De Gids. Jaargang 99
(1935)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
DodekanesosVanavond lees ik in mijn Leidsch Dagblad: Athene 11 Febr. (V.D.). De bewoners van de Dodekanesos - eilanden in de Aegeische Zee - hebben den Volkenbond verzocht een commissie van onderzoek te zenden naar het eiland Kalymnos waar verleden maand onlusten tegen het Italiaansche bewind zijn uitgebroken, zoodat op het eiland nog steeds de staat van beleg is afgekondigd en Italiaansche oorlogsschepen voor de kust liggen. In andere Hollandsche bladen zal wel hetzelfde gestaan hebben. Wat is dat eilandje Kalymnos dat daar zoo in eens een beroep doet op den Volkenbond?
De onlusten, tegen midden Januari op dit eiland uitgebroken, staan niet op zichzelf. De heele Dodekanesos is onrustig geweest van den dag af dat hij heeft moeten gelooven, van het Italiaansche bewind niet spoedig weer bevrijd te zullen raken. Om te doen gevoelen hoe natuurlijk dit is, zal ik de geschiedenis wat hoog moeten ophalen. Maar eerst, ter inleiding, wat aardrijkskundige bijzonderheden:
Dodekanesos heet de eilandengroep die uit twaalf grootere en een aantal kleinere eilanden bestaat en gelegen is tusschen Samos ten N., de kust van Klein-Azië ten O., Kreta ten Z.W. en de Cycladen ten W. Ten N. van Kalymnos liggen in deze eilandengroep Leros en Patmos, ten Z.W. Astypalaia, ten Z. Karpathos en Kassos, ten Z.O. Rhodos, terwijl de ring gesloten wordt door Chalke, Telos, Syme, Nissyros, Kos. Dan is er nog een dertiende eiland dat vrij ver van de andere af ligt, tegen de Zuidkust van Klein-Azië aan: in de oudheid heette het Megiste en thans Kastellorizo. In het tegenwoordig (staatkundig) begrip Dodekanesos is het opgenomen daar het het lot der andere eilanden | |
[pagina 308]
| |
deelt. Een lot dat Patmos onder een ander gezag heeft gesteld dan het vlakbij gelegen Samos, Astypalaia onder een ander gezag dan Thera dat op weinig zeemijlen afstands ligt. Geologisch lijkt de Dodekanesos precies op de Cycladen, Kreta en de kust van Klein-Azië: overal heeft de Aegeïsche Zee hoog op de rotswanden dezelfde schelpen afgezet. De warme bronnen op Kos en Nissyros, het vrijwel alom voorkomen van ertsen, het abrupte rotsgesteente der bergen, die heele vulkanische natuur wijst er op dat lang geleden de Cycladen, Dodekanesos, Kreta en de kust van Klein-Azië moeten hebben samengehangen, gelijk zij in historische tijden een beschavingseenheid vormden. Zooals Sappho's en Alkaios' namen aan Lesbos, die van Herinna aan Telos, niet | |
[pagina 309]
| |
minder onverbrekelijk is Hippokrates' naam aan Kos verbonden. Werd Apollo op Delos geboren, het was Rhodos waar hij onder gedaante van den kolossos werd vereerd. Tegen Troje rustte Kalymnos dertig schepen uit. Een rijke thesauros: kronen en versierselen van goud, op Kalymnos uitgegraven en die thans een sieraad van het Britsch Museum uitmaakt, legt getuigenis af hoezeer in den myceenschen tijd dit eiland in de beschaving van het oostelijk bekken der Middellandsche Zee gedeeld heeft. Tegen de Perzen heeft het zich niet kunnen wapenen daar het toentertijd in handen van koningin Artemisia was, maar aan den attischen zeebond heeft het onmiddellijk deelgenomen. In den peloponnesischen oorlog heeft het de zijde van Sparta gehouden. Aan de vloot die in den christelijken tijd de kusten van het byzantijnsche rijk tegen den zeeroof der Saracenen te beveiligen had, leverde Kalymnos dappere en bekwame zeelieden: altijd op den uitkijk, gereed om van elke nalatigheid van den vijand partij te trekken. In de tiende eeuw legden zij op hun hoogste rotsspits het byzantijnsche kastron aan dat nog in zijn geheel over is. De H. Apostelkerk, die onder Alexis I Comnenos door de zorgen van den zaligen Christodoulos op Kalymnos verrees, herinnert nog in menig onderdeel aan den glorieuzen tijd van haar ontstaan. Maar in 1313 namen de ridders van St. Jan, uit Jerusalem verdreven, het eiland in bezit. De bevolking haalde hen met vreugde in en beloofde zich een krachtigen bijstand tegen het dag over dag toenemend Turkengevaar, maar de ridders ontwikkelden in den strijd tegen de Turksche piraten weinig energie, en legden aan de ingezetenen zware lasten op. Met schrik in het hart hebben de Kalymnioten den doodsstrijd van Byzantium gevolgd, en toen ‘de stad’ gevallen was beklaagden zij haar ondergang in liederen die nog thans bij feesten en bijeenkomsten worden gezongen. In 1522 stond de sultan hun eene autonomic toe waarin de onderworpenheid aan de Porte slechts in de verplichting tot het opbrengen van een jaarlijksch tribuut tot uitdrukking kwam, en onmiddellijk richtten nu de eilanders hun eigen rechtspraak en hun eigen onderwijs in. Niet hun eigen eeredienst: dit behoefde niet, want gelijk overal elders hadden de Turken ook op Kalymnos den eeredienst en het gezag van den patriarch van Konstantinopel onverlet gelaten. Het recht werd nu, onder leiding van twee demogeronten | |
[pagina 310]
| |
(oudsten van het volk) door de gezamenlijke mannelijke volwassenen van het eiland toebedeeld; in zake familie- en erfrecht werden de demogeronten door leden van den clerus bijgestaan, en in het gemeentelijk bestuur door een raad van twaalven. In de scholen werd de jeugd gelijkelijk in godsdienst en in taal onderwezen, met zooveel ijver dat de Kalymnioten bij de overige Grieken den bijnaam van grammatophagen (lettervreters) kregen. In 1821 waren zij onder de eersten die tegen de Turken opstonden, hoewel zij vergelijkenderwijs in een gunstigen toestand verkeerden en dank zij den sponzenhandel een zekere mate van welvaart genoten. Maar (zooals met den geheelen Dodekanesos het geval was) diende hun opoffering tot niets: de tractaten die de Grieksche onafhankelijkheid regelden bevrijdden van alle eilanden alleen de Cycladen. - 12 Mei 1912 werd Kalymnos door de Italianen bezet; het telde toen 25.000 Grieksche inwoners, welk getal in 1934 tot 18.000 geslonken bleek.
Een smalle zeestraat slechts scheidt Kalymnos van Leros, een eiland zóó gekarteld dat het zich op de kaart als een in zee drijvend stuk kantwerk voordoet. In groote trekken komt zijn geschiedenis met die van Kalymnos overeen. Ten tijde van den Griekschen onafhankelijkheidsoorlog had Leros een rijken bisschop die de teruggaaf van zijn eiland aan de Turken zoo kwalijk verdroeg dat hij in 1838 een aanzienlijke som bij de Nationale Bank te Athene deponeerde tot stichting en onderhoud van scholen die in afwachting van beter dagen de vlam in leven konden houden. In grooten getale zijn Lerioten naar Egypte verhuisd en daar tot welvaart gekomen. Hun eiland hebben zij daarom niet vergeten: zij hebben er villa's gebouwd waar zij jaarlijks den zomer plegen door te brengen en hebben het eiland met velerlei instellingen verrijkt, waaronder twee bibliotheken van rijken en merkwaardigen inhoud. Nog om iets anders trekt Leros onder de eilanden van den Dodekanesos de aandacht: om zijn folklore. Tijdens het carnaval plegen er spotliederen te worden gezongen op bekende persoonlijkheden van het eiland en met name op de in het afgeloopen jaar gehuwde jonge paren. Verkleede kinderen komen er liedjes zingen in huizen waarbinnen men een gezelschap vereenigd weet. Niemand ergert zich over de pikante toespelingen die aan de plagerijen herinneren, | |
[pagina 311]
| |
eertijds bij de Eleusinische Demeterfeesten in zwang. - Eene bijzonderheid van het erfrecht op Leros komt ook op andere eilanden van den Dodekanesos voor. Onroerende goederen vererven er van moeder op dochter, alleen de roerende op de zoons. Dit recht is uit den byzantijnschen tijd overgebleven en is aan de instandhouding eener grondbezittende aristocratie bevorderlijk geweest. De mannen in den Dodekanesos zijn meest zeevaarders en dus dikwijls van huis.Ga naar voetnoot1) Sedert zij onder Italiaansch gezag staan hebben de Lerioten met gemengde gevoelens in hun mooie, diepe Lakki-baai (tegen welken vijand?) een vervaarlijke militaire haven zien aanleggen met ligplaats voor oorlogsschepen, reparatiewerf, vliegveld, onderaardsche munitie- en victualiemagazijnen die door geblindeerde galerijen met elkander in verbinding staan, en de meest volmaakte inrichtingen op het gebied van telegraaf, telefoon, televisie.
Van dit grimmig exterminatie-bestel op Leros is de overgang tot Patmos niet te moeilijk, geleid als zij wezen moge door de herinnering aan den discipel des Heeren Johannes, die tegen het jaar 70 onzer jaartelling op laatstgenoemd eiland de Openbaring zou geschreven hebben welke, met mengeling van schrik en hoop, de gansche middeleeuwen buiten adem hield. In de grot die Johannes bewoond zou hebben bevindt zich thans de St.-Annakapel. In de 11e eeuw moet het (zeer dorre) eiland een verlaten oord zijn geweest, dat de prior Christodoulos, een van de monniken door de Seldjukken uit Klein-Azië verdreven, aan keizer Alexis I tot wijkplaats voor hem en de zijnen verzocht. De keizer stemde toe bij gezegelde oorkonde, die vrome hand nog heden op Patmos bewaart. Christodoulos talmde niet met de stichting van een klooster (dat er als een vesting uitziet die nog altijd het stedeke aan den voet bekroont); kostbare handschriften zijn in dat klooster vermenigvuldigd, waaruit de Engelschman Clark in 1801 den Plato-codex ontvreemdde die thans tot de bezienswaardigheden van Oxford behoort. Niettemin bevat de kloosterbibliotheek nog altijd 735 handschriften en 4500 boeken,Ga naar voetnoot2) be- | |
[pagina 312]
| |
nevens nevens een groote verzameling kostbaarheden uit den byzantijnschen tijd. In verloop van jaren is Patmos voor het strijdbare hellenisme meer en meer van gewicht geworden. Tegen het einde der 17e eeuw werd er een beroemde school tot opleiding van priesters en geleerden gevestigd die nog altijd door bijdragen van welgestelde kooplieden uit de heele Grieksche wereld onderhouden wordt. Op Patmos werd in het laatst der 18e eeuw Emmanuel Xanthos geboren, een van de drie stichters van het ‘Geheim Comité’ dat den opstand van heel Griekenland voorbereidde.
Astypalaia en Karpathos ga ik voorbij, hoeveel of er over hun folklore ook te zeggen zou zijn. Liever iets over het slechts 62 km2 groote Kassos, welks kooplui in de 18e eeuw betrekkingen onderhielden met Syrië, Cyprus, Egypte, Triest, Livorno en Marseille. In 1821 namen zij aan den onafhankelijkheidsoorlog deel met 100 bewapende vaartuigen, de schrik der egyptische vloot. Eén wapenfeit in het bijzonder is de vermelding waard: in 1822 maakten zich in de baai van Damiette 4 kassische van 19 egyptische munitieschepen meester, die op het uitzeilen naar Kreta lagen ter voorziening in de behoeften van een daar opereerend turksch leger. De zegevierende Kassioten stelden hun buit in handen van de centrale grieksche oorlogsleiding, gevestigd in den Peloponnesus. Later evenwel was de egyptische vloot in de gelegenheid tot een wreed wraakbedrijf: het eiland werd overvallen en geheel uitgeplunderd; de egyptische admiraal stond versteld van de kostbaarheid der stoffen en betimmeringen, van de hoeveelheid gemunt geld, die men hem aan boord bracht. Hoe groot moet de ontgoocheling eener bevolking als die van Kassos zijn, telkens wanneer de gril van een tractaat haar de vereeniging onthoudt met een vaderland waartoe zij getoond heeft te willen behooren.
Rhodos is het grootste en tevens het schoonste der 13 eilanden. Wanneer men het nadert aan boord van een uit een haven van Griekenland vertrokken stoomschip, dat links en rechts de ontelbare eilanden van den Aegeïschen archipel achter zich liet die zich met hun kantige roode rotswanden tegen de blauwe lucht zoo scherp afteekenden, en de kleine huizengroepen | |
[pagina 313]
| |
op hun hooge toppen tot in den hemel hieven, of ook wel in de van zon dronken golven zich te bewegen schenen als schildpadden wier glinsterende schaal opduikt nu eens hier dan eens dáár - aan het eind van zulk een reis doet Rhodos aan als een bestemming. Niet enkel schilderachtig, ook zoet en gul schijnt er het leven. Eene stad, in amphitheatervorm zacht oploopend. Men raadt er aanstonds eene vlakte achter, aan het eind waarvan groene heuvels oprijzen. Aan uwe linkerhand en achter u eene haag, een koor zou men bijna zeggen zoo levend schijnen zij, van lichtblauwe bergen: Klein-Azië. Op zijn vergelijkenderwijs ruime vlakte verbouwt Rhodos koren en tegen de hellingen zijner heuvels vruchten; de zeer zoete druif levert een kostelijken wijn; dichte bijenzwermen een niet minder vermaarden honig. Wanneer men aan zijn geschiedenis denkt straalt u iets lichtends voor den geest, al weet gij ook nog zoo goed u den rouw te herinneren van een groot aantal ongeluksdagen. Rhodos is een der steden die Homeros' geboorteplaats beweerden te wezen; in de oudheid gold zij (in de 5e eeuw v.C., evenals de Piraeus, door den architect Hippodamos ontworpen) voor een model van stedebouw. Hare vijf havens konden zooveel schepen bergen als er in de stad menschen woonden. Haar zee- en handelsrecht is de grondslag geweest van dat van Atheners en Romeinen.Ga naar voetnoot1) Pindaros bezingt haar athleten.Ga naar voetnoot2) Haar beeldhouwkunst deed, door durf van conceptie, den aan maat gewenden griekschen smaak versteld staan en werd beroemd tot in de buitengrieksche wereld. De colossus van Rhodos is er niet meer, en men weet zelfs niet goed hoe men zich dien moet voorstellen: een uitzinnigen droom in brons, in 296 v.C. gegoten en in 222 v.C. door een aardbeving omvergeworpen; brokken ervan werden nog in 658 n.C. door Saracenen geroofd. Maar wie Venetië bezoekt, ziet, voor den St. Marcusgevel in de hoogte geheschen, de Zonnepaarden van Rhodos staan, en in het museum te Napels legt de stierengroep door Apollonios en Tauriskos gebeeldhouwd, gelijk in het Vaticaan de ‘wagen van Rhodos’, levend getuigenis af van de onbeteugeldheid van den kunstsmaak in de eens zoo weelderige stad. Dezelfde toch weer, waar Kleoboulos zijn regel πᾶυ μέτϱου | |
[pagina 314]
| |
ἄϱιστον formuleerde; niet het minst door de contrasten die zij doet opmerken, trekt de cultuurgeschiedenis aan! Wanneer de overige grieksche kunstcentra van vermoeidheid volkomen uitgeput lijken blijft Rhodos productief, en brengt (waaraan de grieksche kunst zich nooit had willen of durven wagen) de stuiptrekkingen van physieke en zedelijke smart in beeld: de drie Rhodiërs Agessandros, Athanodoros en Polydoros scheppen, in de 1e eeuw v.C., de Laokoön-groep. Geen ander beeld kan de gedachte aan het Rhodos der oudheid voortooveren dan dat eener stad waar macht, handel, verstand, kunstzin met elkander wedijveren en elkander doordringen. Toen Demetrius Polyorcetes haar te belegeren had, kwam hij tot het inzicht: ‘zulk eene stad neemt men niet’ en trachtte haar bondgenootschap te winnen (305-304 v.C.). De heele oudheid door hield hare munt in de geheele bekende wereld koers. Haar eerste groote ongeluksdag is de verovering door Cassius geweest in opdracht van Rome (43 v.C.), waar hij duizenden Rhodische beelden heen zond. Op Rhodos bleven geen kunstenaars over om er nieuwe te scheppen. Sedert hoort men van het eiland niet meer gewagen tot het Oost-Romeinsche rijk geheel zal zijn gehelleniseerd. In de 6e eeuw n.C. dekt Justinianus de koepel van zijne Hagia Sophia met uit Rhodos ontboden zeer lichte pannen, waarvan het volksgeloof beweert dat zij zich zoo maar uit de poreuze rots loswikkelen! Rhodos zou toen eene bevolking hebben gehad van 200.000 zielen en onder zijn aartsbisdom schikten zich veertien bisdommen. Evenals alle eilanden is het met de maritieme verdediging van het byzantijnsche rijk belast, achtereenvolgens tegen Perzen, Saracenen en kruisvaarders. In 1309 valt het (evenals wat later de meeste andere eilanden van den Dodekanesos) den St.-Jansridders (milites hospitales S. Joannis Hierosolymitani) ten prooi, die Saladin uit Jerusalem verdreven heeft. De ingezeten bevolking heeft het met die ridders nimmer goed kunnen vinden. Het schisma der kerken hield eene fusie tegen: orthodoxen en papisten haatten elkander doodelijk sedert de inneming van Constantinopel door de Franken (1204). Het grieksche jongemeisje (in een volksliedje) weigert volstrektelijk ‘een Frank’ te huwen, met wiens kleeding zij ongenadig haar spot drijft. Alleen de noodzaak eener gemeene verdediging tegen de Turken hield de beide elementen op Rhodos twee eeuwen lang | |
[pagina 315]
| |
goed- of kwaadschiks bijeen. De ridders die onder aanvoering van den Franschman Foulques de Villaret voor het eiland verschenen waren vormden een bont geheel. Zij spraken niet minder dan zes talen: fransch, duitsch, portugeesch, spaansch, italiaansch en engelsch, want al die naties waren onder hen vertegenwoordigd. Zij legden geweldige versterkingen aan (waartoe zij de steenen vaak uit bestaande gebouwen braken); de muren waren in zes sectoren verdeeld, elk naar een der natiën genoemd waaruit hun orde zich samenstelde. Niets dan die groote verdedigingswerken is van hun verblijf in den Dodekanesos overgebleven: bijna geen spoor in de taal, en geen enkel in zeden en gewoonten. De krachten der orde zijn spoedig verslapt. Ook tijdens het laatste beleg dat de ridders te doorstaan hadden (in 1522) was hun grootmeester een Franschman, Villiers de l'Isle Adam, die tegen Soliman's leger de hulp der grieksche bevolking inriep. Mannen, vrouwen, kinderen zelfs weerden zich aan de zijde der ridders wat zij konden, tot eindelijk een van dezen de zaak der Christenen verried en den indringers de poort opende. Soliman stond eene capitulatie toe krachtens welke de ridders zich met hun roerende bezittingen van het eiland mochten verwijderen; acht jaren later vestigde Karel V ze op Malta. Voor de ingezetenen die zij achterlieten hadden de ridders behoud van lijf, eer en goed bedongen, maar reeds terwijl zij zich inscheepten moordden de Turken onder hunne oogen: inluiding van Rhodos' slavernij.
Vóór nu tot het vervolg van mijn verhaal over te gaan, vervolg waarin de lotgevallen van heel den Dodekanesos ongeveer dezelfde zullen blijven, moet ik nog iets van Kos vertellen: alweder een bij beoefenaars der grieksche beschavingsgeschiedenis overbekende naam. Men wijst er, op de marktplaats, nog den boom aan (een plataan van 14 m omvang) onder welks schaduw Hippokrates, de man die in de 5e eeuw v.C. zooveel zieken wist te genezen, zijn onderwijs zou hebben voorgedragen. Op 2½ km afstand ontdekte Herzog in 1901 de plek van het Asklepeion, tegelijk Asklepiostempel, gasthuis waar men met ijzerhoudende baden zieken genas, en medisch-chirurgische school (4e eeuw v.C).Ga naar voetnoot1) Het is voor Kos dat Praxiteles zijn ‘gekleede Aphrodite’ | |
[pagina 316]
| |
gebeeldhouwd en Apelles die beroemde Anadyomene geschilderd heeft die Octavius naar Rome sleepte tegen 100 talenten schats die hij de eilanders toestond niet op te brengen. Alle eilanden van den Dodekanesos zonder onderscheid vertoonen sporen eener prehomerische beschaving; zelfs het dertiende, Kastellorizo, zond in 1912 een myceensche gouden kroon naar het atheensch museum op. Rijke muntvondsten zijn (en worden nog alledag) op alle aan het licht gebracht: stukken van verschillend metaal en uit verschillende tijdperken, op elk eiland met daaraan in het bijzonder eigen randschrift en beeldenaar. De koning van Italië (weet men) is een hartstochtelijk numismaat. In niet mindere mate dan hij zijn honderd byzantinologen in belangstelling ontstoken voor eilanden waar men (althans eenige jaren geleden) zoo rijke overblijfselen van de schoonste tijdperken der byzantijnsche beschaving vereenigd aantrof, en in welker idioom taalkundigen klanken beluisterden die menige bijzonderheid der oude uitspraak van het grieksch verklaarden.
1522 zag den Dodekanesos bij het ottomaansche rijk ingelijfd. Rhodos en Kos, die zich tot het uiterste verdedigd hadden, ondergingen even diepe vernedering als Griekenland over het geheel, maar Patmos, Karpathos, Astypalaia, Kalymnos, Kassos, Leros, Kastellorizo, Nissyros, Syme, Telos en Chalke, die bij verdrag aan Soliman waren overgegaan, verkregen van hem zoo uitgestrekte vrijheden dat zij voortaan als de ‘bevoorrechte’ eilanden bekend stonden. Voor een jaarlijksch tribuut kochten zij zich van alle verdere turksche bemoeienis vrij, en aan het voorbeeld van Kalymnos hebben wij gezien welk gebruik zij van dit hun voorrecht wisten te maken. Toen in 1828 de grieksche onafhankelijkheidsoorlog een einde nam, legden de beschermende mogendheden (Engeland, Frankrijk, Rusland) het grieksche gouvernement 24 vragen voor die op den staat des lands betrekking hadden, o.a. hoe talrijk de bevolking der verschillende localiteiten vóór den oorlog geweest was en hoeveel zij thans bedroeg. De gouverneur Johannes Capodistrias gaf toen voor den Dodekanesos op: 50.000 Grieken in 1821, 24.000 in 1828; meer dan de helft harer bevolking had de archipel moeten ten offer brengen! Evenwel, om Euboea, dat zich onmiddellijk bij het vasteland van Griekenland aansluit | |
[pagina 317]
| |
maar nog in turksche handen was, aan Griekenland te kunnen toewijzen, gaven de beschermende mogendheden den Dodekanesos, sedert negen jaren onafhankelijk, aan Turkije terug.Ga naar voetnoot1) Op hun aanhoudend en levendig verzoek, eindelijk door de mogendheden ondersteund, kregen de eilanden in 1835 hun statuut van vóór den oorlog terug, dat thans ook tot Rhodos en Kos werd uitgebreid. In den verderen loop der 19e eeuw moest het tegen turksche neiging tot assimilatie gedurig met klem worden verdedigd. De jong-turksche omwenteling van 1908 bracht het gevaar dier assimilatie naderbij, en een bevelschrift van 1912 trekt het geheele bijzonder statuut van den Dodekanesos in. Het is evenwel op de eilanden nooit ten uitvoer gelegd: 23 April 1912 had Italië, sedert 1911 met Turkije wegens Tripolitanië in oorlog, om zijn vijand tot afstand van dat afrikaansche gebied te beter te dwingen, Astypalaia bezet, en 5 Mei 1912 landde generaal Ameglio op Rhodos. De Grieken daar zagen het onverwacht geval voor een bevrijding aan en juichten wat zij konden toen zij het kleine turksche garnizoen naar de heuvels van Psithos zagen wijken. Met alle paden bekend, wezen zij den Italianen aanstonds den weg, en weldra moet Psithos zich overgeven. Er vallen vijf dooden en dertig gewonden. Grieken en Italianen verbroederen zich. Op straat wisselt het grieksche volkslied het italiaansche af, en in de kerken heffen de pope's dankhymnen aan. Een congres van Dodekanesiërs komt op Patmos bijeen en spreekt 4 Juli 1912 de vereeniging met Griekenland uit. Even onbeschroomd als aanstonds de Grieken voor hun verlangen uitkomen, zoo zorgvuldig bedekken aanvankelijk de Italianen het hunne. Het europeesch evenwicht (illusie die toen nog koers had) scheen zich tegen de verwezenlijking te verzetten. Engeland was niet naar zijn meening gevraagd; Frankrijk wenschte op den weg naar Syrië geen Italianen te ontmoeten. Italië scheen als te schrikken van de portée van zijn daad, tenminste Ameglio zei tot zijn officieren: ‘Italië heeft ons op een verovering uitgestuurd die niet propagandistisch was voorbereid; vergogna per noi Italiani!’ Lang blijft men aarzelen tusschen twee oplossingen: de eilanden aan de Turken terug te geven zoodra zij zich murw toonen ten opzichte van Afrika, of | |
[pagina 318]
| |
de vereeniging met Griekenland te erkennen. Maar waarom eigenlijk geslepen handelsconcurrenten als de Grieken nog sterker gemaakt in het oostelijk bekken van mare nostro? Plotseling moet Turkije vrede sluiten, om niet twee oorlogen aan den hals te hebben tegelijk. Bij het verdrag van Lausanne (October 1912) behoudt Italië Tripolitanië en Cyrenaica, en geeft het andere terug; maar zoolang er in de nieuwe afrikaansche bezitting nog vijandige benden onder turksch bevel rondzwerven zal het den Dodekanesos in bewaring houden. Het zal dus voor Turkije zijn dat Italië de eilanden bewaart.
De eerste overwinningen der Serviërs, Bulgaren en Grieken brachten de Dodekanesiërs in een ongelooflijke geestesvervoering. Zij zouden hebben willen doen wat de Grieken van Kreta, Chios en Samos deden, de vereeniging met het Grieksche koninkrijk hebben doorgezet en grieksche troepen geestdriftig ingehaald, - maar, de Italianen! Toch bleven zij hopen tegen hope. Verklaarde niet te Rome de minister-president Giolitti dat Italië ‘geen irredentisme wenschte te kweeken, met zijn eigen traditiën geheel in strijd’? Italiaansche couranten begonnen van het groote verleden van Rhodos op te halen. Groot wàs dat verleden, - ook italiaansch? Onder de ridders van St. Jan, het is waar, had men Italianen geteld; maar sinds wanneer verwerft een volk rechten op een land dat het - niet heeft weten te verdedigen? Zoo goed als de anderen hadden de Italianen in 1522 voor lijfsbehoud Rhodos verlaten! De overwinning der Balkanvolken op Turkije werd door de natiën met ander oog dan door de diplomaten bekeken. Het italiaansche volk bleef voor den Dodekanesos, waarvan het weinig wist, nog vrij onverschillig. Geheel anders het grieksche. Athene verwachtte de aanhechting van dag tot dag; Kalymnos en vervolgens Kastellorizo spraken zich er voor uit, maar nu maakten de italiaansche bezettingstroepen gemeene zaak met de Turken om deze beweging te onderdrukken. Te Boekarest, in Juli 1913, overwogen de diplomaten: moet Adrianopel aan Griekenland komen dan mag Turkije wel wat eilanden terug hebben, en als het Epirus aan de Grieken laat, dan daarvoor nog wat eilanden meer. Altijd ruilvoorstellingen op den grondslag van het onovertroffen evenwicht! (Italië maakte toen nog deel van | |
[pagina 319]
| |
het drievoudig verbond uit, en de Entente had er geen belang bij, in het Nabije Oosten een tegenstander te versterken). Tot besluit der discussiën aanvaarden de ambassadeurs een oplossing die er geene is: de zes groote mogendheden zullen over Dodekanesië beschikken zoodra Turkije het tractaat van Lausanne uitgevoerd en Tripolitanië en Cyrenaica geheel ontruimd zal hebben. Italië vierde deze uitkomst als een overwinning op de Fransche diplomatic die blijkbaar in de Middellandsche Zee niet alles meer te zeggen had; - de arme Dodekanesiërs liet zoo'n overwinning geheel onverschillig! Sedert den vrede van Boekarest bestuurt generaal Ameglio den Dodekanesos als ware hij er tehuis. Openbare werken worden ondernomen, op Rhodos een bijkantoor der Banca di Roma geopend, de poort van het fort Johannes de Dooper in ‘Poort der Italiaansche ridders’ verdoopt en in die poort een inscriptie aangebracht: ‘Door deze Poort der Italiaansche ridders trok 5 Mei 1912 Giovanni Ameglio, chef van de 6e speciale divisie binnen, van de gloriezon der voorvaderen overschenen.’ Om die gloriezon zou Rhodos in het vuistje zijn blijven lachen - had niet het diepe leed van den inmiddels uitgebroken wereldoorlog allen lach doen verstijven. Er verschuift weer wat aan het europeesch evenwicht, - er verschuift heel veel! Italië, dat zich bij de Entente voegt, verkrijgt bij art. 8 van het geheim verdrag van Londen van 26 April 1915 den definitieven afstand van Dodekanesië in naam ten koste van Turkije, in werkelijkheid ten koste der Grieksche natie. Aldus verzaakt, laten evenwel de Grieken hun ijver niet bekoelen. Te Athene wordt een Dodekanesisch Verbond opgericht dat bevoegde voorsprekers der grieksche belangen naar Londen en Parijs wil zenden. Eerlang klinkt Wilson's geluid hun als een stellige belofte van beter toekomst in het oor. Die belofte schijnt te worden vervuld als aan het hoofd van het italiaansche kabinet de staatsman Nitti treedt. Diens minister van buitenlandsche zaken Tittoni sluit in Juli 1919 met Venizelos een accoord waarbij Italië zich verplicht den Dodekanesos aan Griekenland te zullen overdragen, op Rhodos na dat een ruimbemeten autonomie zal genieten. Noord-Epirus en Thracië worden eveneens Griekenland toegewezen, dat eenige van zijn aanspraken in Klein-Azië aan Italië afstaat. | |
[pagina 320]
| |
Mocht nu de grieksche diplomatie jubileeren? De vreugde bleek niet van duur: in 1920 wordt Nitti ten val gebracht door Giolitti die de afspraak Tittoni-Venizelos opzegt. Nieuwe pleitredenen van Griekenland te Londen en te Parijs! En waarlijk, bij het verdrag van Sèvres van 10 Augustus 1920 ziet Italië van den Dodekanesos (altijd met uitzondering van Rhodos) ten behoeve van Griekenland af. Wat Rhodos betreft, twee maanden na ratificatie van het tractaat zal het autonomie verkrijgen, en vijftien jaren later een volksstemming over zijn uiteindelijk lot beslissen. Alwederom vreugde die om zal slaan in rouw. In 1922 lijdt Griekenland in Klein-Azië de geweldige nederlaag die het - misschien voor altijd - van de kusten van dat land terugwerpt. Aan zoo diep vernederden houdt Italië geen beloften: het zegt het verdrag van Sèvres op. Bij een tweede verdrag van Lausanne van 1923 erkent Turkije Italië in zijn bezit van Dodekanesos plus Kastellorizo; aan de Grieksche delegatie blijft niets over dan te verklaren dat voor haar het vraagstuk van den Dodekanesos onbeslist is gebleven en zij zich volle recht voorbehoudt de discussie daarover met Italië te hervatten.
Die hervatting heeft niet plaats gehad. Integendeel, in 1925 heeft Italië den Dodekanesiërs italiaansch staatsburgerschap opgedrongen. Die het maar even meende te kunnen doen is door landverhuizing aan dien dwang ontsprongen, zoodat de bevolking der eilanden opnieuw, als in het begin der 19e eeuw, een sterke vermindering heeft ondergaan. * * * Den reiziger, als hij op Rhodos van boord stapt, vallen terstond eenige wijdluftige gebouwen in het oog, zoo weelderig van uitvoering dat zij tegen de schamelheid der stad (die in werkelijkheid maar een groot vlek is) ten eenenmale vloeken. Het ontzaglijk gouverneurspaleis getuigt van een twijfelachtigen smaak. Het gewezen St. Jans hospitaal, gepoetst tot het nieuw lijkt, dient tot museum; tabletten in de italiaansche taal willen u daar nu uitleg geven omtrent vazen, marmers, duizend voorwerpen die zich door de opschriften zelve, zoo vaak die er op zijn aangebracht, als van griekschen oorsprong doen kennen. Langs de | |
[pagina 321]
| |
kust een gloednieuwe avenue die naar een gloednieuw hôtel des Roses leidt waar toeristen verkeeren; een mooie nieuwe rijweg heeft den akropolis van Lindos, bijna op de overzijde van het eiland, tot eindpunt. Op één dag ‘doet’ een reiziger die haast heeft het Rozeneiland en vraagt zich dan 's avonds vóór het inslapen op zijn couchette allicht af wat toch die Grieken bezielt om tegen Italië te murmureeren dat hun eiland tot een tooverwereld omschiep....
Ons nu de taak een weinig dieper in de gevoelens dier bevolking door te dringen, en door de façade heen te kijken (na te hebben erkend dat zij imposant kan lijken). Sedert het tweede verdrag van Lausanne stelt zich het imperialisme der overweldigers de volledige italianiseering der Twaalf Eilanden ten doel, en naarmate de jaren voortschrijden zijn de middelen meer verfijnd, pernicieuzer geworden. De privilegiën waarvan de eilanden sedert 1522 onder turksch bewind het genot hadden worden niet meer ontzien. De gemeenten, zooals zij in vrijheid hare demogeronten plachten te verkiezen heeten niet meer als vanouds: grieksche gemeente van Rhodos, Kalymnos etc., maar: orthodoxe gemeente. Men herinnert zich dat die gemeenten in medewerking met de kerk het recht bedienden en haar onderwijs regelden. De Italianen hebben keikelijk van wereldlijk gezag gescheiden en van de rechtsbediening een chaos gemaakt. Het onderwijs dat de gemeenten altijd met voorliefde plachten te behartigen en dat zij sedert het midden der 19e eeuw aan het grieksche staatsonderwijs geheel gelijk hadden gemaakt, is overhoop geworpen. Het schoolprogram mag niet in het grieksch zijn opgesteld; in Griekenland gedrukte schoolboeken zijn verboden. Met inbegrip van de kleuterklasse wordt italiaansch onderwezen en voorzoover er nog grieksche boeken zijn toegelaten moeten deze op Rhodos gedrukt zijn (waar zorg kan worden gedragen dat de woorden vaderland, Griek, Griekenland ten strengste uitgebannen blijven). De schoolmeester die een dier woorden bij het onderwijs over zijn lippen laat wordt op staanden voet ontslagen. Indien (door vexatiën waarop het italiaansche bewind het toelegt) een gemeente armlastig is geworden en haar school niet meer kan onderhouden, neemt de italiaansche administratie deze | |
[pagina 322]
| |
onmiddellijk over en misvormt er het onderwijs zooals het haar belieft; - zij betaalt immers? In den beginne lieten de Italianen grieksche onderwijzers, advocaten en geneesheeren in functie, omdat er geen andere waren. Tegenwoordig moet men om een der vrije beroepen uit te oefenen zijne studie te Pisa in Italië hebben volbracht, of (als men reeds volwassen en in het bezit van een grieksch diploma was) overgedaan.... De grieksche taal wordt stelselmatig vervolgd. Geen vaartuig dat een griekschen naam mag dragen, en tot in het kleinste dorp geen winkel met een grieksch uithangbord. Geen vrijheid van gedachte meer. Briefwisseling tusschen particulieren, boeken, tijdschriften, staan onder strenge censuur. Zelfs merkwaardigerwijze het palet. Blauw is verboden omdat het de nationale kleur der Grieken is. Het eiland Kos werd door een aardbeving getroffen, en in Griekenland werd voor de slachtoffers gecollecteerd. De milde gevers kregen hun geld door de italiaansche administratie teruggezonden. Vreugdebetoon op 25 Maart, den nationaal-griekschen feestdag, wordt als misdaad bestraft. Eenige jongelui die den moed hadden op 25 Maart 1934 het grieksche consulaat te bezoeken, werden in hechtenis genomen; eenigen van hen zijn gegeeseld, anderen nog in het gevang, en sommigen verbannen. Met de economische toekomst der Grieken ziet het er treurig uit. Men voert italiaansche kolonisten aan die men op door Grieken verbeurden akkergrond vestigt. Tot den handel gaan zulke verdreven grieksche landbouwers niet licht over: bij de minste overtreding wacht hen boete van ruïneerende bedoeling. Monopolistische bedrijven in handen van Italianen of Levantijnen genieten verregaande bescherming. In 1934 bleek de veeteelt tot 1/7 van den omvang van 1923 geslonken. Op Kos mogen de slachtoffers der reeds vermelde aardbeving van twee jaar geleden hun vernielde woonhuis niet met eigen hand nieuw optrekken. De italiaansche bouwonderneming tot welke zij zich wenden moeten stelt hun zulke moordende voorwaarden dat zij nu al voor den tweeden winter in de barakken zijn blijven wonen, in de eerste dagen na de ramp opgericht.... En nu de kerk. De Italianen hebben den band met het patriar- | |
[pagina 323]
| |
chaat van Constantinopel - band zoo oud als de kerken zelf het waren - geslaakt, en de kerken aan de Unie verbonden. (Uniatisme is die vorm van latijnsche propaganda welke aan de proselyten eigen kerktaal en aan de priesters de kleeding waaraan zij gewend zijn nog vergunt). Men heeft de kerk van den Dodekanesos niet op eens met de Unie overvallen, maar haar eerst autonoom verklaard, en werkelijk de hand kunnen leggen op een prelaat, simpel (of eerzuchtig) genoeg om aan het hoofd dier autonome kerk de rol te spelen die van hem verlangd werd, tot zij (in December 1934) bij de Unie werd ingehaakt. De Grieken, nooit zeer tot mysticisme geneigd, zijn niettemin sterk gehecht aan den godsdienst der vaderen. Op Kalymnos kwam het tot opstand; de eilanders verklaarden de kerk ‘in rouw’ en willen op geenerlei wijs de Unie erkennen. Maar de Italianen schijnen voor niets te staan. Tot heden heeft men niet vernomen dat de opstand op Kalymnos onderdrukt is. De censuur laat nagenoeg geen telegrammen door. Er is tegen de eilanders een boycott afgekondigd en tevens de staat van beleg, maar er zijn bewoners die hebben weten te ontsnappen en de buitenwereld op de hoogte brengen van wat er gebeurt. De grieksche regeering is ten uiterste voor stappen bevreesd die in het geheel der ‘goede betrekkingen’, voor het oogenblik met Italië onderhouden, niet passen zouden. Niettemin betoogt men te Athene. Studenten loopen er, onder grieksche vlag ‘in rouw’, te hoop en laten Dodekanesos leven. Een deputatie van het Dodekanesisch Verbond is naar den Volkenbond onderweg.
Wat zal men in afwachting der gebeurtenissen doen, dan wat mediteeren? Italië heeft zich, om eigen eenheid te verwerven, in de 19e eeuw onophoudelijk op een volkswil beroepen dien het nu elders smoort. Zoo iemand, dan weet de Italiaan wat het woord irredenta zeggen wil. In de lotsbeschikking der volken speelt het toeval mede. Grieksche eilanden als Hydra en Spetzae hebben in den onafhankelijkheidsoorlog op slag hun vrijheid bevochten dank zij de zeemacht waarover zij beschikten. De Twaalf Eilanden ook, maar zij mochten ze niet behouden. Na drie eeuwen van onderwerping en één eeuw van strijd bevinden zij zich onder de tuchtroede van een meester die bij zijn verschij- | |
[pagina 324]
| |
ning voor een bevrijder doorging. Is er iets onberekenbaarders te bedenken, dan menschelijk lotgeval?
13 Februari 1935. Sophia Antoniadis Te raadplegen: |
|