| |
| |
| |
Zakelijk humanisme
Een zakelijk humanisme is de geest van Günther Gründel's Sendung der jungen Generation. De schrijver zelf zou er denkelijk eer den naam van een universeel nationalisme aan geven, en den lezer van dit ernstige en door een sterk en zuiver verantwoordelijkheidsbesef gedragen werk zal dat zelfs geen paradox meer schijnen. Een zakelijk, verjongd humanisme. Want terwijl zijn gedachtengang, doelstelling en vernieuwend constructivisme zich tenvolle concentreeren op de eigen volksgemeenschap, is hij er even ten volle van doordrongen, dat de problemen van een volk in dezen tijd tegelijkertijd wereldproblemen zijn en dat een gezonde verstandhouding der volkeren daarbij een der voornaamste is. Voor hem is het probleem der “Neuordnung” van Duitschland tegelijk dat van den “Neubau” van Europa, daar het gaat om de overwinning van machtige destructieve gezindheden en methoden, die voor, tijdens en na den wereldoorlog monstrueus uitgegroeid de wereld in de noodlottige constellatie van thans hebben gebracht.
Zijn boek is een critisch onderzoek naar de elementen en oorzaken der wereldconstellatie, die men met een meestal niet verder doordachte formule “de Crisis” pleegt te noemen en waarbij men zich een soort zelfstandige grootheid, een fatum of geheimzinnige depressie voorstelt, een niet te ontkomen Alpdruck, waar men dan gemakshalve ook verder alles wat niet deugt of tegenloopt aan kan wijten en zich desnoods zelfs voor het verzuimen van moreele en finantieele verplichtingen mee verontschuldigen kan; of die men enkel als een booze geest van pessimisme meent overboord te kunnen zetten en begraven zooals de Amerikanen feestelijk naïef wel met stroopoppen gedaan hebben.
Gründel, die een constructief denker, een eerlijk en zakelijk idealist is en een man van uitnemende kennis van zaken op
| |
| |
historisch, economisch en politiek gebied, dringt met een nooit aflatende directheid tot de kern der problemen door, onverbiddelijk en zonder eenig verschijnsel of stelsel ten behoeve van belangengroepen te ontzien. Hij ontbindt het voor velen in fatalistische ondeelbaarheid magische depressieverschijnsel “crisis” in zijn feitelijke en psychologische, economische en politieke, mechanische en (im-)moreele factoren. Hij is natuurlijk niet de eerste die dit doet. Maar hij is een der eersten die dit onderzoek in dienst stelt van een wederopbouw uit vernieuwde gezindheid, die uit een analyse der negatieve verschijnselen en destructieve krachten en een onderzoek van de in jongere generaties werkende positief moreele elementen de bouwstoffen tracht aan te wijzen en de richtlijnen en verplichtingen vast te stellen voor een alomvattende constructieve actie van een nieuwe jeugd. Gezond, fair en zaakkundig als de geest ervan is, is het werk van onschatbare waarde voor de bewustwording van doel en taak eener nieuwe en van verantwoordelijkheidsbesef doordrongen jeugd, die er ontegenzeglijk is. Wie dat niet gelooven wil, zorge voor hij daarin volhardt het werk en den geest te leeren kennen van schrijvers als Ernst Wiechert, Heinrich Hauser, Walter Bauer, Graf Stenbock-Fermor, Bruno Nelissen Haken en de beide constructieve theoretici der nieuwe jeugd Matzke en Gründel, vertegenwoordigers van een gezond, eerlijk en zakelijk idealisme, en behalve de eerste allen na 1900 geboren! Hij kan daar dan altijd nog tal van andere bedenkelijke namen tegenoverstellen, maar daarmee is het bestaan der eersten, hun werking en vooral hun ten opzichte der toekomst representatieve beteekenis niet geloochend, want het zal hem ook niet ontgaan, dat de vertegenwoordigers van een gevaarlijk extremisme over het geheel genomen ouder zijn. Van het toenemen der invloedssfeer eener van haar verantwoordelijkheid bewuste, van de oude burgerlijke en
reactionnaire tendenzen vrije en van de gevaren eener fanatieke nationalistische isoleering en intolerantie, waartegen Gründel waarschuwt, doordrongen jeugd hangt de toekomst der Duitsche evolutie af. Het bestaan van zulk een jeugd is althans een potentieel tegenwicht der tot nu toe overheerschend en afstootend extremistische verschijnselen.
Gründels werk verscheen voor het eerst in 1932 (bij C.H. Beck. München). Een nieuwe, blijkbaar onveranderde
| |
| |
druk verscheen na de Maartrevolutie in 1933. Dat het niet ingrijpend gewijzigd werd, valt op, daar er zeer rake en openhartige critiek in geleverd wordt. Doch zooals men met Spenglers grimmige Jahre der Entscheidung consideratie had omdat de strekking ervan bij alle verwoede critiek op het nationaal-socialisme een groot en machtig Duitschland was, moest Gründels boek des te eer genade vinden, daar het bij alle gevoelige critiek op extremistische en geborneerde verschijnselen een uiting is van de zuiverste vernieuwingswil, die onder nationaal-socialisten leeft en als zoodanig veel verder gaat, dieper ziet en hooger doelt dan de destijds tot een bont programma gebundelde desiderata der beweging Gründel geeft een in zijn samenhangende deelen hecht, ideëel reconstructieplan, dat in wezen de diepere grondslagen van het nationaal-socialisme dekt, tegelijk echter een veredeling en verdieping is van wat in het oude partijprogramma en in Mein Kampf veel gebrekkiger en onsamenhangender geformuleerd is. En wanneer de verbreiding van het ook na de vredeskoers van Hitler ongewijzigd gebleven Mein Kampf als volksbijbel in honderdduizenden exemplaren voor de buitenwereld een onzekere en de ongerustheid wakker houdende factor blijft, dan zijn de twaalf duizend exemplaren waarin Gründels werk werd verbreid natuurlijk nog geen waarborg en zelfs niet met zekerheid een gesublimeerde commentaar op de doeleinden der beweging maar toch op zijn minst een bewijs van het bestaan eener jonge, klaar ziende en eerlijk willende élite niet slechts van actieve doch ook van begaafde constructivisten binnen de beweging.
In mannen als Günther Gründel bezint zich het beste der jongere generatie in Duitschland op zichzelf, zijn krachten, zijn doel, zijn taak en zijn verantwoording, en doet dit onbevooroordeeld, critisch en deskundig, vrij van partij- en klassebelangen, zonder compromissen of concessies aan de oude tendenzen die de wereld gebracht hebben waar zij thans is, aan geen eigenbelang denkend maar uitsluitend aan het te volvoeren werk, de vraag naar de daarvoor beschikbare krachten, en aan de daartoe te volgen doeltreffendste methoden. Het opbouwen van de wereld onzer kinderen, is de zuivere formuleering der taak die Gründel categorisch stelt: want het zou waanzin zijn kinderen ter wereld te brengen als deze bleef zooals ze nu is. ‘Also müssen
| |
| |
und werden wir uns selbst die Welt unserer Kinder schaffen!’
Kan dat? vraagt hier dadelijk de scepticus en pessimist. Gründels eenige antwoord daarop is: Dat moet! Wij hebben ons niet op te houden met de vraag, of het kan; wij hebben het te doen. En men zal Gründel moeten toegeven, dat deze opvatting de eenige is die een kans van verwezenlijking bevat. Untergang des Abendlandes? Dat weten we nu, verklaart Gründel, die in zijn Menschheit der Zukunft, das Abendland zwischen Gipfel und Abgrund (1929) en in Jahre der Ueberwindung (1934) zelf als opponent van Spengler is opgetreden. Hij is geen geniaal fantast, geen jongleur in verbluffende gezichtspunten, niet een der vele cultuurphilosofen, die à la hausse of à la baisse in cultuurconjuncturen en -ondergangen speculeeren. Hij denkt en werkt met gegevens en feiten in de hand. In de 19e eeuw geloofde men naïef aan een eeuwige, Fortschritt' die bovendien niet meer dan een razend pas-op-de-plaats was, na den oorlog geloofde men aan een fataal onafwendbaren ondergang. Gründel gelooft in het een noch het ander maar ziet een natuurlijken ontwikkelingsgang, die af en aan golvend door episoden heen ‘Epochen’ maakt en zijn bestemming volgt. Het beeld van dezen tijd, die door hem grondig in alle geledingen onderzocht is, brengt hem tot de opvatting, dat thans een begin gemaakt wordt met een nieuwe ‘Epoche’, dat de jeugd aan den ingang staat van een nieuwen tijd en verantwoording draagt voor den opbouw daarvan. Wie dit betwijfelt en tegenwerpt, dat het een opvatting als een andere is, antwoordt hij met het eenige bruikbare positieve antwoord: plicht en wil, die ongeacht de juistheid van verwachtingen altijd beter zijn dan twijfel en resignatie. En bovendien kan men de kansen zelf aanmerkelijk verhoogen, door een zoo rationeel mogelijk bevorderen der gezonden en begaafden (georganiseerde maatschappelijke Auslese) en hun vermeerdering (bevordering van biologische Auslese). Zoolang er genoeg werkelijk begaafden
zijn, zullen er ook steeds reddende uitwegen te vinden zijn. Men kan in een zoo klaarblijkelijk slecht georganiseerde samenleving inderdaad het een en ander doen om de gezonde en sterke krachten en talenten te bevorderen, en in ieder geval bevat deze eenvoudige gedachtengang altijd honderd maal meer levenskiemen dan een resignatie, die er zich bij neerlegt, dat de cultuur onzer dagen oud en vermoeid is.
| |
| |
Dan liever aangenomen, dat met ons, ja juist met ons, zegt Gründel, een nieuwe tijd begint; en alle ondergangs- en relativiteitstheorieën ten spijt, die wij evengoed kennen als een ander, gaan wij daarvan uit. Want het is ons niet om speculaties of theorieën te doen maar om een productieve houding Gründel verwerpt overigens ook ieder vaag idealisme of onzakelijke bravour. Hij gaat te werk als een psychoanalyticus, die een complex ontleedt (in tegenstelling tot de gangbare reactie in Duitschland hecht Gründel als ieder weldenkend mensch waarde aan de psychoanalyse) en als een ingenieur die een brug bouwt. Hij onderzoekt zorgvuldig de elementen van zijn tijd, tracht de bouwstoffen te vinden die bruikbaar en ter beschikking zijn, vermijdt utopistische redeneeringen, en berekent wat er door planmatige samenvoeging der beschikbare positieve krachten op te bouwen valt. Wie een tijd wil vormen, moet alle samenstellende factoren die het heden beheerschen door en door kennen. Gründel doet daarom onderzoek naar het gemeenschappelijke nieuwe in de jongere generaties, om deze daardoor beter en bewuster tot haar taak voor te bereiden.
Gründel gaat daartoe den aard en stand van alle belangrijkste functies der huidige samenleving na. Daaruit volgt de in alle onderdeelen aan den dag tredende en zich verscherpende antithese van oud en nieuw, de antithese der krachten die de wereld zoo maakten en zoo lieten als ze op het oogenblik, in een ontreddering zonder weerga, is en de nieuwe krachten, die beseffen van de beschikbare middelen en functies der samenleving een principieel ander gebruik te moeten maken, als het ooit beter wil worden. Een antithese die bijzonder relief krijgt door de getalsverhouding van negen millioen oudere tegenover zestien millioen jonge mannen in Duitschland. Een antithese, die in Gründels doelstelling den vorm moet aannemen van een strijd tegen het burgerlijk kapitalistische materialisme eenerzijds en het proletarische marxistische materialisme anderzijds, welk laatste hij terecht eerder begrijpelijk maar in beginsel niet minder verwerpelijk acht dan het eerste. Dat is dus de strijd voor een nieuwe gezindheid en de these van een nieuw socialisme, dat evenals het kapitalisme niet in de eerste plaats als stelsel maar als gezindheid en houding moet worden opgevat. Van dit besef eener noodzakelijke vernieuwing van gezindheid gaat hij uit,
| |
| |
hij gaat na waar, in welke mate en onder welke vormen het bij de verschillend genuanceerde jongere generaties (geboren na 1890) optreedt. En daarna onderzoekt hij, in hoeverre in de huidige functies der samenleving dat besef ontbreekt en hoe deze door een ander gebruik ervan omgewend moeten worden in den dienst dier gezindheid.
Gründels analyse van de elementen der moderne samenleving beoogt niets anders dan opsporing der waardevolle factoren, het blootleggen der fatale gezindheden die haar ondoelmatig want eigenbatig hebben bestuurd en in de war gestuurd, het nagaan van het verkeerd gebruik dat van op zichzelf waardevolle middelen en ideëen die het sociale leven kunnen dienen, gemaakt wordt en het fundeeren van de beginselen en middelen, waarmee een verbeterde samenleving uit een nieuwe gezindheid valt op te bouwen. Vóór alles komt het daarbij op de gezindheid aan, zonder die werkelijk sociale gezindheid zijn alle sociale maatregelen waardeloos (vandaar dat zoovelen, die den mensch te goed kennen of meenen te kennen, in geen verbetering gelooven). Gründel begint inderdaad bij de kern van het vraagstuk en wie aan de mogelijkheid van verbeterde gezindheid twijfelt, kan van meet af aan ophouden over sociale problemen na te denken. Gründel zoekt echter ook naar vermogen practische middelen aan te wijzen en richtsnoeren, vooral op langen termijn, aangaande de opvoeding en het kweeken van leiders en het bevorderen van de besten; onontbeerlijke middelen tot het doel.
Dat Gründel alle middelen aan de eerste voorwaarde, die der sociale gezindheid, ondergeschikt maakt, is even juist als sympathiek, maar behoedt hem ten aanzien van sommige urgent practische vraagstukken niet voor een zekere vaagheid. Van de bewuste en georganiseerde versterking van den geest van werkelijk socialisme, die in een deel der menschen leeft, van uitbreiding hunner verantwoordelijkheid en van de qualitatieve en quantitatieve ontwikkeling dezer elementen onder de jeugd, waaruit volgens vast plan leiders moeten worden aangekweekt, verwacht hij de vernieuwing. Onder dat ware socialisme verstaat hij de zuiverste sociale zakelijkheid, doelmatigheid en rechtvaardigheid in het belang der gemeenschap, onvereenigbaar met iedere eenzijdige belangenpolitiek.
Gründel onderzoekt nu, wat er in de jongere generaties aan
| |
| |
positieve krachten aanwezig is, uit een synthese waarvan een sterk sociaal front te vormen moet zijn. De analyse die hij van de verschillende jeugdgeneraties na 1890 geeft behoort tot het allerbelangrijkste van zijn werk, essentieeler nog dan zijn sociologische critiek en analyse der huidige samenleving. De karakteristieken, die de jongere generaties in Duitschland in romans van zichzelf en hun tijd hebben gegeven en die met elkaar een verspreid beeld daarvan opleveren, vindt men hier in een duidelijke en scherp doordachte samenvatting vereenigd. Bij zijn poging het positieve van elk dezer generaties vast te stellen gaat hij niet schoolsch te werk, hij is zich bewust, dat de grenzen niet scherp te trekken zijn en de karaktistieken niet categorisch gelden voor een gansche generatie doch niettemin wezenlijke trekken daarvan kunnen aanwijzen. Ook erkent hij natuurlijk de numeriek sterke negatieve en vormlooze contingenten binnen elke generatie, die een niet te onderschatten remmend en tegenwerkend element vormen.
Onder de jonge frontgeneratie verstaat Gründel diegenen die, omstreeks 1892 geboren, voor een deel aan de jonge Duitsche jeugdbeweging der Wandervögel hadden deelgenomen (oorsprong en begin van alle anti-burgerlijke vernieuwing onder de jongere generaties), en de omstreeks 1897 geborenen, die rechtstreeks van de schoolbanken aan het front kwamen en voor wie de oorlog, zonder iets anders gekend te hebben, de eerste beslissende ervaring van hun leven werd. Onder de eersten waren vele geboren leiders, wier idealisme reeds voor zij aan het front kwamen vorm had kunnen aannemen. Zij zagen in den oorlog de oude wereld, waar zij zich al in vredestijd met een jong, pathetisch idealisme en natuurzin tegen hadden gekant, definitief instorten. In de besten van hen ontstond het visioen van een nieuwe wereld, zij hadden aan het front de oude wereld voorgoed verloren. Zij hadden ermee afgedaan, toen zij weer in haar terugkeerden (de weinigen die terugkeerden, want deze generatie leeft natuurlijk slechts sterk gedecimeerd voort), maar zij moesten ook ondervinden, dat deze wereld hen niet gebruiken kon: zij pasten er niet meer in en daar alle oude grondslagen der burgerlijke wereld aan het front onder hen weggevallen waren, was deze wereld ook niet bijster op hen gesteld. Zij werden de scherpste critici der onveranderd burgerlijke wereld, in vele ge- | |
| |
vallen werden zij radicalen De tweeden werden door hun vroegtijdige verschrikkelijke ervaringen meerendeels totaal ontworteld. Het is de generatie welke Remarque beschreven heeft, die daar later zooveel over heeft moeten hooren, omdat die frontervaring niet de eenige heette te zijn en de Duitsche heroiek te kort deed. Maar doet dat iets af aan de waarheid, dat het dien jongsten frontsoldaten meerendeels zoo verging? Gründel blijkt een der weinigen te zijn, die het wagen dit besef in Duitschland nog uit te spreken en ook Remarques oorlogsbeeld, tusschen de ‘heldenmoedige’ oorlogsromans
die nu alleen nog in tel zijn, om zijn waarheid als geldig te erkennen. Hoe kon het dien jongens anders vergaan zijn? Hoe konden zij anders dan totaal ontworteld worden? Op hun achttiende jaar hadden zij het verschrikkelijkste dat het leven menschen kan opleggen al doorgemaakt, zonder overgang waren zij uit het jongensleven in de gruwelijkste werkelijkheid gejaagd Waar moesten zij, teruggekomen, nog in gelooven, wat kon hun het maatschappelijke leven in zijn ouden vorm nog bieden, dat hun belangrijk kon schijnen of zelfs maar de moeite waard? De meesten vonden den ‘Weg zurück’ niet. Zij twijfelden aan alles en van de besten onder hen, die deze ontzettende ervaring verwerkten, is dat juist de kracht, waarop Gründel hun aandeel voor de toekomst bouwt. Zij hebben de onvervaarde critiek, de ernst en de verdieping van karakter en zieleleven met den zwaarsten tol betaald. Velen van hen zijn echter innerlijk en maatschappelijk ontwortelden gebleven, sommigen werden voor altijd frondeurs, sommigen hunner desperado's, veemmoordenaars. En talloozen der besten waren gedood Het aantal leiderstalenten onder de overgeblevenen was klein, het aantal ontmoedigden en ontwortelden dezer tragische generatie maar al te groot
Wanneer wij vergelijkenderwijs de even oude generatie in ons eigen land naast deze jonge frontgeneratie plaatsen, dan blijkt, dat begrijpelijkerwijze ditzelfde generatietype in ons land niet bestaat De leeftijdgenooten ervan hebben een jeugd doorgemaakt, die behoudens een aantal moderne nuances weinig verschilde van die der oudere generaties; onder de voortvarendsten treft men degenen aan die voor ons land de pioniers der jeugdbeweging zijn geweest, de leiders der padvindersbeweging, der jonge christelijke studentenformaties, der nu reeds anachronistisch
| |
| |
naïef vaag schijnende theoretische practisch-idealistenassociatie. Die generatie had, en heeft ten deele nu nog, de min of meer ongebroken pathetiek van een idealisme, dat wel door de jaren heen tot het critieke tijdstip van thans de harde eischen der practijk voortdurend nader op zich zag aandringen maar toch nog iets van het naief onbekommerde en zegevierend vertrouwende heeft behouden, dat de Duitsche jeugdbeweging voor het laatst kon demonstreeren in 1913 op de Hohe Meissner bij Kassel, waar zij nog de hoop uitsprak nooit gedwongen te zullen zijn tot het verwoesten van de Heimat (juist dat Heimatgevoel was immers sterk bij de Wandervögel) der jeugd van andere landen; een idealisme, waarvan het, aan het expressionisme verwante, pathos ook in Holland aan een latere jeugd reeds weer hoogdravend en onzakelijk voorkomt.
De meeste verwachtingen bouwt Gründel op de generatie van hen, die in den oorlog opgroeiden, en dus voornamelijk omstreeks 1902 geboren werden. Zij zijn ook in aantal het sterkst, niet slechts door geen machinegeweren gedecimeerd maar op zichzelf al ongewoon talrijk (het absolute geboortencijfer was in Duitschland nooit zoo hoog als tusschen 1900 en 1910). In de moeilijkste jaren opgegroeid, vroeg zelfstandig geworden en met een minder schrikwekkende maar ook weer veelzijdiger ervaring van de oorlogsgevolgen, door tallooze moeilijkheden bijtijds gehard, na den oorlog tengevolge van de inflatie voor een groot deel gedeclasseerd en onterfd, tot de daad gedwongen en van alle vergemakkelijkende bruggen van het burgerlijke leven in hun loopbaan beroofd, hebben de besten van hen zich die harde leerschool ten nutte gemaakt tot critischen zin, buitengewone daadkracht, gevoelsbeheersching en discipline. Bovendien waren zij niet zoo ontspoord en ontworteld als de jonge frontgeneratie, die hen dan ook dikwijls niet begreep en voor reactionair heeft gehouden, terwijl zij slechts minder eenzijdig en homogener ontwikkeld waren. De kameraadschap der frontsoldaten hebben zij niet gekend maar wel de noodzakelijkheid van een saamhoorige volksgemeenschap, die in de oorlogsjaren der blokkade de eenige uitkomst was. En bovendien waren hun ervaringen toch ook altijd nog schokkend genoeg om de vernieuwingsdrang diep in hen wortel te doen vatten. Zij werden sociaal en politiek onbevooroordeeld, door de ouderen (die
| |
| |
immers aan het front waren) geestelijk weinig beinvloed en opgevoed De besten onder hen wonnen uit deze ervaringen de voorwaarden tot een nuchter idealisme. Bovendien was ook hun practisch kunnen door sport en techniek sterk ontwikkeld, hetgeen bij de generatie die na den oorlog opgroeide nog veel meer het geval zou zijn. Die jeugd van na den oorlog had echter bij haar groote, practisch positieve ontwikkeling op het gebied van sport en techniek niet de harde moreele leerschool doorgemaakt der jeugd uit de oorlogsjaren. De na 1906 geborenen hebben geen onmiddellijke herinneringen meer uit de oorlogsjaren, die van groote uitwerking op hun vorming konden zijn; zij waren toen nog niet op den leeftijd van het ontwakend bewustzijn. Daarom zullen ook de besten onder hen niet in die mate dat verantwoordelijkheidsbesef, critisch inzicht en sociaal begrip hebben als de generaties van kort na 1900, maar zij hebben het voordeel de hedendaagsche wereld physiek en technisch in alle perfectie te beheerschen. Minder tot leiders geroepen dan de oorlogsjeugd zullen zij vooral de rol van technische medewerkers aan den nieuwen socialen opbouw moeten vervullen.
De oudsten dezer ‘naoorlogs’-generatie vertoonen een terugslag De jaren hunner bewustwording waren de jaren der inflatie, hun groeijaren vielen in den oorlog. Physiek en moreel hebben velen hunner minder weerstand. De indrukken der inflatie konden niet anders dan vroege materialisten van hen maken. Daarna volgde een tijd van schijnwelvaart (tot 1929). Zoo werd van velen hunner het devies: met zoo min mogelijk moeite zooveel mogelijk geld verdienen, en die onzekere waarde zoo spoedig mogelijk weer omzetten in genot. Zij hadden het spaargeld hunner ouders en grootouders, dat dikwijls een levenswerk vertegenwoordigde, in enkele maanden zien wegsmelten, en voortaan hun eigen ‘Sache auf nichts gestellt’. De tweede groep der jeugd van na den oorlog, geboren omstreeks 1915, en dadelijk bij of kort na zijn bewustwording in de moeilijke jaren der crisis gekomen, staat grootendeels weer vaster op de beenen. Hun materialisme is een positivisme, dat bij zooveel onzekerheden als de huidige wereld hun op elk gebied doet aanschouwen, zich aan het concrete houdt, aan eigen lichaam (de sport) en aan de techniek. Het is een jeugd met weinig idealen, hard, zakelijk, onpathetisch, zonder problemen, eerlijk en geoefend.
| |
| |
Deels nog in de jaren van schijnwelvaart opgegroeid en in een wereld die weer een zekere stabiele vorm leek te bezitten, nam zij die als vanzelfsprekend aan, oefende zich technisch en sportief en bracht het daarin verder dan eenige generatie voor haar. Toen de economische moeilijkheden zich verscherpten, waren de besten van hen voldoende getraind om ook dezen toestand zonder problemen aan te nemen en zich er met een stevige zakelijkheid tegen schrap te zetten (Gründel vergeet hier natuurlijk niet het groote aantal negatieven onder hen, dat dadelijk van school werkloos geworden voor zijn leven gedemoraliseerd werd in nietsdoen op een leeftijd, dat gewenning aan arbeid zoowel behoefte als moreele noodzaak der jeugd is). De besten waren voldoende practisch getraind om toch in zichzelf een positieve waarborg te bezitten tegenover de ontzaglijke economische moeilijkheden, die in enkele jaren tijd steeds hooger voor hen oprezen. Behalve voor het enkel concrete ontwaakt in hen nu ook een belangstelling voor het sociale probleem en een verantwoordelijkheidsbesef, dat hen zich tot de vrijwillige arbeidsdienst en tot de politiek doet wenden, een ontwikkeling die na de politieke omkeer in Duitschland dan door den dwang van staatswege verhaast en met alle middelen geintensiveerd wordt.
Als we de vergelijking met de Nederlandsche jeugd voortzetten, blijkt er nog steeds geen parallel te trekken. Even min als de jonge frontgeneratie bestaat hier te lande een jeugd uit de oorlogsjaren als in Duitschland, die zulk een lange scala van diep inwerkende ervaringen tusschen 1914 en 1924 in haar ontwikkelingsjaren te verwerken kreeg en in alle opzichten van meet af aan het algemeen volkslot kreeg te deelen. De jeugd der hier te lande omstreeks 1902 geborenen is in ons land grootendeels eender gebleven als die van de tusschen 1890 en 1900 geborenen. Maar het idealisme dier generatie is bij hen zwakker, het pathos, het vertrouwen door de omstandigheden verminderd; zakelijker werden zij daardoor dan hun onmiddellijke voorgangers maar anderzijds ook minder stuwend, de idealistische bewegingen, die dezen hadden opgericht, waren toen de nakomers omstreeks twintig jaar oud werden over hun eerste bloei heen. In de jeugdbeweging was het pionierswerk gedaan, die wachtte hen kant en klaar op, en in de idealistische bonden trad een keer en verslapping in, nadat de wereld zooveel grimmiger en trooste- | |
| |
loozer was gebleken dan de iets oudere idealisten hadden willen gelooven. En voor het overige was er voor talloozen nog gelegenheid een jeugd te beleven die, op meer sport na, zoo bleef als vroeger, zonder veel problemen, een studententijd zooals het decenniën achtereen was geweest, in een afgesloten milieu-romantiek, zonder veel sociale belangstelling, zonder veel politiek, zonder veel zorgen. Het jeugd-idealisme, in Duitschland door den oorlog vernield of bij de besten verdiept, werd hier door den oorlog bij de oudsten der jongere generatie een oogenblik versterkt, daarna echter door de groote afstand tot de werkelijke oorlogservaringen niet verdiept en toch door het verstandelijk weten der oorlogsverschrikkingen tegelijk geschokt. Een gemeenschappelijk voelbaar volkslot was er bovendien nauwelijks. Het is dan ook geen toeval, dat de talrijke
begaafde jonge schrijvers van die generatie in ons land allen afzonderlijke, romantische individualisten werden, levensdriftig in het beste geval, overigens planloos en zonder sociale belangstelling, en met hen werden nog velen ontvankelijk voor scepsis, pessimisme en Untergang des Abendlandes-stemming. Ook van de door een groot, gemeenschappelijk lot geharde en tot sociaal verantwoordelijkheidsbesef langs natuurlijken weg gedwongen Duitsche generatie van kort na 1900 bestaat dus hier geen tegenhanger. Meer gelijkenis komt er pas bij de jeugd van na den oorlog. Ook daar in ons land aanvankelijk toenemende genotzucht, afkeer van problemen, een exclusieve belangstelling voor concreta, sport en techniek, een van tradities afkeerig uitsluitend enthousiasme voor film, jazz, radio, voor oceaanvluchten en dansrecords, nivelleering van de jeugdbeweging tot een soort democratische kampeer-industrie of -anarchie, die met de aristocratische beginselen der oude idealistische jeugdbeweging en haar sterken natuurzin weinig meer gemeen heeft, en voorts in vele gevallen o.a. bij de jongste lyrici een quasi-cynisch schijnpessimisme, dat een gewilde en bravourachtige hardheid demonstreert, die slecht afsteekt bij het althans onmiskenbaar echte pessimisme der romantici onder de jeugd uit de oorlogsjaren.
In practisch kunnen staat deze zakelijke jeugd in ons land op gebied van sport en techniek intusschen nog ten achter bij de Duitsche jeugd, die alle technische middelen om zich door het leven te slaan terdege heeft leeren beheerschen. Ook hier is het
| |
| |
tempo der ontwikkeling eenige jaren ten achter. Inmiddels doet zich ook hier bij de jongste groepen der zgn. probleemlooze jeugd uit de jaren na den oorlog een kentering voelen, die op rekening der crisis komt, toeneming van verantwoordelijkheidsbesef en sociale belangstelling, die zich in een voorloopig meestal onverwerkte politieke, veel op spel lijkende grasduinerij uit, maar een begin kan zijn van een vooral in ons land met zijn ingewikkelde standsverschillen hard noodige ontwikkeling der sociale activiteit De scheidslijn der klassen is echter hier scherper dan onder de Duitsche jeugd, die elkaar in dezelfde moeilijkheden zonder onderscheid van rang en afkomst wederzijds heeft moeten accepteeren en die door den socialen nood ingeleide toenadering in den arbeidsdienst verder voortzet. In ons land is er nog een gapende kloof tusschen ‘heertjes’ en ‘schooiers’, die alleen met de grootste inspanning en door meer sociale opleiding kan worden overbrugd, in een vooreerst nog verre toekomst. Het begrip ‘niet met elkaar kunnen omgaan’ (in alle Nederlandsche klassen en leeftijden voortdurend waarneembaar!) wortelt hier nog zeer diep!
Gründel gelooft in de verschillende jeugdgeneraties aldus de positieve elementen waar te nemen, waaruit een synthese te vormen moet zijn. De positieve eigenschappen van de besten uit elk dezer jeugdgeneraties moeten tezamen en verbonden bij machte zijn om het zware gemeenschapswerk der sociale vernieuwing te volvoeren. Ervaring en levensverdieping, inzicht, critiek, technisch kunnen vereenigd onder de discipline van een groot sociaal verantwoordelijkheidsbesef is de geestelijke en zedelijke macht, die naar zijn oordeel uit het positieve dier elkaar niet altijd begrijpende generaties te formeeren valt. Het zwaartepunt ziet hij daarbij in de tijdens den oorlog opgegroeide generatie uit de eerste jaren na 1900, een generatie wier tweede, beslissende levensdecennium de tot den rand met onheil en harde ervaringen gevulde jaren 1914-1924 omvatte.
Hoe ziet Gründel deze jeugd nu in haar verhouding tot het nationaal-socialisme? Men kan vooropstellen, dat een nationale beweging op zichzelf voor hem niet het voornaamste is, daar de algeheele vernieuwing van gezindheid hem boven alles gaat. Bij het schrijven van zijn boek heeft hij dan ook onafhankelijk van het nationaal-socialisme gestaan. Vandaar dat het hem ook
| |
| |
niet moeilijk valt critiek uit te oefenen en de ontoereikendheid en interne tegenspraken der diverse programmapunten der NSDAP aan te wijzen. De nationaal-socialistische beweging dient in zijn oogen slechts het instrument te zijn van een ver boven haar programma uitgaand ideëel doel en de toepassing op zich te nemen van beginselen, die voor de vernieuwing van het sociale leven levensvoorwaarden zijn. Het nationaal-socialisme houdt in haar ideologie inderdaad verscheidene dezer door Gründel voorgestane beginselen in. En de practijk der nationaal-socialistische beweging anno 1932 kon men hem wel onbevredigd laten maar daarom niet weerhouden in haar het aangewezen instrument der vernieuwing te zien. Evenzoo zal hij zich naar alle waarschijnlijkheid anno 1934 ten opzichte van de practijk der beweging verhouden en, met dieper en pijnlijker bedenken in vele opzichten, aan deze beweging vasthouden, omdat hij zijn verwachting op de jeugd heeft gesteld en van haar blijft verwachten en eischen deze beweging tot een revolutie zoowel van de Duitsche gezindheid als van haar gesteldheid te maken. De vernieuwing der gemeenschap, de aaneensluiting der Duitsche jeugd in het besef harer sociale verantwoordelijkheid en de vorming eener natuurlijke Duitsche volkseenheid zijn de groote doeleinden, die hij ongeacht een onvoldoend en vaag partijprogram en ongeacht een verwerpelijk extremisme als het eigenlijke wezen en de diepere opgave van de nationaal-socialistische beweging ziet.
Dat vooropstellend, aan de beweging, of ruimer gezegd, want Gründels onafhankelijkheid is groot, aan de jeugd dat essentieele ideaal onafgebroken voorhoudend, kan hij zich scherpe critiek veroorloven. Gründel noemt haar een bont mengsel van eerlijken socialen vernieuwingswil en demagogie, van zuiveren gemeenschapszin en rassenmonomanie, van edel bedoelen en onwetendheid ten aanzien van het werkelijke en het mogelijke. Het valt den econoom Gründel dan ook niet moeilijk aan te toonen hoe onvast de bodem van verschillende der economische punten van het partijprogramma is. Een aantal wenschen en opvattingen der stichters der beweging op politiek, cultureel en economisch gebied werden in dat programma gebundeld, dat dan ook duidelijke sporen van dilettantisme vertoont. De minst houdbare punten waren echter juist die welke de sterkste demagogische
| |
| |
kracht hadden, en juist die radicale leuzen werden later door de beweging het eerst geëlimineerd of doodgezwegen: Brechung der Zinsknechtschaft, socialisatie van trusts en banken. Vooral de eerste leuze is een slag in de lucht, daar dit alleen door een zeer doordacht en internationaal saneeringsproces uitvoerbaar is en bij radicale maatregelen van Duitschland alleen het volk zelf de grootste schade zou toebrengen.
Gründel oefent ook scherp zakelijke critiek uit op de rassenmonomanie, dat zonderling mystisch demagogische product van Gobineau, Houston Stewart Chamberlain en Rosenberg, dat door geen wetenschappelijk mensch au sérieux genomen wordt. Gründel onderstreept nog eens, dat de meeste groote mannen uit de Duitsche geschiedenis, ‘Führer und Geistesheroen’ beide, niet beantwoorden aan de schablone der ‘reine nordische Rasse’. Bovendien is de echte (de superlatief van echt: ‘rasserein’ gaat sinds de volksverhuizing nooit op) noorderling, die Darré vooral aankweeken wil, gewoonlijk een eenzijdig, hardhoofdig en eigenzinnig menschentype, dat geen goede waarborg is voor een harmonische volksgemeenschap. Juist onder hen vindt men de primitiefste houwdegens. Gründel legt den nadruk op de talrijke schakeeringen in het Duitsche volk, die deels juist een gelukkige vrucht der rassenmenging zijn. ‘Nordischer Rassennarcismus’ noemt Gründel de nordomanie. De eisch van ‘reine Nordrasse’ dient volgens hem uitgebreid te worden, tot ‘gute Deutschrasse’, waarmee hij een selectie bedoelt naar begaafdheid en kunnen uit de beste, gevarieerdste en verdienstelijkste erfstammen van het Duitsche volk, want juist de begaafdsten, bekwaamsten, succesrijksten en meest harmonischen zijn uit zulk een menging der verschillende rassenbestanddeelen binnen het volk voortgekomen. Het eenzijdige noordsche ras zou slechts een cultuurversimpeling kunnen teweegbrengen, waarvan de huidige ‘Gleichschaltung’ een voorproef is. Bovendien ware van zulk een eenzijdige noordsche teelt een versterking te verwachten van het ‘kriegerische’ soldatentype, waartegen het Duitsche volk met zijn ingeboren liefde voor het militaire toch al genoeg te waken heeft en de gaven van andere meer geschakeerde en harmonischer Duitsche menschentypen als tegenwicht ten zeerste
behoeft.
Natuurlijk deelt Gründel ook het anti-semitisme niet, een pro- | |
| |
grammapunt dat zoo monstrueus uitgegroeid is, om demagogische belangen, dat het dadelijk bij het begin der Duitsche revolutie alle andere doeleinden der beweging aan het oog onttrokken heeft en alleen al voldoende was om de wereld voorgoed genoeg van het nationaal-socialisme te doen krijgen. Gründel denkt er natuurlijk niet aan een zeer gering percentage der bevolking van Duitschland (deels wellicht oudere bestanddeelen dan andere oostelijke Duitsche volksgroepen) de schuld te geven van den Duitschen nood; aan dit onrecht en deze onderschatting van eigen volkskracht doet hij niet mee, en de matelooze intolerantie waarmee het nieuwe bewind inzette moet voor hem een pijnlijke terugslag geweest zijn der extremistische tendenzen op wat hij als het beste in de beweging en als het wezenlijke doel voor oogen zag. De rassenkwestie bevalt hem als het onzakelijkste element in het nationaal-socialisme het minst. Hij laat dan ook niet na, even de leiders der beweging aan het rassenschema te toetsen, waarbij vooral Goebbels een harde noot te kraken krijgt. Ook stelt hij even Disraeli tegenover den ‘nordischen’ Von Bülow en accentueert, dat de zoo veel belasterde Walter Rathenau een idealist van het zuiverste water is geweest. Maar van hier tot het straatvers over ‘Rathenau, die Judensau’ ligt de geheele afstand tusschen ideaal en werkelijkheid. Gründel zegt naar aanleiding der zwendeljoden Barmat en Kutisker, dat zij, daar zij als Joden ‘am geschäftstüchtigsten waren, mehr erschwindeln konnten als tausend kleinere, blonde Schieber’. Hij acht de kwestie daarmee afgedaan en beroept zich op een uitlating van Hitler zelf in 1930, die op matiging wijst. Hetgeen kan bewijzen dat Hitler zijn koers later weer wijzigde of, wat waarschijnlijker is, dat hij door andere extremistische elementen gedreven werd. Het fanatieke
anti-semitisme noemt Gründel de eerste vrucht der ‘Romantik der Rasse’. Pijnlijk moet het hem verrast hebben, dat de jodenvervolging ook de eerste en voorloopig alles in de schaduw stellende daad van het nationaal-socialisme zou zijn. Gründel ziet terecht ‘die einzige deutsche Möglichkeit in der Bekämpfung der sittlichen Zersetzung und des Schiebertums als solchen’.
Alle extremistische tendenzen en gevaren in de beweging neemt Gründel scherp waar en tegenover den militairistischen en ultra-nationalistischen geest bij velen in de beweging stelt
| |
| |
hij duidelijk het standpunt, dat die de zaak, waar het op aankomt, de vernieuwing van het volk en der samenleving, niet dienen. ‘Der nordische Krieger, der geborene Nichts-als-Soldat, der sehr edle, aufrechte Charaktergaben besitzen mag, aber praktisch kaum grössere Möglichkeiten hat als Pflug und Schwert und allenfalls noch die Fiedel zu führen, der wünscht sich begreiflicherweise seine altgermanische Schwertwelt zurück.’ Gründel beschouwt dan ook critisch de menschentypen, die door het nationaal-socialisme worden aangetrokken, en hij ziet zoo goed als Ortega y Gasset, dat daar zeer velen bij zijn, die, te zwak als individu, een ‘vlucht in de horde’ behoeven. ‘Das entwurzelte Ich flüchtet in das Kollektiv der Masse’. Een ander type is het ‘kriegerische’, waar Gründel tegen waarschuwde. Wij kunnen ook hier te lande vaststellen, dat door het nationaalsocialisme vooral aangetrokken wordt het kordate, ongecompliceerde, eenigszins primitieve ‘draufgänger’-type, zonder veel critischen zin en daarom dank zij den goeden voortvarenden wil alle demagogische reclame of vaagheid van programma over het hoofd ziende, ontvlambaar zoowel in geestdrift als in woede, en weinig geschikt noch geneigd tot onderzoek en overleg. Het proto-type dezer menschen is Goering. Hoevelen hebben tenslotte een klare voorstelling van wat de beweging wil? Hoevelen daarentegen zijn uit bepaalde revolutionaire òf reactionaire wenschen, en persoonlijke ergernissen of decepties de beweging toegedaan? Geen wonder, dat men vooral veel belooft, in de hoop dat de middelen dan ook wel gevonden zullen worden om die beloften in te lossen.
Er is nog een ander type in de beweging waarneembaar, dat de waarborgen van den werkelijken vernieuwingswil verkleint, de man die uit den drang tot zelfbehoud, zijner klasse en van zichzelf, den steun der beweging zoekt en die in het nationaalsocialisme voornamelijk een middel ziet tot bestrijding van het socialisme of communisme, en tot bescherming van eigen klassematerialisme. Deze menschen zijn het in Duitschland geweest, die de beweging finantieel groot gemaakt hebben en erop rekenden haar binnen de gewenschte perken te kunnen houden, en het heeft er allen schijn van, dat deze reactionairen nog altijd de remmende factor in het sociale vernieuwingswerk, in het eigenlijk constructief-revolutionaire der beweging zijn. Ook de
| |
| |
radicaal-socialistische eischen van het programma schoven steeds meer naar den achtergrond, en de aangekondigde verdeeling van het groot-grondbezit ten behoeve der Siedlung konden de belanghebbenden uit den kring om Hindenburg tegenhouden, voorshands. Een burgerij met meer belangen dan vernieuwingsmoed houdt er de rechtsche en reactionaire tendenzen in en maakt de beweging in de practijk tweeslachtig.
Waar het voor Gründel op aankomt en naar het wezen der ideologie ook werkelijk op aankomen moet, dat zijn de nuchtere, critische en daadkrachtige idealisten, die door een volkomen onbaatzuchtige vernieuwingsdrang bezield zijn. Maar dat essentieele element staat nog verre van op het eerste plan. Dat het daar komen zal, verwacht Gründel van de consolidatie der jeugdgeneraties.
Het huidige beeld van het nationaal-socialisme moet voor zuivere, zakelijke en critische idealisten als Gründel zeer onbevredigend zijn. Het nationalisme streefde aanstonds in een gevaarlijke en gansch andere richting dan de zuivere ideologie van de natuurlijke volksgemeenschap, die er geen belang bij heeft zich te verheerlijken doch alleen het volkswelzijn in ieder opzicht georganiseerd te bevorderen. En het socialisme in den werkelijken zin van het woord kon zich tot nu toe alleen uiten in voorloopige noodmaatregelen als de op grooten schaal georganiseerde winterhulp en de werkverschaffing, die echter evenals de propaganda een zoo kostbare aangelegenheid werd, dat zij de finantieele moeilijkheden van het rijk nog aanmerkelijk heeft vergroot, zoodat een verbetering der algemeene ‘Weltwirtschaft’, waar men ook met de belastingdispensaties al op rekende, een steeds dringender voorwaarde wordt. Doorzetting van economische autarkie moge in sommige opzichten mogelijk zijn, de export van waardevolle producten blijft voor een cultureel en technisch hoogstaande natie als de Duitsche een groote welstandsfactor, betoogt Gründel nadrukkelijk.
Van het grootste belang is in Gründels gedachtengang het leiderschap in alle rangen, tot den hoogsten graad toe. Ook in de Duitsche revolutie komt het volgens hem evenals in de Engelsche (Cromwell) en de Fransche (Napoleon) vooral op den grooten leider aan. In dit opzicht bewaart Gründel echter nog de grootste reserve ten opzichte van Hitler. Spengler noemde
| |
| |
hem nergens, Gründel noemt hem nauwelijks. En inderdaad is de vraag, of Hitler een groot staatsman is, ook heden nog een kwestie van geloof. Het antwoord behoudt de toekomst zich voor. Ook Gründel schijnt voorloopig geen tweeden naam in Europa naast dien van Mussolini te durven stellen.
De omkeer, de eigenlijke Duitsche revolutie heeft Gründel pas later verwacht, als de werkelijke positieve krachten in de jongere generaties gerijpt en tot een gesloten eenheid samengegroeid zouden zijn. Een vervroegd intreden der revolutie zal hem denkelijk tot verklaring moeten dienen van het veelvormig extremisme, dat de Duitsche revolutie demonstreert, en dat hem verontrusten moet, zooals het allen verontrust die met hun nationaliteit het beginsel van den goeden Europeaan tot in het bloed hebben opgenomen. ‘Mit dem Deutschtum in seiner ganzen Universalität ist nichts unvereinbarer als Terror, sei es der Terror eines Dauerdiktators oder der Terror einer Partei oder Klasse oder Terror eines einseitigen Menschentyps.’ Ook andere verschijnselen moeten hem verontrust hebben: dat het fel bestreden Bonzentum zoo kort na het optreden der beweging onder de leiders zelf weer zoo fataal het hoofd zou opsteken, om van andere excessen niet te spreken. Gevaarlijk fanatisme eenerzijds, zedelijk bederf anderzijds, slag op slag keerde zich de nationaal-socialistische praktijk in omgekeerde richting als zijn diepere idelogie. Voor hen die over de onverbeterlijkheid van den ouden Adam spreken, moet het koren op hun molen zijn en het valt niet eens moeilijk hun negativisme te begrijpen.
Toch raakt dat de waarde en het belang niet van een aantal grondgedachten, wier toepassing in werkelijk effectieven zin eerst voor een latere generatie weggelegd kan zijn, wanneer het Duitsche volk na oorlog, inflatie, verkwisting en werkloosheid ook door deze eerste, in zijn afstootend en onverzoenlijk fanatisme en zijn beangstigend gelooven en hopen tragische phase heengegaan zal zijn. Gründel stelt met recht zijn hoop op de jongere generaties, het éénige wat men doen kan: niet slechts zijn hoop op hen vestigen maar ook zijn eisch aan hen stellen. Van de uit hun midden voortkomende leiders hangt het af. Het gansche fanatisme en extremisme der beweging in haar huidigen vorm is een gevolg van het feit, dat de leiders te weinig of, naar gelang men in de lagere leiders- | |
| |
rangen komt, in het geheel geen cultuur hebben, en een aantal uit den wilden tijd der beweging tot hun trieste einde toe gehandhaafden zelfs minder dan dat. Alleen een generatie, bij machte leiders van rang en cultuur voort te brengen, toegerust met meer dan een elementair enthousiasme of primitief ‘Draufgängertum’ kan aan de waardevolle beginselen der beweging recht doen wedervaren. Zij hebben zich met evenveel inzicht en critiek als overtuiging en energie te concentreeren op de bestrijding van de overheerschende vormen van klassematerialisme, van alle anti-sociale machten, zij hebben groote en moeilijke sociale reorganisatiewerken te volbrengen als de zoovele problemen met zich brengende Siedlung, zij hebben de vorming van een élite tot stand te brengen, van een vasten, geestelijk en lichamelijk gezonden volkskern. De vorming daarvan is nooit te forceeren maar zij kan organisatorisch bevorderd worden. De practische eugenese ter verwezenlijking daarvan houdt tal van moeilijk en alleen met zeer veel tact te overwinnen bezwaren in, zoowel de sterilisatie van minderwaardigen als de verbreiding der preventieve techniek in de lagere
volksklassen blijven ondanks onloochenbare voordeelen zeer precaire aangelegenheden. Terwijl echter deze preventieve eugenese een zeer zorgvuldig gecontroleerde en beperkte toepassing blijft vereischen, kan de georganiseerde bevordering der positieve volkselementen veel bijdragen tot het essentieele doel: een van generatie tot generatie voortschrijdende vermindering der minder waardevolle bevolkingsbestanddeelen en hun invloed, vooral door vermeerdering van gezonde, begaafde en flinke geslachten en van hun invloed. De boerenerfhoeven zijn daartoe in beginsel een gezond en constructief instituut en evenzeer is daartoe van het grootste belang de reorganisatie der maatschappelijke opleiding, het tot standkomen van een ‘Bildungssozialismus’, waarbij naar Gründel het uitdrukt met radicaal voorbijzien van stand en bezit ieder het recht erlangt tot de opleiding en maatschappelijke functie, welke met zijn talent en capaciteiten overeenstemmen. De koppeling ‘bezit en ontwikkeling’ dient omgezet te worden in de koppelingen ‘bezit en sociale plicht’ eenerzijds en ‘opleiding naar aanleg’ anderzijds. Zoo alleen kunnen ook de beroeps- en klassevooroordeelen, die zoo vaak den verkeerden man op de verkeerde plaats brengen, worden overwonnen.
| |
| |
Gründel beseft, dat ook het verengend nationalisme overwonnen zal moeten worden, en ook hier hangt het van de jeugd af, of dit en de andere beginselen meer dan utopieën zullen zijn. De mate van haar verantwoordelijkheidsbesef zal daarover beslissen, zonder dat blijft de geheele Duitsche revolutie waardeloos of erger Met een het geheele volksleven in al zijn geledingen omvattend en bedoelend gezond nationalisme verbindt Gründel de gedachte van den goeden Europeaan, en daarin gaat hij verder dan de nationaal-socialistische ideologie ook in haar meest gesublimeerde vorm heeft kunnen reiken. In het nieuwe, gezuiverde begrip der natie ziet hij den gezonden grondslag voor een nieuwe cultuurgemeenschap der Europeesche volkeren. In zijn beschouwingen over wat hij aldus als den universeelen zin der Duitsche revolutie ziet, komt dan weliswaar de typisch irrationeele Duitscher met zijn nationale mystiek te voorschijn (zoo in de vergelijking van de historische taak van Frankrijk, Engeland en Duitschland, en in de voor een Duitscher overigens tamelijk objectieve beschouwingen over het Fransche volk), doch deze mystiek, die aan de idee van het volk een religieuzen inhoud geeft, blijft hier toch redelijk en zakelijk gecompleteerd, en het ware volkssocialisme, waarin hij de Duitsche ‘Weltmission’ ziet, is in elk geval een zoo ideëele waarde, dat tegen een Duitsche ‘expansie’ in dezen zin niemand bezwaar zou kunnen hebben. Maar hier is Gründels idealisme zoo ver van den huidigen stand van zaken verwijderd, dat het, ofschoon in beginsel zuiver en zakelijk gesteld, in feite op utopischen afstand van de werkelijkheid blijft. De bovenbouw van Gründels constructief tijdsen toekomstbeeld is een groote ideale doelstelling, de onmiddellijke waarde van zijn werk is, dat het critisch de fundamenten aanwijst, waar een jonge generatie noodzakelijk op zal moeten bouwen, dat het deze, door tot haar zelfkennis bij te dragen,
beter voor haar taak berekend kan maken en dat het op haar verantwoordelijkheidsbesef een zakelijk en overtuigend beroep doet. Het beste in de Duitsche jeugd bezint zich inderdaad hier op zichzelf en zijn taak, op de eischen van gezindheid en methoden, het verwijdt en verdiept het begrip natie, dat tot de jeugd thans zoo sterk spreekt, tot het begrip volkssocialisme door den vollen nadruk te leggen op de verantwoordelijkheid. Dat de doelstelling eener ware eigen volksgemeenschap de volle erken- | |
| |
ning van andere zulke gemeenschappen insluit, stempelt dit nationalisme tot een zakelijk humanisme, dat onverzwakt in zijn universeel karakter de beginselen der menschelijke waardigheid, vrijheid, rechten en plichten voorstaat en deze onvervaagd in de volksgemeenschap georganiseerd tracht te dienen. Mannen als Gründel beseffen, dat men de taak van het humanisme in dezen tijd niet reëel en zakelijk genoeg kan begrijpen, en dat dit onvervaagd en onverminderd in de naastbijliggende taak, de organische vorm der volkeren die een der levensvoorwaarden is voor een niet aanhoudend door massale onheilen bedreigde wereld, het gemeenschappelijk belang der volkeren kan dienen. Maar welk een afstand tusschen dit gelouterd nationalisme, dat den socialen wederopbouw bij het eigen volk wil beginnen en den thans heerschenden nationalistischen afgodendienst der massa's!
Anthonie Donker
|
|