| |
| |
| |
Bibliographie
André Maurois, Sentiments et coutumes. - Bernard Grasset, Paris.
Maurois heeft verdienste als reiziger in litteratuur. Hij is van alle markten thuis en welbespraakt. Het is alles ‘facilité’ aan hem en opgewekte verkracht. Hij stat miden in het leven, en gezond blijkbar evenwichtig man. Hij heeft geest en een groote vaardigheid in de kunst der adaptatie. En hij doet dit alles met gratie en een glimlachende fijnheid, die menschen en dingen doorziet. Hij is, kortom, een schrander opmerker, niet uitsluitend ‘in functie van’ de publieke voorkeur. Maurois is waarlijk beter dan een zekere reputatie, onvergelijkelijk zuiverder dan de afgrijselijke Ludwig.
Om zich op het eenmaal ingezette peil te handhaven moet hij zich laten gaan. Bezinning en verdieping zijn hem even ver. Veeleer behoort hij tot die veelschrijvers, welke met de stomheid der verwondering slaan en die men leest, omdat het toch altijd een accent heeft, een kijk, die frisch mag heeten. Zoo neigt die verwondering soms tot bewondering om de virtuositeit van het vermogen, over alles te schrijven met het gemak van bijna praten, maar dit hard-op praten is een gespannen, levendig en zelfs tintelend causeeren.
Hij weet, a-, niet anti-deskundige, alle klippen te vermijden zonder duidelijke voorzichtigheid. Aangeboren smaak en een vingervlugge behendigheid in het hanteeren van de levenswaarden behoeden hem voor botsingen. Het is alles zoo eenvoudig zooals het daar staat. Hij is een transformator, die de fiduciaire waarden tot pasmunt herleidt, een overschakelaar, die de hooge spanningen in bruikbare electriciteit, licht en kracht, omzet. Licht en kracht, kunst en moraal, het zijn bij hem de takken van eenzelfden stroom, want Maurois ziet de kunst onder den gezichtshoek van het publiek en diens behoeften.
Hij is een moralist, die van het dagelijksche leven. Eer dan van rechten spreekt hij van plichten. De plichten van echtelieden, ouders en kinderen, vrienden, vakbroeders en stadgenooten en den plicht van het geluk heeft hij in een reeks conférences blootgelegd. De teksten zijn in dezen bundel herdrukt. Met opzet behield hij er het karakter van het gesproken ding. Tevoren had hij zich afgevraagd, hoe de menschen paars-, gezins-, staatsgewijs leven. En bij wijze van toonsleutel liet hij er het woord van Auguste Comte aan voorafgaan: ‘il faut rapprocher la sagesse théorique de l'admirable sagesse pratique.’
Beide wijsheden meent Maurois te kunnen omvatten. Een nieuwe wellevensconste, een aangename leekenspiegel houdt hij den menschen voor. Over alles pakt hij uit, op alles weet hij raad gelijk de vlekken- | |
| |
redactrice in zekere organen. Zijn wijsheid is zoo min eigenwijsheid als eigen wijsheid. Maurois is leek met leeken in de kunst van het leven en daar zijn toon pretentie mist weet hij te overreden als een welwillend biechtvader voor dwalende zielen, wier ‘zieligheid’ het prestige van den geestelijken adviseur mede determineeren.
| |
Jean Guéhenno, Journal d'un homme de quarante ans. - Bernard Grasset, Paris.
De toon van dit boek doet denken aan het dagboek, dat Stijn Streuvels in het begin van den oorlog in het licht gaf. Het geweld van de dingen had hem opgeschrikt. Zijn argeloosheid kwam er rauwelings in aanraking met gebeurtenissen, op de strekking waarvan hij zich anders dan in het afgetrokkene nooit bezonnen had. Die aanraking kwam in den letterlijken zin tot stand doordat hij, bedeesd, een vinger uitstak naar een soldaat, aan wier kleeren de modder van de loopgraven nauwelijks gedroogd was. Deze was ‘er’ geweest, deze had ‘het’ beleefd. Streuvels was er niet geweest, hij zou het nooit beleven. Dwars door zijn verslagenheid van in zijn menschelijke waardigheid gekwetste, voor welke geen onderscheid van vriend of vijand bestaat, zonk een andere, bitterder verslagenheid, die van uitgestooten te zijn. Want hij behoefde geen Goethe te zijn om in te zien, dat daarmee een nieuwe wereld begon.
Guéhenno is er geweest, hij heeft het groote avontuur meegeleefd, schaamachtig en zonder dien heldenmoed, welke den soldaten, eenmaal begraven, op oorlogsgedenkteekenen nagegeven wordt. Hij bekent, alles gedaan te hebben om de huid te redden; liever ware hij erbuiten gebleven. Hij deugde niet voor het militaire handwerk, van de school voor leeraren werd hij naar het front geroepen. Opeens scheen hij iemand geworden, hoop en redder van het vaderland. Een oogwenk dreigde hij voor de innerlijke rederijkerij te zwichten. Nooit heeft zelf- en anderer bedrog van nationalistische leuzen meer vat op hem gehad.
Dit wreede zelfonderzoek getuigt van moed. Zooals vele Franschen is hij bezeten van de hantise, de ervaring van het eigen wezen door kunstgreep noch verdringing te laten vertroebelen. De ondervonden weerstanden worden tot kracht versmolten. Onverbiddelijk spant hij zich zelven het gericht. Rechter en partij, moet hij zich tot uiterste strengheid stijven. Zijn verantwoordelijkheden reiken over zijn volk heen; voor de andere draagt hij geen aansprakelijkheid.
Van deze houding is moedwillige eenzijdigheid onafscheidelijk. Voor hem was het volgen van de troep naar eigen zeggen het gemakkelijkst, het veiligst. Met dienstweigering zou hij de menschelijke waardigheid in eigen oog heldhaftig gered hebben. De vraag wat gebeurd ware, indien velen aan zijn kant zich door een zelfde betoovering hadden laten meesleepen stelt hij zich niet. Dit vredelievende humanisme, dit humanitarisme had den oorlog onbepaalden tijd kunnen rekken. Die van allen tegen allen, de burgeroorlog had erop kunnen volgen. Guéhenno, de ‘intellectueel’ van nederige ouders, de ontwortelde heeft zich in die gevolgen niet verdiept. Het is hem onmogelijk (wil hij niet?) denkbeelden van gevoelens te scheiden. ‘Sincérité,’ hij jaagt ze verbeten na. Wat is echt, wat voorgewend....? ‘l'excuse de l'insincérité, s'il faut lui en trouver une, c'est que le masque semble quelquefois comme de
| |
| |
lui-même recouvrir le visage.’ Hij laat erop volgen: ‘alleen de heel eenvoudige of heel groote menschen zijn zeker hun eigen dood te sterven. De anderen sterven bij nabootsing.’ Met dat al heeft hij zijn vertrouwen in den mensch niet verloren. Daartoe predikt hij revolte tegen een nieuwe uitbarsting. En de laatste woorden zijn: ‘non, je ne dirai pas que le ciel est vide. J'y ai senti vivre la seule éternité, l'éternité humaine. L'amour y chante toujours. S'il y chante pour d'autres désormais, cela est juste. Mais je reconnais encore la douceur de son chant. Le monde, le jour nous méprisent et nous raillent. Mais certaine force qui est en nous et contre laquelle rien ne peut rien est accordée à ta lumière.’
‘Sincère’ dit....? Stellig, maar ook, maar vooral van aan onnoozelheid grenzende vaagheid.
| |
Henri Massis, Débats. - Plon, Paris.
Onder den schuilnaam Agathon heeft Massis de studeerende jeugd vóór den oorlog wakker geschud. Maurras is hem wekker en loods gebleven. Op het kompas van de Action Française met het peillood van het integrale nationalisme bleef hij varen. Hij is een geest van dogma en doctrine. Dit is een bundel polemische opstellen in aanval en verweer over politiek en litteratuur. Zijn pen beschikt over pamfletaire verve en alle vaagheid van demos of welke groepen ook omwikkelende leuzen is hem een gruwel. Dit stelt hem in een positie van reactie zonder behoudzucht. Zij keert zich tegen het verzet van den kritischen geest, die eer verkiest zich op de barrikade van een van alle wanen ontdaan individualisme dood te vechten dan met een ten-naaste-bij of minsten weerstand genoegen te nemen. Barrès is zijn held, Gide zijn tegenvoeter. Opbouw tegenover nihilisme? Het tweegevecht is ongelijk, want eer dan op Massis richt Gide het wapen op zich zelf. Dat zijn ‘vlucht’ wijder is dan die van Massis worde terloops opgemerkt. De strijders gaan van verschillende gezichtspunten uit, de floretten raken elkander niet.
Men wil den een noch den ander in het geestesleven van dezen tijd missen. In deze hermunting van alle maatstaven houden zij elkaar oogenschijnlijk in evenwicht. De een bepaalt ten deele des anderen waarde, althans die van wat Massis réactions noemt. In den strijd der ideeën houden zij de gisting gaande. Ze hebben voor zich zelf een antwoord gevonden op de vraag van Unamuno: wat is cultuur?, die het na ze veertig jaar onderwezen te hebben niet meer weet. Op alle punten stelt zich tegenover zijn wel doortimmerde, op daden gerichte beschouwingswijze tot staving van een beperkt stel zekerheden die van Gide, welke aanhoudend de grondslagen van de menschelijke persoonlijkheid onderwoelt en voor haar non-conformisme maar schijnbaar in de sowjetrepubliek vervulling vond.
H. van Loon
| |
Klaus Mann, Flucht in den Norden, Querido-Verlag, Amsterdam.
Dit boek heeft een zeer veranderlijk gezicht. Aanvankelijk houdt men het voor een documentairen, actueelen roman, dan echter wijzigt het zich al spoedig in een liefdesgeschiedenis. Zijn die twee te scheiden,
| |
| |
in dit geval? Heeft Klaus Mann, te diep en te pijnlijk vervuld van de gebeurtenissen in zijn land, in wat hij over de liefde van twee menschen te schrijven had niet kunnen nalaten de actualiteit te betrekken en is zij zoodoende een toevallig, meer anorganisch element in zijn roman? Ik geloof het niet. Het verband is nauwer. De achtergrond der politieke gebeurtenissen, de vlucht van het meisje Johanna uit Duitschland, waar zij zich met radicaal revolutionaire kringen heeft ingelaten, het gevaar waarin haar naar Parijs gevluchte kameraden verkeeren door de telkens ondernomen geheime politieke reizen naar Duitschland, zijn een onmisbaar relief. Ofschoon er in den loop der geschiedenis van dien dreigenden achtergrond van Johanna's leven betrekkelijk weinig sprake is en de geschiedenis harer even heftige als plotselinge liefde het hoofdmotief blijft, schijnt mij het verband ermee toch stilzwijgend ononderbroken aanwezig. Het is alsof Klaus Mann een bruinboek of ander politiek document met wit doorschoten heeft en op die bladen zijn liefdesgeschiedenis heeft geschreven. Op de bladen dier geschiedenis staat weinig omtrent de actualiteit te lezen maar de geschiedenis ligt niettemin onscheidbaar ingebonden in het politieke document. De werking van den persoonlijken roman wordt hierdoor niet verkleind, integendeel verhoogd: Johanna's liefde krijgt door de verre dreiging der politieke gebeurtenissen en den druk van door Naar gevoelde plichten tegenover kameraden en partij een verhoogde spanning. Van begin af aan is deze liefde vergezeld van het besef van het naderend einde.
In dat opzicht heeft de titel nog een andere beteekenis. Niet alleen dat Johanna voor de omwenteling in haar land gevlucht komt naar Zweden; na de eerste periode van uitrusten en aanstonds ingetreden nieuwe verwikkeling van gevoelens door de snelle toenadering Ragnar-Johanna, volgt een tweede vlucht naar het Noorden. Een autoreis tot het uiterste Europeesche Noorden. Op dien tocht in tegengestelde richting dan waarheen haar aldoor angstig besefte plicht Johanna roept, zoeken Johanna en Ragnar onbewust het onherroepelijk naderende einde hunner liefde te ontsnappen. Het is een blinde, vergeefsche vlucht, een vlucht als van den Perzischen tuinman voor den dood, juist het einde tegemoet. Dit lyrische motief der vergankelijkheid heeft in deze ‘vlucht naar het Noorden’ een uitwerking gekregen van een draagkracht en beteekenis die het boek boven een gemiddelde liefdesgeschiedenis uitheffen.
In de detailleering echter handhaaft het boek niet aldoor onveranderd het peil van zijn eigenlijken inhoud. Ofschoon er geen bepaalde aanwijsbare inzinkingen zijn, zijn sommige gedeelten toch als het ware op een ander niveau geschreven: op dat van de meer toevallige observatie. De eigenlijke geschiedenis, een dialoog van twee harten, speelt zich af op een smal en hoog gelegen tooneel. Klaus Mann heeft echter den roman verbreed door tal van waarnemingen en herinneringen, reisbeschrijving en notities erin te verwerken. Op zichzelf zijn die verre van oninteressant maar ze leiden in hun uitvoerigheid soms af van het hier zoo dringende hoofdmotief: een liefde, en zijn hardnekkigen tegenhanger: een plicht. Het dramatisch conflict dier beide verdraagt nauwelijks de kalme en kundige, uitvoerige beschrijving van het leven op Ragnars landgoed noch de aan bijzonderheden rijke reisbeschrijving van den tocht naar het Noorden. Toch heeft Klaus Mann in de teekening der bijfiguren wel degelijk ook een kundig werk verricht. Vooral het
| |
| |
familieleven op het landgoed, de onderlinge betrekkingen tusschen Ragnar, zijn zuster, zijn broeder, zijn moeder zijn psychologisch zeer nauwkeurig vastgesteld en compositorisch in het romanweefsel gelukkig ingevoegd: aan Johanna's liefde tot Ragnar gaan de bruuske toenadering van Jens en de erotische verteedering van Karin vooraf. (op zichzelf is dit dubbel voorspel, bij Karin bovendien nog van ongewonen aard, op den rand van het gezochte, maar als men de mogelijkheid van dezen gang van zaken aanvaardt, is de rangschikking een compositorische vondst).
Ook door de wijze van beschrijving vertoont deze roman een veranderlijk gezicht. Op slechts enkele oogenblikken heeft hij het gejaagde type van den modernen actueelen roman, zooals die tot voor kort in Duitschland zoo veel geschreven werd. Meestal is de roman in den stijl eener episch lyrische elegie gehouden, die op sommige plaatsen door iets te lang aangehouden beschrijving naar de idylle neigt. Zoodoende wordt men soms herinnerd aan ouderwetsche romans, waarin geen aandacht genoeg kan worden besteed aan de bijzonderheden van kleeding, maaltijd enz. De wezenlijke inhoud van den roman laat een dergelijke observatorische minutieusheid eigenlijk niet toe: er zijn te groote dingen gaande om tijd te hebben op alles te letten. Maar juist als men meent met een boek van ouden stempel te doen te krijgen, zet de schrijver zich met de door niets belemmerde vrijmoedigheid van een Lawrence of Proust tot een uitvoerige beschrijving der menschelijke paring (Is daar in onze taal geen enkel goed woord voor, dat insinueert noch harteloos is? Eigenlijk is paring een prachtig woord, maar het voldoet niet, omdat het tegelijk voor aanduiding der dierlijke voortplanting dient en daardoor de bezielde nuance mist). Klaus Mann tracht hierbij naar een klassieke allure, maar het mislukt hem, hij reikt hier boven zijn kracht èn vooral beneden zijn bedoeling, door de te uitvoerige detailleering. Hoe weinig woorden had Homerus hiervoor noodig!
Bij al het wisselvallige, aan dit boek eigen, het teveel waar het strak en kort moest zijn, het tekort juist daardoor ontstaan in de concentratie op het hoofdmotief; een vergankelijke en ten doode gedoemde liefde, is de eenheid van het boek in groote trekken toch behouden gebleven: twee menschen (noch de een noch de ander overigens als persoonlijkheid zeer belangwekkend; hun liefde lijkt grooter dan zijzelf) krijgen elkaar lief, het leven hunner omgeving heeft daaraan een beurtelings belemmerend en versterkend aandeel, door hun vlucht voor het einde ontstaat de elegische grondtoon aller menschelijke ontoereikendheid en vergankelijkheid, en ingesloten is deze liefde door den niet te breken ban-kring van politieke gebeurtenissen, door welke de hoofdfiguur gedreven en gedwongen wordt. In de compositie is dat goed verbeeld door begin en einde: Johanna vlucht uit haar land, doodmoe en opgejaagd; het bericht van den dood van Bruno, haar kameraad, roept haar onverbiddelijk terug tot den uitgestelden strijd. Een menschelijk intermezzo heeft Klaus Mann, met wisselend welslagen, beschreven, in de weemoedige grondgedachte, dat al gaat men tot het einde der wereld - het in de sterren geschreven lot, het onontwijkbare ontgaat men niet. De vraag blijft alleen open: als de liefde van Johanna en Ragnar eens veel sterker geweest was, (want, is die wel zoo sterk?) had dan Ragnars positie (met een manage de raison in het verschiet) en Johanna's poli- | |
| |
tieke plicht (die misschien toch de kracht van haar middelmatige karakter te boven gaat) er vat op kunnen krijgen?
Anthonie Donker
| |
Frantz Funck-Brentano, La Renaissance. - Paris, Fayard et Cie, 1935.
Dit boek stelt teleur. Niet alleen is het (op een zeer onvoldoend hoofdstuk na over Erasmus) geheel tot Frankrijk en Italië beperkt, maar ook is het in de indeeling der stof niet overzichtelijk. De hoofdfiguren der Italiaansche Renaissance komen eerst aan de beurt nadat de Fransche letteren der 16e eeuw zijn behandeld; op de Renaissancepausen volgt een boofdstuk over de Fransche kunst der 16e eeuw, en dan Savonarola! Het hoek is waarlijk zonder geraamte.
Buitengemeen zwak en onvolledig is het hoofdstuk waarmede de Hervorming het moet stellen, die geheel uit economische oorzaken wordt verklaard. Over het algemeen heeft de schrijver op de noordelijke psyche geen kijk. Dat Erasmus een ideaal van bijbelsch Christendom voor den geest heeft gestaan en door welke trekken dit zich onderscheidde, zal men bij hem niet vinden. Luther en Calvijn staan in dit boek slechts heel in de verte en als caricaturen.
Worden deze gebreken althans opgewogen door treffende juistheid van wat wordt medegedeeld omtrent het onderwerp in engeren zin? Ik kan het niet meenen. Wat Italië betreft wordt dit boek door dat van Burckhardt ver en ver overtroffen, en wat Frankrijk aangaat door correspondeerende hoofdstukken der beste moderne cultuur- en kunstgeschiedenissen in de schaduw gesteld. Wil men dit boek enkel beschouwen als een verzameling vlot geschreven feuilletons zonder pretensie van volledigheid, oorspronkelijkheid of precisie, dan heb ik tegen de qualificatie geen bezwaar.
C.
| |
Paul Hazard, la Crise de la Conscience européenne (1680-1715). Drie deelen. - Paris, Boivin et Cie, 1935.
Geheel anders dan over Funck-Brentano kan het oordeel luiden over deze voorstelling van den geestelijken omslag (niet alleen in Frankrijk maar in geheel Europa) in het einde der 17de en in het begin der 18de eeuw. Van Bossuet naar Voltaire; een omweg alleen leidt tot Spinoza; op den rechten weg ontmoet men Malebranche, Fontenelle, Locke, Newton, Leibniz, Bayle; - ook onzen Balthazar Bekker; - ook figuren die niet zoozeer Voltaire aankondigen als wat op Voltaire is gevolgd; het hoofdstuk ‘Les Valeurs imaginatives et sensibles’ en met name de onderafdeeling daarvan getiteld ‘Ferveurs’, bleken voor mij de meest verrassende. Welke hoofdtonen in zulk een tijdperk moeten hebben geklonken kunnen wij van te voren zoowat vermoeden, maar hoe rijk en verscheiden zijn de bijtonen geweest! en Hazard heeft er een uiterst fijn oor voor.
| |
| |
Het volgende citaat geve een voorbeeld van Hazard's mij imponeerenden stijl:
‘Qu'est-ce que l'Europe? Une pensée qui ne se contente jamais. Sans pitié pour elle-même, elle ne cesse jamais de poursuivre deux quêtes: l'une vers le bonheur; l'autre, qui lui est plus indispensable encore, et plus chère, vers la vérité. A peine a-t-elle trouvé un état qui semble répondre à cette double exigence, elle s'aperçoit, elle sait qu'elle ne tient encore, d'une prise incertaine, que le provisoire, que le relatif; et elle recommence la recherche désespérée qui fait sa gloire et son tourment....
Le mouvement de la pensée moderne se dessinerait à peu près comme it suit. A partir de la Renaissance, un besoin d'invention, une passion de découverte, une exigence critique si manifestes, qu'on peut y voir les traits dominants de la conscience de l'Europe. A partir du milieu du dix-septième siècle, environ, un arrêt provisoire; un paradoxal équilibre qui se réalise entre des éléments opposés; une conciliation que s'opère entre des forces ennemies; et cette réussite, littéralement prodigieuse: le classicisme. Vertu d'apaisement, force calme; exemple d'une sérénité consciemment atteinte par des hommes qui connaissent les passions et les doutes, comme tous les hommes, mail qui, après les troubles de l'âge précédent, aspirent à un ordre sauveur. Ce n'est pas que l'esprit d'examen soit annihilé: il persiste chez les classiques eux-mêmes, discipliné, endigue, s'appliquant jusqu' à leur dernier point de perfection les chefs-d'oeuvre qui exigent une longue patience pour devenir éternels. Il persiste chez les rebelles qui attendent leur tour, dans l'ombre. Il persiste chez ceux qui pactisent, en les minant, avec les institutions politiques et sociales dont ils profitent et qui font l'agrément de leur vie....
Aussi, dès que le classicisme cesse d'être un effort, une volonté, une adhésion réfléchie, pour se transformer en habitude et en contrainte, les tendances novatrices, toutes prêtes, reprennent-elles leur force et leur élan; et la conscience européene se remet à sa recherche éternelle....
La grande bataille d'idées a lieu avant 1700. Les audaces de l' Aufklärung apparaissent pâles et menues, à côté des audaces agressives du Tractatus theologico-politicus, à côté des audaces vertigineuses de l'Ethique.’
Zooals ook Voltaire de heftigheid van een Toland niet bereikt.
Leibniz is er zich bewust van geweest: Finis saeculi novam rerum faciem aperuit (zegt hij in zijn: Status Europae incipiente novo saeculo). Mij is geen boek bekend, waarin van deze groote geestelijke gebeurtenis een zoo indringende, alomvattende, overtuigende voorstelling wordt gegeven als dit van Hazard. Dat eigenlijk, aan tekst, maar twee deelen beslaat; het derde deel is een nuttige en rijke verzameling referentiën.
C.
| |
Emil Ludwig, Hindenburg. - Amsterdam, Querido Verlag, 1935
Men kan zijn bezwaren tegen het genre-Ludwig volledig handhaven en toch erkennen dat hij ditmaal buitengemeen knap werk heeft gedaan. De middelmatige man wien het toeval toestaat een oogenblik sterk op de verbeelding te werken en om wien zich dan de legende weeft.... is er in de feiten van zijn presidentschap na 1925 ooit iets gebleken dat
| |
| |
aan de mindere gegrondheid dezer voorstelling omtrent de werkelijke beteekenis van den Hindenburg van vóór 1918 zou kunnen doen twijfelen? Na 1925 stond hem het fonds, hem wegens Tannenberg in den schoot gevallen, nog vrijwel geheel ter beschikking, en hij heeft er eenigen tijd op kunnen teren, maar het eindelijk moeten uitputten. In zijn laatste levensjaar (en al eerder) was hij niet meer dan een door anderen geëxploiteerde naam.
Ik kan niet met Ludwig instemmen wanneer hij de revolutionnairen van 1918 met minachting overlaadt, omdat zij een zoo tamme revolutie hebben gemaakt. Revolutie moest er wezen omdat de oude machten wegliepen of ineenstortten. Een ‘wilde’ revolutie te verlangen zou in de omstandigheden van toen beteekend hebben het bolsjewisme in te halen; mag men Ebert c.s. verwijten den bolsjewistischen staat voor Duitschland ongeschikt te hebben geacht? Het bolsjewisme nu was alleen in samenwerking met wat er van het oude Duitschland nog bestond, af te wenden, en Ebert c.s. hebben dus niets mogen of willen doen dat deze samenwerking ten eenen male onmogelijk zou hebben gemaakt. Hiervoor het oog open te houden blijkt moeilijker te zijn dan op ‘Weimar’ wat schimpscheuten af te vuren.
C.
| |
Dr. Th. Metz, Mangkoe-Negaran. Analyse eines Javanischen Fürstentums. - Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1935.
Na een kort, maar met zorg geschreven historisch overzicht eene deels statistische deels beredeneerde voorstelling van wat de bestuurszorg over dit ‘vorstenland’ omvat en van het aandeel, daarin door Europeesch en door inheemsch gezag genomen; - benevens niet geringe waardeering voor de persoon van Mangkoe Negorro VII als leider (aanzienlijk medeleider althans) eener Javaansche cultuurbeweging aan welke schrijver groote beteekenis voor het heden en goede kans op grooter beteekenis voor de toekomst toeschrijft. ‘Mangkoe-Negaran ist heute auf Java nicht nur ein Rech, es ist ein Begriff. Hier hat ein Eingeborener gezeigt, dass auch ein Javane in der Lage ist, ein Reich... langsam und ohne Erschütterung in den Weltverkehr einzugliedern, nicht so schnell dass Moral and Seelenruhe des Volks daran zugrunde gehen.’
De heer Metz, algemeen secretaris der Nederlandsche Kamer van Koophandel voor Duitschland in Den Haag, is met Mangkoe Negoro VII persoonlijk bekend en tevens met den oud-resident van Soerakarta J.H. Nieuwenhuys, die tevens oud-controleur van Wonogiri is, en tot dit boek een der hoofdstukken (over de rechtspraak) heeft bijgedragen. De lectuur van dit in het Duitsch geschreven werk mag zeker den Nederlander in de eerste plaats worden aanbevolen.
C.
|
|