| |
| |
| |
Het voorspel van de verdediging der citadel van Antwerpen
Als een uitvloeisel van de 22 October 1832 tusschen Engeland en Frankrijk gesloten conventie, om de uitvoering van het tractaat met België, den 15den November 1831 aangegaan, door coërcitieve maatregelen ter zee en te lande te verzekeren, bracht onze minister van Buitenlandsche Zaken, Verstolk van Soelen, in de vergadering van den Kabinetsraad van 1 November 1832 twee nota's ter sprake, die door de Engelsche en Fransche zaakgelastigden den 29sten October bij hem waren ingediend, en de strekking hadden, om vóór of op 2 November te worden onderricht, of Nederland bereid was de citadel van Antwerpen vóór 12 November te ontruimen, ‘met aankondiging, dat, in geval van weigering, Engeland en Frankrijk hunne militaire middelen ter zee en te lande zullen in werking brengen, en dat, bij aldien dan den 15den November, de Citadel nog niet ontruimd mogt zijn, die beide mogendheden maatregelen zullen nemen om die ontruiming te verzekeren.’Ga naar voetnoot1) Niettegenstaande de aandrang van de Pruisische regeering om toe te geven, daar Nederland niet op steun van Pruisen zou kunnen rekenen, bracht Verstolk een ontwerp van weigerend antwoord in overweging, dat na rijp overleg 's Konings goedkeuring verwierf.
Uit deze notulen van den Kabinetsraad mag men evenwel niet afleiden, dat Verstolk de verdediging van het Kasteel, zooals die inderdaad gevoerd is, heeft voorgestaan. Hij vatte nl. een derde mogelijkheid in het oog: de Citadel te ontruimen, nadat het Fransche leger ter plaatse de sterkte zou hebben opgeëischt. De voordeelen van vrijwillige en gedwongen ontruiming
| |
| |
zette hij 5 November 1832 in een ‘zeer geheim’ rapport nr. 1 den Koning aldus uiteen:
Alhoewel tot op het laatste oogenblik vóór den aanval der fransche troepen op het kasteel van Antwerpen of Zeeuwsch Vlaanderen, de mogelijkheid blijft bestaan, dat men het bij bedreigingen zal laten, en dat de reize naar Parijs van den markgraaf van Lansdowne,Ga naar voetnoot1) de aankomst aldaar van den graaf Pozzo di Borgo,Ga naar voetnoot2) of andere oorzaken denzelven zullen keeren, zoo is echter de hooge waarschijnlijkheid van dien aanval merkelijk toegenomen sedert de ontvangst der brieven van den Baron van Zuylen van NyeveltGa naar voetnoot3) gisterenavond met het tractaat tusschen Frankrijk en Engeland gesloten, en van den heer FabriciusGa naar voetnoot4) hedenochtend.
Indien nu dezelve zich mogt verwezenlijken, zoo kunnen ongetwijfeld de thans nog niet bekende aard van den aanval, en van de sommatiën, en andere gelijktijdige omstandigheden invloed hebben op het besluit ten aanzien der verdediging te nemen, doch heb ik het niettemin uit hoofde van het groot gewigt der zaak doelmatig geacht voorloopig de gronden op te tellen, die zich zoover men er thans over kan oordeelen voor en tegen de verdediging van het aan België toegewezen, nog door de Nederlandsche legermagt bezette territoir, aan bieden, en veroorloove ik mij dezelve bij dit mijn eerbiedig rapport, aan Uwe Majesteit te onderwerpen.
Gronden voor de verdediging.
1o. Het ligt in den aard der zaak, dat wanneer men wordt aangevallen, men zich zoo lang verdedigt als men kan.
2o. De eer der zee- en landmagt, en der natie vordert de verdediging, meer bijzonder ten gevolge der taal tot hiertoe door de Nederlandsche Regering gevoerd.
3o. De verdediging wordt mede gevorderd ter onderhouding van den goeden en opgewonden geest van zee- en landmagt, en van de natie, welke men anders gevaar zou loopen van uit te doven.
4o. Wanneer men moet toegeven, heeft het voor tijdgenooten en nakomelingen meer waardigheid zulks te doen, nadat aan de wereld krijgstoneelen zijn ten toon gespreid, dan zonder slag of stoot.
5o. Zich verdedigende heeft men hoedanig het ook uitvalle, gelegenheid afbreuk te doen aan den vijand, en meer bepaaldelijk aan de stad Antwerpen, door dezelve te bombardeeren, of ook slechts te beschieten.
6o. De verwoesting van Antwerpen zal eene verwijdering te weeg brengen tusschen de Belgen en de franschen, aan welke men de aanleiding van die ramp zal wijten.
| |
| |
7o. De stemming van Nederland eischt, dat aan hetzelve dit schouwspel gegeven worde.
8o. Door de verdediging behoudt men de kans het bedoelde territoir te kunnen blijven bezetten tot aan de afgesloten schikking met België.
9o. In elk geval zal evengemeld territoir ten gevolge der verdediging eenige dagen langer in het bezit blijven der Nederlandsche Krijgsmagt, gedurende welke er gunstige incidenten kunnen plaats hebben.
10o. Bij de verdediging kan men welligt gelegenheid vinden om in België te dringen, en aldaar eene voordeelige wending te geven aan de zaken.
11o. Krijgsbedrijven met hoedanigen uitslag ook zullen in Europa de verontwaardiging tegen Frankrijk en Groot-Brittanje, en in Engeland tegen het thans aldaar bestaande ministerie vermeerderen.
12o. Zij kunnen den val van dat ministerie verhaasten, hetzij dat de Engelsche zeemagt verliezen lijdt, hetzij dat wij de slachtoffers worden van overmagt. Voordeelen door de Nederlandsche krijgsmagt behaald, of rampen door haar geleden, kunnen insgelijks aan de staatkunde der voornaamste mogendheden eene andere rigting geven.
13o. Mogt de krijgskans zich tegen Nederland verklaren, en dientengevolge het toneel van oorlog zich naar Nederland zelve verplaatsen, zoo zal eigen behoud aan de Hoven van Berlijn, Petersburg en Weenen niet toelaten, om zulks onverschillig aan te zien, maar zullen die Mogendheden als 't ware gedwongen worden, om partij te kiezen voor Nederland op deszelfs grondgebied aangetast, ofschoon zij het niet gedaan hebben, tot verzekering der Nederlandsche belangen in de Belgische quaestie.
Gronden om het bedoelde territoir te ontruimen, nadat het fransche leger zal zijn aangerukt, en eene sommatie tot ontruiming zal gedaan hebben.
1o. De geschiedenis levert zeer vele voorbeelden op van militaire of staatkundige conventiën tot ontruiming, wanneer men zich geplaatst vond tegenover eene magt te sterk in getal om met goed gevolg weerstand te bieden. In reeds uitgebroken oorlogen heeft dit plaats gehad met afgesneden corpsen, met vestingen, wier overgave bepaald werd, indien zij niet binnen eenen zekeren termijn ontzet werden, en met gansche gewesten. Vóór het uitbarsten van oorlogen is men almede tot diergelijke ontruimingen overgegaan.
2o. Wanneer (door) de omstandigheden, en stellige overmagt zoodanige schikkingen geboden zijn, zijn zij niet beschouwd geworden te strijden met de militaire eer, noch met de waardigheid van daarbij betrokkene legers, en volken.
In 1748 werd MaastrichtGa naar voetnoot1) toen de vrede bijna geteekend was, aan de Fransche wapenen als eene zaak van eer voor dezelve over gegeven, zonder dat er volstrekte noodzakelijkheid, noch overmagt bestond. In 1830Ga naar voetnoot2) trok het zegevierende Nederlandsche leger
| |
| |
voor het fransche terug, zonder dat er sedert eene enkele aanmerking gevallen is, dat dit zoude strijdig geweest zijn met de krijgseer.
3o. Het is twijfelachtig of een gerekte en volstrekt ongelijke strijd geene reactie zal te wege brengen in de gespannen stemming der Nederlandsche natie.
4o. Het ontzag door krijgstooneelen verwekt, verdooft de stem niet der geschiedenis, wanneer zij de gronden weegt van derzelver noodzakelijkheid.
5o. Wat de personen betreft, zoo staat de afbreuk, die men van den vijand lijden kan, tegenover de gene, die men in staat zal zijn hem toe te brengen. Ten aanzien eener verwoesting van Antwerpen, laat zich dezelve, zoodanig dat die stad voor den handel zou verloren gaan, niet wel denken. Er kan dus slechts de rede zijn, van eene meerdere of mindere beschadiging der stad, die geen ander resultaat zal opleveren, dan de vernieling der eigendommen van eenige particulieren te Antwerpen, of in andere landen thuis behoorende, eene vernieling die niet geven noch nemen zal aan den toekomstigen handel van Antwerpen. Mogt die beschadiging voortspruiten uit het schieten van de citadel, gelijk bij de verdediging onvermijdelijk zijn zal, zoo zal zij weinig te beduiden hebben. Een opzettelijk bombardement daarentegen zou de schaal van het onheil vergrooten, doch daar hetzelve zoowel schuldigen als onschuldigen zou treffen, mag men twijfelen of tijdgenooten en nakomelingschap er het zegel hunner goedkeuring aan zullen hechten; en of de maatregel niet zal worden uitgekreten als eene nuttelooze uitbreiding der oorlogsrampen. De volkshaat zou er in alle geval door worden aangewakkerd, en zulks welligt naderhand betreurd worden, vooral wanneer eens in 't vervolg het lot van Antwerpen wederom werd in verband gebragt met dat van Nederland.
6o. Indien de Belgen de Franschen mogten beschuldigen van aanleiding gegeven te hebben tot zulk een onheil, zal die beschuldiging meer bijzonder de onmiddelijke bewerkers treffen.
7o. Dat de stemming van Nederland hetzelve algemeen zoude eischen, valt bezwaarlijk om aan te nemen. Maar hoedanig dezelve vooraf ook zijn moge, zal het eenmaal volbragt onheil waarschijnlijk ook in Nederland min gunstig werken op de gemoederen.
8o. De kans om het bedoelde territoir door de verdediging te blijven bezetten tot aan de schikking schijnt meer dan wisselvallig. Aan zichzelf overgelaten, moet het kasteel van Antwerpen onvermijdelijk eenige dagen vroeger of later vallen. In den krijg nu is het gebruikelijk, en geoorloofd, om eene vesting aldus op te offeren ten einde tijd te winnen, of op andere punten van het toneel van oorlog te opereeren, doch veel minder gaaf is de quaestie, of men, wanneer die opoffering in geen verband staat tot andere krijgsverrigtingen, en er verder geen oorlog gevoerd wordt, bevoegd is tot zoodanig uiterste te besluiten. - Wilde men daarentegen het kasteel, en het verdere bedoelde grondgebied ontzetten, zoo kan zulks slechts geschieden door het leger, hetwelk alsdan in onmiddellijke aanraking zal komen met de Fransche en Belgische krijgsmagt, en den eigenlijken oorlog tegen eene zeer bedenkelijke
| |
| |
overmagt zal verwezenlijken. Behaalt het leger voordeelen, zoo zullen dezelve tegen de overmagt niet beslissend zijn. Lijdt het tegenspoed, zoo is onze toestand nog verslimmerd. Men moet dan met eene ontmoedigde armeé op onze vestingen terug trekken, en wordt welligt door de Franschen als vijanden gevolgd. Zeeuwsch Vlaanderen kon dan wel eens door laatstgemelden bezet worden, en eenmaal bezet zijnde geëischt worden ter vereeniging met België, wanneer de quaestie der Schelde tevens verloren raakt.
9o. De bezetting van 't bedoelde territoir, gedurende eenige dagen meer, schijnt bij den tegenwoordigen toestand van Europa van geene waarde. Het Engelsche Parlement, hetwelk het ministerie kan doen vallen, komt eerst in drie maanden samen, en Pruisen, Oostenrijk en Rusland hebben zich te stellig uitgelaten, om er in de eerste dagen iets van te verwachten.
10o. Onder deze omstandigheden kan eene invasie in België tegen eene beslissende overmagt geene goede uitkomsten voor Nederland opleveren.
11o. De verontwaardiging van Europa en van Engeland zal vooral worden opgewekt door de inrukking der Franschen in België, en het zeilen der vloten, en daarom moet een en ander in alle geval worden afgewacht, even gelijk men in 1831 slechts is teruggetrokken voor de werkelijk oprukkende fransche armee. Militaire operatiën schijnen tot verwekking dier verontwaardiging minder noodzakelijk. Tegenspoed der Engelsche zeemagt zoude zelfs wel eens de natie ongunstig tegen Nederland kunnen stemmen. Voorspoed der krijgsmagt van de twee landen zoude 't is waar de deelneming in ons lot vermeerderen, maar moeten gekocht worden door eigene verliezen. Wat Frankrijk betreft, zoo zal de regering er meer in minachting geraken, wanneer het fransche leger andermaal zonder te strijden uit België terugtrekt, dan na krijgsbedrijven, bij welker beoordeeling de ligtzinnige fransche natie de overmagt niet in aanslag zal brengen.
12o. Het Engelsch ministerie heeft tot January of February vrij spel, en intusschen zal deze expeditie zijn afgeloopen, weshalve zij voor het oogenblik den val van het Whigministerie niet kan verwezenlijken. Ten aanzien der staatkunde van de andere mogendheden zoo is zij zoo duidelijk geteekend, dat men aan de voortduring van haren tegenwoordigen lijdelijken rol niet kan twijfelen. Dezelve zal eerst ophouden bij nieuwe verwikkelingen in Frankrijk, maar deze vereischen eenigen tijd, en het uitzigt er op kan ons thans niet helpen.
13o. Geheel zeker is de berekening niet, dat eene aanranding van het Oud Nederlandsch grondgebied die mogendheden zoude wekken uit haren sluimer, maar al stond dit te wachten, zoo ligt het niet in de staatkunde om aan stormen bot te vieren, en de gevaren uit te tarten, teneinde aan andere regeringen gelegenheid te geven, om er des goedvindende Nederland uit te redden.
Indien het bij de overweging dezer gronden tegen en voor de ontruiming aangevoerd, onmogelijk zijn zal zich tot eene keuze te bepalen aan geene bedenkingen onderhevig, zoo ligt daarvan de oorzaak in den hoogst ongunstigen keer, dien de omstandigheden genomen hebben. Na het uitbreken van den Belgischen opstand bood zich het alternatief
| |
| |
aan, of om dadelijk gelijk men zegt af te spelen, en door het bespoedigen van eene schikking Nederland te isoleeren van de Belgische en Fransche beroeringen, tot tijd en wijle er een algemeene oorlog mogt uitbreken, of om te trachten invloed uit te oefenen op het besluit der mogendheden, en zich meester te maken van derzelver staatkunde. Beide stelsels in den raad Uwer Majesteit voorstanders vindende, volgde men het laatste, en zag het mislukken door de zwakkeid bijzonder der Pruissische en Oostenrijksche staatsmannen, en door de slechte grondbeginselen der Engelsche ministers. Het is deze teleurstelling, welke Nederland in eene crisis geplaatst heeft, waaruit het zich niet schijnt te kunnen redden, zonder nog eene grootere crisis te wagen, of zonder eenig offer te brengen aan den rampspoedigen loop der gebeurtenissen.
De minister van Buitenlandsche Zaken
Verstolk van Soelen.
Deze opmerkelijke beschouwingen van 5 November kwamen niet eerder dan 10 November onder 's Konings oog (werden toen althans ter Staatssecretarie voorzien van het Exh. 10 November 1832, La. M. 30, Zeer Geheim), die, na zijn beschikking ‘voorloopig notificatie,’ toen, volgens aanteekening op de agenda, dit stuk ter lezing zond aan de volgende departementshoofden:
Mr. C.F. van Maanen (Justitie), Mr. A.W.N. van Tets van Goudriaan (Financiën), F.W.F.T. baron van Pallandt van Keppel (Hervormde en andere Eerediensten, den R.-K. uitgezonderd), Mr. J.H. baron Van Doorn van Westcapelle (Binnenlandsche Zaken) en Jhr. G.C. Clifford (Koloni:en).
In de kabinetszitting van dienzelfden dag bracht vervolgens de Koning ‘in deliberatie de vraag of, en zoo ja, welke speciale voorschriften, aan den Generaal Bn. Chassé zouden behooren te worden gegeven, voor het geval, dat de Citadel van Antwerpen en de onderhoorige forten, door Fransche troepen mogten worden aangevallen. En is begrepen, dat, ofschoon speciale voorschriften, voor het bedoelde geval, wenschelijk zullen kunnen zijn, het vaststellen derzelve, echter nog zoude behooren te worden uitgesteld, tot dat omtrent de eigentlijke bedoelingen van Frankrijk, eenige nadere berigten zullen zijn ingekomen.’
Intusschen was door besluit der Engelsche regeering van 6 November ‘een embargo op de Nederlandsche koopvaardij en visschers-schepen in de havens van Groot-Brittannië gelegd, de verhindering van alle vaart naar Nederland en Antwerpen bevolen, en de aanhouding op zee van alle soortgelijke Neder- | |
| |
landsche schepen bepaald.’ Hiervan werd mededeeling gedaan in den Kabinetsraad van 13 November, toen men het den 10den aangehouden punt, of men Chassé al dan niet een instructie zou geven, in nadere overweging nam: ‘En wordt daarbij voorlezing gedaan van een schriftelijk advies van den Minister van Buitenlandsche Zaken, van heden Geheim No. 1, houdende, ten vervolge van zijn vroeger rapport, over dat onderwerp, onder anderen, nadere uiteenzetting van deszelfs wijze van beschouwing dienaangaande.
Na overweging is Z.K.H. den Admiraal en Kolonel Generaal, door Z.M. verzocht, om, naar aanleiding dier deliberatiën, door het Departement van Oorlog, een ontwerp van speciale voorschriften voor den Generaal Baron Chassé, te doen opmaken, en aan Hoogstdenzelven aan te bieden.’
Hieruit blijkt dus dat Verstolks eerste rapport, dat dien dag definitief geëxhibeerd was onder letter S 30bis, niet bij den Kabinetsraad qua talis in behandeling was gekomen, maar alleen bij sommige individueele leden was rondgegaan, en 13 November ter Staatssecretarie terugkeerde.
In het tweede rapport over deze aangelegenheid, dat de minister van Buitenlandsche Zaken dien dag voor den Koning opstelde (nr. 1, zeer geheim), en dat dienzelfden dag ter Staatssecretarie van het Exh. 13 November 1832 La. T. 30 Zeer Geheim werd voorzien, en daarna in den Kabinetsraad bovengenoemd voorgelezen, had Verstolk intusschen als zijn meening uitgesproken, dat de Citadel niet verdedigd mocht worden. Zijn zienswijze zette hij aldus uiteen:
....Daar het welligt Uwer Majesteit zal behagen in dien (Kabinetsraad) van heden de instructiën te laten overwegen aan den Generaal Chassé af te vaardigen, alvorens misschien de communicatie gestremd worde, neme ik de vrijheid mij te dien aanzien te gedragen aan mijn vorig rapport over deze materie.
Alhoewel mij geredelijk voorstellende, dat er omtrent het al of niet verdedigen van 't Kasteel van Antwerpen verschil van gevoelen, en van beschouwing kan plaats hebben, gelijk als 't ware van zelf voortvloeit uit de punten voor en tegen door mij aangevoerd, zoo zoude ik nogtans, geroepen zijnde om een advies uit te brengen, het meest overhellen tot eene militaire conventie, wanneer het fransche leger het kasteel zal hebben omsingeld en opgeeischt. Dat zulks uit een militair oogpunt niet zonder bedenking is, gevoel ik volkomen, maar deze omstandigheid heeft vele conventiën van gelijksoortigen aard tot hiertoe gesloten, niet tegengehouden, en zij wordt naar mijn inzien overwogen door de bedenkingen, waarmede eene tegenovergestelde behandeling der zaak zal gepaard
| |
| |
gaan, die zijn opgesteld in mijn vorig rapport, en waaronder mede behoort de onzekerheid van de gevolgen eener militaire collisie met Frankrijk, en de mogelijkheid van eenen daaruit spruitenden oorlog met dat magtige rijk, zonder eenigen bondgenoot, en uit dien hoofde mogelijk zonder te behalen militaire voordeelen voor Nederland. Ter nadere ontwikkeling mijner meening ten aanzien eener militaire conventie, heb ik voorloopig nevensgaand opstel van een eventueel declaratoir van den Generaal Chassé ontworpen, dat voor nadere wijziging zou vatbaar zijn, maar welke der beide meeningen door Uwe Majesteit ook gevolgd worde, zoo schijnt in alle geval het gewigt der zaak te verdienen, dat de gronden voor beide door mij aangevoerd, worden overwogen, teneinde vervolgens beslist worde, welke keuze in de tegenwoordige moeijelijke omstandigheden het meest strookende te achten is met het belang van Nederland.
Tenslotte zij het mij vergund er nog de aanmerking bij te voegen, dat de tijd, gedurende welken het kasteel op zich zelf gelaten in staat zou zijn weerstand te bieden, eenigen invloed zou kunnen hebben op de beslissing, als bestaande er naar 't schijnt meer termen tot verdediging wanneer men het bijvoorbeeld een of twee maanden zou kunnen uithouden, gedurende welke er veel kan gebeuren, dan wanneer het zich bijvoorbeeld binnen 6 of 12 dagen zou moeten overgeven.’
Het door Verstolk ontworpen declaratoir van Chassé, ingeval de Citadel zou worden opgeëischt, luidde aldus:
J'ai eu l'honneur de recevoir votre lettre du....
Dans le cas d'une semblable sommation, ou d' hostilités commencées par les troupes Françaises contre celle des Pays Bas, j'ai ordre de faire la déclaration suivante.
Lorsque les Légations de France et de la Grande Bretagne à la Haye eurent demandé l'évacuation avant l'échange des ratifications du traité destiné à régler la séparation de la Hollande et de la Belgique de la Citadelle d'Anvers et des forts et lieux, qui en dépendent, et manifesté, qu'une réponse négative engagerait ces puissances à mettre en mouvement leurs forces de mer et de terre, afin de parvenir à ce résultat, le Gouvernement des Pays Bas jugea qu'en consentant à la veille d'une négociation accomplie à cette infraction desireé par la voie diplomatique du traité du 15 Novembre 1831 invoqué par les deux Cours elles mêmes, il se rendrait complice du despotisme révolutionnaire, qui pèse sur une grande partie de l'Europe. Il se détermina donc à attendre l'accomplissement de la menace, et à réserver à l'Europe, et à la Belgique le spectacle d'une seconde invasion de la Belgique par les troupes Françaises, et à la nation Britannique celui de l'abus liberticide de ses flottes. Cet objet se trouvant aujourd'hui accompli, la Hollande tout en compatissant sincèrement dans l'heureuse jouissance de son antique liberté au sort des peuples, assez infortunés pour devoir encore chercher et consolider leurs institutions sociales, estime le sang de ses citoyens trop précieux, pour couler et se confondre avec le sang Français à l'effet d'exhiber une réprésentation théatrale aux députés de la France. Elle désire encore épargner à l'armée Française, à l'honneur de laquelle nul ennemi ne porta jamais atteinte sur le champ de bataille, la tache offensante et incompatible avec ses principes généreux d'un combat
disproportionné outre mesure, que d'après des combinaisons
| |
| |
inouies dans l'histoire on a osé lui imposer. Rien des lors n'empêchera ses chefs d'annoncer à leur retour aux auteurs de ce mouvement militaire, que comme la politique de la Hollande l'a déterminée à en demeurer spectatrice; il a offert les mêmes résultats que celui naguère dirigé contre le chef de'l Eglise Catholique, et qu'il en a jailli le même éclat pour la France. En conséquence de cette déclaration, je suis prêt à conclure une convention militaire tendante à remettre aux troupes françaises la citadelle d'Anvers, et les forts et lieux, qui en dépendent, contre la remise de la partie de la province de Limbourg, et du grand Duché de Luxembourg destinée à demeurer au Roi des Pays Bas Grand Duc de Luxembourg soit aux troupes neerlandaises, soit au lieu d'elles avec le consentement dela Cour de Berlin à celles de la Prusse.
Maar het besluit van den Kabinetsraad van dien dag viel totaal anders uit dan Verstolk het gewenscht had: ‘Na overweging is Z.K.H. den Admiraal en Kolonel Generaal, door Z.M. verzocht, om, naar aanleiding dier deliberatiën, door het Departement van Oorlog, een ontwerp van speciale voorschriften voor den Generaal Baron Chassé, te doen opmaken, en aan Hoogstdenzelven aan te bieden.’
Nog dienzelfden avond zond de Directeur-generaal van Oorlog, luitenant-generaal D.J. de Eerens - die evenmin als zijn collega van Marine toegang tot den Kabinetsraad had, daar Prins Frederik als Admiraal en Kolonel-Generaal der verschillende wapenen der landmacht over beide departementen de opperdirectie had) den Koning een ontwerp-instructie voor Chassé in, dat met geringe bijvoegingen door den Koning werd goedgekeurd bij rescript van 15 November La. W. 30 Zeer Geheim, en nog dienzelfden dag bij kabinetsbrief La. P. 19 van het Departement van Oorlog aan Chassé werd toegezonden, aldus luidend:
Het is in naam en op last van onzen geëerbiedigden Koning, dat ik de eer heb ter kennis van Uwe Excellentie te brengen, dat de belangrijke sterkte, welker verdediging reeds zoo lang en met een zoozeer gewenscht gevolg, aan den standvastigen moed en het beleid van Uwe Excellentie is toevertrouwd geweest, waarschijnlijk binnen weinig dagen zal worden opgeëischt.
Zijne Majesteit is te zeer met de wijze van denken van Uwe Excellentie bekend, om niet vooraf geheel en al te berusten, in het antwoord dat, door u, mijnheer de Generaal, op eene zoodanige sommatie, onverschillig van welken kant, zij kome, zal worden gegeven.
(Intusschen doet Hoogstdezelve, in het geval dat daartoe in de sommatie aanleiding mogt worden gevonden, uwe aandacht vestigen op de vraag, in hoe verre eene verzekering van het open blijven uwer gemeenschap te water, door Uwe Excellentie zoude kunnen worden aangenomen als voorwaarde, onder welke de stad Antwerpen van een Bombardement zoude worden verschoond, bij aldien namenlijk daardoor
| |
| |
het beleg eenen langen tijd konde gerekt worden. Het stremmen dier gemeenschap zoude dan de vernieling der stad dubbel wettigen.
Mogt dat denkbeeld door Uwe Excellentie niet aannemelijk geacht, of voor verwezenlijking onvatbaar bevonden worden, dan)Ga naar voetnoot1) blijft mij alleen over Uwer Excellentie in naam des Konings, aan te bevelen en te verzoeken, om Uw antwoord op de sommatie, eventueel te doen vergezeld gaan, van de zoo ernstige en nadrukkelijke verklaring, dat wanneer de citadel of onderhoorige sterkten werkelijk aangevallen mogten worden (Uwe duure verpligting om dezelve, door alle middelen welke verder onder Uw bereik zijn, te verdedigen, Uwe Excellentie, Uwes ondanks, niet kan nalaten, om) het zoo lang gespaarde Antwerpen, verder te ontzien, en dat midsdien, al de noodlottige gevolgen, welke Uwe regtmatige verdediging, ongetwijfeld voor die belangrijke koopstad na zich zullen slepen, alleen aan den belegeraar zullen te wijten zijn.
Met een onbegrensd vertrouwen wordt dan ook verder alles, wat tot de krachtdadige verdediging van den U aanvertrouwden post kan strekken, door Zijne Majesteit, geheel en al aan Uwe Excellentie overgelaten, en reeds vooraf ten volle goedgekeurd, waarvan ik de eer heb Uwer Excellentie, hiermede, de plegtigste verzekering te geven.
Alleen vinde ik mij nog verpligt, ten einde geheel en al aan den voor mij zoo vereerenden last te voldoen, Uwe Excellentie ten slotte bekend te maken, met de vaderlijke bezorgdheid des Konings, voor den persoon van zijnen hooggeschatten Generaal en voor het dappere garnizoen der Citadel, op welke thans aller oogen zijn gevestigd: de Koning vreest, dat het aan Hoogstdenzelven zoo wel bekend manmoedig karakter van Uwe ExcellentieGa naar voetnoot2) U in die verdediging (soms, buiten het geval van volstrekte noodzakelijkheid, nog verder zou kunnen leiden dan de bepalingen van art. 62 en volgende, der instructie voor de plaatselijke kommandanten, den 11 Januari 1815 vastgesteld, medebrengen.) - Hij wil geene roekelooze opoffering van zoovele braven, en verlangt dat, wanneer aan eer en pligt voldaan, (en door hun gedrag, aan Oud-Nederland,) de duurzame achting van Europa zal verzekerd wezen, Uw hooggeschat leven, en kan het zijn, dat van velen Uwer dappere lotgenooten, voor Hem en voor het dankbaar Vaderland behouden blijven.
| |
| |
Dat God de pogingen van Uwe Excellentie met den besten uitslag kroone, is ook mijn vurigste wensch.
De Directeur Generaal van Oorlog
De Eerens.Ga naar voetnoot1)
In den Kabinetsraad van 16 November 1832 bracht de minister van Buitenlandsche Zaken verslag uit ‘van door hem, met den Pruisischen Gezant en den Oostenrijkschen zaakgelastigden alhier gehoudene gesprekken, welke de strekking hadden om Z.M. te bewegen tot de ontruiming der voornoemde Citadel, alsmede om alle uitzigt op de hulp dier mogendheden, tegen Frankrijk te benemen.’
Den volgenden dag bracht de Koning in overweging ‘de vraag, in hoeverre de ingekomene berigten omtrent den werkelijken intogt van Fransche troepen in België, met het aangekondigde oogmerk der bemeestering van de Citadel van Antwerpen, en onderhoorige forten, aanleiding tot eenige maatregelen en bepalingen, dezerzijds, zouden behooren te geven.’
Inderdaad werden toen maatregelen genomen betreffende de reserve-schutterij en de landstorm.
1 December kwam het bericht binnen dat Gérard de Citadel had opgeëischt; 23 December 1832 volgde de capitulatie.
J. Steur
|
-
voetnoot1)
- Notulen van den Kabinetsraad, voor dit onderzoek welwillend ter beschikking gesteld door den Directeur van het Bureau voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën.
-
voetnoot1)
- Colenbrander, Gedenkstukken 1830-1840, Dl. X, IVe stuk, blz. 324 vermeldt dat de markies Lansdowne, lid van het ministerie Grey, in 1830 een sterk voorstander was van de non-interventie ten opzichte van België.
-
voetnoot3)
- Nederlandsch afgezant ter Londensche conferentie.
-
voetnoot1)
- Krachtig verdedigd door baron van Aylva, tegen Löwenthal, onderbevelhebber van Maurits van Saksen.
-
voetnoot1)
- De tusschen ( ) geplaatste zinsneden kwamen niet voor in het ontwerp - De Eerens, maar werden op 's Konings last opgenomen, overeenkomstig zijn kantteekening: ‘Vroegere instructiën ook daarop gegronde verklaringen omtrend Schelde en vrije communicatie langs dezelve. - Staat van zaken buiten tijd van beleg in verschillende opzigten.’
-
voetnoot2)
- Men vergelijke hiermede wat Chassé 13 April 1832 aan Oorlog had geschreven: ‘Zoolang de vijand nog eenig belang in het behoud der stad blijft stellen, geloof ik niet dat men ons zal aanvallen, dewijl het in mijne magt is de stad te verwoesten; de gehele Fransche armee noch Engelsche vloot zal mij dat niet beletten; het Citadel zal daarna in hunne handen vallen en de Godheid geeft dat wij met eere de eeuwigheid instappen.’
-
voetnoot1)
- Vóór de ontvangst van dit stuk, had Chassé op 16 November bij den zeer geheimen brief 1667a aan Oorlog bericht ‘dat Z.K.H. den Prins Veldmaarschalk mij bij Hoogstdeszelfs geheime depêche van den 11 dezer te kennen heeft gegeven, dat mij mijne instructiën uit 's Hage zouden worden toegezonden, dewelke tot nog toe niet bij mij ontvangen zijn. Ik heb echter gemeend Uwe Exc. te moeten observeeren, dat in geval deze instructiën zouden inhouden om deze sterkte na dezelve tot het uiterst verdedigd te hebben te evacueeren en langs het Vlaamsche Hoofd terug te trekken, er hiertoe geene schijn van mogelijkheid bestaat en nadat de vijandelijkheden begonnen zullen zijn, aan geene retraite meer te denken is.’
|