| |
| |
| |
De gave gulden
Achtste hoofdstuk
De bolpootkasten, de kisten met het kostbare porcelein, en de kisten met de etsen van Bauer, stonden in Menton opgepakt. En Bets en Huug woonden in Brussel, voorloopig op gemeubileerde kamers boven een winkel aan de Chaussée de Haecht, een eindje achter Sainte Marie van Schaerbeek.
Huug had zich dadelijk vrienden gemaakt. Hij kende, vanuit Amsterdam nog, een Hollandschen lettré, sedert enkele jaren in Brussel gevestigd, iemand, zeer verzekerd, van kunst het fijnst verstand te bezitten. Het was de precieuze bibliophiel Frank van den Aerschot. Sinds de vier rijk-geciseleerde en cynische sonnetten, geschreven in Menton, verschenen waren in ‘De Stem’, had die van Huug een hoogen dunk. Hij had hem aan al zijn Brusselsche vrienden voorgesteld, en Huug was, op zijn voordracht, lid geworden van de Brusselsche Pen-club.
‘Eerharts verzwegen Liefde’, kortelings uitgegeven als een eenvoudig, zeer verzorgd boekje (zonder de houtsneden van Essers, die te kostbaar zouden zijn geworden), maakte opgang onder de fijnproevers, doch werd overigens niet gelezen. Het was te ‘gereserveerd’ van stijl, om voor het profanum vulgus toegankelijk te zijn, - Huug constateerde het met een meewarige voldoening. En hij werkte veel nu aan zijn comedie ‘De Schijn der Dingen’, een comedie van een geraffineerde psychologie, die hem, hoe meer hij eraan vorderde, een tintelend plezier verschafte. Hij zag zich, zoo dan voorloopig nog niet den Hollandschen Proust - maar dat kon nog komen, hij had verscheidene romans in zijn hoofd - reeds een Hollandschen Pirandello.
Hij verdeelde zijn tijd tusschen zijn werk en zijn vrienden; en Bets was veel alleen.
| |
| |
Het was vreemd, zij had zich, toen zij trouwden, zooveel voorgesteld van Huugs toekomst als kunstenaar, en nu die er leek te zijn - te oordeelen naar sommige spits-gestelde kritieken, wier voorname stijl en diep-peilende inzichten haar toch bewijzen moesten, in hoe voortreffelijk geestelijk gezelschap hij zich bevond -, nu gaf Huug's ijle roem haar een bevrediging, die niettemin vol onvrede was. Zij zat met die tijdschrift-bladzijden vóór zich, en was wel trotsch op Huug, maar die trots maakte haar niet gelukkig, zij begreep zelf niet waarom.
Alles in hun nieuwe leven deed haar onwennig aan. Huug scheen niet meer zoo te hechten aan comfort, aan een goede tafel, noch zelfs aan zijn eigen kleeren - en die verandering in zijn levens-eischen zou haar, bij hun gewijzigde omstandigheden, eerder genoegen hebben moeten doen -, maar tegelijk had hij voor zichzelf en den omgang met zijn vrienden veel meer geld noodig dan in Menton.
Hij legde haar uit, dat dit goed besteed was. Immers, door wel-gevoede relaties moest men ‘erin komen’. En hij was zeer tevreden over zichzelf. Met een edel gebaar had hij, toen hun inkomen tot minder dan de helft geslonken was, als zijn meening te kennen gegeven, dat in elk geval wie zij ondersteunden niet onder de crisis lijden mochten. Sofie - het legaat van oom Piet had ook een leelijke klap gehad - kon maar nèt meer rondkomen met de hulp, die zij haar verstrekten. Hoe zou Hans aan Olga haar uitkeering geven - en de kleine Boris, z'n kleinkind, moest immers ook het zijne hebben! - wanneer zij Hans de hunne onthielden? En Kees diende toch te studeeren? Zoolang zijzelf behoorlijk leven konden, al was het dan minder weelderig dan vroeger, en gelukkig waren, zei hij, in hun huwelijk, mochten zij anderen niet de dupe maken van een financieelen achteruitgang, waaraan niemand schuld had. Was hijzelf niet de eerste geweest om afstand te doen van een luxe-editie van zijn prozawerk, waarvoor de uitgever een garantie had verlangd? En toen Bets, zoekend naar een post, waarop zij bezuinigen konden, het denkbeeld lanceerde, op te houden met het bijspringen van Corrie - zij en Eric hadden welbeschouwd Corrie in haar pension gezet; die moest nu maar verder zien, hoe zij er kwam! - toen was het weer Huug, die ervoor pleitte, Corrie althans niet hals-over-kop in den steek te laten.
| |
| |
Bets kon niet ontkennen, dat hij in dit alles wel genereus moest heeten, gelijk zij hem steeds zoo gaarne had gezien, en toch stemde die gemakkelijke genereusheid haar verdrietig. Het leek haar geen winst, dat Huug de griezelig-burgerlijke kamers, waarin zij huisden, voor henzelf al mooi genoeg vond, en, zoo vaak zij plannen maakte voor een eigen installatie, niet meer dan lijdelijk daarin meeging. Wanneer was hij thuis, als hij niet in zijn studeer-hokje zat? Zij was het, die zich behagelijk mocht voelen in die nare Belgische spullen. En hij kon licht hun werkvrouw verdedigen, die zoo nu en dan onmogelijk kookte, - 's avonds haalde hij zijn schade in, door met zijn vrienden ergens ‘een kleinigheid’ te gaan eten! Het gebeurde meer dan eens, dat hij na middernacht thuis kwam. Vol van velerlei onrust zat Bets op hem te wachten. Het was waar, dat hij ook háár soms voorstelde, samen in de stad te dineeren, maar dit voorstel klonk zoo zuinig, dat Bets het reeds een paar maal met een ‘och, waarom?’ had afgeslagen. Zij begreep wel, dat hij haar niet altijd bij de ontmoetingen met zijn vrienden gebruiken kon - de lokaliteiten, waar zij bijeenkwamen, waren ook niet geschikt voor dames, had hij haar gezegd, en dat geloofde zij graag - maar toch herinnerde zij zich vol pijn, hoe zij gedurende hun engagementstijd in Amsterdam zich nooit vertoonden dan met hun beiden, en hoe hij, in Américain, allerlei acteurs en schilders en dichters aan haar had voorgesteld, zoo respectvol, als moesten die kunstenaars het een eer achten, háár te kennen.
Hun eenige gezamenlijke avond-uitgangen waren, een enkele maal, die naar opera of theater; maar aangezien zij - het was zonde van het geld - niet langer in de fauteuils d'orchestre zaten, doch op een of anderen goedkoopen rang, had het, Bets gaf het grif toe, geen zin, zou het zelfs smakeloos geweest zijn, zich bizonder te kleeden. En op het schaarsche Pen-club-diner had een groot toilet ook al misstaan. Nochthans stak het haar - vrouwen zijn onredelijk - dat Huug aan haar kleeding, waarop hij vroeger zoo gesteld was geweest, zoo ijdel en zoo trotsch, minder te hechten scheen. En zelfs troostte het haar niet, dat hij zijn eigen garderobe weinig verzorgde. Haar denken had allengs zich aangewend, in elke daad van Huug gretig een kwetsend element te vinden, en in de veronachtzaming van zijn uiterlijk, bedoeld als artistieke nonchalance, zocht zij een blijkbare onver- | |
| |
schilligheid voor den indruk, dien hij op háár kon maken.
Toen zij een paar maanden in Brussel woonden - zij hadden nog niemand uit Holland gezien - opperde Huug, of zij niet eens een weekje naar Amsterdam zouden gaan.
Bets had dat voorstel zien aankomen, en het was ook niet meer dan natuurlijk. Toch bleef haar die reis naar Holland een obsessie, die zij maar liever zoo ver mogelijk van zich af had geschoven. Want Holland, dat was wel Waldy, en Kees, maar tevens Sofie; het was Hans en Miep, een jong huwelijk, waar zij zelfs benieuwd naar uitzag, maar het was ook het kleinzoontje met zijn moeder, het was, beängstigend, Olga, - Olga, die niet langer.... een getrouwde vrouw was.
Doch wat viel er tegen te werpen? De onkosten? Zij zouden, dat sprak vanzelf, logeeren bij Van der Kraft. Het was verder mooi voorjaarsweer. En in Amsterdam, hoe kon zij hem tegenhouden, den kleinen Boris te gaan zien? Olga van haar kant had Bets nooit feitelijken aanstoot gegeven. Ook als jonge moeder waren zij haar, samen, herhaaldelijk gaan opzoeken. Zij zou Huug dus moeten vergezellen naar de vrouw, die zij voelde als het ergste gevaar. Hem alléén laten gaan, zou vreemd lijken, en op alle manieren het gevaar vergrooten. Nooit had Bets zóó tegen een reis opgezien, en toch vond zij geen uitweg, die een weigering rechtvaardigen kon.
Zij gingen.
De Van der Kraften waren overdadig hartelijk als altijd; zij ontvingen er Sofie en Waldy; zij zagen er ook Kees ‘den student’, een heele heer geworden, maar Bets kon het niet helpen, de jongen maakte een ongunstigen, bijna onbetrouwbaren indruk op haar. En natuurlijk bezochten zij ook - het was onvermijdelijk - Olga op haar minuscule flatje aan de Niersstraat.
Olga, rijper mooi dan ooit, een tikje meer opgemaakt, deed vroolijk en koel als altijd. De kleine Boris, drie jaar oud, bleek een mooi ventje geworden met zijn donkerblonde krullen, maar hij zag wel heel pipsch.
Olga vertelde van de kunstzaak aan het Rokin, waar zij nu was, om de bezoekers te woord te staan en wat er te koop hing met de noodige ‘lyrische verrukking’ te omdichten! Een vrij wat voordeeliger baantje dan dat eeuwige gezwoeg aan mutsjes en sjaals voor Liberty.... Boris? 's Morgens was er immers de
| |
| |
daghit?.... en na de koffie bracht ze hem naar haar moeder.... Het schilderen, natuurlijk, had zij eraan gegeven.... 's Avonds ging zij nogal eens uit; ze had veel vrienden in Amsterdam; van de Academie en zoo.... Boris was dan al naar bed, en de daghit verdiende twee kwartjes extra met op hem te passen. Als ze thuiskwam, vond ze het schaap soms in elkaar gerold op de rustbank, maffend als een os! - Met Miep was ze best; deed die boodschappen in Amsterdam, dan dronk ze koffie bij háár.... Waar, Boris? Lollig is tante Miep! - En Hans ook daagde nu en dan op.... naar zijn zoon kijken!.... en naar zijn ‘levend doux souvenir’.... Hahaha! - En Miep verwachtte over zes maanden een baby, dat wisten zij toch?
Zoo, al maar Huug vaag verontrustend, sprong Olga luchtig van den hak op den tak, en lachte veel. En Bets had zóó te doen met het pipsche Borisje, dat zij niet wist wat méér te voelen: medelijden, een broeiende verontwaardiging zonder eigenlijken grond, of blinde jalouzie. Zij werd niet wijs uit Huugs gezicht.
Den dag daarop waren Huug en Bets in Blaricum, waar Hans met zijn Miep in een aardig huisje zaten aan de Noolsche weg. Achterin een piepklein dennenboschje had hij zijn atelier. Uitrustend was dat bezoek. Miep toonde zich een frissche jonge vrouw, wel zeer modern en eigenwillig, maar niet onvriendelijk, en zonder kunsten. Hans scheen redelijk in zijn humeur en zag er verbazend goed uit. Hij had een paar opmerkelijke dingen gemaakt. Alleen klaagden zij, dat Mieps fortuintje ook al bedenkelijk was afgetakeld; zij teerden in.... Bets praatte er ijlings over heen.
Pas in den tram drong het tot haar door, en het bracht haar niet weinig in opstand, dat Hans en Miep honderdmaal beter waren ingericht dan zij en Huug aan de Chaussée de Haecht. Zij wilde weer een eigen interieur, besloot ze bij zichzelve.
Op den terugweg naar Brussel bleven zij een middag over bij de Smitsen in Den Haag. Zij hoorden er, dat Sissy Glaser opnieuw gescheiden was, en men vertelde, dat Henk Bout, die het met zijn freule De Raedt niet bijster moest getroffen hebben, tweemaal in de week bij zijn eerste vrouw kwam lunchen.... Henk en Sissy waren weer goed samen.
‘De levende doux souvenirs!’ hoonde Bets. Zij schrok van den klank van haar eigen stem. Zij wist niet, waarom ze zoo leed.
| |
| |
Dien zomer was ‘De Schijn der Dingen’ voltooid, en Huug zond zijn comedie aan den litterairen adviseur van een juist gevormd gezelschap, - een vriend van Frank van den Aerschot en een ‘intellectueel’ van geweld.
En er gebeurde een wonder. De comedie zwierf niet jaar in jaar uit in hoeken van schrijftafels of in vergeten laden, doch daar de nieuwe troep onmiddellijk haar naam wilde vestigen als een gezelschap ‘d'avant garde’ met durf en originaliteit, werd er besloten, dienzelfden herfst nog het seizoen te openen met dit zeer litteraire, Nederlandsche stuk, waarvan de psychologische warnetten sensatie beloofden.
Begin September ging Huug verscheidene malen naar Amsterdam, voor de eerste lezing en de repetitie's van het werk. Bets reisde niet mee op en neer. Ze zou hem vergezellen ter gelegenheid van de première.
Het was een moeilijke tijd voor haar. Ze had willen meegaan, om te weten, of Huug veel bij Olga kwam - natuurlijk, zijn kleinzoontje zien! - en ze ging ook maar liever niet mee, om het nièt te weten. Doodongelukkig leefde ze telkens die paar dagen, in een buitenwijk van Brussel, die ze haatte. Ze haatte eigenlijk heel Brussel, waar haar huwelijksdroom met Huug begonnen was. Haatte ze het werkelijk? Of had ze het lief met een doordringende bitterheid in haar hart, om wat daar nog altijd schrijnde: een smartelijk-felle liefde voor Huug? Vaak dacht ze, dat ze het in Brussel niet uit zou houden. - Of was het alleen de rulle voorstad, die haar melancholiek maakte?
Terwijl haar het samenleven met Huug den laatsten tijd zoo weinig vreugde gaf, toch waren haar die twee dagen, dat hij weg was, ondragelijk, ondoorkoombaar; en vol van een folterend verlangen zag zij naar zijn terugkomst uit.
Maar in welke stemming hij eigenlijk thuiskwam, het werd haar niet duidelijk. Nu eens leek die mat, al was hij vol attentie's voor haar - hij bracht zelfs bloemen mee, aan het station gekocht -; een andermaal deed hij afgetrokken en vermoeid; of hij zeì, teleurgesteld te zijn over de artisten, die zijn stuk niet begrepen, en toch kwam het haar voor, of hij innerlijk opgewekt was; zij hoorde hem neurieën in de slaapkamer.
‘En hoe was Borisje?’ vroeg Bets.
‘O.... best....,’ zei hij vaag.
| |
| |
‘Was hij blij met zijn blokkendoos?’
‘Wat zei je?.... O, ja.... ja zeker.... en of hij!’
‘En maakte Olga het goed?’
‘Je moest wel de groeten hebben.’
Zij kon de vraag niet over haar lippen krijgen: ‘Ben je er 's avonds geweest?’ ‘Ben je er meer dan ééns geweest?’
De tweede maal zei hij uit zichzelf, hij had bij haar koffie gedronken, mèt Miep. ‘En je hadt moeten zien, hoe dol die jongen op Miep is!’
‘Ziet Olga Hans nog veel?’
Hij trok de schouders op, alsof hem dat ontstemde.
‘Hans mag toch óók wel eens naar zijn jongen komen kijken?’ verontwaardigde Bets zich.
Kort daarop zou de première zijn. Nog eenmaal moest Huug voor een paar laatste repetitie's naar Amsterdam.... Zij vroeg zich wel eens af, of hij wèrkelijk al die repetitie's bij moest wonen.... Als dat stuk maar eindelijk was opgevoerd! Dat er geen reden meer zijn zou, om Brussel uit te gaan. Doch dan moest zij ook zorgen, dat hij het in Brussel prettig had! Tot elken prijs wilde zij hem een ‘home’ scheppen. Want al zei hij, best tevreden te wezen met dit gemeubileerd kwartier, misschien dat een eigen, gezellig thuis het eenige zijn zou om, onwillekeurig, hem opnieuw aan haar te binden. Of zij het betalen konden, bij al de verplichtingen, die op hen rustten? In godsnaam, het liep zooals het liep. En met de voortvarendheid eener ondragelijk wordende onrust, toog zij erop uit, om een behuizing te zoeken.
Zij nam de tram naar Uccle, liep er verdwaasd de huizen af te speuren, zag er twee of drie ongenietbare appartementen. Den volgenden dag zocht zij uren lang door de ruime wijken achter de Avenue Louise, waar de lavende nabijheid van het Bois de la Cambre hem weg zou lokken van de stad. Zij vond niets, dat eenigermate sympathiek was, en tevens bereikbaar. Verhit, bek-af, gaf zij het zoeken den leste op.
Toen Huug terug was, had Bets spijt van haar verdenkingen. Hij was volkomen ontmoedigd over zijn comedie. De regisseur voelde de psychologie veel te cerebraal; de artiesten spraken hem na; en de afschuwlijke gewoonte ‘goed’ te spreken, zooals zij het noemden, vermoordde de dialogen nog meer. Het stuk was wel verzorgd en àf geworden op die manier, maar heel iets àn- | |
| |
ders.... Hij had gedurig geprobeerd zijn opvatting te suggereeren, aan den regisseur, aan de spelers, maar je hadt geen vat op die menschen. Het was alles ‘tooneel’ nu.... Huug was desperaat. Hij leek ditmaal niet bij Olga geweest te zijn. En Bets voelde, dat het slecht vallen zou, op dat oogenblik te beginnen over een eigen ‘home’.
Dien Vrijdagmorgen reisden zij samen naar Amsterdam. 's Avonds zou de generale repetitie wezen, den volgenden avond de première. In den trein nog zat Huug nerveus in zijn manuscript te werken. Hij had erop gestaan, eerste klasse te nemen, om niet te worden gestoord. En Bets bemerkte eindelijk iets van zijn fameuze ‘zenuwen’! Hij, die altijd kalm was, tergend kalm bijna, hij zag er overspannen uit, terwijl hij met een rood potlood dik de plaatsen onderstreepte, waarvan hij in elk geval de intonatie nog wijzigen moest.... Bets had medelijden met hem en tegelijk was zij blij. Hij was toch een èchte kunstenaar!
Maar eenmaal in Amsterdam aangekomen, gooide hij plotseling alle zorgen van zich af. In het huis der Van der Kraften, dank zij Marie's enthousiasme, heerschte een feeststemming. Opgewonden vertelde zij over journalisten, die hadden opgebeld. Luger van ‘De Telegraaf’ wilde een interview. Verscheidene couranten, ‘Het Leven’, ‘De Prins’, vroegen om photo's. En wie er al niet komen zouden morgen-avond! Uit Hilversum en Delft en Blaricum kwamen ze allemaal! En, loslippig, flapte ze eruit, wat Sofie gezegd had: ‘Ja, nou dat hooggebergte eindelijk baren gaat, moet ik zien, wat voor een muis eruit kruipt....’
‘Komt Sofie ook?’ vroeg Bets.
‘Natuurlijk,’ antwoordde Marie, ‘maar ze wou niet bij ons vieren in de loge zitten. “Bets zou er niet om geven,” zei ze, “maar ik wil niet, dat de menschen erover kletsen.”’
En Marie vertelde, dat ze dus vijf stalles voor hen had besteld: Sofie, Hans, Miep, Waldy en Kees. ‘Ja, je kinderen zijn trotsch op je!, Waldy vooral. En Hans en Miep vinden je een phenomeen: Papa, die heusch een comedie heeft geschreven!’
‘Nou,’ nam Bets het voor Huug op, ‘hij heeft toch wel méér geschreven! En wat een prachtige kritieken heeft hij niet gehad!’
Huug, die zich weer volkomen meester was, lachte superieur over al dit goedig gekrioel aan zijn voeten. Hij wist, dat Olga óók komen zou. Dat was interessanter. Nu de couranten bij voorbaat
| |
| |
zooveel notitie namen van zijn stuk, nu zou het wel goed afloopen ook. Een auteur was natuurlijk nóóit tevreden....
‘En weet je,’ zei Marie geheimzinnig, ‘wie we bij ons in de loge hebben gevraagd?’
Bets was geschrokken. Huug had verheugd opgekeken.
‘Olga!’ loste Marie het raadsel op; ‘Ja, ja,’ plaagde ze Huug, naar Bets heen, ‘hij was den laatsten tijd zóó dik met 'r! 't Is wel de moeder van zijn kleinkind, maar tóch....’
‘Nee, 't is maar gekheid hoor,’ hernam ze; ‘Huug heeft groot gelijk, dat hij haar de hand wat boven het hoofd houdt. Daarom zei Frits ook: vraag Olga bij óns, anders zit ze zoo raar op haar eentje....’
‘Heb je erop tegen?’ vroeg ze aan Bets. Ze meende haar sip te zien kijken.
‘Welnee,’ poogde die luchtig te doen, ‘waarom?’
‘Och, 't is een stakkerd,’ ratelde Marie door; ‘ik begrijp niet, dat Sofie zoo op haar gebeten blijft! Wat vecht ze er zich niet kranig doorheen! Ze staat toch maar den heelen dag in dien winkel! 't Kan zijn, dat ze zich ook wel eris amuseert, daar is ze verdorie een jonge vrouw voor! Waar of niet? Dan had Hans haar maar niet moeten laten schieten! Ik màg die Miep niet, met 'r verbeelding.... 'k Geloof trouwens nooit, dat hij Olga heelemaal vergeten is.... Maar wat die kleine Boris een aardig kereltje wordt! Niewaar, grootpapa?’
Ze sloeg Huug op den schouder, gaf Bets 'n knipoog.
En zoo, in alle hartelijkheid, bereidde Marie den avond der première voor, opdat alles maar, voor Huug en voor Bets, zoo prettig mogelijk zou zijn!
Dien avond en heel den Zaterdag streed Bets met zichzelve. Ze wilde, vlak voor zijn première, Huug een scène besparen. - Wat moest ze gelooven? Wat moest ze doen? Was Olga nog altijd Huug's ideale liefde? Of mocht ze al blij zijn, als Olga dàt alléén maar was? Zij had nog wel gehoopt soms, omdat hij zelden over haar sprak, dat die oude dwaasheid geluwd zou zijn. Maar nu had Marie, met haar argeloos gepraat, hem verraden: hij was váák bij Olga geweest. Zij haatte die grillige jonge vrouw, die waarschijnlijk met Huugs gevoeligheid speelde.... Een avond vlak naast háár, om samen Huugs stuk te zien, - het leek haar
| |
| |
een marteling, die zij niet zou kunnen doorstaan Olga zijn liefde, zij zijn vriendin, en.... Nooit meer verliet haar die onbarmhartige analyse van jaren geleden, - een analyse, die misschien niet eens meer opging! Zij was nu wel echt de ‘mevrouw’ geworden, zijn ‘echtgenoote’.
Kon zij geen ongesteldheid veinzen, een zware hoofdpijn? Huug zou het niet gelooven, haar klein jaloersch en burgerlijk vinden, en, nauwlijks meer aan haar denkend, zou hij in de loge zitten, flirtend met Olga achter Marie's breeden spekrug.... En dit vizioen was haar een erger foltering dan de werkelijkheid zijn kon. Het was dat vizioen, dat haar er toe besluiten deed, mee te gaan.
Bets had haar laatste avondjurk uit Menton wat laten vermaken, een kanten jurk, rood als donkerroode rozen, die haar wel gevulden hals albastblank deed uitkomen. Op haar schouder stak de groote, juweelen broche, die 'r moeder haar cadeau had gedaan bij Eric's geboorte.
‘Móói staat het je,’ zei Marie, toen ze beneden kwam, ‘maar je ziet bleek. Voel je je niet goed?’
‘Best....,’ zei Bets.
Marie-zelf zag er prachtig uit, prachtig als een te dik geworden diva, in haar lila satijn.
Zij reden naar den schouwburg, waar het maar matig druk scheen te loopen. Olga wachtte in de vestibule. Zij had 'n eenvoudig zijden japonnetje aan van een wonderlijk jade-groen, dat het contrast met haar blonde haar en vlijmend-roode lippen voor Huug betooverend maakte. Zij droeg een pendant van kleine, groene steenen, dat Bets niet van haar kende. Haar oogen glansden nog groener.
‘Wat zijn jullie prachtig!’ riep Olga, ziende naar de gedecolletteerde toiletten van Bets en van Marie. ‘Daar kan ik niet tegen op, hoor!’
Anderen, bij de vestiaire, schenen te begrijpen, wie ze waren. ‘Dat is Krayenhof,’ hoorde Bets zeggen, en het zou haar met een tintelenden trots hebben vervuld, had zij niet tegelijkertijd gezien, hoe Huug met een blinkenden blik naar Olga zag. Hoe komt ze aan dat pendant?, verontrustte Bets zich. Het was in 't geheel niet in het genre van Hans' agentschap. Zou 't een cadeau zijn van Huug?
| |
| |
‘De jeugd vooraan! decreteerde Marie, toen zij in de loge stonden. Zij doelde op Olga en Bets, hoewel zijzelf een paar jaar jonger dan Bets was. Doch Olga wilde er niet van weten: zij was er niet op gekleed. Ook Huug leek het wel wat provocant tegenover Hans en Sofie. En zoo zat Bets met Marie aan den roodpeluchen rand. En heel die avond werd haar een verfijnde tortuur, omdat zij, kijkend naar Huugs werk - dat werk waarnaar zij jarenlang verlangd had - niet zien kon, met welke oogen, in het schemerduister achter haar, Huug naar Olga keek.
Wat gaf het, of Van der Kraft aan Olga's andere zijde zat? Van der Kraft keek naar het tooneel. Huug kon kijken,zooals hij wilde.
Het werd dermate een obsessie, dat Bets niet dan werktuigelijk zag en hoorde; kwellend stond haar denken naar wat achter haar hoofd was. Plotseling sloegen dan weer de stukken dialoog haar aandacht binnen, vreemd en onwerkelijk, als was het een verdraaid droombeeld van wat zij kende, onafscheidelijk van Huugs stem. Tot opnieuw een licht geschuifel in het donker, een gefluister, tot het ondragelijk oogenblik terugriep. Soms werd er even wat gelachen in de halfvolle zaal, en achter haar, luchtig, rinkelde Olga's arreschel-lach.... de ‘demonische’ lach, die haar leven had bedorven.
Het bedrijf was ten einde. Een applaus, dat niet onhartelijk klonk. Opnieuw week het scherm vaneen. Nog een tweede, wat flauwer applaus. De artisten werden niet ten derden male teruggeroepen.
In de licht geworden loge zag Bets om. Olga glimlachte. Huug keek gespannen. Bets' hoofd was vuurrood, of zij 't benauwd had.
‘Nou, 't was wel een succes....’ troostte Marie.
‘Ja....’ zei Bets verdwaasd.
Olga zei niets.
‘Ik ga even op 't tooneel,’ kwam haastig Huug; hij was al weg.
Het tweede bedrijf - ‘de expositie is altijd moeilijk’ fluisterde de auteur tot Olga en Marie - deed het véél beter, naar het scheen. De menschen lieten zich blijkbaar vangen in de psychologische strikken, die hun gespannen werden. Zij dachten, dat de jonge vrouw nu met den vriend een liaison zou aangaan.... Integendeel bleek zij den vriend tegen den man en den man tegen den vriend uit te spelen, om ongestoord.... Je hoorde: er was een andere, strakkere stilte in de zaal.... Doch als het bedrijf
| |
| |
uit was, klonk er nauwlijks applaus. De artisten kwamen terug. En toén eerst ontstond er plotseling een stevig geklap, als was het publiek op eenmaal àchter iets gekomen, waar het eerst door verbluft was geweest.
‘Hé, wat doen ze gèk,’ zei Bets schril. Zij had dezelfde hel doorleefd als gedurende het eerste bedrijf.
En nogmaals werd er gehaald. Dan was het groote pauze.
‘Nou,’ zei Marie, ‘wat zeg je ervan?’
‘Hij weet zijn marionetten te hanteeren,’ lachte Olga zachtjes, ‘maar als ík er een van was....’
‘Wat zou je dan?’ vroeg Frits.
‘Het vertikken, en heel iets anders doen, dan híj wou!’ Spottend zag ze Huug in de oogen.
Bets was zoo van streek, dat ze niet meer wist wat woorden beteekenden.
Daar kwam de invasie in de loge: Sofie, met een mild-ironisch gezicht - Bets had haar al zien zitten in die opzichtige, maar wel flatteerende jurk -; Kees, een verwaande sladood in smoking, wiens klamme hand Bets onaangenaam aandeed; Miep, die wel poseeren kon voor donatrice op een primitieve schilderij, gelijk zijzelf haar vorderende zwangerschap omschreef; Waldy; een vriend van Frank van den Aerschot; Hans.... Begroetingen, glimlachen, verwarde flarden gesprek. Sofie nam Huug mee in den corridor, zij had hem iets te zeggen. Olga wilde een koffie gaan drinken. Hans verdween met Miep en haar.
‘Ze moesten zich toch zoo niet met hun drieën vertoonen,’ zei Bets. Ze ergerde zich al genoeg aan Sofie.
‘Ach,’ zei Marie, ‘ik mag wel zoo'n olie- en-azijnstel.’ Ze kon Miep niet zetten, Miep met haar air van onkwetsbare....
Huug bleef weg: zeker weer naar het tooneel.
‘Hoe vindt je vaders stuk?’ vroeg Waldy aan Kees.
‘Niet onaardig,’ hoorde Bets hem uit de hoogte zeggen. Wat later droop hij af.
Toen Olga in de loge terugkwam, waren er alleen maar Bets en Marie, en Van der Kraft, die, achterin, met een vriend van hem te praten zat.
Bets ving iets op van de Holland-Amerika-lijn, die spaak liep; van ook in Holland dreigende inflatie....
| |
| |
‘Vervelende crisis,’ bromde Marie, ‘is dat nu een discours in de comedie?’
‘Ik weet er anders van mee te praten,’ zuchtte Bets.
‘Kóm!’ zei Marie zorgeloos, en ze wist niet wat ze ontketende met die grap: ‘Jij?! de gave gulden in persoon!’
Olga keek vermaakt naar Bets' ronde gezicht: - prachtig! dacht ze, de gave gulden!
Het belletje begon te rinkelen.
De critiek, den volgenden morgen aan het ontbijt, - Van der Kraft had alle couranten laten halen - viel niet mee.
‘Natuurlijk,’ zei Huug, ‘als een litterator tooneel gaat schrijven, weten de tooneelmenschen al vooruit, dat het “litteratuur” moet zijn. Dat kennen we: “geen speelstuk”. Wat heb ik je gezegd?’
Hij had niets gezegd, dat daarop leek, doch misschien had hij het wel gedacht. Bets, hoe bitter ze ook gestemd was, had toch met hem te doen. - De probleemstelling was te gezocht, zei de een; de psychologie te gewild, de ander; er was geen ‘spanning’ in, vond de modernste. Geen bespreking, die niet afbrekend was, tenzij dan ééne, enthousiaste, die uit den hoek van Van den Aerschot kwam. ‘Niemand dan Hugo Krayenhof’, heette het in dat precieuze stukje, ‘zou in staat zijn geweest, met zooveel koele reserve deze karakters te ontleden; een aristocratisch operateur.’
Maar de meest gezaghebbende criticus, verschillende onloochenbare verdiensten prijzend, besloot met dezen vernietigenden lof: - de karakters waren zóó uitgediept, dat ze allemaal op elkaar geleken, en allemaal op dezelfde wijze reageerden.
Het stuk werd slechts driemaal gegeven; en nog eens in Den Haag.
Bij hun terugkomst in Brussel - de stemming was weinig vroolijk - lag er een brief van Eric. - De zaken gingen slecht in de rubber, schreef hij.... Er waren al verschillende lui uit wandelen gestuurd.... Hijzelf, gelukkig, scheen geen gevaar te loopen.... Toch was Bets verontrust door die berichten.
‘Kom,’ zei Huug, ‘zoo'n knappe jongen ontslaan ze niet.’
Hij dacht aan wat Sofie hem gezegd had, in den couloir van
| |
| |
de comedie. - Nu de rente van het legaat van oom Piet meer dan gehalveerd was, kwam ze niet uit met haar geld. Ze was wel gedwongen geweest, allerlei kleine schulden te maken... Moeilijk, een paar dagen later, begon hij erover.
‘Ja, God,’ viel Bets uit, ‘dan moet ze óók maar een betrekking zoeken, hoor! Net als Olga! Ik geef er de brui van! Hans zeurde laatst al over Mieps kapitaal.... Laten ze zich dan verminderen! Hoe zitten wij hier? Als ik wat springen liet, dan zou het zijn, om onszelf tenminste weer een menschwaardig interieur te bezorgen. En je moet aan Kees schrijven, dat hij maar vlug afstudeert, want die “subsidie” kon ook wel eens ingetrokken worden! Wat drommeldag, ik moet aan mijn jongen denken, en aan ons zelf! Op die manier gaan we naar den kelder!’
Ze was buiten zichzelve.
Huug, wijsgeerig, zweeg. Hij zag ook wel in, dat de bron, die hij eeuwig had gedacht, leelijk opdroogde.
‘Waarom begin je niet met Corrie haar toelage stop te zetten?’ opperde hij. ‘Dat zou voor één jaar geweest zijn! 't Is nu al het derde!’
‘En ík vraag me af,’ antwoordde Bets geërgerd, ‘waarom Olga op onze kosten moet leven? Ze heeft 'r ouders. Ze verdient geld genoeg, en 't is niets noodig, dat ze het mijne wegsmijt aan 's avonds uitgaan! Waar zijn 'r cavaliers anders goed voor?’
Huug verbleekte.
‘Je weet best,’ zei hij streng, ‘dat Hans zich afslooft voor zijn agentuur, om Olga te onderhouden.’
‘Zeg, laten we mekaar nou geen Mietje noemen,’ werd Bets grof; ‘als Hans dat geld voor henzelf gebruikte, hoefde ik hun geen duizend gulden te geven. Die duizend gulden zijn indirect voor Olga. Zóó stom ben ik niet, dat ik dáár inloop!’
Huug deed gekwetst in zijn fijngevoeligheid, stond op, en ging de kamer uit. Hij begreep maar al te wel, dat Bets gelijk had. En de gedachte aan Olga's ‘cavaliers’, God wist welke, was hem ondragelijk. Hij moest zien, weer eens naar Holland te komen. En hij moest trachten geld te verdienen; iets te maken, dat geld inbracht, véél geld. Van ‘De Schijn der Dingen’ had hij drieënzestig gulden aan tantièmes ontvangen... Een comedie met ‘spanning’ zou hij schrijven; geen psychologie;
| |
| |
nieuwe zakelijkheid! Een moderne draak. Als ze dachten, dat hij dàt niet kon....!
Den volgenden dag stelde Bets voor, huizen te gaan kijken. Huug zei, dat hij werken wilde, hij had een drama in zijn hoofd...
Zij dacht, dat hij nog boos was over de scène van gisteren. Maar na enkele dagen merkte zij, dat hij inderdaad uren aaneen in zijn kabinetje zat. Tegenover háár gedroeg hij zich weer als te voren; eer nog voorkomender. Doch vaak ook leek hij afgetrokken. Was het door het werk, dat hem vervulde?
Het deed Bets wel véél plezier, die onvermoede energie in hem. En zij voelde zich gevleid, toen hij haar inwijdde in wat hij ondernomen had. Hij vertelde haar van een roman, die hij al jaren in zich had omgedragen. Daar wou hij een drama van maken. Een pakkend drama moest het worden, een drama met felle actie, heftige scènes. In één roes, in een paar maanden, zou hij het ‘scheppen’, - een woord, dat hij graag gebruikte. Hij zou onmiddellijk revanche nemen. ‘Taper dessus!’! On middellijk laten zien, wat hij kon, als hij wou.... En Bets voelde, dat het hem ernst was. Vol vreugde bewonderde zij hem. En hij was zachter voor haar dan ooit
Maar tegelijk beving haar een angst. Als ook dit drama aanstonds aangenomen werd, dan zou dezelfde lijdensweg opnieuw beginnen Telkens zou zij weer alleen zijn, hij naar Holland, naar Amsterdam. En naar Olga.... De gedachte martelde haar dagen lang.
Tot ze opeens een uitkomst vond! Ze móesten zich niet in Brussel vestigen! Ze moesten in Den Haag gaan wonen; een paar mooie kamers zelf meubelen in een goed pension; vanwege de belastingen. ‘Voor de gezelligheid’ zou ze meetrekken naar Amsterdam, elken keer, dat hij er zijn moest. Dan wist ze, wat er gebeurde. Samen zouden ze het kleinkind gaan bezoeken. Ze kon zelfs meegaan naar de repetities.... Zooveel mogelijk zou ze zich voor zijn werk interesseeren.... Als ze eens typen leerde, hem hielp...? De plannen borrelden haar door het hoofd. Huug zou ook veel minder met vrienden uitgaan dan hier in Brussel. Zij haatte die uithuizige Belgische mannen, getrouwd met onpresentabele sloven, die met een nest kinderen in hun huizen hokten, terwijl de heeren elken avond in de taveerne zaten! In Den Haag hadden ze de Smitsen.... Andere vrienden
| |
| |
zouden ze maken.... En relaties voor Huug.... Het leek haar, of ze alle moeilijkheden in één klap had opgelost. - De financieele niet, dat was wel waar.... Maar die loste ze óók niet op met in Brussel te blijven hangen.
Het plan, royaal voorgedragen, als zonder bijgedachten, viel in de rechte aarde. Huug wist niet wat hem overkwam. In Den Haag wonen.... een uur sporens van Amsterdam....! Hoe kwam Bets erbij? Hij wou wel! - Bezadigd, of hij omzichtig voor en tegen woog, kwam hij tot de slotsom, dat Bets misschien gelijk had. Het was werkelijk geen kwaad idee....
Dien avond nog schreef zij aan den verhuizer in Menton, dat hij de bij hem opgeborgen meubelen en kisten aan De Gruyter in Den Haag verzenden zou. Den volgenden morgen zei Huug de huur op van hun Schaerbeeksch appartement.
En zoo, een der laatste dagen van October, reisden zij naar Den Haag.
Nog geen week later - de eerste dag of vijf hadden ze bij de Smitsen gelogeerd - zaten Bets en Huug ingekwartierd in een pension, hoek Ieplaan en Laan van Meedervoort. Zij hadden er op de eerste etage twee ruime vertrekken, die gedeeltelijk door Bets gemeubeld zouden worden. En Huug had op de derde, om er te werken, nog een rustige achterkamer met openslaande deuren, die toegang gaven tot een plat met een wijd uitzicht over de verre duinen. De ‘riante’ kamers en de smakelijke Hollandsche keuken - zij moesten wennen aan de ‘koffietafel’ met het ‘warme schoteltje’ - bevielen hun wel goed; maar wat was Holland duur, bij Brussel vergeleken!
Het eerste bezoek, dat zij ontvingen in hun nieuwe woning, was dat van.... Corrie, die, als een fiere verrassing, haar galant kwam presenteeren: een veertigjarig engros-handelaar in Siberische bontsoorten, - hetgeen Corrie al dadelijk aan den lijve demonstreerde!
Het was een rijke patjakker, die voor Cor geknipt leek. Aan den eenen kant was het een pak van Bets' hart. Maar met zorg vroeg zij zich af, in wat voor een milieu de kleine Gerrie, Huubs kind, het zusje van haar Eric, opgroeien ging....
Enkele dagen later bezorgde Huubs tweede schoondochter hem zijn tweede grootvaderschap.
| |
| |
Het pasgeboren kleindochtertje, vreemd genoeg, heette Elisabeth, naar niemand. Maar Bets verbeeldde zich, dat het kindje heimelijk naar haar was genoemd. Hans hield van haar. En Miep mocht zij graag, wat Marie Van der Kraft ook zeggen mocht. Dus had zij het jonge paar een tegemoetkoming van tweehonderdvijftig gulden doen zenden. - Miep zou niet minder krijgen, dan Olga had gehad!
Een moderne merkwaardigheid daarbij was, dat noch Miep noch Hans het noodig vond, haar daarvoor te bedanken, noch zelfs de goede ontvangst ervan te melden. - Dit geschiedde eerst in een post-scriptum bij een brief, dien Miep begin December schreef, meldende dat zij weer heelemaal klaar was, en zelfs in Amsterdam was geweest, om boodschappen te doen. Zij had er, als gewoonlijk, koffie gedronken bij Olga.
Eerst veel later kwam het uit, hoe bij die gelegenheid een geldstuk aan het rollen raakte, dat een bijnaam worden zou vol wreede ironie.
Olga en Miep, in den grond, konden elkaar niet uitstaan. Olga zag in Miep het levend bewijs van de stupiditeit der mannen. Miep, met modern cynisme, zag in Olga de zeer wel mogelijke, aanstaande minnares van Hans. Maar beiden vreesden zij niets zóózeer, als zelfs zichzelven voor kleinburgerlijk te moeten houden, en dus waren zij, met een uitbundige hartelijkheid, vriendinnen.
Ook dien middag hadden zij groot plezier samen, en Borisje, pipscher dan ooit, was niet af te slaan van die leuke tante Miep.
Zij hadden het over Bets.
‘Ze klaagt wel, dat ze achteruit is gegaan,’ zei Olga, ‘maar ik geloof, dat ze nog altijd stikt in 'r geld.’
‘Ze is er royaal genoeg voor,’ vond Miep.
‘Ja, ze hangt graag de royale uit; maar eigenlijk is ze op de penning als wát.’
‘Nee, dat moet je nu niet zeggen,’ verdedigde Miep; ‘ze heeft ons net 250 pop gestuurd, voor de bevalling. Dat is toch goeiig van 'r!’
‘Nou ja,’ zei Olga, ‘met mijn bevalling óók! Als ze dàt nog niet deed voor ons, arme rotten.... Weet je, hoe ik 'r noem, met 'r vollemaansgezicht? De gave gulden!’
Miep schoot in een schaterlach.
| |
| |
‘De gave gulden!’ herhaalde ze; ‘het is wel vuig! 't Goeie mensch.... Zeg liever: “de gulden gave”....!’
‘Of “God met ons”,’ besloot Olga. Haar groene oogen stonden schril in haar onbetaalbaar gezicht.
Miep voelde wel, dat het niet fraai was, zich zoo ten koste van tante Bets te vermaken; maar ‘le ridicule tue’, ook de goedheid des harten, en er zijn weinig menschen sterk genoeg, om zich te verzetten tegen wat geestig is.
En de gave gulden rolde verder.
Miep, thuis gekomen, had Olga's vondst aan Hans verteld.
Hans lachte er in 't geheel niet om. ‘'t Canaille,’ zei hij, ‘daar is Bets toch heusch te goed voor!’ Hij leek op Olga meer gebeten, dan Miep van hem gewend was.
Doch hij was niet zóó verontwaardigd, of, den volgenden dag in Hilversum, vertelde hij de grap bij zijn moeder thuis.
Sofie moest er vreeselijk om lachen, hoewel ze het gemeen vond tegenover ‘die goeie Bets,’ die altijd zoo geduldig opdokte.
‘Ik hoop trouwens maar,’ zei ze later tegen Hans alleen, ‘dat die brave gave gulden me nog wat méér zal willen helpen. Want ik kòm er niet....’
En ook zij, op haar beurt, vond Bets' bijnaam, hoe gemeen dan, alweer niet zóó gemeen, of ze vertelde hem, den eersten keer dat ze in Amsterdam kwam, aan Marie Van der Kraft.
‘Maar da's een mop van mij!’ riep Marie uit; ‘die heeft Olga van mij gestolen!’
Wie niets hebben moest van de aardigheid, was Waldy.
Zij was weinig tot schertsen gestemd. Ze leed onder iets.... Haar moeder was niet meer dezelfde, den laatsten tijd. Er moest iets zijn, dat ze niet wist.... Waldy voelde een afstand, een soort prikkelbaarheid, iets of moeder haar aanwezigheid soms lastig vond.... Waarom was moeder toch ook gescheiden?
Voor niets ter wereld zou Waldy, tegen wie ook, over dit alles hebben geklaagd. Alleen, zij wilde niet langer in huis blijven, zoo. Ze wilde een betrekking zoeken. Ze had trouwens een weerzin van heel hun manier van leven, en het leek haar min, te spotten met tante Bets, op wie zij allemaal dan toch maar teerden.
Toen Kees dien Zondag uit Delft over was, trachtte zij haar jongsten boer in haar misprijzen van dien bijnaam te doen deelen.
| |
| |
Kees lachte superieur. Hij vond Waldy een schaap en Bets een burgerjuffrouw.
‘De gave gulden?’ zei hij. ‘Ik wou maar, dat ze mijn beren betaalde!’
Huug, in die dagen, benutte een zware verkoudheid van Bets, om alléén een slippertje naar Amsterdam te maken. - Hij moest die tooneelmenschen alvast bewerken voor zijn drama, zei hij. Anders vischte je achter het net.
- Ging hij de Van der Kraften niet opzoeken, en zijn kleinzoon?’ vroeg Bets.
- Dat deden ze een andere keer wel samen, ontweek Huug; hij ging nu maar even op en neer, voor zijn zaken.
Hij hield ook werkelijk een bespreking met de directie van het gezelschap, dat ‘De Schijn der Dingen’ had opgevoerd. Doch na afloop daarvan haastte hij zich naar Olga's kunsthandel....
Er was niemand dan zij. Hij had nog juist een uurtje.
Samen zaten zij in een gezelligen hoek van de al schemerende expositie-zaal. Olga had een soepele, grijsfluweelen japon aan, die haar prachtig stond. Huug dacht, dat hij nog nooit zóó vertrouwelijk met haar was samen geweest....
Maar opeens kwam er een lach in haar oogen.
‘Wat heb je?’ vroeg hij.
‘Niets,’ zei Olga, ‘ik moest aan iets denken....’
‘Wat dan?’ hield hij aan.
‘Nee, nee, niets!’ deed ze, ‘ik zeg het tòch niet!’
Hij voelde zich razend verliefd worden door die plotselinge coquetterie. Wat wilde ze? Zij lokte met haar Russischen lach.
En eensklaps vertelde zij, wat ze ‘had’: - Miep, die verleden week bij haar was geweest, en hoe zij gelachen hadden om... nou.... een bijnaam, die ze aan tante Bets hadden gegeven.... En aldoor lachend kwam zij voor den dag met de verschillende varianten: hààr ‘gave gulden’, Mieps ‘gulden gave’, en hààr ‘God met ons’.
Huug, hoe geamuseerd ook, vond het gepast, bestraffend te doen:
‘Trouveuse de bons mots, mauvais caractère!’ dreigde hij.
Maar Olga had er blijkbaar niets op tegen, voor een ‘mauvais
| |
| |
caractère’ door te gaan. Zij lachte hem recht in de oogen. Hij was zich niet meer meester, boog zich naar haar toe....
‘Wat mankeer je?’ riep zij.
‘Je weet 't toch allang, Olga,’ fluisterde Huug.
Zij liet zich in zijn armen nemen.
‘Olga!’ kreunde hij, ‘god! god! Olga!’
Hij kuste haar op den mond, in een groote verwarring. Hij sloot haar glanzende oogen met zijn kussen.
Een tinkeling ging over aan de winkeldeur. Hij liet haar los. Zij draaide het licht op.
‘O, is u het?’
Het was de eigenaar.
‘Mijn schoonvader, meneer Krayenhof,’ stelde zij Huug voor.
Den Zondag daarop zouden Sofie met Waldy, en Kees vanuit Delft, bij Huug en Bets in Den Haag komen, om hun nieuwe installatie te bewonderen. Sinds enkele dagen waren zij ingericht.
De drieramige salon zag er wel wat onsamenhangend en overladen uit met zijn licht-eiken buffet, zijn hardblauwe pensioncrapauds, Bets' donkerzware bolpootkasten en al het roze porcelein. Bets vond het zelf ook niet mooi, maar 't was een compromis, dat toch nog een illusie van comfort gaf.
‘Chic, hoor!’ troostte Sofie.
‘Jij bent pas chic!’ lachte Huug. - Sofie zag er den laatsten tijd uit.... nog fleuriger en pittiger dan toen in Menton. Wat had ze bij de hand? Een tweede huwlijk? Dat zou Bets en hem te pas komen!
Zij zagen de slaapkamer, keurig en karakterloos: 't meubilair van ‘de menschen’. Dan togen zij naar Huugs studeervertrek, drie hoog, het aardigste eigenlijk, met dat verre uitzicht, heen over een wemeling van platte daken, op de ijl-bleeke golving der duinen daarachter....
Toen Sofie Huug een oogenblik alleen had, begon zij nogmaals over wat zij hem reeds had gezegd bij de première van ‘De Schijn der Dingen’: - zij kwám er niet!
‘Ga je dan niet hertrouwen?’ vroeg Huug, alsof dat een bekende zaak was.
‘Hoe kom je dààrbij?’
‘Zóó maar, je ziet er zoo vroolijk uit!’
| |
| |
‘Dat vond ik nu juist van jou!’ zei Sofie; ‘ik ken je, mannetje!’
De man en de vrouw van vroeger keken elkaar in de oogen. Het was een vreemd moment.
- Je moest eens weten, dacht Huug, wèlke Venus van Botticelli ik eergister in mijn armen had!
- Je moest eens weten...., dacht Sofie, en zij zag het dolle, sterke corpus van Piet vóór zich.
Allebei begonnen ze te lachen, de man en de vrouw van vroeger, terwijl zij elkaar in de verliefde oogen keken.... En opeens pakte Huug haar beet bij 'r schouders en gaf haar een kus op den mond, vochtig van de gedachte aan Piet.
‘Gekke vent!’ riep Sofie vermaakt, ‘denk liever om je vrouw! Heb je al met 'r gesproken over de financieele kwestie?’
‘Maar je gaat immers hertrouwen?’ hield Huug lachend aan.
‘Dank je stichtelijk!’ lachte Sofie terug, ‘ééns is genoeg! Antwoord nou liever!’
‘Er valt weinig te antwoorden,’ kwam Huug bedenkelijk, ‘Bets wil er absoluut niet over hooren. En ze kán ook heusch niet meer doen, dan ze doet.’
‘Maar wat moet ik dan beginnen? Waldy wil al in een betrekking gaan....’
‘Wát?’ schrok hij, ‘Waldy in betrèkking?’
‘Als we er zóó niet komen?’ Huug zag in haar blik een troebelheid, alsof ze nog een heel andere reden verzweeg.
‘Waarom neem jullie samen geen paying guests?’ wedervroeg hij, indringend.
‘Prachtig! De juffrouw, die kamers verhuurt!’ boudeerde Sofie. ‘Je houdt mooi je belofte! Jullie gáán in een pension, rijk en wel, op een prachtige stand, - en ik mag pension hóuden....!’
‘Ik zei je toch,’ ergerde Huug zich, ‘dat Bets de grootste helft van haar inkomen verloren heeft! Ze doet al meer dan ze kan!’
Daar schoot hem Olga's verzinsel te binnen. Dat zou Sofie amuseeren en het vervelende onderwerp afwimpelen....
‘Weet je hoe Olga Bets noemt?’ vroeg hij plotseling, met een dubbelzinnigen glimlach.
‘Ik weet 't,’ zei Sofie verveeld, ‘een bijnaam, die wel wat laat komt....’
| |
| |
Op dat oogenblik ging de deur open en Kees kwam binnen.
‘Wat voeren jullie uit?’ verwonderde hij zich op het brutale af.
In dien tusschentijd zat Bets in den salon, Waldy tegenover zich, onwennig en gesloten. Bets wist al evenmin, wat te zeggen tegen het kind. Sinds een tijd al had ze het gevoel, of ook Waldy weer voor haar verloren was geraakt.
Bets bemerkte, dat er met Huug iets zijn moest. Hij was ongedurig, werkte weinig, en hoewel hij dus waarschijnlijk slecht opschoot met zijn drama, ging hij opnieuw, tot tweemaal toe, een middag naar Amsterdam, om te spreken met die heeren van ‘Het Nieuwe Tooneel’. Zij begreep niet goed, waartoe. Doch hij was zoo humeurig met uitleg geven, dat zij niet verder navroeg. Zij was stellig van plan geweest, altijd met hem mee te gaan, maar het was wel waar, wat dééd zij op dat tooneelkantoor?
‘Ben je nog naar Borisje gaan kijken?’
‘Vóór vijven zeker? Dan is hij immers op de Ceintuurbaan?’ (Daar woonden de ouders van Olga).
‘Wat zeien de Van der Kraften?’
‘Niet geweest. Marie alléén verveelt me....’
Ze kon het niet over zich verkrijgen te vragen, of hij Olga had opgezocht. En toch voelde zij, dat hij Olga gezien had.
Feller dan ooit begon haar het vizioen van Olga te kwellen; Olga, zonder Borisje; Olga, die hij had liefgehad met een ‘ideale liefde’, toen zij nog zijn schoondochter was, maar God wist hoe nù....
Op een middag kwam hij met de mededeeling aan, dien avond even naar Amsterdam te moeten. Hij wilde zien, welke krachten van het gezelschap het best voor dit drama geschikt waren. Hij dacht tot dat doel een paar zeer verschillende voorstellingen te gaan bijwonen.
‘Dan ga ik mee,’ zei Bets, ‘dat is prettiger voor je.’
Hij verzette zich niet, doch bleek uitermate ontstemd. Als een slachtoffer zat hij naast haar, in de comedie.
Dien avond, die een kwelling was, vermeerderde nog haar verdenkingen. - Maar hij hoefde zich geen illusie's te maken, beloofde Bets zich. Of hij 't prettig vond of niet, ze ging met hem mee, de volgende malen nèt zoo!
| |
| |
Toen ‘Het Nieuwe Tooneel’ weer een ander stuk zou uitbrengen, begon ze er zelf over.
‘En, Huug,’ besloot ze, ‘moeten we nu eindelijk Olga en je kleinkind ook niet eens gaan opzoeken? Het wordt tijd, zou ik denken.’
‘Goed,’ antwoordde hij vaag, ‘maar Olga is tot half zes in die zaak.... Hoe wil je....?’
‘Weet je wat,’ zei Bets, ‘dan schrijf ik Marie, bij háár te komen eten, - wij hebben de Van der Kraften nog in 't geheel niet gezien, sinds September, - en dan stellen we hun voor, Olga met Borisje óók te vragen....’
Huug moest wel doen, of hij daarmee instemde.
- Maar stommerd, waarom zou ze schrijven? Zij hadden telefoon in huis! Bets ging dadelijk Marie opbellen. - Het was best. Marie verwachtte hen tegen de thee.
En dien Zaterdagmiddag gingen zij opnieuw samen naar Amsterdam.
Aangekomen aan het Centraal Station, zei Huug: - ‘neem jij nu een taxi naar de Keizersgracht, dan ga ik even naar het Nieuwe Tooneel. Over een uur ben ik bij jullie....’
Als oude vriendinnen zaten Bets en Marie naast elkaar op de rustbank in het boudoir. Het was vreemd: Bets herinnerde zich nog zoo goed, hoe onthutst zij de eerste maal was geweest over Marie's loszinnige grofheid; en nu, ofschoon haar gastvrouw nog altijd precies dezelfde was, voelde zij zich vertrouwelijk met haar, gelijk met weinig anderen in heel haar leven.
‘O,’ zei Marie, ‘en ik moet je nog iets idioots vertellen, precies een blijspel! Herinner je je, toen bij de première van Huug's comedie, dat ik tegen je zei: ‘jij, de gave gulden in persoon?’ Olga zat ook in de loge, weet je nog? Laatst komt Sofie bij me, en die vertelt me daar: ‘raad 's hoe de jeugd Bèts noemt! De gave gulden!’ Zij had het van Hans, en die weer van Miep, en Miep had 't.... natuurlijk van Olga! De gave gulden! Ik zeg: ‘wel verdorie, dat heeft ze van mij gestolen!’
En als ze zag, dat Bets' gezicht betrok:
‘'t Kwetst je toch niet? 't Is maar een grap, hoor! Want ze houden allemáál van je, Olga ook, al kan Sofie 'r niet zetten.’
‘De gave gulden!’ zei Bets hoonend. ‘Ze zullen gauw genoeg ondervinden, dat déze gulden minder gaaf is dan ze denken!’
| |
| |
Huug schrok van Bets' fel-blauwen blik, toen hij even later binnenkwam.
Kwart over zessen verscheen Olga, alleen.
‘En Borisje?’ vroeg Marie.
- Het jongetje was snip verkouden; zij had hem bij haar moeder gelaten.
Dan kwam ze op Bets af: ‘Tante....!’ Maar Bets was zóó gespannen op de ontmoeting van Olga en Huug, dat zij zelfs vergat, haar op een afstand te behandelen, zooals zij van plan was geweest, en zich willoos een hand of een kus liet geven. Later wist ze zelf niet meer wat.
Toen stond Olga bij Huug. Die beheerschte zich volkomen, en toch speurde Bets in de héél vluchtige begroeting iets uitzonderlijk intiems, als er is tusschen menschen, die elkaar een kwartier geleden verlaten hebben.
Men zette zich onmiddellijk aan tafel, met het oog op den schouwburg. Dan moesten zij nog een poos op Frits wachten, die zich diende te verkleeden.
Bets had het te kwaad. Het was in 't geheel niet haar bedoeling geweest, dat de Van der Kraften mee zouden gaan naar deze proefstoomerij van ‘Het Nieuwe Tooneel’. En nu hadden zij wéér een baignoire gehuurd, in plaats van, zooals Bets gevraagd had, twee plaatsen voor Huug en haar te bestellen. En wéér noodigde Marie Olga uit, om van de partij te zijn, daar zij Borisje niet bij zich had. - Natuurlijk, Bets nam het Marie niet kwalijk; ze deed het alleen uit goedigheid, en kon trouwens, in de gegeven omstandigheden, ten opzichte van Olga ook moeilijk ànders doen.
Doch Bets verborg haar opwinding en praatte vroolijk mee met Marie; hetgeen niet moeilijk was, want Marie had altijd wat te lachen.
Bij het andere venster in een diepen fauteuil zat Huug, elegant zijn lange beenen over elkaar, en rookte een sigaret.
Olga had zich de kaken, de kin, wat opgedonsd, de lippen bijgewerkt, in het spiegeltje van haar poederdoos. Ze glimlachte vlijmend. Haar oogen glansden, groener dan ooit.
Plotseling ging zij zitten op den breeden zijkant van Huug's club-fauteuil, haar arm over de leuning. En een oogwenk
| |
| |
keek hij schuin naar haar op, drukkend zijn achterhoofd tegen haar arm. Bets had het gezien.
Marie deed haar handen in een kokertje voor haar oogen:
‘Knips,’ zei ze, ‘juweel van een kiek!’
‘'n Schilderachtige groep!’ lachte Bets zenuwachtig. Zij voelde, dat ze een hooge kleur kreeg; ze had moeite, zich in te houden.
Toen kwam Frits binnen. Het was vijf minuten voor achten, zei hij, de auto was voor....
In de loge werd het een combat de générosité, gedurende het eerste bedrijf door Bets gewonnen. Zij zat met Huug achterin.
Doch na de pauze gaf ze toe aan Olga's quasi-lieven aandrang, toen Marie een beetje gebeten zei:
‘Hemel, vind je 't zóó naar om naast me te zitten? Je hebt Huug toch áltijd bij je?’
En Bets' lijden herbegon. Ze wilde niet omzien. Ze was zeker, dat Huugs hand Olga ergens aan zou raken, haar schouder, haar arm, haar knie misschien....
In de tweede pauze stelde Marie voor: lieten Huug en Frits met Olga naar den foyer gaan; zij zouden samen blijven zitten, 't was anders zoo'n optocht! Doch Bets moest mee.... Het was niet tot haar vreugde, want Frits wandelde met haar en Marie; Huug volgde met Olga....
En toen zij in hun baignoire terug waren, had Olga den inval, zich zelf en Huug te amuseeren met een hachelijken ‘onbekenden factor’.
‘Zeg, oom Frits,’ zei ze luchthartig, ‘hoe is het met de gulden? Is hij nog altijd gaaf?’
Marie keek eerst naar Bets; dan naar Frits. Wat zou Frits antwoorden? Ook hem had Marie de mop verteld. Zij vond Olga nu toch hoogst ongepast, al veronderstelde die natuurlijk, dat Bets nergens van wist. Ze had spijt van haar loslippigheid.
‘De gulden?’ zei Frits, ‘de gulden is vaster dan ooit.’ En langs zijn neus weg: ‘Wil je de roebel óók weten? Die is nog geen halve cent waard.’
‘Die zit,’ dacht Marie, in haar sas.
Maar Bets had moeite niet op te staan, Olga een slag in haar gezicht te geven of een andere gewelddaad te doen, en weg te gaan.
In den trein zat zij in haar hoek, zoo vijandig gesloten, dat Huug niet wist, wat te zeggen!
| |
| |
Toen ze thuis waren gekomen, zei Bets alleen:
‘Als je nu in 't vervolg naar Amsterdam moet, dan kun je gerust alléén gaan, hoor! Zoo dikwijls je wilt!’
Dien nacht, met haar rug naar Huug's bed toe, lag Bets in starre verbittering wakker. - Schandelijk was het, schandelijk! Zou Huug haar bijnaam kennen? Natuurlijk hadden ze er samen om gelachen, om ‘de gave gulden’.... De gave gulden! Een pracht-bijnaam voor háár, met haar blootebillengezicht, kwetste zij zichzelve. De hoonende smart verteerde haar. Had zij maar wèg kunnen zijn, dood, of gèk desnoods. Zij kon dit niet meer verduren. Huug hield nog altijd van Olga. En zij voelde het aan alles: Olga wilde ook weten van Huug.... Zij waren het roerend eens! Zij had het gezien, aan allerlei kleinigheden. En het was ook te duidelijk: van den trein was Huug éérst naar Olga gegaan! en expres had die Borisje bij haar moeder gelaten, om in het donker naast hem te kunnen zitten, als bij de première! Het was één comedie geweest, dat naar de comedie moeten, om de artiesten te beoordeelen! Net één bedrijf had hij af van zijn drama! Opeens begreep zij: als zij niet meegetrokken was, zou Huug misschien niet eens naar de comedie gegáán zijn! Misschien had hij een heel àndere afspraak met Olga....
- De superieure kunstenaar! Zij dacht aan zijn precieuze, cynische sonnetten, aan die ‘verheven’ historie over Olga, aan zijn tooneelspel vol ‘koele reserve’.... ‘De Schijn der Dingen’! Jawel, de schijn der dingen....! Huub's rauwe ‘neus, keel en ooren’ had ze gehaat; oneindig dieper minachtte ze de ‘Litteratuur....’
- Waarom maakte ze geen eind aan ‘de comedie’, aan ‘de schijn der dingen’? Waarom scheidde ze niet? Dan kon hij doen, waar hij lust in had!
- Maar voor de tweede maal dezelfde, vernederende geschiedenis? Ze had er den moed niet toe. Wat voor figuur sloeg ze tegenover Eric?
- Trouwens, bewijzen van overspel had ze niet. En Huug zou natuurlijk niet willen! Wat moest hij, en heel zijn familie, beginnen zonder haar? Zij was immers ‘de gave gulden’, waarop ze allemaal aasden?
| |
| |
- Maar dat zou hun niet glad zitten! Zij zouden wel eens zien, dat zij zich deerlijk vergisten! En Huug hoefde niet te denken, dat zij, voor het gemak, zijn ‘maitresse’ zou blijven, - als hij eigenlijk Olga liefhad. Hij moest zijn bed maar naar boven laten brengen, op zijn studeerkamer!
Zoo lag zij vol haat en wraaklust te worstelen, tot zij eindelijk, met verbrande hersenen, in slaap viel.
Den volgenden morgen aan het ontbijt, begon Huug, zoetsappig:
‘Wat had je toch eigenlijk, gister avond?’
Bets lei haar mes neer. Fel keek ze hem aan.
‘Wat ik had? Dat je het eens bent met Olga. Ontken het maar niet.’
Eerst trachtte hij verontwaardigd te doen. Dan nam hij het oude thema weer op, dat zij het immers sinds jaren wist, dat hij van Olga hield op een heel bizondere manier, maar dat verhinderde niet....
‘Trouw Olga!’ beet Bets hem toe, ‘je bent eenenvijftig. Dat gaat bèst!’
‘Je bent onbillijk,’ zei Huug; ‘je weet heel goed, dat ik je nooit aan je lot zou overlaten, zooals Huub heeft gedaan.’
‘Dat dank je de drommel,’ zei Bets.
Huug deed, of hij het niet hoorde.
‘En ik ben toch altijd heel wat liever voor je, dan Huub voor je geweest is.’
‘Och,’ zei Bets wrang, ‘Huub of Huug! Of je die b al rechtop zet of omkeert! De eene man of de andere.... 't is één pot nat.’
Hun leven, van dan af, was een smeulende hel. Huug vermeed Bets zooveel mogelijk, en Bets verborg haar wanhoop onder schrijnende grappen en cynismen, die haarzelf nog feller verwondden dan Huug. 's Nachts wakker liggend, martelde ze haar geest af met te bedenken, welke groteske verhoudingen er door een huwelijk van Huug met Olga al niet konden ontstaan: - kinderen, die de halfbroertjes en -zusjes zouden zijn van den eersten man van hun moeder, en de ooms en tantes van hun halfbroertje, Boris! Huug werd een soort stiefvader van zijn kleinkind, en Olga een soort stiefmoeder van haar eersten man.... En het duister verborg haar afschuwlijken glimlach.
| |
| |
Het was opnieuw aan het ontbijt, korten tijd daarna, dat Bets een brief ontving van Sofie, waarin die uiteenzette, wat Huug niet had durven overbrengen. - Toen zij haar toestemming tot de scheiding gaf, schreef Sofie nog, had Huug beloofd, dat het haar nooit aan iets ontbreken zou. En dat was dan ook billijk. In een postscriptum vertelde ze, dat, tot overmaat van ramp, Hans zijn agentuur kwijt was. Die firma scheen op het punt, failliet te gaan.... De jongen wist geen raad....
Bets vouwde den brief weer toe, een brief waar niets boven stond; Sofie vond opschriften, ‘Lieve Bets’ en zoo, ouderwetsch. Alleen: ‘D'Uitkijk’, 3 Febr. 1933.
- Zeker, dacht zij, d'Uitkijk!
Bets gooide hem over de tafel aan Huug toe.
‘Lees maar,’ smaalde ze, ‘de heele familie Krayenhof van Duitkijk moet het van de gave gulden hebben! Maar de gave gulden bedankt voor de eer. Ze moeten zich zelf maar redden.’
Huug was even geschrokken.
‘Wat? de gave gulden?’ veinsde hij. Zijn stem klonk ook onwillig, omdat hij niet begreep, wat die aardigheid van ‘D'Uitkijk’ moest.
‘De gave gulden ben ik!’ hoonde Bets. ‘Kòm, wist je dát niet?’
‘Nee,’ bleef Huug in zijn rol, ‘wat bazel je toch? En wat beteekende die ándere geestigheid?’
‘Nou,’ zei Bets, ‘dat is toch duidelijk? Krayenhof van Duitkijk!’
Opeens begreep Huug. Hij werd wit van kwaadheid. Doch hij beheerschte zich.
‘Je hebt vrij spel,’ zei hij, ‘als je mij beleedigen wilt! Gelukkig ben ik een man van eer, en je zult niet het genoegen hebben te kunnen zeggen of denken, dat ik mijn vrouw beleedigd heb.’
Waardig stond hij op en ging naar zijn kamer.
Toen hij weg was, had Bets spijt, dat zij gespuwd had op zijn naam. Zij voelde op eenmaal, dat die naam haar nog altijd lief was. En daaruit merkte zij, dat haar liefde voor Huug, hoezeer door hemzelf vertreden, nog altijd bestond.
Aan Sofie antwoordde ze, dat ze aan nieuwe toelagen niet doen kon; maar dat ze, zoolang het even ging, de oude zou laten, zooals die nu was.
| |
| |
Zij probeerde haar man tegemoet te komen, doch Huug hield zich op een afstand.
Hij vertelde alleen, als uit de hoogte, dat hij zich had laten voorhangen op de Witte, wegens de voortreffelijke leeszaal. Hij was er nu geïntroduceerd; hij vond niet noodig erbij te zeggen, door wien.
Bets, murw van schuldgevoel, had verdriet over de verwijdering. Was alles goed geweest tusschen hen, hoe zou ze zich dan niet verheugd hebben over zijn gaan naar die societeit, waar immers iedereen kwam, die rang had en stand in Den Haag, en over de relatie's, die hij er maken kon....
Nu was het, of hij er hààr ontvluchtte. Bijna elken middag toog hij erheen. Hij zag er vroegere studievrienden, zei hij. Eens had hij er zijn oom, den Raadsheer ontmoet, en die had hem aan andere grootheden voorgesteld; Huug sprak er niet van, samen bij dien oom een bezoek te gaan brengen. En Bets herinnerde zich, dat ze daartoe vroeger evenmin in aanmerking was gekomen.
Doch ook verscheidene avonden in die week en de volgende ging Huug uit, kwam soms na middernacht eerst thuis. Bets vroeg zich gepijnigd af, of hij al die avonden werkelijk op de Witte zat. Zij betrapte hem erop, dat hij onder het eten herhaaldelijk tersluiks op zijn horloge keek, alsof hij een trein moest halen....
Op een dier avonden klopte de pension-dame: er was iemand voor Mevrouw aan den telephoon. Het was Hans. Hij vroeg of zijn vader thuis was. Hij wou in Den Haag komen, om haar te spreken. Maar alléén. Ergens in de stad bijvoorbeeld. Bets vroeg hem, waarom? Door den telephoon kon hij haar dat niet uitleggen, ontweek hij. Bets hield aan, doch hij wilde zich niet nader verklaren. Elken middag was goed, zei Bets. Ook bij haar aan huis. Huug was toch uit, gewoonlijk. Om vier uur, den volgenden dag, zou Hans bij haar zijn.
Bets was zenuwachtig, heel dien dag. Wat mocht Hans haar te zeggen hebben? Kon het iets over Olga wezen? Zou zij van den zoon moeten hooren, dat zij bedrogen werd?
Hans kwam. Doch over Olga sprak hij niet. Het ging over de geldzaken. Omstandig legde hij haar hun financieelen toestand bloot. Nu de agentuur had opgehouden, waren Miep's sterk verminderde rente en de paar honderd gulden, die hij als
| |
| |
schilder maakte, nauwlijks voldoende om Olga de haar beloofde uitkeering te geven. En hoe konden zij leven van duizend gulden? Hun huishuur alleen al was vierhonderdvijftig....
‘Goed en wel,’ zei Bets, ‘maar je kunt ook zóó redeneeren, dat mijn duizend gulden voor Olga waren, en dat je met de rest niet rondkomt. En nu vind ik, dat Olga het best zònder die toelage stellen kan. Ze verdient meer dan genoeg, voor een vrouw alleen. Waar of niet? Ik heb allang gedacht, dat het geen zin heeft, daarmee voort te gaan. Houdt dus die duizend gulden voor jezelf, en basta.’
‘Ik zeg niet, dat Olga het nóódig heeft,’ zei Hans gesloten, ‘maar voor mij is het een eere-schuld.’
‘Waarom ben je dan ook gescheiden?’ viel Bets onredelijk uit, ‘scheiden is goed....’
‘Voor menschen, die het betalen kunnen,’ had ze willen zeggen, doch hield tijdig in.
‘Zie je Olga nog veel?’ vroeg ze.
‘Nee,’ antwoordde hij kort.
‘Hé, waarom niet?’
Zij zag, dat Hans het te kwaad kreeg.
‘Omdat,’ zei hij, ‘omdat ik haar liever niet zie.’
‘En de kleine jongen dan?’
Dien ging hij 's morgens wel eens verrassen, als Bobbie alleen thuis was met het dagmeisje.
Dan leidde hij haastig het gesprek in andere sporen: hoe Waldy de betrekking beviel, die ze gevonden had, in Bussum; en zijn bezorgdheid over Kees: zijn broer had in Delft een slechten naam; hij wilde niet zeggen hoezoo....; zij hadden het hem verteld....
Ten leste - Hans was nu eenmaal haar lieveling, en hij deed zoo ongelukkig - won het haar al te groote hart, en zij beloofde vijftienhonderd gulden te zullen geven in 't vervolg. Dat was nòg niet veel, zij begreep het, maar vijftienhonderd en vijftienhonderd aan zijn moeder, dat waren er al drieduizend, en duizend aan Kees, dat was vier! Zij kon waarachtig niet meer doen.
‘Maar nu snap ik niet,’ kwam Bets nog, ‘waarom je mij daarvoor alléén moest hebben? Was je bang, dat Huug je niet zou willen helpen?’
| |
| |
Hans antwoordde niet. Bets meende, dat ze hem doorzag. Goedig zei ze:
‘Wat dacht je? Tante Bets is zwak; die bezwijkt wel, als ik haar eens lief aankijk?’
Flauwtjes glimlachte hij. Dan zag hij voor zich.
‘Nee,’ zei hij vast, ‘ik verzeker u van niet.’
‘Nou dan?’
Hans stond op; het werd zijn tijd, zei hij. Hij keek plotseling donker, of hij boos was.
‘Blijf je niet eten?’ vroeg Bets, in de war.
Hij bedankte.
‘Maar zit dan nog een half uurtje.... Tegen kwart voor zessen komt Huug thuis.
- Hij moest naar den trein, zei Hans.
‘En waar eet je dan?’ hield Bets aan. ‘Hoe laat ben je in Blaricum?’
Zij kreeg niet uit hem, waarom hij per se weg wou.
Eerst toen hij vertrokken was, drong het tot haar door, dat hij tot geen prijs zijn vader had willen ontmoeten. Waarom? Wat was er tusschen die twee? Dan schoot het haar te binnen, dat hij ook zoo wonderlijk over Olga had gedaan. Ook Olga wilde hij niet meer zien. Waarom niet?
En eensklaps ging haar een licht op, dat de beide vragen verbond. - Was het dan tòch zoo? Wist iedereen het, wat zij aldoor vermoedde? Wás er een verhouding tusschen Olga en Huug? Ging hij naar Amsterdám 's avonds, de keeren dat hij zoo laat thuis kwam? Was het daarom, dat het leek, alsof zij geen man meer bezat? Zij had dit aan haar beleediging toegeschreven, de beleediging van ‘Duitkijk’, die haar zoo had gespeten, achteraf....
- Kon zij Hans maar tot Olga terugdrijven, dacht Bets; Olga, die hun immers eens te verstaan had gegeven, dat zij nog best het ‘levend souvenir’ van Hans wou zijn; en liever misschien zelfs zijn lief voor een keer, dan zijn vrouw voor altijd.... Bets schrok van de gedachten, waarin zij zich verwarde.... Was zij zóó diep gezonken, dat zij Hans ontrouw zou willen maken aan Miep, het geluk van een jong huishouden verstoren, om Huug voor zich terug te krijgen? Misschien was het nog niet eens wáár, dat Huug en Olga een liaison hadden....
Gespannen wachtte ze zijn thuiskomst. Hoe zou hij reageeren
| |
| |
op het bericht, dat Hans er was geweest? Zou zij hem kunnen betrappen op een angst voor ontdekking?
Bets zag niets aan hem, toen ze het hem zeide.
‘Wat kwam dìe doen?’ vroeg hij, onwillig.
Bets vertelde van Hans' financieele moeilijkheden.
‘En heb je hem méér toegezegd?’
‘Vijftienhonderd’
Huug zweeg.
‘Ik dacht, dat je het apprecieeren zou, als ik je kinderen hielp....’
‘Dat spreekt.’
‘Hans zei, dat hij niet meer bij Olga kwam,’ tastte Bets nog.
‘Waarom zóu hij ook,’ antwoordde Huug alleen.
Meer viel er niet met hem te beginnen.
Maar 's nachts geraakte Bets in een angst, dat het zweet haar uitbrak. - Wéér meer geld had ze beloofd, geld, dat van haar zóóveel verminderde rente niet àf kon! Wéér zou ze haar steeds slinkend kapitaal dienen aan te spreken.... Met verschrikking dacht ze aan Eric: als het eens nóg slechter ging in de rubber! En toch kon ze niet meer terug... Haar beloften hield ze nu eenmaal.
Dan kwam ze in opstand: - waarom werkte Huug niet harder? Liet Húúg het geld verdienen voor zijn zoons! voor zijn eerste vrouw! Waarom vatte hij zijn journalistiek niet weer op? Hij maakte toch vijfentwintig gulden per artikel! Hij kon er best iedere week een schrijven! Zij zou het hem zeggen. Zij móest het hem zeggen. Het was haar plicht.
Doch toen het dag was, had zij den moed niet. Door hem zooiets voor de voeten te gooien, zou zij hem opnieuw in zijn eer raken en hem nog verder van zich verwijderen.... Hoe won zij hem voor zich terug?
Dien middag kwam Huug in een groote opwinding thuis uit de Witte. Hij had Smits gezien, in gezelschap van enkele vrienden, was naar hem toegegaan; doch Smits had hem ontweken, of hij hem nauwlijks kende.... En Huug, die zich steeds zoo beheerschte, brak los in een vloed van scheldwoorden tegen dien model-echtvriend, dien pantoffelheld, dat ‘ouwe wijf’, dien spitsburger met zijn zure fatsoen, dien phariseeër, dien schijnheilige met z'n ‘gelukkige huwelijk’! Bets had met Huug te doen.
| |
| |
Onmiddellijk, den volgenden morgen, zocht zij Jo op, om het in orde te brengen.
Jo zat er blijkbaar over in, wat zij Bets zeggen moest. Maar toen die aanhield en ten lest grof werd over hun ‘burgerlijke zelfgenoegzaamheid’, werd Jo driftig en gooide het er opeens uit: - iedereen in Amsterdam zei, dat Huug een verhouding had met zijn vroegere schoondochter. Ze waren samen gezien op een manier, die geen twijfel overliet.... Dat ging te ver! ‘We hebben medelijden met jou,’ besloot ze, ‘maar meneer Krayenhof heeft bij ons afgedaan.’
‘Wat een nonsens!’ riep Bets uit; ‘je moet wel geboren kwaadsprekers zijn, om zooiets idioots te gelooven. Hahaha! Met zijn vroegere schoondochter! Olga, die hij juist de hand boven 't hoofd houdt! Nu begrijp ik, wie gelijk had, Jaap Rijmer of jullie!’
Woedend, geheel overstuur, ging zij weg. - Zij zou dus voortaan gebrouilleerd zijn met de Smitsen. Haar beste vrienden! - Het kon haar geen sikkepit schelen! zwoer ze zich.
Thuis, als een laatste wanhoopsdaad, zei ze het tegen Huug. Haar oogen stonden zoo fel, of zij gek zou worden.
‘Smits had gehoord, dat jij een liaison met Olga hebt!’
Hun samenleven, van dan af, was zoo schril, alsof het door een heimelijk dynamiet ieder oogenblik uiteen kon springen. Bets, geen geestelijke vernedering meer achtend, werd bezeten door de obsessie, Huug voor zich terug te hebben.
Op een morgen, in de Veenestraat, voor het eerst in haar leven, kocht zij een lippenstift. Toen Huug 's middags uit was, verfde zij haar mond. Zij zag in den spiegel, dat zij, met haar volle wangen en die granaatroode lippen, er tartend zinnelijk uitzag.
Huug kwam thuis. Hij fronste de wenkbrauwen.
‘Lieve Bets,’ zei hij medelijdend, ‘doe dàt nu niet. Dàt maakt je nu zoo oud!’
Zij ging naar de slaapkamer. Schreiend van woede en ellende, schrobde zij met een waschwant zich de lippen schoon. De lippenstift trapte ze stuk. Ze kon niet aan tafel komen, zoo gezwollen en behuild zagen haar oogen.
Doch allengs merkte Bets, dat Huug niet meer 's avonds van huis ging. Hij was somber, maar voor haar niet onvriendelijk. Hij
| |
| |
scheen alleen, meer nog dan vroeger, gebeten op zijn oudsten zoon. Hij wilde zijn naam niet hooren.
Tot Bets, op een dag, een brief kreeg van Marie Van der Kraft.
‘De wereld is een schouwtooneel,’ schreef Marie ‘verbeeld je wat Sofie me vertelt! De ‘koude Sofie’, weet je nog wel, ‘dat stuk steen’ placht Frits te zeggen.... Nu de kinderen de deur uit zijn, heeft ze een amour met een van haar paying guests, een rijken Engelschman! En dat na die heele geschiedenis met Piet... (Bets had nooit van Piet gehoord).
‘'t Moet een type zijn,’ schreef Marie nog, ‘zes dagen zult gij arbeiden, zegt hij, en den zevenden, elken Zaterdag, steekt hij over naar Londen.... om er, ter opfrissching, een Turksch bad te gaan nemen!’
Bets lachte niet eens, want plotseling was het, of de brief onder haar oogen wegduizelde....
- Maar die jeugd tegenwoordig, had ze gelezen, die maakte het nog bonter!.... Hans was bij 'r gekomen, stralend! - Olga was weer van hèm, had hij haar toevertrouwd. - Zóó prachtig als nu was het nooit geweest tusschen hen! Marie had haar ‘Freude d'ran’. Ze had die Miep nooit kunnen uitstaan.
Bets' hart bonsde, toen ze het las. Haar gevoel was een chaos. Een razende vreugde allereerst, die niet meer vroeg naar moreele waarden: - Olga van Hans! Huug voor hààr! - Maar daar doorheen, vlak erna, een matelooze schaamte, alsof ze elk fatsoen verloren had. En tegelijk, verdriet over Hans, verdriet over het arme Borisje, een verbitterde haat tegen Olga, en met Miep een medelijden vol schuldgevoel, omdat ook zij, in haar gedachten, Hans tot dit overspel had gedreven. En berouw had zij over Waldy, zij wist nauwlijks waarom; en over Kees, die van hààr geld zich vergooide in Delft, na een door háár schuld verwaarloosde jeugd; en over Sofie, die, was zij een getrouwde vrouw gebleven, misschien weinig gelukkig zou zijn geweest, maar toch nooit zóó zich zou hebben misdragen.
Ze verborg Marie's brief voor Huug. Ze was toch nog met hem begaan.
De middag-post, dienzelfden dag, bracht haar een brief uit Indië: - wat zij hadden kunnen voorzien, was gebeurd, schreef Eric, - met nog drie anderen had hij zijn ontslag gekregen.
| |
| |
Over veertien dagen nam hij de Sibajak, want op Java of Sumatra hoefde hij niet te gaan zoeken naar een andere baan. Je víel er over de lui, die aan den dijk waren gezet. Gelukkig dat hij, dank zij z'n moeder, rustig in Holland zou kunnen rondkijken....
Verbijsterd zat Bets voor zich uit te staren. Zij had het verschrikkelijke gevoel, haar zoon te hebben verraden, op alle manieren, en honderd maal.
‘Zottin!’ schold zij zichzelve, ‘Maitresse! Gans met je gekke goedheid! Dievegge van het geld van je eigen zoon!’ Tot zij, voldaan, de beleedigendste scheldwoorden vond: ‘idiote gave gulden! Moderne vrouw!’
Zoo, berooid en verhavend, wachtte Bets de terugkomst van haar Eric.
C. en M. Scharten-Antink
|
|