| |
| |
| |
Roemeensche ontmoetingen
1. Een nacht in Bucarest
Alsof het gisteren was, met zoo sterke obsessie rijst een tafereel voor mij op, uit den zomer, in Roemenië's hoofdstad. Het was in den nacht. Op het terras van een der mondaine restaurants zaten wij gedrieën natepraten, Prof. Crainik, zijn elegante vrouw en ik. Crainik, befaamd theoloog en aanbeden dichter, is populair en gevreesd. Na het echtpaar eerst ontmoet te hebben in een der beste Bucarester salon's, had ik het daarna vaak getroffen in de van levenslust en melancholie verzadigde atmospheer der intieme restaurants. Als wij er binnenkwamen, groetten de gasten, velen verhieven zich van hun zetels, snelden van verre toe, om den geleerde, dichter en publicist de hand te drukken.
Het ging al naar den morgen toe. Niet ver van ons speelde een Zigeunerorkest, wilde klaagzangen uit den Turkentijd, of boerenzangen vol gedempte lichte vroolijkheid, of militaire thema's tintelend van rhythme. Bewonderenswaardig was de homogeniteit van het geheel, hetzij de violisten als in gepeinzen, achteloos de strijkstokken over de snaren lieten glijden, of als zij, plots door éénzelfde vervoering aangegrepen, de een na den ander, het hoofd over de viool negen, en met gesloten oogen, sleepende zoete cantilenen uitzongen, zooals men ze nergens anders ter wereld hoort.
Wij zwegen niet, maar ons fluisterend gevoerd gesprek scheen voort te drijven op de wellusten van rhythme en stemming. Daar zat mevrouw Crainik met haar scherpgeteekend Romeinsch profiel en klare oogen, naast den dichter die tot een verder Oosten scheen te behooren, met zijn gebruind gelaat en - onder de raafzwarte haren -, de snelle flikkerende oogen, die zich soms heel even als in een korten droom sloten. Wij wisselden gretig
| |
| |
emotie's en gedachten uit, zooals dat gaat tusschen antipoden, die zich tegelijk vreemd gevoelen en nabij, en die hopen, in vluchtige snelle ideeënflitsen, oude vergeten raadsels, tegelijk met het antwoord, terug te vinden. Onder de bedwelmende Zigeunermuziek, half-geloovig en half-sceptisch, zooals dat intellectueelen betaamt, goochelden wij met glinsterende ideeën als met lichtende glazen kogels, en strengelden fraai gevlochten phrasen als arabesken om ons heen.
Eindelijk vonden wij samen rust in het volgende inzicht: is de Roemeensche cultuur door diepe verwantschappen aan West-Europa verbonden? Neen, het is voor de Roemeensche eliten plicht om te waken over Byzantium's kostelijkste erfenis. Een afgrond scheidt Oost en West in Europa. Maar beide oevers aan den wonderbaarlijken bergstroom van Europa's beschaving trekken elkander onweerstaanbaar aan, en heftig en ijl als weerlichten slaan de werkingen telkens op elkander over. Crainik reciteerde een zijner bekendste verzen:
Mystieke vogel, witte vogel,
een bliksemflits, die door de wereld schiet,
van 't Westen naar het Oosten,
mystieke vogel, witte vogel!
Het was een dier onvergetelijke Roemeensche Augustusnachten De laatste zoele walmen van den dag, die ondragelijk heet geweest was, werden door een laten nachtwind verjaagd. Aan alle tafeltjes waren elegant in avondkleedij gedoschte gasten gezeten, en zetten zich telkens weder flaneurs neder. Geen ruw-Noordsch gebaar, geen schokkende intonatie. In een sfeer van hoffelijkheid wisselden de bezoekers met gedempte stem glimlachend beminnelijke phrasen.
Bij vlagen drong uit verre vlakten de nachtwind tot ons door. Een verrukkelijke koelte golfde naar ons toe, en voerde uit andere voorsteden en wijken de geuren uit bloeiende tuinen en het rag van vreemde melodieën uit verre feesten met zich mede. Alles om ons scheen vreugde en rust. De menschelijke wezens, gansch de natuur met haar geluiden en geuren, schenen de evocatie van een oud geluk, van een rijpe wijsheid, die, aan de levensvolheid gewend, ingetogen en verzadigd, het heden te genieten weet.
Ik wees aan de Crainik's dit eenige tafereel van elegantie en geluk:
| |
| |
‘Weet ge wel zeker, dat gij tot het Oosten behoort? Zijt gij niet veeleer het Zuiden zelf? Den Balkan-Slaven heeft het niet gebaat, dat zij de hoeven hunner paarden, onder Croníoon's glanzenden aether, aan de stranden der Aegeische en der Adriatische zee gespoeld hebben. Maar gijzelven, ingesloten tusschen de Germaansche en Slavische barbaren, schijnt mij toe, eene aangeboren gewoonte te hebben van geluk en vreugde.
Gij herinnert mij aan een dansend paar, dat ik zag, lang geleden in een Zuidelijken nacht, waaraan mij deze nacht herinnert. Ons Kaukasisch ruiter-regiment, dat tijdelijk van het gevechtsfront teruggetrokken was, bevond zich voor enkele dagen in een Zuid-Russisch stadje in garnizoen, en bood de burgerij een feest aan. De violen speelden, de dansers gleden door een volle zaal. De schoonste meisjes hadden aan de uitnoodiging gevolg gegeven. Terwijl achter den horizon het geschut donderde, vergaten wij allen de gruwelen van den krijg, en gaven ons opgewonden aan de vreugden van het oogenblik over.
Onder de paren danste geen beter dan twee jonge menschen, die weldra de algemeene opmerkzaamheid tot zich trokken. Hij was een knappe, slanke Oekrainsche kozak, fier en beminnelijk, die danste zooals men alleen danst in oude ruiterrassen, als een god. Zijn partnerin was een der fraaiste meisjes die ik ooit gezien had, opvallend zelfs in dit land, waar de jonge vrouwen liefelijk en vurig zijn. Van haar krijgshaftige voorouders had zij het zuivergetrokken, gebiedende profiel, van eene verre Turksche voormoeder den vlammenden en eenigszins weeken oogopslag. Beiden straalden van geluk, en hadden alleen oogen voor elkander. De muziek speelde al niet meer, en nog dansten zij voort, temidden der bewonderende toeschouwers. De officieren riepen hun kameraad een woord toe, deze herhaalde het in de ooren van het meisje, en dit knikte toestemmend. Twee coupe's boordevol champagne werden op hunne hoofden geplaatst, de dans herbegon, maar nu dansten zij alleen. Mannen en vrouwen, langs den wand geschaard, vuurden het paar aan, klapten de maat in de handen. Het was alsof een lichte bedwelming zich van de aanwezigen meester maakte. Het maanlicht speelde om de pilaren van den ingang, de geur van rozen en bloeiende oleanders vloeide de zaal binnen. De muzikanten speelden zooals zij nog niet gespeeld hadden, zij droegen de dansmelodieën vrij voor,
| |
| |
voerden vreemde rubati in, versnelden de tempi. Het paar danste naar de inspiratie van het orkest, sneller en sneller, oog in oog. Beiden schenen elkanders tegenwoordigheid op te drinken, en al het andere op aarde te vergeten. Toen eindelijk de muziek zweeg, en de dansers onder het gejuich stilhielden, was uit de glazen geen druppel gespild. De dansers hieven ze van elkanders hoofden af, en dronken elkander toe, terwijl de jonge kozak voor het meisje knielde.
Welnu, nooit meer zal dat tafereel uit mijne herinnering verdwijnen. Waar zijn beide dansers gebleven? Zijn zij ondergegaan in het onweer, dat over Rusland heeft gewoed? Nu reeds schijnen de Ukrainsche kozak en het schoone meisje gansch irreeël geworden te zijn, simpele zinnebeelden, symbolen van de levenskunst der Zuid-Europeesche volken, die te genieten weten, zonder uit den beker des levens een druppel te spillen.’
Crainik zag mij verrast aan. Zijn vrouw keek glimlachend omhoog. ‘Te laat’ zeide hij eindelijk, ‘het is te laat, reeds is de witte vogel over ons heen gevlogen.’
‘Ik weet het,’ antwoordde ik, ‘de vogel uit het Westen.’
Crainik keek mij onafgewend in de oogen, terwijl hij van het zooeven aangevangen gedicht, de volgende coupletten reciteerde:
.... van tranen is de aarde zwaar als lood,
als een bedreiging krijt uw roep,
die als een dolk het duister splijt,
van 't Westen naar het Oosten.
Mystieke vogel, witte vogel,
wat liet ge aan het Westerstrand terug?
een ledig nest? de resten van een aas?
Mystieke vogel, witte vogel.
Dood is als nacht; het Ledig gromt
in d'afgrond van de opgescheurde wereld,
dood is als nacht, slechts rook en schaduw....
Toen onderbrak hij zich: ‘Kent ge onze jongeren? Weet ge, wat onze IJzeren garde is?’ En op mijn toestemmend antwoord: ‘Ik zal u morgen Codreanu zenden. Spreek met hem, tracht hem en de zijnen te begrijpen, denk u in de geestelijke driften in, waaraan zij gehoorzamen, en zeg mij later eens, of onze cultuur enkel nog maar tracht naar vormvolmaaktheid en levensgenieting. Zie toe, of wij niet opnieuw aan oude felle exaltatie's
| |
| |
gaan gehoorzamen, en of in ons oude, geblaseerde wezen geen nieuwe krachten zijn ingeslagen.’
Wij drukten elkander lang de hand. Zoo eindigde deze vreemde avond.
| |
2. De Roemeensche ijzeren garde
Hoe schrikwekkend elke uitbarsting van bloedig geweld in het openbare leven eener natie ook moge zijn, en hoe afkeurenswaardig ons de oplossing van een politiek conflict in het bloed van een regeeringspersoon moge toeschijnen, het zou onjuist en zelfs onrechtvaardig zijn, om de verklaring voor zoodanige uitingen van hartstocht uitsluitend in individueele motieven te willen zoeken. Sedert den wereldoorlog heeft een sterke verschuiving plaats gevonden, in zede en rechtvaardiging, van individuen naar volksgroepen. Wie ziet niet, dat in de meeste ‘beschaafde’ landen aan den doodslag van den politieken tegenstander gansch andere normen worden toegepast, dan twintig jaren geleden. Wij zijn nieuwe ‘middeneeuwen’ binnengetreden, die een nieuwe periode onzer cultuur en nieuwe decadentie's voorbereiden. Machtige regime's zijn opgekomen, opgetrokken met geweld, gegrondvest op duizenden lijken hunner tegenstanders En telkens heeft de zegepraal van het nieuwe stelsel elke gedachte aan vereffening der bloedschuld verjaagd, en derhalve de gebezigde geweldsmethodes gerechtvaardigd.
Wij gaan trouwens een tijd tegemoet, waarin in grootere mate dan in onze jeugdjaren, ideeën zich van de massa's gaan meester maken, en waarin goed en kwaad afgemeten worden naar de bruikbaarheid voor de verwezenlijking van abstracte gedachten. Dit samenscholen van belangrijke élite-groepen om leuzen en ideeën in plaats van om belangen, is een revolutionair verschijnsel van den na-oorlogstijd.
Aan den aanvang dier wereldbeweging van opstandigheid tegen meer ‘gemoedelijke’ vormen van gezagsuitoefening, en van prediking der uitroeiing van den tegenstander, staat het Leninisme. Het Russische bolsjewisme heeft aan Europa het harde, koude fanatisme van den ideoloog voor zijne denkbeelden teruggegeven, en daarmede de minachting en den haat tegen elken weerbarstige. Dit sterke pathos is eerst door de sterke, koele
| |
| |
Meesters der samenzwering en der omwenteling aan communistische bewegingen buiten Rusland medegedeeld, en is eindelijk uit het communistische fanatisme overgenomen door alle stroomingen en organisatie's van verweer tegen communisme en internationalisme. Zoo stammen dan uit de geestdrift der Russische revolutionairen, ten slotte de geweldsmethodes af van alle nationalistische bewegingen, eerst in Italië, dan in een twaalftal andere Europeesche landen, vervolgens in het verre Oosten, in Japan en het officieele China.
En zoo zijn dan ook wij, in ons kalme landje, gewend geraakt aan den aanblik dezer politieke gladiatorenspelen. Menigeen onder ons heeft waarschijnlijk, wanneer in een ander land een tegenstander onzer wereldopvatting door aanslagen bedreigd werd, onwillekeurig de duim omlaag gekeerd. Honderden namen van vermaarde personen in Rusland, Frankrijk, Duitschland, Italië, die het zand der staatkundige arena met hun bloed bevochtigd hebben, gaan aan onzen geest voorbij, zonder dat wij in opstand komen, of zelfs verrassing toonen.
Toch heeft de vermoording van den Roemeenschen ministerpresident Duca bij een ieder die met de toestanden in den Balkan kent, verwondering gewekt. In Servië of Bulgarije, landen die door alle eeuwen heen vervuld geweest zijn van een atmospheer van ruwe hartstocht en brutaal geweld, zou zulk een aanslag volkomen begrijpelijk geweest zijn. In Roemenië wordt echter elke bezoeker getroffen door de weeke urbaniteit van het leven, door een instinctmatig uitwijken voor alle hevige conflicten, door de staatkundige meegaandheid, ja de gedweeheid van den burger. Een IJzeren Garde, die een verschil in opvatting in het bloed van een tegenstander wreekt, schijnt bijna iets on-Roemeensch toe.
Nu heeft het toeval gewild, dat ik de IJzeren Garde in den verleden zomer heb ontmoet. De vermaarde intellectueel, prof. Nikifoor Crainik, theoloog en dichter, heeft mij den leider dier jonge Garde, een zekeren Codreanu, advokaat en kamerlid, toegezonden. Op een heeten Augustusmorgen kwam Codreanu, van eenige volgers vergezeld, mij in mijn hotel afhalen. Lang en slank, vriendelijk en hoffelijk, rustig maar energiek heeft hij zijn opvallend en bijna verwonderlijk prestige over de massa's aan een geruchtmakende daad van opstand en moed te danken
| |
| |
gehad. In Jassy, waar opstootjes uitgebroken waren, was de politie-prefect begonnen, op draconische wijs tegen de studenten op te treden. In navolging van politiemethodes der sovjets, waren arrestanten gefolterd, teneinde hun de namen van medeplichtigen en leiders te ontlokken. Studenten waren gegeeseld en hadden bastonnades op de voetzolen ontvangen. Codreanu, op eene simpele aanwijzing gearresteerd, was in het bijzijn van den prefect aan een dergelijke pijniging onderworpen. Na de geeseling, wegens gebrek aan bewijzen vrijgelaten, had Codreanu den prefect toegevoegd: ‘Vandaag ben je de sterkste, morgen zal ik het zijn, dan zal ik je dooden!’
Den volgenden dag begaf de prefect zich, begeleid door zeven gendarmes en acht politieagenten, naar het gerechtshof, om er te getuigen. Codreanu wachtte hem op, staande op een der treden voor den ingang. Hij schoot den prefect neer en opende het vuur op de politie, die hem wilde gevangen nemen. Nadat twee agenten neergelegd waren, kozen de anderen het hazepad. Codreanu wandelde daarop kalmpjes naar het naastbijzijnde politiebureau en gaf er zich gevangen. Tijdens het vooronderzoek, dat een jaar geduurd heeft, ontving hij meer dan 1900 aanbiedingen van Roemeensche advokaten, om zijne zaak te verdedigen. Na zijn vrijspraak werd hij door een menigte van honderdduizend menschen, onder het zingen van vaderlandslievende en godsdienstige liederen, naar zijn woning geleid.
Op den dag zijner in vrijheidsstelling werd een Christelijknationale partij opgericht, onder de hoede van den aartsengel Michael. De eerstvolgende verkiezingen brachten kamerzetels aan vijf partijleden. In elk dorp, waar Codreanu's volgers onder het zingen van nationale en Christelijke liederen binnenkwamen, sloten de boeren zich bij hen aan.
Vroegere pogingen om eene nationale partij te stichten, waren gestrand op de inmenging van geldgevers. Teneinde onafhankelijk te blijven van elken baatzuchtigen bijstand, heeft het partijcongres besloten om geen financieele hulp van buitenstaanders aan te nemen. Elk der vijf afgevaardigden stortte drie vierde van zijn inkomen in de partijkas. De leden brengen enkel den arbeid hunner handen aan. Het vereenigingshuis wordt door de leden gebouwd, en met zeer veel belangstelling heb ik, onder geleide van Codreanu, het terrein bezocht dat voor dien bouw bestemd was.
| |
| |
Een vijftigtal studenten, burgers, boeren, priesters, werken met een soort verbetenheid aan de fundamenten van het toekomstige clubhuis. Een groote afbeelding van den gevleugelden Aartsengel, aanvoerder der hemelsche heerscharen, beheerscht het veld. Boeren en burgers werken er halfnaakt in de aarde, graven kuilen en loopgraven, sleepen steenen aan, alles in koortsachtige haast. Codreanu werkt mede, spreekt hen toe, geeft raad, wisselt gedachten uit. De maaltijden worden door jonge vrouwen bereid. Als wij heengaan, worden wij toegezongen, en er klinken, terwijl voorbijgangers het hoofd ontblooten, aangrijpende Christelijke en nationale zangen. Deze gewilde armoede, deze ijver en hartstocht, deze levensernst en dit jeugdig enthousiasme, schijnen vreemd en vijandig aan het zonnige landschap en den lichten, vroolijken volksaard. Maar dan herinner ik mij, dat in de Roemeensche kloosters - de eenige in den Balkan, waar van religieus leven sprake is - talrijke monniken en nonnen het ‘groote Schema’ met zijn nasleep van zware vasten en ondragelijk strenge regels hebben aangenomen, en welke schatten van berusting en offermoed in dit ras begraven liggen.
Dan geleidt Codreanu mij naar de steenbakkerij, waar leden der IJzeren Garde de steenen, tegels en pannen bakken voor hunne gebouwen. Halfnaakt arbeiden zij aan den oever van een riviertje in de kleilagen, voeren in wagentjes de geperste kleivormen aan, laden ze in de ovens, stapelen ze onder de daken in de schuren op. Geen loon voor hun werk, dan 5600 steenen per week, welke zij voor het clubhuis mogen aanwenden. Onder de arbeiders valt mij een goedgebouwde, intelligent uitziende jonge man op: de advokaat en kamerlid Constantinescu. Halfnaakt werkt hij, als de anderen, aan den vloed, duwt wagentjes met klei aan, en vuurt, elastisch en energiek, gezond, evenwichtig, vol levenslust, in de felle zon zijn 24 medearbeiders aan. Elke werkdag wordt met het zingen van geestelijke liederen, met gebeden aan den aartsengel Michael, geopend en besloten.
Hoe zijn in de gelederen dezer eenvoudige mannen, zingende arbeiders en geestdriftige intellectueelen, de practijken van verzet en doodslag binnengekomen? Heeft hier het kwaad niet het kwaad voortgebracht? Kort te voren was de jonge prins Cantacuzène, voortdurend geschopt, door de politie over een afstand van 400 kilometers, langs den spoorweg waarvan men hem niet
| |
| |
heeft toegestaan gebruik te maken, te voet uit Pascani naar Bucarest vervoerd. Hebben de bastonnades door politieprefecten aan studenten toegediend, en hebben alle andere geweldmethodes waartoe de autoriteiten zich, in navolging van buitenlandsche collega's in Rusland, Duitschland, Italië en elders, hebben laten verleiden, niet hun schaduw voor zich uit geworpen, en zal ook dit volk voortaan in een langen keten, den eenen doodslag aan den anderen geschakeld, met zich moeten medesleepen?
Crainik, Codreanu en anderen staan, na een lange hechtenis onder bewaking. De jonge advokaat Constantinescu, dien ik in Augustus van het vorige jaar in zijne steenbakkerij als leider van zijn ploeg intellectueelen bewonderde, is wegens moord op den minister-president Duca, tot levenslangen dwangarbeid veroordeeld. De keuze van den archi-strateeg Michael, aanvoerder der militaire heiligen, en bevelhebber aller goddelijke heerscharen, tot Beschermheer, heeft de IJzeren Garde geen geluk gebracht. Onder alle hemelsche machten is de Aartsengel des Gewelds de eenige, wiens bescherming en wiens navolging gelijkelijk doodelijk zijn. Het zwaard, dat hij alleen gerechtigd is te voeren, vernietigt een ieder die er de handen naar uitstrekt.
L.H. Grondijs
|
|