sterven. Jan, en vooral Gerard, vinden het van hoegenaamd geen verdienste - maar dat lijkt mij een onbillijk oordeel; alleen, Jaap had den tijd noodig, en dien kreeg hij niet, helaas. - Ze wendde haar hoofd. - Nu zal ze over iets anders gaan praten, dacht Katinka, ze meent dat ik voor deze woorden ontoegankelijk ben, - tegen Gerard zal ze zeggen: Ik heb mijn best gedaan, - het lukt mij niet. - Ze zijn trotsch op hun naam, ze vinden dat ik dien misbruik - maar wie durft mij ronduit te vragen, ermee op te houden? - Ik moet terug gaan naar mijn land - hoe was ook
| |
| |
weer die uitdrukking, die ik niet kende? - Ik heet Woroniawski, - niet Dinger.
Ze keek Lucie aan en kon geen woorden vinden - haar blik was hulpeloos en verward - de ander zag het.
- Tinka, zei ze haastig - ik bedoel maar dit: Maak je niet teveel illusies. Jan zegt dat je geen uitgever zult vinden voor een bundel van deze schetsjes - en ik geloof ook dat je je tijd beter voor iets anders gebruiken kunt. Dit is geen bemoeizucht, maar - Waarschijnlijk ligt het Fransch je ook beter dan onze stugge taal - in dit stukje staan een paar kleine fouten - nou ja, dat doet er niet toe. - Ze lachte even. - Zie je, ikzelf beheersch de taal niet eens volkomen - ik had je andere dingen willen zeggen. Ze stond op en sloeg een arm om Katinka's schouders. - Geloof me, ik wil je helpen.
Katinka antwoordde niet, ze dacht nog aan wat die man gezegd had op het Muntplein; - als het haar weer inviel, zou dit een teeken zijn dat ze de taal kon leeren. - En onderwijl dacht ze vaag aan haar ouderlijk huis, haar moeder - en - Nu glimlachte ze plotseling. - De taal is moeilijk, zei ze - ik hoorde zoo straks iemand zeggen: ‘Ik heb Maup op zijn achterste zolder gejaagd’ - Wat beteekent dat?
Lucie ging verwonderd weer zitten. - O - e - ja, het is een uitdrukking die ik nooit zou gebruiken - je moet zoo met die dingen oppassen. Ze gaf een omschrijving, en vermeed het de ander aan te zien. - Een half uur later nam ze afscheid, ontevreden met zichzelf.
Den volgenden dag kwam Katinka niet bij Gerard en Toos. Ze schreef: ‘Wil me verontschuldigen, ik blijf vandaag liever thuis’, - en verbrak daarmee alle regelmaat van den omgang met de familie Dinger.
Twee jaar later verscheen er een kleine roman onder den titel: ‘Grillige Lente’; de schrijfster noemde zich voluit: Katinka Woroniawski. Het was de levensgeschiedenis van een jongen, die nauwelijks tot man werd. Hij onderging zijn jeugd als een ziekte, en dan plotseling weer als een niet eindigend feest, - een feest van jonge zinnen en groote, maar half begrepen beloften. In 't laatst van zijn leven koesterde hij liefde voor een vrouw, door wie hij niet werd opgemerkt, - wat de wereld noemt: een
| |
| |
vergeefsche liefde - maar voor hem was dit gevoel de grootste openbaring die hem te beurt viel. Hij stierf als bij toeval gedurende een influenza-epidemie, en niemand treurde meer dan oppervlakkig om hem, want hij was allen menschen vreemd gebleven. - Dit eenvoudige, tragische en toch ook levensblijde verhaal, werd gunstig ontvangen. Katinka had er een jaar aan gewerkt, onder haar Fransche studie door, en eigenlijk verwonderde het haar niet dat de eerste uitgever, dien ze het manuscript had laten lezen, het ook aanvaardde. - Het boek verscheen niet onmiddellijk, maar ze kon wachten. - Als eerste van de familie Dinger sprak ze er Toos over, toen die haar eens aantrof bij het corrigeeren van de proeven.
- Is het je dissertatie? vroeg Toos.
De ander glimlachte. - Neen, het is geen Fransch. Ze dacht even na: - Ik kan het me zelfs niet in het Fransch geschreven denken - het is een Hollandsch boek. - Ze merkte dat haar schoonzuster niet wist, wat ervan te gelooven. Nu troffen hun blikken elkaar. - Houd me niet voor den gek - is het een leerboekje voor de scholen?
Katinka schudde haar hoofd. - Je moet het op je nachtkastje leggen, ze zei, - en lezen als je niet slapen kunt - het is bed-lectuur, onzwaar, en zonder pretenties. En daarna droom je van je jeugd, en misschien zie je zelfs je broers en zusters.
- Is het dan een familie-roman?
- Neen - het is een jeugd-geschiedenis. Als het verschenen is, zal ik jullie een exemplaar brengen - en dan keer ik waarschijnlijk naar mijn land terug. - Ze keek voor zich uit, haar blik werd nu zoo afwezig, dat Toos niet verder dorst te vragen. - Van hun eerste ontmoeting af had ze zich met deze vrouw niet op haar gemak gevoeld.
Na het af scheids-diner bij Gerard, bracht Max de Jonge haar naar huis. - Wat wil je, vroeg hij, een taxi - of....?
Ze antwoordde rustig: Ik wil graag loopen, en hij kon haar toon niet misverstaan. Ze ging weg, haar gedachten waren haar misschien al vooruit, ze herinnerde zich niet meer dat hij haar een jaar geleden ten huwelijk had gevraagd - het zou nutteloos zijn, daar weer over te beginnen. Hij dacht aan hun eerste ontmoeting, toen het Gerard vreemd was geweest, haar met den
| |
| |
familie-naam te noemen - hij zag haar naderen door de gang, en was geneigd te denken, dat hij haar toen al lief kreeg. En zooals toen was nu haar loop en haar houding: onafhankelijk, in zichzelf gekeerd en tragisch.
- Tinka, zei hij - weet je nog? - Die buil op mijn voorhoofd, daarmee begon het - jij hebt hem me geslagen.
Ze lachte even met gesloten mond, en hij ging voort: Hoor eens - dit heb ik al zoo lang willen weten - die avond, voelde je je toen nog de vrouw van Jaap - of was je alweer - hij aarzelde een oogenblik - het Poolsche meisje?
Ze antwoordde: Ik ben altijd Katinka geweest.
- Ja - maar verder? Nu vragen de Dinger's zich af, waarom je dit boek onder je eigen naam hebt gepubliceerd - ze achten het kwetsend voor de oude mevrouw, en kwetsend voor je eigen verleden.
- Het is mijn boek, zei ze.
- Natuurlijk - maar Jaap was jouw man.
Ze liepen zwijgend voort. Hij dacht: Waarom zeg ik dit? Ze heeft het korte leven van dien man trachten te begrijpen, ze heef meer voor hem gedaan dan eenig ander mensch, en kon dat doen, doordat ze zichzelf was. - Hij legde zijn hand op haar arm. - Tinka, waarom ga je weg?
Ze zei peinzend: Mijn vader heeft me gevraagd terug te komen, bovendien is mijn werk hier af - zoo voel ik het tenminste.
- En is er niemand om wien je blijven wilt? Met zijn vingers omklemde hij haar arm, als wilde hij haar dwingen, stil te staan.
Maar ze liep voort. - Blijven heeft geen zin. Misschien kom ik eens terug, als jij heel dringend roept, bijvoorbeeld - maar ik geloof niet dat je dat kunt. Ik ga nu naar mijn land, om heelemaal mezelf te worden - het duurt lang, tot we volwassen zijn.
Hij vroeg naar haar familie, en haar geboortestad. Toen ze voor haar huis stonden, zei hij: Geef me tenminste je adres.
Ze glimlachte. - Dus mijn naam ken je.
- Tinka, zei hij - die naam heeft me altijd doen denken aan den toon van een triangel, of de belletjes van een tambourijn; - nu gaat de muziek weg uit mijn leven.
Ze dacht: hoe gemakkelijk laat hij me los, - en meteen daarop, terwijl ze hem een naamkaartje reikte: hoe gemakkelijk koop ik me vrij.
| |
| |
Maar toen ze even later in haar kamer stond en voor het laatst naar de lichten keek boven het breede en het smalle water, en de boomkruinen zag, die niet bewogen - toen zei ze zichzelf: Neen, - gemakkelijk is het niet geweest, alleen de laatste gebaren kosten geen moeite meer - het afscheid van de schoonzusters, en van Max, die zich verbeeldt mij lief te hebben. Neen, - deze jaren zijn moeilijk geweest - een vrijwillige ballingschap. Mooi zijn die lijnen van de brug, prachtig de glanzen op het donkere water. En mijn huwelijk is mij lief geweest, - en ook de strijd was mij lief; - het schrijven van dat boek - en hoe zwaar! - Stil, je hoeft er toch niet om te huilen. - Maar de tranen drupten langs haar neus. - Ze veegde ze weg, en dacht aan het weinige dat haar morgen nog restte te doen. - Haar koffers stonden klaar - een paar kleinigheden moest ze nog pakken - enkele brieven posten, haar huisjuffrouw betalen. - Haar paspoort was ook in orde - ze heette nog altijd Katinka Woroniawski....
Elisabeth Zernike
|
|