De Gids. Jaargang 98
(1934)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
GedichtenGa naar voetnoot1)Sappho
Haar laatsten gang ging zij op aarde alleen,
Een kleine vrouw, verward en angstig onder
Een open hemel, waarin wolken woeien.
Haar voeten dreven haar, haar dreef de wind,
Haar witte kleed woei als een vlag vooruit
Haar dreven wind en voeten, en het wilde vuur
Dat zij verwoestend in zich voelde schroeien
En dat in haar aan weelde en lust gewende
Maar wondbre hart een holte had gebrand -
En klein stond haar gedaante voor den hemel,
Op 't steil en uiterst eind der witte rotsen
Van Leukas' voorgebergte, een smalle toorts
Maar zelf een hemel waarin wolken woeien -
Ver achter zich verloor zij lang de resten
Van roem en rijkdom en haar rijk genie,
Al het verbrand verleden: Mytilene,
Sicilië, Syracuse, en de weelden
Van een gezegend leven zonder zeden,
Alkaios' helle liedren en het zwoeler,
Het zoeler lied van zachte vrouwenleden,
Kleias, de kleine tengre, die haar eens
Liever dan Lydië en Lesbos was -
Dat was voorbij. En niets bestond dan Phaon,
De snelle, felle, die haar hart ontzeilde
En om wiens donzen, donker bronzen hand
Haar nu een suizen aangreep en een duizeling
Beving, die haar omlaag deed storten -
En weer omspoelde haar geluks omhelzing,
Maar wijder en bedwelmender dan ooit
Die sidderende golfslag haar omsloot.
| |
[pagina 38]
| |
Scheppingswerk
Maar toen het haast voltooid was - het scheen prachtig -
Was er voor God reeds ander werk te doen
In een gansch andre hemelruimte, - toen
Liet hij het los en het werd zóó, halfslachtig,
Vol ziekte, zweren, zonden, levenskrachtig
Genoeg nog voor een lange sleep van eeuwen,
De zin ervan was echter ondoorzichtig,
't Menschengeslacht arm, dwaas, onevenwichtig,
Sterfelijk, twistziek, tot geluk onmachtig -
Als op den dooltocht door zijn labyrinth
Van sterren, zonnen en planeten God
Ooit deze wrakke wereld toch weer vindt,
Luisterend naar een ver, helsch, angstig schreeuwen,
Wellicht dat hij dat oud werk nòg bemint,
Het uit den angstdroom wekt waaruit het riep
En het dan eindlijk glorieus herschiep.
't Kan ook, dat hij er niet meer aan begint,
't Woedend verbrandt of zachtjes in laat sneeuwen.
| |
[pagina 39]
| |
Dronkemansgebed
Heer, als ik het mag zeggen, waarde Heer,
En m' er geen schâ hiernamaals mee berokken,
Ik heb met een Almachtige de eer,
Nietwaar, maar waarom hebt Gij U niet meer
Van het verdriet der wereld aangetrokken?
Gij telt daarboven toch, o Lieve Heer,
Tienduizend sterren op de toonbank neer,
Maar hier zijn scherven, Heer, stukken en brokken.
Geluk is schaarsch, de lucht is meest betrokken.
De menschen zijn zelfs bij het mooiste weer
Afgunstig, oorlogszuchtig en zoo meer.
Heer, hoor het angstig luiden van de klokken.
Al duizend eeuwen zijn ze in de weer
En altijd weer aan 't korste eind getrokken.
Neem hen nog eenmaal bij U in de leer.
Geef hun een laatste kans, nog eene keer.
't Is hier zoo niets gedaan, ik ben geschrokken.
Adieu, gedenk de wereld, Lieve Heer.
Anthonie Donker |
|