| |
| |
| |
Arbeid, ontwikkeling en ontspanning voor jeugdige werkloozen te Rotterdam
Wanneer het behoud van energie, werklust en lichamelijke geschiktheid van de duizenden jonge landgenooten, die thans geen werk kunnen vinden, een economisch, sociaal en moreel belang voor de natie van de eerste grootte is, dan mag het op zijn plaats heeten, in dit tijdschrift eenige mededeelingen te doen over wat in een der meest door de werkloosheid geteisterde steden van ons land, nl. Rotterdam, voor dit behoud geschiedt.
De ruimte ontbreekt om dit overzicht wijder op te zetten en tevens te vermelden, wat in andere plaatsen te dezen aanzien gedaan wordt. Buiten beschouwing blijft ook de tegenwoordig veelal besproken en met name door de Maatschappij voor Nijverheid en Handel aan de orde gestelde vraag, of de jeugdwerkloosheid kan worden ingeperkt door vervanging van ouderen in de bedrijven door jongeren.
De wetenschap, dat de werkloosheid voor geest en lichaam van dengene, die door deze plaag getroffen wordt, even, zoo niet meer funest is als voor de materieele omstandigheden van hem of zijn gezin, is uiteraard sterker en tot meerderen gaan spreken naar gelang de malaise aanhield en in een crisis overging. Misschien kan begin 1931 genoemd worden als het tijdstip, waaromtrent op velerlei wijzen dit gevoelen zich in daden gaat omzetten. Vele instellingen, welke op aanverwant terrein reeds werkzaam waren, als volkshuizen en volksuniversiteiten, voelen zich geroepen het brengen van ontwikkeling en ontspanning aan werkloozen te organiseeren. Daarnaast zoeken de jeugdorganisaties den jongeren werkloozen uit eigen kring en den daarmede sympathiseerenden verstrooiïng en kennis te bezorgen. In enkele plaatsen neemt ook de Gemeente dit werk rechtstreeks in handen;
| |
| |
in meerdere gevallen, zoo bv. te Rotterdam, beperkt zij zich echter tot het geven van vakonderwijs.
In het voorjaar van 1932 trokken zich aldus te Rotterdam verschillende organisaties het lot der werkloozen aan, zonder dat naar den leeftijd van betrokkenen een scheiding werd gemaakt.
Hoe nuttig hun arbeid ook was, er werd behoefte gevoeld aan een speciale instantie voor de jongeren. De grens werd getrokken bij de 24 jarigen. Zoo ontstond het Centraal Comité voor jongere werkloozen, waarbij zich aansloten de volkshuizen te Rotterdam, het Clubhuis ‘De Arend’, het Protestantsch Comité voor moreelen steun aan werkloozen’, het R.K. Comité tot Ontwikkeling en Ontspanning van Werkloozen, de Amsterdamsche Maatschappij voor Jonge Mannen en de Arbeiders Jeugd Centrale. In het Comité namen voorts zitting eenige vertegenwoordigers der Bestuurdersbonden naast enkele particulieren en ambtenaren. Ondergeteekende werd verzocht als voorzitter op te treden.
Het lag in den opzet - en dat is tot heden zoo gebleven - dat de aangesloten organisaties hun werk in eigen kring zouden blijven uitoefenen, zij het onder de auspiciën van het C.C., dat naar buiten als eenheid zou optreden. Bij de Gemeente vond deze gedachte ingang, zoodat zij van 1933 af het C.C. erkende als het eenige instituut, waarmede zij voortaan zaken van ontwikkeling en ontspanning voor jongere werkloozen zou behandelen.
De Gemeenteraad, een en ander sanctioneerende, voteerde een subsidie, waarvan het Rijk een deel voor zijn rekening nam.
Van deze subsidie, zoo werd tusschen Gemeente en C.C afgesproken, mocht, afgezien van de algemeene administratieen secretariaatskosten, f 0,75 opgenomen worden per week per werklooze, welke aan het ontwikkelingswerk deelneemt.
Bij dit punt moet even worden stilgestaan. Het C.C. betoogde namelijk van den aanvang af, dat in de practijk ontwikkeling en ontspanning niet gescheiden kunnen worden, d.w.z. dat men de werkloozen in vele gevallen niet met ontwikkelingswerk alleen bereikt. Ontspanning moet vaak als trekpleister dienen. Trouwens: ontspanning, uitgaande onder leiding van een jeugdinstelling, geeft vaak opvoedenden, ontwikkelenden invloed. Ten slotte: waar is de grens te trekken? Waaronder vallen koorzingen, dammen, gymnastiek, enz.? Zouden de jeugdvereeni- | |
| |
gingen zich alleen streng met lessen en cursussen bezig houden, dan zouden zij slechts een klein deel bereiken van hen, die thans tot hen komen. Ook moet het als winst beschouwd worden, dat een werklooze na bv. een uur boekhouding geleerd te hebben, blijft dammen of in een voetbalelftal zijn plaats gaat innemen in stede van langs de straat te slenteren.
Het geven van deze ontspanning kost echter ook geld, zoodat het wel een teleurstelling was, dat de overheid in 1933 uitdrukkelijk vaststelde, dat het geven van ontspanning niet uit de subsidie gefinancieerd mocht worden. Het C.C. was intusschen zoo gelukkig, door een gift van het Nationaal Crisis Comité, aan de behoeften op dit punt een weinig tegemoet te kunnen komen; de organisaties moesten voorts trachten uit eigen middelen het resteerende te vinden. Het C.C. heeft echter niet opgehouden op wijziging van genoemd standpunt aan te dringen, hetgeen ten slotte met succes is bekroond, doordat kortgeleden de Minister van Sociale Zaken heeft bepaald, dat uit de subsidie, naast de evengenoemde f 0,75 voor ontwikkeling, ook f 0,15 voor ontspanning per deelnemer per week mag worden uitgekeerd.
Intern trof het C.C. voor de distribute der subsidie deze regeling, dat het bedrag van f 0,75 slechts dan aan de aangesloten organisatie wordt uitgekeerd, wanneer het een deelnemer betreft, die 4 lessen of wat daarmede gelijk gesteld wordt, bij haar volgt. Bij minder lesbezoek wordt ook minder subsidie uitgekeerd, zoodat de organisatie geprikkeld wordt, voor zoover noodig, om de jongens gedurende een zoo groot mogelijk deel van den tijd, dien hij anders in ledigheid doorbrengt, ‘vast te houden’.
Deze uitkeeringen zijn zeer krap, wanneer het werk goed gedaan wordt: d.w z. in behoorlijke lokalen, onder voldoende leiding en met behoorlijke ‘outillage’ van leer- en spelmiddelen.
De meeste organisaties bereiken een speciaal deel der jongeren. Voor de A.M.V.J. bv. zijn de kantoorjongeren hoofdzaak. Andere vereenigingen merken, dat boekbespreking en algemeene ontwikkeling, weer andere, dat technische vakken en handarbeid aan hun bezoekers het best besteed zijn. Opgang maken altijd ook cursussen in E.H.B.O., Engelsch, Teekenen en Lichamelijke Opvoeding. Costuumnaaien en stofversieren wordt alleen door bemiddeling van de A.J.C. aan meisjes geleerd.
Wat den leeftijd der deelnemers betreft, ziet men bij vrijwel
| |
| |
alle vereenigingen, dat jongens van 17 tot en met 22 jaar het sterkst in aantal vertegenwoordigd zijn.
De nog jongeren kunnen blijkbaar, in verband met hun zeer lage looneischen, gemakkelijk baantjes vinden. Ook volgen sommigen nog voortgezet onderwijs en misschien zijn de jongeren minder belangstellend, omdat zij den ernst van den strijd om het bestaan niet beseffen. Merkwaardiger is het echter, dat ook in de richting van de hoogere leeftijden een daling merkbaar is. Bij enkele vereenigingen begint deze reeds na den 18-jarigen leeftijd. Vooral de ouderen hebben meer belangstellingvoor vakonderwijs. Onderricht, dat ook maar eenigszins een schoolsch karakter heeft, stoot hen af.
Begrijpelijk is, dat de lokalen en de lessen den meesten trekkracht in den winter hebben. Met September gaat de nieuwe campagne in, tegen den zomer luwt de animo.
Het hier geschetste werk groeit, maar het heeft niet dien omvang gekregen, dien het C.C. in 1932 verwachtte. Gaat men er vanuit, dat ± 10.000 jongere werkloozen, d.w.z. werkzoekenden onder 25 jaar, in deze stad rondloopen, dan kan het C.C. er niet tevreden mede zijn, dat b.v. in een der laatste weken 968 deelnemers binnen de subsidieregeling vielen. Men bedenke hierbij wel, dat de ‘interne’ subsidieregeling streng is, zoodat het totaal der ‘bereikte’ jongens op ± 2000 gesteld kan worden.
Of het niet-beantwoorden-aan-de-behoeften dan wel onbekendheid de voornaamste oorzaak van de beperktheid van het gebied is, dat de organisaties bereiken, is moeilijk uit te maken. Het een en het ander zal wel het geval zijn. Ongetwijfeld zal de ‘schuld’ ook wel bij de organisaties liggen. Een eerste vereischte is, dat iedere organisatie over minstens één leider beschikt, die zijn geheelen tijd en werklust voor dit werk ter beschikking heeft. Tact, frischheid, vindingrijkheid en het juiste mixtum van gemoedelijkheid en ordelievendheid moeten hem kenmerken. Niet mag echter uit het oog gelaten worden, dat geldgebrek meestal belet de vleugels wijd uit te slaan.
Het C.C. geeft bekendheid aan zijn werk door aanplakbiljetten, vouwblaadjes en persberichten. Dit is echter niet genoeg. Gepoogd wordt de aangesloten vereenigingen aan middelen te helpen zelf de propaganda beter ter hand te nemen dan thans geschiedt.
| |
| |
Met dit al is het aan het C.C. reeds spoedig duidelijk geworden, dat men er met ontwikkeling en ontspanning niet komt. Sommige werkloozen willen er heelemaal niet van weten, anderen zijn er na eenigen tijd beu van. Het ligt voor de hand, dat het één noch het ander een jongen, waar fut in zit, op den duur bevredigt.
Dit heeft het C.C. er toe gebracht, de Gemeente voor te stellen om ‘werkobjecten’ door jongere werkloozen te laten uitvoeren. In het einde van 1933 werden hiervoor de noodige credieten door de Gemeente, gesteund door het Rijk, toegestaan. De figuur is deze geworden, dat het C.C. ‘objecten’ aanwijst (uiteraard na overleg met den Dienst van Gemeentewerken) en, wanneer de overheid daaraan haar sanctie hecht, de jongens, welke aan het werk gesteld worden, oproept, instrueert, kleedt, betaalt en onder toezicht houdt. Het houdt de geheele regeling zelf in handen, waartoe een speciaal daarmede belaste, administratief en pedagogisch geschoolde leider door het C.C. is aangesteld. De technische leiding en contrôle berust echter bij Gemeentewerken.
Om zooveel mogelijk werkloozen in te schakelen is ingesteld het werken in een ochtend- en een middagploeg. Ieder van deze ploegen werkt 3½ uur per dag. Na 6 weken komen in den regel anderen aan de beurt.
Loon wordt niet uitbetaald, maar de deelnemer krijgt een zakgeld (dat kostenvergoeding genoemd moet worden). Daarnaast krijgt hij ten gebruike een overall en werkschoenen en in het schaftkwartier wordt koffie, resp. thee met brood gegeven. Dit laatste bleek noodzakelijk, omdat somtijds niet voldoende gevoede jongens het zware grondwerk niet aankonden.
Uit de overheidssubsidie mocht slechts een vergoeding van f 1. - p.w. betaald worden, doch het C.C. vond dit ten eenenmale onvoldoende. Het is er in geslaagd uit particulieren bron gelden te verkrijgen, welke de verhooging van het zakgeld tot f 1,75 en de finantiering van de bijvoeding (f 0,25 per man per week) mogelijk maakten.
Sinds kort heeft het Departement intusschen toegestaan, dat uit de subsidie f 1,50 p.w. betaald wordt. Het C.C. besloot daarop de vergoeding tot dit bedrag te verlagen, maar tevens
| |
| |
de mogelijkheid open te stellen, dat 6 uur per dag gewerkt wordt, in welk geval f 3.- p.w. uitbetaald wordt.
De afwezigheid van loon en de geringheid der vergoeding (men denke aan tramgeld, fietsbelasting, slijtage, gemis van kleine bijverdiensten, enz.) heeft in den beginne aanleiding gegeven tot pogingen van links-radicale zijde om de werkende jongens te bewegen den arbeid op te geven, waarin zij voorgaven een soort van ‘vrijwilligen arbeidsdienst’ naar nazimodel te zien. Hun succes is echter nihil geweest en de geest onder de jongens is in het algemeen goed te noemen.
Door den ban genomen was er een merkbaar verschil tusschen hen, die bij een jeugdvereeniging (welke dan ook) aangesloten waren en de ongeorganiseerden. De eerste vertoonden meer gevoel voor discipline en werklust, zoodat zij een nuttige kern vormden, van waaruit een goede invloed op de anderen uitging.
De keuze van werkobjecten is niet gemakkelijk. Uitgangspunt is, dat aan de vrije markt geen concurrentie gedaan moet worden en dat, wanneer uitvoering van het werk in werkverschaffing in aanmerking komt, overwogen moet worden of niet te veel ten behoeve van de jongeren aan de oudere werkloozen onttrokken wordt. Grensgevallen komen niet zelden voor, maar toch zijn er wel voorbeelden te noemen van werken, welke vooreerst noch in de vrije markt noch in de werkverschaffing tot uitvoering zouden komen, wanneer zij niet op zeer goedkoope wijze als ‘werkobject’ door de jongere werkloozen verwezenlijkt werden. Een aantrekkelijke zijde heeft zulk een werk vooral als het beoogt de jongeren zelf ten nut te strekken.
Het C.C. spreekt bij voortduring tegenover de gemeentelijke instanties den wensch uit, dat toch meer ‘werkobjecten’ zullen worden bedacht en aangewezen, en dat toch vooral spoed bij de voorbereiding daarvan zal worden gemaakt. De Gemeente moge op dit punt steeds groote diligentie betrachten.
Het eerste, inmiddels ten einde gebrachte object is geweest de aanleg van een complex sportvelden, speelplaatsen, athletiekoefenterreinen, enz. bij de zgn. Nenijtohallen. Hier werkten gedurende het geheele jaar 1934 twee ploegen van ieder 80 tot 100 jongens. Voornamelijk werd grondwerk verricht. Een ander, reeds beëindigd werk was het bouwen en inrichten van een recreatieloods ten behoeve van verdere jeugdwerken. Bin- | |
| |
nenkort staat voorts beëindigd te worden de bouw van een openluchttheater voor aanvankelijk 1200 plaatsen op Dijkzicht. Evenals bij den loodsbouw konden hier jonge timmerlieden en schilders gebruikt worden, terwijl voorts zeer veel grond verzet moest worden. In uitvoering is mede de aanleg van een parktuin achter het nieuwe Museum Boymans. Hier zullen naar schatting 125 jongens, deels den geheelen dag, deels in één ploeg, gedurende een half jaar arbeiden. Nog vóór het einde van 1934 is ten slotte een begin gemaakt met den aanleg van sportvelden, een kweekerij en familietuinen (grootere volkstuintjes) in den Kralingerhout. Hier hopen wij de 200 jongens, welke er thans werken, gedurende 52 weken aan de arbeid te houden.
Voor 1935 staan nog een - niet voldoende - aantal werken op het programma, waarbij er naar gestreefd wordt gedurende het geheele jaar 1000 man aan het werk te zetten en te houden. Hiervoor is o.m. overleg gepleegd met instellingen van algemeen nut als den Bond voor Lichamelijke Opvoeding, daar het blijkt, dat zulke instellingen soms zeer nuttige plannen niet kunnen verwezenlijken, tenzij juist langs den weg, welken het C.C. heeft geopend.
Zooals uit bovenstaande mededeelingen den lezer reeds is gebleken, heeft het C.C. ten aanzien van de tewerkstelling niet alleen een toeziende en financierende rol, gelijk bij de ontwikkeling en ontspanning, op zich genomen, maar treedt ze rechtstreeks organiseerend op. Aan de werkobjecten nemen dan ook bij allerlei organisaties aangeslotenen en niet-aangeslotenen naast elkaar deel. Tot moeilijkheden heeft dit nooit geleid. Wei bleek van eenige geduchtheid bij enkele instellingen, dat de tewerkgestelden voor hun lessen en clubwerk verloren zouden gaan. Gestreefd wordt naar het tegengaan van zulk een tendenz.
In totaal namen tot dusver ± 1760 jongeren aan de werkobjecten deel. Waar het belang van het werk dit vorderde, werd de werkperiode van 6 weken verlengd. Dit kwam vrij vaak voor. Op de candidatenlijst staan alweer vele honderden namen en bij iederen oproep komt een nieuwe stroom zich aanmelden.
Naast de cursussen, de ontwikkelende ontspanning, de sport, enz. blijken de werkobjecten aan een groote behoefte te voldoen. Ook bij persoonlijk contact met de deelnemers gevoelt men, hoe vele van hen het heerlijk vonden weer eens, al is het
| |
| |
voor nog zulk een geringe vergoeding, de handen uit den mouw te kunnen steken en hoe zij op een verlenging van hun werktermijn gebrand waren. Zij begrijpen heel goed, dat ‘spielerei’ niet geduld wordt en billijken het, wanneer de slechte elementen verwijderd worden.
Met een enkel woord dient in herinnering gebracht te worden, dat te Rotterdam het vakonderwijs aan werkloozen door een Gemeentelijke instantie geschiedt. Dit onderwijs beoogt verdere bekwaming van reeds min of meer in een vak geschoolden en boekt zeer goede resultaten. Tusschen de Commissie voor dit vakonderwijs en het C.C. bestaat nauwe samenwerking, waarbij het C.C. niet treedt op het gebied van de cursussen, maar wél contact met de daaraan deelnemende jongeren krijgt. Het instellen van vakcursussen voor jeugdigen, ook voor hen, die nog geheel ongeschoold zijn, wordt door het C.C. gepropageerd.
Buiten bespreking blijven hier de ontspannings- en werkkampen, welke door de bij het C.C. aangesloten instellingen georganiseerd worden. Niet zelden geschiedt dit laatste in landelijk verband. De kampen vormen tijdens de zomermaanden een uitermate nuttige mogelijkheid om de werklooze jongeren voor een tijd uit den voor hen zoo triesten sleur van het alledaagsche, doellooze leven te halen. Zij verlaten daarentegen de kampen gebruind en gesterkt en met meer opgewektheid en fut dan vele cursussen hun geven kunnen.
Een bezwaar is natuurlijk, dat de kampen naar verhouding duur zijn. Het C.C. betaalt wel onder zekere omstandigheden subsidie uit voor in werkkampen verblijvende jongens, maar de grootste baten moeten van andere zij den komen. Naast het Rijk vervult hier het Nationaal Crisis Comité een nuttige rol.
Ten slotte nog iets over de kosten van al deze zaken. Gelijk gezegd, subsidieeren Rijk en Gemeente tezamen het ontwikkelings- en ontspanningswerk volgens normen, welke langzamerhand landelijke gelding hebben gekregen. De organisaties, welke het werk goed opzetten, ervaren, dat uit deze subsidie niet alle kosten bestreden kunnen worden, tenzij zij over zeer vele gratis leerkrachten beschikken. Uit eigen middelen moeten de organisaties dus het overige financieren. Dit valt den meesten steeds
| |
| |
moeilijker. Wel was het C.C. zoo gelukkig eenige groote bijdragen van particuliere zijden te krijgen, maar deze zijn in het bijzonder bestemd geworden voor verhooging van de uitkeering aan de tewerkgestelden en voor de verschaffing van eenige bijvoeding aan dezen. Sinds kort kan met het laatste worden volstaan. Voor het overige zijn alle kosten van de ‘werkobjecten’ ten laste van de overheid. Deze uitgaven bestaan eenerzijds uit de door het C.C. besteede gelden voor zakgeld, werkkleeding en schoenen, ongevallenverzekering, leiding en administratie en anderzijds uit de rechtstreeksche kosten der Gemeente voor technische leiding, materialen, enz.
Voor deze uitgaven krijgt de Gemeente echter - naast het groote voordeel van verbetering van geest en lichaam eener groep van de opgroeiende stadsjeugd - sportvelden, familietuinen, parken enz., welke ten algemeenen nutte zijn en anders in latere jaren à raison van heel wat meer kosten aangelegd zouden moeten worden.
Wanneer deze mededeelingen belangstelling hebben kunnen wekken voor de nuttige, zij het kleine middelen, waarmede de gevolgen van het groote kwaad der jeugdwerkloosheid in Rotterdam worden bestreden en wanneer zij tevens wellicht in andere Gemeenten, waar zulks nog niet geschiedt, tot navolging aanleiding geven, zal het doel van dit overzicht zijn bereikt.
K.F.O. James
|
|