| |
| |
| |
Een nieuw deel der Huygens uitgave
Het is ruim 52 jaar geleden, dat van de Sande Bakhuyzen aan de Koninklijke Academie van Wetenschappen het voorstel deed, om de nagedachtenis van Christiaan Huygens te eeren door het tot stand brengen van een volledige editie van zijn werken en zijn briefwisseling; en er zullen binnenkort 47 jaar verstreken zijn, sedert de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, die zich op verzoek der Academie met de uitgave had belast, het eerste deel daarvan in het licht gaf. Sindsdien is in den gestadigen arbeid der opvolgende redacteuren - welker namen men op de titelbladen vergeefs zal zoeken - de rij der statige deelen gegroeid tot het achttiende, waarmede de laatste week van 1934 ons heeft verrijkt en hoewel de voltooiïng van het complete werk, dat in den vollen zin van het woord een monumentum aere perennius voor onzen grooten landgenoot zal vormen, nog vele jaren in beslag zal nemen, begint toch het einde der onderneming, die men wellicht nooit zou hebben aangedurfd, wanneer men volledig had beseft, wat er aan vast zat, in het zicht te komen.
Het is, geloof ik, nooit gewoonte geweest, dat in dit tijdschrift aan het verschijnen van een nieuw deel der Huygens-uitgave aandacht werd geschonken; het is in het algemeen in ons land nooit tot eenigszins breedere kringen doorgedrongen, hoe om de twee of drie jaar aan het nog steeds onvoltooide beeld, dat ons van Christiaan Huygens voor oogen staat, een nieuwe trek werd toegevoegd en hoe daardoor bij de ingewijden het besef van zijn beteekenis voor de ontwikkelingsgeschiedenis van het menschelijk denken iederen keer is verhelderd.
Dat het zoo gegaan is, ligt in den aard van zijn werk, waarvan de waarde spontaan slechts ten volle kan worden begrepen door
| |
| |
hen, die tegelijkertijd voldoend wis- en natuurkundig geschoold en voldoend historisch belangstellend zijn. Maar het blijft een misstand, dat in het bewustzijn van den gemiddelden cultured ontwikkelden landgenoot nog steeds de nationale roem van Constantijn's dichterschap den internationalen luister van Christiaan's wetenschappelijk genie overstraalt en dat het noemen van zijn naam veelal slechts vage gedachten wekt aan een slingeruurwerk en een lichttheorie. Het is een misstand, die niet spoedig te verhelpen zal zijn; het korte stukje, dat hier aan de jongste vordering van de uitgave zijner werken wordt gewijd, zal er geen invloed op kunnen uitoefenen; het ongeschreven te laten, ware echter in strijd met de roeping, die dit tijdschrift, blijkens zijn fieren titel, wil vervullen; daarom moge hier in het kort iets over het nieuw verschenen deel worden meegedeeld.
De hoofdinhoud ervan wordt gevormd door het beroemde werk Horologium Oscillatorium, dat, voortbouwend op Galilei en Newton voorbereidend, een van de mijlpalen zou worden in de geschiedenis der mechanica en daardoor in die der wiskunde en der natuurkunde beide. Zooals de titel aanduidt, vindt dit werk zijn oorsprong in het door Huygens uitgevonden gebruik van den slinger in uurwerken, dat, van 1656 dateerend, reeds in 1658 het onderwerp van een speciaal werk, het Horologium, gevormd had en waarvan de practische toepassing (o.a. bij de lengtebepaling op zee) sindsdien aanhoudend voorwerp van zijn aandacht en zorg gebleven was. De wijze, waarop hij nu in 1673 in zijn hoofdwerk op het slingeruurwerk terugkomt, is kenmerkend voor den aard van zijn wetenschappelijke persoonlijkheid, die, onbegrensd belangstellend in alle natuurverschijnselen, steeds een bewonderenswaardig evenwicht tusschen theorie en empirie heeft weten te bewaren. Want in de jaren, die sedert de verschijning van het Horologium verstreken waren, was de practische verbetering van het uurwerk hand in hand gegaan met een diep indringende mathematische behandeling van de problemen, die het instrument stelde en de daarbij ontwikkelde theorieën bleken ook in die gevallen, waarin de practijk de toepassing harer resultaten toch op den duur weer heeft laten varen, van onschatbare waarde te zijn voor de ontwikkeling van de
| |
| |
wiskundige behandeling der natuurkunde. Daardoor gaat de beteekenis van het Horologium Oscillatorium ver uit boven wat zijn titel aankondigt; het is niet alleen een belangrijke bijdrage tot de instrumentenkunde, maar het moet, naast Galilei's Discorsi en Newton's Principia, als een standaardwerk der 17e-eeuwsche mechanica worden beschouwd.
Het is niet moeilijk in te zien, tot welke mechanische problemen de theoretische behandeling van het slingeruurwerk kon leiden. Voor de toepassing van den slinger in de regeling van den gang van een uurwerk is het essentieel, dat de slingeringen isochroon verloopen, dus dat de tijd, die aan een heen- en weergang wordt besteed, onafhankelijk is van de slingerwijdte. Die eigenschap nu bezit de beweging van den enkelvoudigen slinger (d.i. de mathematische idealiseering van een klein slingerlichaam aan een dunne staaf) slechts bij benadering voor kleine waarden van de slingerwijdte, maar zij komt, zooals Huygens in 1659 langs welhaast miraculeusen weg had ontdekt, exact toe aan de valbeweging van een stoffelijk punt langs de cycloide, d.i. de kromme lijn, die een punt van den omtrek van een over een horizontalen rechten weg eenparig rollend rad beschrijft en die men te dien einde omgekeerd in een verticaal vlak opgesteld moet denken. De slingeringen van het kleine, als stoffelijk punt te beschouwen slingerlichaam zouden dus isochroon zijn, wanneer men het kon dwingen, een cycloideboog te doorloopen en dit is, zooals Huygens in een tweede reeks van onderzoekingen vond, mogelijk op grond van een meetkundige eigenschap van deze zelfde kromme. Zij bestaat hierin, dat, wanneer men een buigzamen draad, waarvan een uiteinde bevestigd is in een punt, waar twee cycloidebogen samenkomen, zich zoo tegen den boog laat aanleggen, dat hij voortdurend gestrekt blijft, het andere uiteinde opnieuw een cycloideboog (een z.g. evolvent van den gegeven boog) beschrijft. Dit werd door Huygens aldus practisch toegepast, dat hij het buigzame bovenste gedeelte liet bewegen tusschen twee cycloidaal gebogen strooken. Die toepassing heeft zich op den duur niet gehandhaafd, maar de onderzoekingen over cycloidale valbeweging en de theorie van evoluten en evolventen, waartoe het probleem der isochrone slingeringen aanleiding had gegeven, behooren tot de groote vondsten der 17e-eeuwsche
mathesis; bovendien had Huygens aan de uiteenzetting
| |
| |
daarvan een theoretische behandeling van de valbeweging in de verticaal laten voorafgaan, die een belangrijke stap beduidt op den door Galilei ingeslagen weg ter oplossing van het voor de geheele natuurwetenschap fundamenteele probleem van den vrijen val en waardoor de vorming van het begrippensysteem der klassieke mechanica door Newton sterk is bevorderd.
Een tweede mechanisch probleem, waartoe de beschouwing van den slinger Huygens voerde en dat hij eveneens in het Horologium Oscillatorium tot oplossing brengt, is dat van het slingerpunt of centrum oscillationis van een physischen slinger. Een werkelijke slinger bestaat niet uit het stoffelijk punt aan een draad zonder massa, dat de mathematische theorie van den enkelvoudigen slinger onderstelt, maar is een vast lichaam, dat wentelt om een horizontale as. Onder het slingerpunt hiervan verstaat men dat punt, dat, om hetzelfde ophangpunt slingerend, denzelfden slingertijd heeft als het lichaam zelf. Huygens ontwikkelt nu een algemeene theorie ter bepaling hiervan, die niet alleen waarde heeft ter bereiking van het doel, waarvoor ze is opgesteld, maar die bovendien van groote beteekenis is geweest voor de ontwikkeling van wis- en natuurkunde; ze maakt deel uit van den geleidelijken groei der integraalrekening, die zich in de 17e eeuw voltrekt; ze beduidt een belangrijke bijdrage tot de dynamica van het vaste lichaam; en ze heeft in hooge mate bijgedragen tot de opstelling van de wet van behoud van mechanisch arbeidsvermogen, die hier voor het bijzondere geval van het homogeen gedachte zwaarteveld van de aarde voor het eerst duidelijk is geformuleerd en toegepast.
Naast den volledigen tekst (met Fransche vertaling) van het Horologium Oscillatorium, waarvan we hiermee den inhoud in hoofdtrekken hebben geschetst, bevat het nieuwe deel nog verschillende, aan de aanteekenboeken van Huygens ontleende en hier voor het eerst gepubliceerde voorstudies van en aanvullingen op dit werk; verder polemieken, die naar aanleiding der nieuwe theorieën gevoerd zijn (waarbij vooral merkwaardig is, te zien, welke moeilijkheden een toch hoogst verdienstelijk mathematicus als Roberval nog bij de behandeling van de beschouwingen der mechanica te overwinnen had) en verscheidene andere fragmenten, die menigmaal een nieuw licht werpen op de beteekenis, die aan het werk van Huygens voor de ontwikkeling der mecha- | |
| |
nica toekomt; onder meer blijkt hieruit - wat nog niet bekend was -, dat hij een algemeene theorie van de harmonische trilling heeft ontwikkeld. Overigens is het deel gevuld met een aantal stukken, die betrekking hebben op de verbetering en toepassing van het slingeruurwerk, terwijl het ten slotte de reeds lang in het vooruitzicht gestelde publicatie brengt van een onder den naam Anecdota (d.w.z. onuitgegeven stukken) bekende verzameling van aanteekeningen van Huygens, die uit een van de laatste jaren van zijn leven dateeren.
Het bovenstaande kan wellicht toereikend zijn, om den belangstellenden lezer eenigen indruk te geven van den inhoud van het nieuwe deel; wat het niet vermag te doen, is hem tevens de wijze van bewerking leeren kennen, die, der traditie getrouw, ook thans weer aan de uitgave een bijzondere waarde verleent. De opvolgende redacteuren der werken van Huygens hebben er namelijk altijd naar gestreefd, niet alleen zijn geschriften te publiceeren, maar ze ook door inleidingen en noten toe te lichten en van bio- en bibliographische aanteekeningen te voorzien. Het is reeds niet meer te benaderen, welk een schat van modernwetenschappelijke en historische kennis op deze wijze in de achttien dikke deelen, die we thans bezitten, is opgestapeld, maar men behoeft slechts kort in een daarvan te bladeren, om te beseffen, op hoe superieure, door geen editie van denzelfden aard geëvenaarde wijze hier de ontelbare vragen, die de wensch, om alles, wat van Huygens wordt gedrukt, zelf te begrijpen en voor anderen begrijpbaar te maken, doet rijzen, zijn behandeld.
Een bijzondere moeilijkheid vormt daarbij het sterk uiteenloopende, de veelzijdigheid van Huygens' genie weerspiegelend karakter, dat deze vragen onderling vertoonen en dat b.v. in het nieuwe deel den redacteur gedwongen heeft, zich even intens in abstract-mathematische als in zuiver technische (het uurwerk betreffende) kwesties te verdiepen, aan een groot waarnemings-materiaal aangaande den gang van uurwerken en hun gebruik op zee aandacht te schenken en netelige prioriteits-twistpunten niet te ontloopen.
Zonder hierover in finesses te treden, moge er op gewezen worden, dat het nieuwe deel op het laatstgenoemde gebied enkele merkwaardige dingen bevat; ze betreffen de kwestie van het slingeruurwerk, dat vóór Huygens door Galilei zou zijn ont- | |
| |
worpen en dat door zijn zoon Vincenzio zou zijn uitgevoerd. Hierover brengt de inleiding van het Horologium Oscillatorium belangrijke nieuwe beschouwingen, die bovendien de verdienste hebben, dat zij in hare volstrekt on-chauvinistische en zuiverobjectieve strekking zekere minder gelukkige uitlatingen, die een vorig deel der uitgave over hetzelfde onderwerp bevatten, recht zetten. Het moge formeel wonderlijk schijnen, dat de Huygensuitgave zoodoende met zich zelf polemiseert; men kan echter niet verwachten, dat de inzichten der redacteuren, die elkaar in een tijdsverloop van een halve eeuw zijn opgevolgd, in alle opzichten met elkaar zullen overeenstemmen; het kan dus noodig zijn, om vroegere uitspraken te herzien en in het onderhavige geval was een palinodie inderdaad geboden.
Het valt niet te ontkennen, dat in dergelijke gevallen de anonymiteit, waarin de opvolgende bewerkers hun moeilijken en belangrijken arbeid hebben verricht, een bedenkelijke zijde vertoont. Dit is dan echter ook wel de eenige. Want, hiervan afgezien, is het niet een schoon gebaar van toewijding aan een grootsch doel met opzij-stellen van persoonlijke roemzucht, om in een jarenlang voortgezetten nauwgezetten en inspannenden arbeid de manuscripten van Huygens te ontcijferen, te begrijpen en te verklaren en dan het resultaat van zooveel noesten vlijt aan de wereld aan te bieden in de prachtig gedrukte deelen, die op hun titelblad alleen den naam vermelden van de Maatschappij, die de uitgave ondernam?
Moge het haar gegeven zijn, om ondanks den nood dezer tijden de hooge taak, die zij op zich heeft genomen en waarvoor zij den dank der natie verdient, te voltooien.
E.J. Dijksterhuis
|
|