| |
| |
| |
Stemmen uit de redactie
De nieuwe spelling.
- In dit tijdschrift is sinds jaar en dag volgens De Vries en Te Winkel gespeld. Op dezelfde wat vrijpostige manier als het overig geletterd Nederland dit deed; dit ging niet anders, want niemand kende de regels door en door en niet ieder raadpleegde onder het schrijven aanhoudend het woordenboek. Nooit is iemand van deze spel-varianten geschrokken.
Dit werd anders, toen in De Gids met gedoogen der redactie ook werd gekollewijnd, door meer dan één gewaardeerden medewerker. Er bleken onder de lezers te zijn, die, gauw eraan gewend, het spoedig niet eens meer bespeurden, in welk jasje de schrijver tot hen kwam; anderen evenwel bleef dit jasje een gevoel van onbehagen geven, maar als de redactie haar lezers naar haar eigen ervaringen mag beoordeelen, dan is in den loop der jaren zoowel het aantal der geschokten geminderd als hun verontrusting gesleten.
De redactie heeft thans zich de vraag voorgelegd, of voortaan onder haar vlag ook zal mogen worden gemarchanteerd. Dat moest dan maar, heeft zij besloten, zonder enthousiasme en zonder hartzeer.
Deze nieuwste spel-snuf, door één lid der Regeering aan een aantal onderwijs-inrichtingen opgelegd, door géén lid der Regeering aan zijn eigen departement vooralsnog aanvaard, zal de uiterlijke bontheid van het tijdschrift iets kunnen verergeren, maar toch niet meer dan een ietsje, doordat het niet meer dan een kruisingsprodukt van de twee oude bekenden, De Vries-Te Winkel en Kollewijn is.
Het kan zijn, dat de nieuwe spelling school gaat maken ook buiten de school. Gunnen wij haar deze kans, al wedden we niet hoog erop.
| |
| |
Van eenheid in spelling miskennen wij de voordeelen niet, maar deze te bereiken onder ons even eigendunkelijk als bedachtzaam volk eischt takt en tijd; het wil - in Nederland en Vlaamsch België - niet worden overrompeld; het wil bovendien erover meepraten en vele nachten erover slapen. Eerst als dit alles zal zijn gebeurd, zal er kans op eenheid zijn. Grijpe naar haar dan andermaal een Nederlandsch minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen.
| |
Spellingschaos.
- Er zijn aan het spellingsvraagstuk nog allerlei zijden, waarover men van meening verschilt: of minister Marchant voortvarend is geweest of overijld; of hij een veelbelovend linguist is of een vrijmoedig dilettant; of het al dan niet behoorlijk was, om met behulp van een examenvoorschrift door een achterdeur binnen te halen, wat de volksvertegenwoordiging aan de voordeur had afgewezen; of de vastgestelde regels eigenlijk wel toereikend zijn, de nieuwe spelling voor ieder woord ondubbelzinnig vast te leggen....
Er is echter één ding, waarover geen meeningsverschil mogelijk is: sedert 1 September bestaat er in ons land een spellingschaos, waarbij de voor dien heerschende anarchie als een toestand van betrekkelijke orde afsteekt en waarvan nog niet te voorzien is, hoe hij weer zal kunnen worden opgeheven: de school leert aarzelend en door de bestaande leerboeken belemmerd aan het opgroeiend geslacht een schrijfwijze der Nederlandsche taal, die in de maatschappij hier wordt toegejuicht, ginds berustend aanvaard en elders verworpen; die verwerping geschiedt weer uit verschillende motieven: wat den eenen tegenstander te ver gaat, is in het oog van den anderen slechts een halfheid, die de vijand is van een vurig gewenschte radicale hervorming; de pers volhardt bij de traditioneele regelen, maar mist de kracht, een waarlijk correcte toepassing daarvan door te zetten; de regeering, die haar spellingskampioen van zijn voornemen niet heeft kunnen of willen terughouden, ontzegt hem de medewerking, die alleen in staat zou zijn, den onaangenamen indruk weg te nemen, dat hier een minister zijn toevallige persoonlijke en daarbij nog tamelijk recente meeningen in zake spelling aan een geheel volk schijnt te kunnen opleggen; het ministerie van onderwijs zelf past de regels niet toe,
| |
| |
die het voor de scholen voorschrijft. Meer dan ooit is de spelling tot een twistappel geworden; waar zij ter sprake komt, ontvlammen de hartstochten.
Was dit alles noodig geweest? Het lijkt onwaarschijnlijk. Bij iedere hervorming zijn moeilijkheden te overwinnen, maar men kan niet nalaten te denken, dat de toestand op spellingsgebied nooit zoo gecompliceerd zou zijn geworden, als hij nu is, wanneer niet de persoonlijkheid van den betrokken minister er het hare toe had bijgedragen, hem verward te maken. De manier, waarop Zijne Excellentie bij tal van gelegenheden, in de Kamer, bij de opening van scholen, op bezoek bij Rotterdamsche graanhandelaren, over de kwestie heeft gesproken, dit mengelmoes van wetenschappelijkheid en debatershandigheid, van snedigheid en ongepastheid, van parlementaire taal en studentikoze loslippigheid, heeft niet zelden zijn aanhangers ontstemd en steeds zijn tegenstanders verbitterd. En in de onmiskenbare overhaasting, waarmee hij zijn plannen heeft uitgevoerd, heeft hij verzuimd den tegenstand, die hem nu van allerlei kanten, meer of minder openlijk, tegemoetkomt, door klem van redenen te breken of door overleg te ondervangen, zoolang het nog tijd daarvoor was.
Dit alles is te betreuren. Spelling behoort tot die necessaria, waarin een volk de unitas behoeft. Moge de minster alsnog betere wegen vinden, die eenheid te bevorderen, dan hij tot dusver heeft bewandeld. Maar laat dan ook ieder bereid zijn met eenige zelfopoffering naar zijn beste krachten mede te werken tot het verkrijgen van een regeling, die allerwege in redelijkheid zal kunnen worden aanvaard.
| |
Derde stem.
- De nieuwe spelling doet kond, dat nu sinds lange jaren Kollewijn in De Gids was toegelaten, het weren van stukken, gespeld volgens de minder radicale regels-Marchant, naar het beste inzicht der redactie onredelijk ware. Wij zullen voortgaan ons aangeboden stukken alleen naar den inhoud te beoordeelen, en voor de rest schietgebedjes opzenden dat de zeloten die gemeend hebben ons deze overheerlijke spellingskwestie te moeten bezorgen, het niet te bont maken. Hadden wij het hierbij moeten laten? Neen: Spellingschaos, zich nader bedenkende, uit wrevel over mishandeling van een onderdeel der publieke zaak,
| |
| |
waarvan men beter de hand afgehouden had, dan er zóó mede om te springen. - Is, in eene derde stem, climax mogelijk? Zij worde in de waarschuwing gezocht, van de ‘marchandise avariée’ toch niet enkel de spelregels, maar vooral den aanslag op de levende taalvorming nog eens te bekijken. Kan, mag dit keuren anders dan afkeuren zijn? Over onze taalbuiging beslist geen minister, zelfs geen schoolmeester, maar de innerlijke kracht van het verschijnsel zelf.
En dan is er eene vraag te stellen omtrent gehalte van regeeringspractijk. Minister Marchant leed de nederlaag in de Kamer. Nu kan eene regeering zeggen: ‘daar trek ik mij niets van aan’; - maar dit doet zij niet. Zij trekt er zich in meerderheid wèl iets van aan, maar juist niet genoeg om verwarring te stuiten. Wat moet volgens den minister van onderwijs, mag niet volgens de anderen, maar de consequentiën worden niet getrokken. De natie komt hier niet meer uit, dan door tegenover dit gebroddel haar eigen kracht van inertie te stellen. Wij bedanken er voor, zóó te worden geleid. Dit spellingskabaal (er is geen ander woord voor) draaie neer op de bevestiging van dat ‘onslaafsch’ gebruik van De Vries en Te Winkel dat zich uit eigen kracht aan ons had opgedrongen, dat bij instinct de behoeften voelde waaraan het te voldoen had, en waar, wil of geen wil, de frikken zullen moeten eindigen zich bij neer te leggen.
| |
Papier of specie
- De Minister van Waterstaat bracht den naam mee van een voortvarend man. Hij bevestigde deze reputatie, toen hij, een jaar geleden, ver-strekkende voornemens openbaarde aangaande reorganisatie van den Zuiderzee-dienst. ‘Zoo spoedig mogelijk’ (memorie van toelichting op de begrooting 1934 van het Zuiderzeefonds) zou de nieuwe dienst worden ingericht. En - vindt men, dat dit ‘mogelijk’ nog eenige ruimte voor twijfel liet - ‘spoedig’ zou (verklaring op 7 Maart dezes jaars in de Tweede Kamer) een wetsontwerp worden ingediend.
Wij twijfelen niet, of nog steeds verdient de heer Kalff dien goeden roep. Maar dan moet, nu sindsdien naar buiten hoegenaamd niets is gebleken van al dien spoed, de pen hem hebben getrild in de hand, toen hij in de memorie van toelichting op zijn nieuwe begrooting voor 1935, na korte samenvatting van zijn al
| |
| |
meer dan een jaar oude voornemens, kwam belijden, dat ‘over dezen dienst door den ondergeteekende nog van gedachten gewisseld (wordt) met zijn ambtgenoot van Financiën.’
Het is volstrekt onaannemelijk, dat Financiën in den tijd van die spoed-beloften van Waterstaat's plannen niet reeds volledig op de hoogte was, want de Regeering had toen het Zuiderzeevraagstuk in den breede en in de diepte, en dus ook van zijn organisatorischen kant, bekeken. Het is even weinig aannemelijk, dat de bezwaren van Finantiën financieele bezwaren zijn; over den financieelen opzet immers was reeds ten vorige jare de Regeering het eens. Dus moet het hokken nu zijn op andere, op organisatorische bezwaren. Op welke, laat zich enkel raden.
Inmiddels stokt het werk, in een tijd, waarin meer dan ooit in Nederland personeel en materieel beide hunkeren naar arbeid. Niet de trotsche vloot van de M.U.Z. vaart op en af tusschen de Lemmer en Urk; zij slaapt in de haven-ruimten bij Den Oever; maar nota's zeilen over en weer tusschen Binnenhof en Kneuterdijk.
Voor den man van Waterstaat moet dit zijn om uit zijn vel te springen.
Uit de archieven van zijn ministerie zou hij inmiddels kracht en bemoediging kunnen putten. Daar stond eens - maar dit is al een poos geleden - aan het hoofd van dit departement tijdelijk een jurist, die Veegens heette en die een urgent wetsontwerp, dat een ingeloopen polder in Zeeland betrof, met inderdaad ongemeenen spoed, die algemeene bewondering wekte, door de Staten-Generaal heeft weten te loodsen. Tegen dat wetsontwerp bestonden bezwaren van waterstaatsrechtelijken aard, die Veegens beter dan iemand anders moet hebben gevoeld. Hij echter - en hem volgden de Kamers - zette deze bezwaren opzij met dit argument: ‘er moet gewerkt worden niet met papier, maar met specie’.
Dit gold den Bathpolder. Men doet Zeeland en dezen zijn polder geen oneer aan met Nederland en zijn Zuiderzeepolders nòg meer aanspraak op specie boven papier te gunnen.
| |
Herclassificatie.
- Tot het systeem der salarieering van burgerlijke Rijksambtenaren behoort - als een der meest aan- | |
| |
vechtbare regelen - een indeeling der gemeenten in klassen, met dien verstande, dat daarin bij toenemend rangnummer een telkens hooger percentage op de nominale - en voor velen dus illusoire - bezoldiging wordt gekort. Het is nooit al te duidelijk geweest, naar welken maatstaf deze indeeling eigenlijk tot stand wordt gebracht; een gedetailleerde motiveering, die de betrokkenen ervan zou kunnen overtuigen, dat zij geen onrecht lijden, wanneer hun een vrij aanzienlijk bedrag van wat toch bij de opstelling der salarisnormen een passende belooning voor hun werk werd geacht, wordt onthouden, is althans nooit gepubliceerd en het is ook nauwelijks denkbaar, dat zij ooit zoo zou kunnen worden gegeven, dat daarin met alle belangrijke factoren, die de kosten van het leven in plaatsen van verschillende grootte en ligging bepalen, rekening werd gehouden. Daarvoor zijn die factoren te veelvuldig, voor een deel ook te imponderabel (men denke b.v. aan de hoogere kosten voor kunstgenot en ontspanning in kleinere plaatsen, met grootere vergeleken) en te individueel verschillend (zooals b.v., waar het de kosten voor opvoeding en onderwijs betreft).
Dat in de huidige omstandigheden aan opheffing van het classificatiestelsel niet wordt gedacht, zal niemand verbazen; dat echter een uitbreiding wordt overwogen in dien zin, dat verscheidene gemeenten naar een klasse met een rangnummer, dat één of twee hooger is, zullen worden overgebracht, zal, ondanks alle bezuinigingsnoodzaak, door velen met ergernis en ontsteltenis zijn vernomen.
Niet alleen door de betrokken rijksambtenaren! Een salariskorting, waardoor slechts een deel der in functie zijnde ambtenaren (die waarlijk niet zullen kunnen merken, dat juist hun levensonderhoud in den laatsten tijd vier of acht procent goedkooper is geworden!) wordt getroffen, zal allerwege als een onrecht worden gevoeld en ze zal er toe bijdragen, dat veler toch reeds verzwakt vertrouwen in het constructieve bezuinigingsbeleid der regeering verder wordt geschokt. |
|