De Gids. Jaargang 98
(1934)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Nederlanders op nieuwe marktenDe titel van mijn opstel vraagt verduidelijking? Welnu: ik stel mij voor te schrijven over Nederlandsche economische activiteit kort na 1780 in de pas gestichte Noordamerikaansche Unie en kort na 1880 in de dan juist herstelde Zuidafrikaansche Republiek. Wat ik mij voorneem is geen willekeurige naast-elkanderplaatsing van twee onderwerpen. Ik althans zie overeenkomst in de omstandigheden, waaronder de onzen in 1780 en in 1880 naar vreemde markten togen; ik zie mutatis mutandis ook overeenkomst in den geest, waarin zij dat deden, en zeker in de wijze waarop zij zich daarbij gedroegen. Men zou wat ik beoog te geven dus een historische vergelijking kunnen noemen, een vergelijking van twee perioden in het economische leven van ons volk, waarbij het de taak zal zijn vast te stellen in hoeverre de overeenkomstige verschijnselen in beide phasen terug te voeren zijn op een gemeenschappelijken grondslag. Maar vóór een poging daartoe gedaan kan worden dient te worden vermeld wat bestudeering eerst van de Nederlandsch-Amerikaansche, later van de Nederlandsch-Transvaalsche relaties mij deed zien als de feiten, opdat men mijn uitkomsten naar mijn hanteering der gegevens beoordeelen kan. Ik zal het daarbij aldus aanleggen, dat eerst een korte schets wordt gegeven van Nederlands houding ten aanzien van de jonge Vereenigde Staten. Daarna zal uitvoeriger worden gesproken over onze betrekkingen met Transvaal en komt er gelegenheid den blik heen en weer te laten gaan en verklaringen te zoeken voor hetgeen daarbij opvalt Aan het eind van de 18de eeuw dan was er te onzent in sommige kringen een malaise-stemming.Ga naar voetnoot1) De Nederlandsche nijver- | |
[pagina 64]
| |
heid voelde zich vleugellam, daar beschermende rechten allerwegen het afzetgebied beperkten en het vertrouwen in de toekomst van een nationale industrie hier ontbrak. Het axioma, dat gebrek aan grondstoffen en door imposten opgedreven loonen een bloeiende nijverheid onmogelijk maakten, onthield aan de ondernemers een algemeene belangstelling in hun welzijn en vervreemdde de kapitaalkrachtigen van die weinigen onder hen, die wellicht omgingen met denkbeelden van moderniseering. Bescherming van de binnenlandsche markt was het meeste wat de nijveren nog hoopten, maar slechts enkele economen waagden dat te verdedigen en dan nog voornamelijk onder beroep op het sociaal gevoel hunner medeburgers, waarvan zij steun verwachtten bij het te werk stellen van huiszittende armen. De vrijhandelstradities van de koopmanswereld overstemden dat gerucht gemakkelijk. Onze nijveren waren meest kleine ondernemers gebleven, over het algemeen zonder verreikende buitenlandsche relaties. Zij waren voor den export van hun artikelen op den zeehandelaar aangewezen. Maar de koopman, die de fabrikaten zou moeten exporteeren, voelde zich volstrekt niet in de eerste plaats betrokken bij het wel en wee eener Nederlandsche industrie. Hij was voor een goed deel van zijn bedrijf tot commissiehandel gekomen, dien hij ook zonder Nederlandsche nijverheid zou kunnen voortzetten. Ten deele ook speelde hij zijn rol in den wereldhandel door met zijn accept-crediet een vertier te financieren, dat Amsterdam voorbij voer. Behalve koopman was hij ook bankier in den 18de-eeuwschen zin van het woord en de belangstelling van den belegger werd door zijn firma bijvoorkeur op vreemde emissies gevestigd De gedachte, dat een deel van het nationale kapitaal in het binnenland kon worden aangelegd tot verhooging van de algemeene volkswelvaart, was hier zwak. Onder die omstandigheden was het van bijzonder gewicht, dat Engelands Noordamerikaansche koloniën zich van het moederland en van de moederlandsche imperiale handelspolitiek losmaakten en een afzetgebied schenen te bieden, waarop de in Amerika immers zoo gehate Engelschman geen concurrentie zou aandoen. Slechts enkele Nederlandsche artikelen waren tot nu toe clandestien of door tusschenkomst van den Europeschen handel in Amerika geplaatst. Nu zou het anders worden. En de Amerikaansche stapelproducten, die men tot nu toe over Engeland had | |
[pagina 65]
| |
ontvangen, zou men voortaan rechtstreeks mogen verwachten, een en ander tot heil van de Nederlandsche scheepvaart tevens. Een groote teleurstelling is op deze verwachtingen gevolgd. De Nederlandsche vlag is in de Unie weinig gezien: en onjuist bleek de verwachting, dat de Amerikaansche tabak nu vooral naar Nederland zou komen en dat de Engelsche nijverheid in Amerika terrein verliezen zou. Wat zij te bieden had bleek aan den nationalen smaak te beantwoorden en het werd verschaft in verrekening met den tabaksoogst; of buiten de plantagedistricten op de gemakkelijke betalingsvoorwaarden, die van ouds in het verkeer met het moederland hadden geheerscht. De Nederlandsche nijverheid en handel hebben zich niet naar deze gewoonten gericht. Naar een land, dat zijn leveranciers van ouds in Engeland had gehad, zonden zij in blind vertrouwen incourante goederen in commissie en zij verwachtten daarop directe verrekening. Lang crediet te geven zou hun trouwens onmogelijk zijn geweest. Erkende en gangbare credietfaciliteiten waren hier tamelijk eenvormig. Waar vlugge afrekening binnen enge grenzen niet aanvaard werd liet de Amsterdamsche geldmarkt den koopman in den steek. Maar ook aan Amerikaansche smaak en behoeften trachtte men zich niet aan te passen. Tendeele kende men die niet, want vertegenwoordigers, die voorlichting hadden kunnen geven, werden niet uitgezonden noch trokken er zelf op uit. Het aantal Nederlandsche kooplieden in Amerika bleef opvallend klein, niettegenstaande ernstige waarschuwingen op dit punt. Slechts politieke ballingen trokken er heen en enkele sociaal verdrukten overwogen het. Van regeeringszijde werd weinig of niets gedaan voor handelsvoorlichting; de consulaire dienst was zeer onvoldoende en de uitreiking van de gevraagde aanstellingen kwam pas laat. Stalenzendingen, waaruit de in Amerika gangbare goederen en patronen konden worden gekend, verschenen hier wèl, maar - nieuw bezwaar voor het veroveren van een markt - de nijverheid gedroeg er zich niet naar of wel de exporteur stelde zich daarover niet met den industrieel in verbinding. Als harde ervaring heeft geleerd, dat de Nederlandsche producten niet gewild zijn in Amerika en dat de koopman er zijn goederen alleen op lang crediet kan plaatsen, dan trekt men aanstonds de radicaalste conclusies: een vaderlandsche handelssocieteit op Amerika ging er reeds in 1784 toe over haar inkoopkantoor | |
[pagina 66]
| |
in Londen te vestigen. Wat haar voor spoedige deconfiture in een naoorlogsche crisis intusschen niet heeft kunnen behoeden. Veel kapitaal hebben de onzen nadien nog naar de Unie geëxporteerd, maar het is er aangeboden zonder dat de kans op mogelijke verfrissching van ons economisch leven een rol speelde bij de overwegingen. Beleggings- en emissiemogelijkheden stonden voorop; om die te exploiteeren verdrongen elkaar verschillende groepen van Amsterdammers; maar het veroveren van een markt was opgegeven en onvermijdelijk zag men ook de hoop vervliegen op de massa van de Amerikaansche stapelproducten. En nu 1880. Wij zijn dan in den vrijhandelstijd, waarin wij onze glorie zien, maar hoort de stemmen van de industrie, die te klagen heeft over toenemende protectie in Duitschland en Frankrijk. Afzetgebied gaat ook verloren in België, Skandinavië, Amerika en Spanje en de binnenlandsche koopkracht is door de landbouwcrisis getroffen Men vraagt daarom krachtiger maatregelen tot afweer van buitenlandsche dumpingspractijken, herstel van differentieele rechten, vermindering of restitutie van belastingen. Loonsverlagingen van 10-20% worden gesignaleerd op dit duurte-eiland, vooral in de leder- en textielnijverheid; over stilstand van branderijen, looierijen en weverijen wordt gejammerd en de azijn-, de gist- en spiritusfabrikanten, de flesschen-, papier- en ijzerindustrie sluiten zich bij het koor van klagers aan.Ga naar voetnoot1) Uitdrukkelijk maar niet altijd overtuigend wordt betoogd, dat de bedrijven niet achterlijk geoutilleerd zijn. Het zijn intusschen de handwevers, die het meest getroffen blijken; de schoenmakerij is veelal nog niet machinaal ingericht, behalve in Waalwijk, dat geen klagen heeft; de branders en distillateurs zeggen, dat zij het oude procedé moeten handhaven om ‘de voortreffelijke en de gezonde eigenschappen van onze jenevers’ niet in gevaar te brengen. Aan de juistheid van het gebruik van buitenlandsche | |
[pagina 67]
| |
halffabrikaten willen vele ondernemers niet gelooven. Maar er zijn er ook, die zich modern ingericht mogen achten en toch zich gedrukt gevoelen. Zoek nieuw afzetgebied, is het antwoord dat de principieele vrijhandelaar den klagers geeft. En inderdaad, op dit punt was nog heel wat te ondernemen. Buiten Europa, Oost-Azië en Noord-Amerika lag voor den Nederlandschen handel nog heel wat terrein onontgonnen. Verschillende overzeesche mogelijkheden had men nimmer onder oogen gezien, hier niet en nergens. Dat was Engelsch terrein nu al geruimen tijd. Wel werden voor den Britschen export ook Nederlandsche artikelen betrokken, maar van de bestemming dier goederen, van de bijzondere opmaking, die ze in Engeland ondergingen, van de organisatie van den afzet had de fabrikant hier geen notie. Zoek nieuw afzetgebied - maar Tilburg, dat zich sterk voelt in baai en flanel, durft voor laken, buckskin, fluweel en gordijnstoffen niet op eigen beenen te staan. Hengelo heeft een onbeschermde markt gevonden in Engelsch-Indië, maar Almelo kent alleen de oude relaties. Vele kleinere ondernemingen in tal van branches weten niet anders te doen, dan een vertegenwoordiger in den vreemde aan te stellen, een koopman, die reeds lang met hun concurrenten zaken doet en die zij nu door een commissieloontje voor zich denken te winnen. En de metaalindustrie moet klagen, dat de overheid bij haar aanbestedingen het belang van de nationale nijverheid te weinig telt en dat de bankiers bij hun emissies zich niet afvragen welk nut de vaderlandsche gemeenschap er van trekken kan. Kapitaalverschaffing in verband met exportmogelijkheden is vrijwel onbekend. Al was dan de Nederlandsche kapitaalsmarkt beter georganiseerd dan in de 18de eeuw, een samenhang tusschen de gestie van den bankier en de behoeften van handel en nijverheid ontbrak nog. Vreemde fondsen, tot een 25% van het geheele nationale vermogen, waren en bleven geliefd beleggingsobject. Staatsen gemeenteleeningen van de eigen overheid hadden goeden aftrek, maar de particuliere ondernemer kreeg slechts weinig tot zijn beschikking.Ga naar voetnoot1) En in dat land van beleggers vond een jongeman zoo licht een positie op een der vele effectenkantoren, dat | |
[pagina 68]
| |
dejonge koopman, die het avontuur van den goederenhandel aanvaardde en in den vreemde zich vestigde tot uitbreiding van de vaderlandsche relaties, een witte raaf was. Zoo ontbrak ook de samenhang tusschen handel en industrie. Het werd in de jaren 80 noodig opzettelijk de vereeniging ‘Het Buitenland’ te stichten teneinde onbemiddelde jongelui met eenige handelsopleiding leertijd te bezorgen in de vaderlandsche bedrijven en op kantoren in den vreemde, opdat zij later op nieuwe markten de belangen van de Nederlandsche nijverheid en handel zouden bevorderen. Meer nog, de ‘Olympia-Vereeniging’ moest belangstelling wekken voor sport en competitie; moest pleizier in het avontuur en de lust in het onbekende gaande maken om den Nederlander uit de veilige beslotenheid van zijn vertrouwde omgeving te doen uitgaan en hem naar den vreemde te krijgen ook zonder veilige ‘uitzending’. Hier, nog tegen 1890, vinden wij de lijn terug, die van de hokvaste 18de eeuw loopt over Potgieter's tijd, zooals hij dien in ‘Het is maar een pennelikker’ geschetst heeft. Maar ook overigens, neem ik aan, zijn in hetgeen ik naar voren bracht al zooveel punten van overeenkomst met de 18de-eeuwsche habitus van onze handelaren en industrieelen aan het licht gekomen, dat de vergelijking, die ik maken wilde, spreken gaat. Komen wij tot Transvaal, dan dringt de parallel zich nog verder aan ons op.Ga naar voetnoot1) Een nieuwe markt, als omstreeks 1780 Amerika, trekt de aandacht in 1880, een markt vrijwel geheel verwaarloosd: Zuid-Afrika, waar te voren slechts een paar Nederlandsche artikelen bekend waren: jenever, kaas en flanel; en vanwaar het stapelproduct, de wol, over Engeland tot ons placht te komen. Meer in het bijzonder wordt de blik gericht op de pas herrezen Zuidafrikaansche Republiek. De handelsbelangstelling daarvoor gaande gemaakt wordt gestimuleerd door overwegingen van sentiment ook in dit geval. De 18de eeuw met zijn philosophischen inslag kon warm loopen voor het volk, dat de abstractie van een nieuw vrijheidsideaal in practijk scheen om te zetten. De historisch gerichte 19de eeuw vond verheffing in den vrijheidsstrijd van het stamverwante volk der Boeren. En in beide gevallen was | |
[pagina 69]
| |
daar de overweging, dat uit afkeer van den Engelschman de zoo juist geopende landen aan een geestelijk verwant volk een bevoorrechte positie zouden gunnen. Ik zeg met opzet ‘geestelijk verwant’ ook waar ik het oog heb op Transvaal. Op Amerika hebben onze patriotten het oog gevestigd gehad. Voor Transvaal was de belangstelling ruimer, want een algemeene geestdrift barstte los bij het bericht van Amajuba en uit velerlei kring zette men zich tot het vernieuwen van de banden met de stamverwante Boerenrepubliek. Toch was de aandacht het sterkst, was het vertrouwen het grootst in de kringen, waar men zich door eenzelfde beginsel gedragen voelde als de Transvalers, bij de Calvinisten. Onder liberalen was hoop maar ook vrees, want daar had men zich het eerst voor de Z.A.R. geinteresseerd door toedoen van den modernist Burgers, wiens beleid door de Boeren veroordeeld was en van wiens Nederlandsche raadslieden in 1883 juist een der bekendsten, Dr. Jorissen, zonder eenigen rechtsgrond ontslagen was door toedoen van een orthodox ijveraar Dutoit, wiens woord bij Paul Kruger gezag scheen te hebben. In een tijd, waarin bij ons kerkelijke spanningen door Dr. Kuyper tot een crisis werden opgevoerd, moest zoo iets hier wel onbehaaglijkheid verwekken. Tegenover zulke bedenkingen stond het critiekloos enthousiasme van enkele ‘Transvaal-vrienden’, meest uit den kleineren middenstand; en vond men de beamende groepen van min of meer rechtzinnige Protestanten. Hun idealiseering van de stoere, de dappere, de onbedorven Boeren is van het type geweest van het romantisch exotisme waarmee het 18de-eeuwsche Frankrijk de Amerikanen had verheerlijkt, genuanceerd alleen door het bijkomend element van nationale zelfverheffing, dat door het besef van stamverwantschap daaraan werd toegevoegd. In sommige liberale kringen meende men wel anders te weten: de Boeren waren laf, valsch, huichelachtig, meineedig, onzedelijk, ongastvrij, lui, vuil en ondankbaar, zooals een virtuose kankeraar uit hun midden op grond van ervaringen was komen getuigen.Ga naar voetnoot1) En laaide in 1884 bij de komst van de deputatie Kruger, Dutoit en Smit, nog algemeene geestdrift op, binnen het jaar was die weer gedoofd. ‘Men moet antirevolutionnair zijn om zijn geld in | |
[pagina 70]
| |
Transvaalsche zaken te steken,’ klaagt in 1886 een voorman van de latere spoorwegmaatschappij. ‘Wat zijn wij Nederlanders toch bitter, bitter klein in zaken.’ De geestdrift van de bewonderaars is voor den eersten tijd beslissend geweest. Ik stipte aan hoe op het eind van de 18de eeuw in sommige kringen bezorgheid heerschte over de toekomst van de massa van ons volk, die door kwijnende nijverheid en verminderd handelsvertier hun in een nabije toekomst met verarming bedreigd scheen. Omstreeks 1880 was het de landbouwcrisis, die een zwaren druk legde op een groot deel van de Nederlanders, op boeren en daglooners, op nijveren en handwerkslieden. Voor die allen, voor zoover van rechtzinnig Protestantschen huize, zocht nu een commissie nieuw arbeidsveld in de Transvaal, waar hun krachten aan de pas ontloken spruit van Nederlandschen stam ten goede zouden komen en zij zelf voor de nationaliseering behoed zouden blijven. Een vergelijking kan hierbij gemaakt worden met de beperkte emigratie naar Noord-Amerika, die op het eind van de 18de eeuw ondernomen of overwogen werd op grond van politieke zonden of idealen, en evenzeer in verband met den socialen druk. Sterker evenwel dringt zich de parallel op tusschen de bedoelingen der Emigratiecommissie en de landverhuizersbeweging naar de Unie in de 19de eeuw. Want in onmiddellijk verband met de emigratiebemoeiingen bestudeerde een zustercommissie de mogelijkheid van het tot stand brengen eener geregelde stoombootverbinding met Natal of Lourenço Marques, de toegangspoorten tot de republiek. Wij zijn in den tijd waarin verschillende vracht- of maildiensten werden ondernomen van Nederlandsche zijde, pogingen om los te komen van de Engelsche scheepvaartoverheersching. Voor de beraamde Afrikaansche lijn dacht men, als bij de vaart op de Vereenigde Staten, in de eerste plaats aan het emigrantentransport. Nochtans - het handelsverkeer diende niet te worden verwaarloosd en zoo zien we dan de Emigratiecommissie in een brief aan de Transvaalsche bladen informeeren naar de Nederlandsche artikelen, die men daarginds zou willen ontvangen en naar de retourvracht, die men zou kunnen aanbieden!Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 71]
| |
Wij volgen de actie van de Emigratiecommissie niet verder; het is een onderwerp op zich zelf. Wij spreken evenmin over de telkens weer opduikende stoombootplannen. Wij houden ons bezig met directe handelsbetrekkingen, die in de omgeving van de Emigratiecommissie waarlijk gevonden zijn. In de kringen der Transvaalsche Volksraadsleden was nml. een ‘Nationale Boeren Handelsvereeniging’ opgericht, die beter en goedkooper uit Europa importeeren zou dan de particuliere handelaar het deed. In Nederland vormde zich in aansluiting daarbij een ‘Maatschappij tot bevordering van de handelsbetrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika’, die bestellingen zou uitvoeren door verdeeling van de orders onder aangesloten industrieelen. De opzet in Transvaal is een groote mislukking geworden en wat Nederland betreft: toen de ‘Maatschappij tot bevordering’ er toe komen moest een vertegenwoordiger uit te zenden, toen hield het bestuur zich aan de woorden van een rechtzinnig Transvaler, die onlangs in zijn midden had vertoefd, en uit de overweging, dat in de Z.A R. geen plaats was dan voor Gereformeerde boekhouders en winkelbedienden, werd de keuze bepaald op een 21-jarigen manufacturiersbediende uit Assen, die als eenige qualificatie zijn geloofsovertuiging meebracht. Een ander voorbeeld nog van hetgeen ons hier mutatis mutandis aan de fouten van 1780 herinnert: in 1888 werd een Zuidafrikaansche Handelmaatschappij opgericht en de man, die toen het terrein van den Hollandschen handel moest veroveren, had tijdens den vrijheidsoorlog hartstochtelijk voor de Boeren geijverd. Koopman was hij niet. Ook hier dus weer de vermenging van sferen: de vriend der Boeren moest de Transvalers aan de zaak verbinden. Maar een deel der Boeren bleek volstrekt geen Hollandervrienden en bovendien was de samenleving, die bediend moest worden, sterk op den Engelschen handel en de Engelsche producten ingesteld. Hetgeen tot nu toe ter sprake kwam had met werkelijken handel weinig meer te maken dan dat het onzen naam als handelsvolk in Transvaal grondig heeft bedorven. Maar waar bleef nu de werkelijke koopman? | |
[pagina 72]
| |
Reeds in de dagen van President Burgers was door de twee broers in Pretoria een ‘general store’ geopend. Nationale noch godsdienstige overwegingen speelden daarbij een rol. Hoe is het met die firma gegaan? Slecht - de onderneming ging in 1884 in liquidatie en nog niet de helft van het kapitaal kon aan de aandeelhouders worden terugbetaald. De verklaring ligt voor een deel in de algemeene depressie na den vrijheidsoorlog ingetreden, in kafferoorlogen, droogte en verarming der bevolking. Ze ligt echter ook in het aanhouden van slecht assortiment van goederen en een te klein werkkapitaal. De verscheidenheid van goederen in een ‘general store’ was fabelachtig. Ze reikte van dameshoeden tot landbouwgereedschappen, van meubelen tot provisiën en dranken. Een boer of een plattelandswinkelier was gewoon alles ineens bij een bepaalden winkel in te slaan; kon hij daar niet alles krijgen, wat hij wenschte, dan kocht hij er niets. Groote bedragen waren met het aanhouden van zulk een bonten voorraad gemoeid, terwijl aan vracht, vooral voor het ossenwagentransport, en voor inkomend recht belangrijke sommen contant moesten worden neergelegd. Te grooter werden die bedragen, aangezien men met de onzekerheid van scheepsgelegenheid en de stagnatie van transport te land moest rekening houden en dus de voorraden moesten worden aangevuld met de slechtste kansen in dit opzicht voor oogen. Anders kwam men op een zeker oogenblik met een leege winkel te zitten. Voegt men daaraan toe, dat veel crediet genomen werd door afnemers en wederverkoopers, dat men bij executie vaak met vast goed genoegen moest nemen, dan is wel duidelijk, dat met een f 450.000 in dezen niet veel gedaan kon worden. £ 200.000 wordt door deskundigen genoemd als een minimum. Nu was het altijd de gewoonte geweest, dat het binnenland d.w.z. ook de Oranje Vrijstaat en Transvaal, bediend werden door een paar groote importeurs aan de kust, die van hun afnemers ook weer inlandsche producten in afbetaling namen. Zoo was bv. in 1875 de toestand in Bloemfontein. Een enkele Duitsche firma, die daar wel direct uit Europa betrokken had, was er van teruggekomen, want de Kaapsche huizen aan de kust verschaften uit voorraad goederen van de meest verschillende herkomst op ruim crediet en bespaarden aan den binnenland- | |
[pagina 73]
| |
schen handelaar de moeiten van overzeesche financiering. Voor de onzen, alleen in Transvaal gevestigd, met een expeditiekantoor in Durban en eigen inkoopkantoren in Londen en Amsterdam, was in dat beproefde systeem niet zoo gemakkelijk een plaats te veroveren. Zoo moest zich wreken, dat men vroeger den handel met Zuid-Afrika totaal had verwaarloosd. Nog op een ander punt bleek dat zijn bezwaren te hebben. De inkoopers van de firma waren niet genoegzaam op de hoogte van de verlangens der Boeren-afnemers en een groot aantal incourante artikelen werd gezonden, waarin het kapitaal voor altoos vast bleef zitten. Er waren bv. veel goederen gestuurd van mindere qualiteit, omdat men de Boeren op dat punt niet kieskeurig achtte. Maar men had niet bedacht, dat de enorme transportkosten op goedkoope goederen bij gelijken omvang en gewicht in verhouding zwaarder drukten, zoodat daardoor het prijsverschil tusschen gewoon en superieur tot een kleinigheid ineenschrompelde. Wij kunnen, dunkt mij, de teleurstellende ervaringen van de firma nu wel begrijpen als gevolg van de onvermijdelijke vergissingen, die elk volk begaat bij het betreden van nog onbekend terrein. Wij mogen dat te kleine werkkapitaal misschien zelfs wel in verband brengen met gewoonten in Indië, waar het wèl was gelukt een zaak klein op te zetten en geleidelijk uit de winsten uit te breiden. Als wij bij anderen hooren van zendingen naar Transvaal bestaande uit een partij Friesche schaatsen of een aantal corsetten van één maat, grooter in aantal dan er vrouwen in Pretoria woonden, dan mogen wij bedenken, dat de Engelschen omstreeks 1825 Zuid-Amerika met priksleden hebben gelukkig willen maken. Bedenkelijk wordt het evenwel als de hier gesignaleerde fouten geregeld blijken terug te komen, ook in latere jaren, ook als de goudrijkdom van den Witwatersrand is ontdekt en er in Transvaal zaken te doen zijn op groote schaal. Als in 1887 eindelijk een Nederlandsch consul naar Pretoria is gezonden en als sinds 1892 het consulaat te Kaapstad in goede handen is, dan leest men in de jaarlijksche rapporten nog geregeld, dat Nederlandsche ondernemingen met te klein kapitaal werken, dat ze geen geschikte vertegenwoordigers hebben of wel dat de directies in patria eigenwijs de zaken zelf te veel bedisselen zonder zich van de eischen van de markt op de hoogte te hebben | |
[pagina 74]
| |
gesteld. Er moet nog steeds tegen gewaarschuwd worden, dat men niet alleen op godsdienst moet letten en niet te veel op sentiment mag vertrouwen. Ook verder passen de raadgevingen merkwaardig bij hetgeen zooeven ter sprake kwam en ten deele ook in het verband, dat ik hier poog te leggen tusschen 1780 en 1880: zend geen goederen in commissie; een importeur gaat om uwentwille geen oude relaties bederven. Stuur geen oude modellen of mindere qualiteit. Sla deskundige aanwijzingen niet in den wind. Laat de zuinigheid niet de wijsheid bedriegen. Waar school in dit alles de grondfout: bij den handelsman, die niet actief genoeg was; bij den industrieel, eigenwijs en conservatief; bij den financier, die geen kapitaal verschafte? Er zijn directiën geweest, die een Engelsche chef aanstelden over hun kantoor in Transvaal - een Hollander deugde daarvoor niet.Ga naar voetnoot1) Er zijn Nederlandsche handelsfirma's geweest, die de vaderlandsche nijverheid den rug toe draaiden. Het verwijt aan den bankier is door dezen doorgegeven aan het beleggend publiek, dat vaste rente wilde zien of in Nederlandsche ondernemingsgeest geen vertrouwen stelde. Laat ons hier eenvoudig vaststellen, dat heel de geest van het Nederlandsche volk niet op het veroveren van de nieuwe markt schijnt ingesteld te zijn geweest. Van de Transvaalsche markt in het bijzonder niet of moet de uitspraak algemeener luiden? Een kleine uitweiding daarover nog tot slot. Er is evenals in het laat 18de-eeuwsche Amerika heel wat geld door de Nederlanders in Transvaal gestoken. De onzen hebben er landontginning en goudwinning geëntameerd met de droevigste uitkomsten. Dat bracht de Hollandsche speculatielust zoo mee. Zij hebben er een spoorweg gebouwd en een circulatiebank helpen stichten. Er is een Nederlandsche bankinstelling gevormd en er zijn hypotheekbanken gegrondvest. Men zou zeggen: de economische belangstelling voor Transvaal is hier groot geweest. Men vergist zich. De spoor en de Nationale Bank zouden er niet gekomen zijn zooàls ze tot stand kwamen, had niet Duitsch kapitaal de zaak op gang gebracht. Toen de Nederlandsche Zuid- | |
[pagina 75]
| |
afrikaansche Spoorwegmaatschappij een succes werd, toen ja, was er overvloed van Nederlandsch geld beschikbaar. En bij alles wat van Nederlandsche zijde in Transvaal gewaagd is mag gezegd worden, dat het is uitgegaan van een paar bepaalde kleine kringetjes. Het waren nu niet vooral de rechtzinnigen meer zooals in het eerst; er waren ook lieden van liberalen huize, die nationaal belang aldus wilden dienen. Maar toch: gelijk in de 18de eeuw eenige weinige jonge patriottische kooplieden en bankiers zich aan Amerikaansche zaken omhoog hebben gewerkt, zoo waren de goede Nederlandsche ondernemingen in Transvaal uitgangspunt voor de faam van vooral één enkelen bankier, van A.D. de Marez Oyens, telg van een oud geslacht uit den Réveil-kring, maar leider van de nog nieuwe firma Labouchère Oyens & Co. Oude gevestigde huizen hebben zich met Transvaal niet ingelaten, gelijk zij vroeger Amerika hadden veronachtzaamd, en het groote publiek heeft onze economische activiteit in Zuid-Afrika zeker niet aangemoedigd. Wat in Amerika werd ondernomen ging geheel buiten het Nederlandsche welvaartsleven om en stond vaak niet eens onder Nederlandsche leiding. De Transvaalsche affaires verschilden daarvan wezenlijk. Zij werden meest wèl door Nederlanders bestuurd en met name de spoorwegmaatschappij stond allerminst onverschillig tegenover het wel en wee van de vaderlandsche nijverheid. Integendeel, haar directie heeft het plicht geacht haar orders zooveel mogelijk bij Nederlandsche fabrieken te plaatsen. Zij heeft zelfs nieuwe bedrijvigheid gestimuleerd, zooals de bouw van locomotieven.Ga naar voetnoot1) Deze gestie is in de 2oste eeuw, toen de maatschappij door politieke noodzaak het leven gelaten had, dankbaar gememoreerd en - als één enkel voorbeeld gesteld waarop een tweede zich nog wachten liet. In Nederland, aldus ongeveer de hier bedoelde uitspraak van 1906, is meerdere samenwerking tusschen de financieele kringen en onze nijverheid dringend gewenscht. Elders, in Duitschland, Engeland en België zoeken de bankiers vooral geldbelegging daar waar leveringen te verwachten zijn. ‘In ons land daarentegen beperkt zich de werkkring der financieele ondernemingen | |
[pagina 76]
| |
alleen tot plaatsing van het kapitaal voor geldbelegging; andere motieven gelden niet’.Ga naar voetnoot1) Een volk, waar de zaken zoo staan, is niet het best toegerust voor het veroveren van een markt. En de zaken stonden hier zoo; dat bleek uit hetgeen ik schetste aangaande Nederlandsch optreden in Amerika en een eeuw later in Transvaal. Wij kunnen de zooeven aangehaalde uitspraak ook beamen als wij denken aan den zwakken zin voor organisatie, die ons volk eigen is. Een volkseigenschap dus, die ons heeft belemmerd in het uitslaan van de vleugels. Ook buiten Transvaal moet die ons gehinderd hebben. Behooren tot die categorie ook al de tekortkomingen van geringe activiteit, van eigenwijsheid en conservatisme, die aan onzen handel en industrie in Transvaal verweten konden worden? Ik geloof, dat tot op zekere hoogte dáárvoor een verklaring in andere richting te zoeken is. Men kan het zoo zien, dat de Nederlander een groot deel van zijn krachten in Indië kon en moest aanwenden en daardoor andere terreinen diende te veronachtzamen. Men kan ook nog andere gezichtspunten naar voren brengen. Bij den wedloop om de Zuidafrikaansche markt heeft, naar bekend is, vooral de Duitscher succes gehad. Hij was niet zoo onbekend met Zuid-Afrika als de Nederlander. Hij werd krachtig gesteund door zijn regeering; zijn industrie was met zijn bankwezen ten nauwste verbonden. Maar zijn succes is voor het grootste deel te danken geweest aan zijn rusteloozen ijver en zijn onbegrensd aanpassingsvermogen. Het optreden der Duitschers heeft in Engeland onrust gewekt en men heeft er de hand in eigen boezem gestoken. Commissies van onderzoek zijn benoemd en rapporten zijn uitgebracht en daarin werden grootendeels dezelfde tekortkomingen bij den Engelschman aangetoond, als wij bij den Hollander vonden.Ga naar voetnoot2) De Duitscher, die zich een plaats in den wereldhandel beslist wilde veroveren, die exportmogelijkheden scheppen moest om een nieuw en geforceerd groot productieapparaat gaande te houden, heeft plooibaar als altoos zich in bochten gewrongen | |
[pagina 77]
| |
om zijn doel te bereiken. Engeland daarentegen was er aan gewoon geraakt de wereld tributair te achten aan zijn industrie, zijn handel en zijn scheepvaart. Het meende zich een hooghartige houding ongestraft te kunnen veroorloven. Kan overdenking van deze twee zoo geheel verschillende houdingen ons ook aan een verklaring helpen van hetgeen wij in Nederland opmerkten? Bij ons geen algemeene belangstelling voor industrieele productie en in de kringen der nijverheid geen besef van de noodzaak om met inspanning van krachten nieuwe exportmogelijkheden te scheppen. Daartoe was het vinden van afzetgebied voor onze beperkte industrie altoos te geleidelijk gegaan. Met de Duitschers moeten de onzen zich dus weinig verwant gevoeld hebben in het zakenleven. Aan den anderen kant - voor zelfvoldaanheid als bij de Engelschen was al heel weinig aanleiding, zou men zeggen. Vanwaar dan die gematigd onverschillige houding, die weinige inspanning en die geringe plooibaarheid? Ik waag het een oplossing aan de hand te doen en stel de vraag of wellicht in Nederland nog doorwerkte dat superioriteitsgevoel van kapitaalkrachtige natie, die, terend op ouden handelsroem, ook zonder overmatige krachtsinspanning zich wel zou kunnen handhaven? Indien werkelijk dat gevoel, in de 18de eeuw opgekomen, tot ver in de 19de eeuw heeft stand gehouden, zonder dat veranderde omstandigheden de houding van ons volk in dezen konden wijzigen, dan zeker was er aanleiding tot het maken van de vergelijking, die ik meende te moeten uitwerken. Zij heeft ons dan, naast tekortkomingen in onzen volksaard, ook de wet der traagheid laten zien in haar werking op ons volk. P.J. van Winter |
|