Charlotte Köhler heeft zich als voordraagster de vers-spreekkunst eigen gemaakt en hier en daar hoort men nog ander dichterlijk geluid. Maar het meeste van de laatste Gijsbrecht-opvoeringen wordt gesproken als rythmisch proza, en Vondel heeft voor al dèze spelers voor niets gerijmd.
Royaard's groote opvoering liet, bij al zijn kracht en vasten stijl, het verlangen naar een fellere uiterlijke bewogenheid onbevredigd. Defresne's poging meer realiteit in de opvoering te brengen, meer directe menschelijkheid te geven laat, op andere wijze, dezelfde leemte.
Stel Vondel's faam een oogenblik terzijde, en houdt u aan de stof. Het is in het hart van den Hollandschen winter, in een lang belegerde stad, waar zwaar gevochten is op de wallen en daarbuiten. Hebt ge ooit een gestalte in den Gijsbrecht gezien, behalve de traditioneel met bloed bevlekte Arent, die het koud had, verwond was, of min of meer behoeftig gekleed? Er is geen schild met een bluts, geen zwaard met een schaar, geen soldaat met een lap in zijn wapenrok. En wat men aan strijders ziet is niet dan heldenvolk en beroepssoldaten; van Amsterdamsche burgerij geen spoor. Ik weet wel dat die burgerij figuratie zou moeten zijn, maar er is plaats te over voor zulke figuratie, en ze staat in de recente opvoeringen bijvoorbeeld al terstond in de stadspoort, waardoor Gijsbrecht overigens in en uitgaat zonder dat een van zijn manschap hem eenig eerbewijs brengt.
‘Vier dagen kwartierarrest!’, heb ik een goede vriend kwaad naast mij hooren mompelen. Zeer oneerbiedig tegenover Vondel en onze vredelievende natuur. Maar in het Amsterdam van den Gijsbrecht is het geen vrede, en de soldateske heeft alevenwel meestal niet de minste discipline. Ik wil maar zeggen dat Gijsbrecht met zulk volk de stad al maanden lang kwijt was geweest voor het stuk begint.
Het stuk gaat door. De stad gaat aan puin en brandt. Heeft iemand ooit iets daarvan bespeurd, tenzij wat rood licht uit de derde hers? Alle helden blijven in de plooi gekleed. Gijsbrechts pronkvertrek blijft aangeveegd en proper als een stilleven; al wat er zich achter het tooneel afspeelt blijft daar ook rigoureus verbannen. Geen vlam, geen wind, geen kou, geen ellende van het beleg, geen haastig voorbijrennende manschap; het is alles pais en vree ten tooneele, wat de spelers ook van het tegendeel mogen