| |
| |
| |
De gave gulden
Zesde hoofdstuk
Dien zomer zouden Bets en Huug een reisje naar Noorwegen maken. Het leek Huug stalend, na het op den duur verslappend Rivièra-klimaat, waaraan hij den laatsten tijd zijn weinige werklust toeschreef; en Bets, die zelf een zomerverblijf ergens in de frischte geopperd had, was verheugd met de Noorsche plannen meegegaan, ofschoon zij wel wat opzag tegen de kosten. Hun verrukkelijke, maar zeker niet goedkoope, huwelijksreis en hun staat in Menton, die financieel gesproken toch niet meeviel, hadden haar al tweemaal haar kapitaal moeten doen aderlaten, al was het dan niet voor belangrijke sommen. Doch als het Huug goed deed, dan was immers alles goed! In haar verlangen, hem opgewekt en vol energie te zien, zette zij met een groote gulheid alle bezwaren van zich af.
En op weg naar Noorwegen zouden zij natuurlijk Holland aandoen: de kinderen zien, de vrienden.... En Sofie, dacht Bets, en zuchtte berustend. Ze wilde dan meteen orde stellen op wat ze bij De Gruyter had staan, en last geven, wát, en wat niet, moest worden verzonden naar Menton, tegen den tijd, dat zij er terug zouden zijn. Ze hadden, gemakshalve, ‘My Cottage’ tegen October weer ingehuurd, maar ook in dat gemeubeld huis zouden een paar mooie bolpootkasten en haar prachtige Chineesch allerminst misstaan. Bets had er met Huug lange gesprekken over. Dat donkere, antieke eikenhout zou hun te lichtgebloemden, Engelschen salon warmer maken. ‘En die groote vazen immers, die je hebt, van de famille rose,’ zei Huug met een esthetisch voorproeven, ‘die zullen er verfijnd kleuren....’ ‘Mijn twee mooiste Bauers zijn voor jou studeerkamer,’ beloofde Bets innig. Zij stelde er zich zoo veel van voor! Heel het huis
| |
| |
zou eigener worden, als de eigen voorwerpen er meer sfeer in brachten.
Toen ze begin Juli, na twee vroolijke dagen Parijs, in Holland aankwamen - dat troffen ze niet (maar Bets was het een ware opluchting!) - liepen ze de Van der Kraften mis. Die waren op reis naar Rusland. Van der Kraft - dat zou je zoo niet gezegd hebben aan zijn manier van leven - was namelijk, hoewel niet aangesloten bij een partij, zoowat socialist. Hij coquetteerde zelfs met de communisten, van wie hij, naar Huug wist, een der geldschieters was; zijn bezoek aan Leningrad en Moskou heette een soort van studie-reis.... Huug had er Bets zoo het een en ander van verteld, zonder in bizonderheden te treden. Toen ze er de eerste maal van hoorde, was ze niet weinig verwonderd geweest.
‘Nu ja,’ zei Huug, ‘Frits voelt daar theoretisch voor....’
‘Dat geloof ik,’ zei Bets, ‘vooral theoretisch!’
De Van der Kraften afwezig, gingen zij dus eerst een paar dagen in ‘Americain’, - dagen, die, onder hun feestelijken schijn, vol verdrietige worry waren. Hans en Olga kwamen over uit Blaricum en aten met hen. Hans leek weinig in zijn schik; Olga was overdadig vroolijk en lachte haar Russischen arreschellach. Zij maakte Tartaarsche mutsjes en sjaals, dat de stukken eraf vlogen, vertelde ze, en Hans had een agentuur van artistieke byouterieën op zich genomen. Met de schilderijen kwamen ze niet vooruit!
Aan Huug beviel die agentuur maar matig. Van ritmeester bij de cavalerie, zooals zijn vader was geweest, tot kunstenaar, moest een stijging heeten, al was ze dat misschien niet in de oogen der bourgeois; maar een agentuur, zelfs in kunstvoorwerpen, - nee, dat ging niet....
Bets hield zich van den domme en interesseerde zich voor Olga's handwerken. Zij evenmin vond zulk een agentuur briljant, maar Hans had nu eenmaal met alle geweld willen trouwen, en, wat drommeldag, zij was, in nog geen jaar, al met achthonderd gulden bijgesprongen; dat leek haar welletjes. Verder moesten zij in 's hemels naam maar zien, hoe ze rondkwamen. Gelukkig bleek er geen baby op komst....
Den volgenden dag verscheen Sofie met Waldy op het appel. Zij déjeuneerden, uitmuntend, voor een der spiegelruiten aan
| |
| |
de Leidsche Kade, maar de gesprekken hadden geen tier. Waldy was verlegen en stemmig als een nonnetje, Sofie, sloom weer gelijk vroeger, bleek bezorgd over Kees, die was blijven zitten op school, en nog bezorgder over Hans.... Zij klaagde tegen Huug over de agentuur, die hij had aangepakt, de flinke jongen; maar was dat werk voor een kunstenaar? Ook het reisje naar Noorwegen scheen niet haar sympathie te hebben, en Bets had den indruk, dat in heel haar houding de scherpe en schromelijk onbillijke kritiek lag: help liever onzen zoon uit de moeilijkheden dan nuttelooze reizen te maken! Tot haar verwondering, terwijl Bets probeerde, Waldy aan het praten te krijgen, hoorde ze Huug tegen Sofie zeggen, dat hij een beetje zaken-doen voor zoo'n aap, die op zijn twintigste had willen trouwen, heelemaal niet tragisch vond.
Het goede van beide bezoeken was, dat ditmaal nòch Olga met haar flonkende oogen, nòch Sofie met een coquet steekje, bewust of onbewust een aanslag pleegden op Huugs hart. Maar Huug was in een alles behalve fleurige stemming geraakt, en zelfs de komst van Kees op zijn motorfiets was er niet naar om die te verbeteren. De jongen zag er landerig uit, bleek en vol puistjes, en de preek, die Huug hem hield over zijn slechte werken en over het verdriet, dat hij zijn moeder aandeed, beantwoordde hij met een schuwen blik, die Bets' hart pijnlijk verontrustte. Leek het niet, of de jongen zeggen wou: ‘En jij dan?’ In hoever had hij gelijk met die sprakelooze vraag?
Een uitkomst was de onverwachte invitatie van de vrienden Smits. Bets had geschreven, dat Huug en zij hun een bezoek wilden brengen, en zie, alsof zij den vorigen zomer jaloersch waren geweest op de Van der Kraften, - het antwoord was, dat Bets en Krayenhof natuurlijk een weekje, of zoolang zij maar konden of wilden, moesten komen logeeren. Bets was er zoo blij mee! De lichte verwijdering tusschen haar en de Smitsen had haar gehinderd. Nu bleek het, dat die alleen in schijn had bestaan. Naijver beteekent genegenheid!
De ontvangst was ditmaal zoo hartelijk als het maar kon. En Huug, van zijn kant, met het aanpassingsvermogen, hem eigen, was eenvoudig en serieus, zooals de toon van het huis dit verlangde. Hoeveel bewondering Bets ook voelde voor den charmanten zwier, die haar meer dan iets anders in Huug had be- | |
| |
koord, ze ervoer, dat ze hem zóó als hier toch eigenlijk nog liever zag. En het hinderde haar, dat ze, nauwlijks met hem alleen op hun degelijk-verzorgde logeerkamer, weer dadelijk den anderen Huug te zien kreeg, zoetjes er tusschen nemend zijn gastheer en gastvrouw, - deze goede menschen, zei hij, die in alles matig waren, met mate ruim van inzicht, met mate kunstlievend, met mate royaal, maar vooral met mate.... ‘het gelukkige huwelijk’.
De Smitsen waren, onder Bets' vrienden, een mythe. ‘Het gelukkige huwelijk’ was hun bijnaam, die niet weinig vermaak inhield. Want men begreep niet, hoe Han het hardde bij díe vrouw - o, een best mensch, maar wel een fregat met volle zeilen - en hoe die vrouw plezier kon hebben aan zoo'n ‘model echtvriend’. Men vond Jo heerschzuchtig, een dwingeland; en volgens de meesten was Han, gehoorzaam, ‘le mari de sa femme’. Anderen merkten op, dat Han integendeel een alleraardigste manier had, om Jo's al te groote bazigheid af te leiden en schaakmat te zetten zóó, dat hij, met haar lachende instemming, zijn wil wist door te drijven. Bets herinnerde zich een grappig moment, van toen zij samen naar Zwitserland vertrekken zouden. Natuurlijk was het Jo, die in het spoorboek de reis opzocht; ‘mijn reis’ praatte ze gedurig; totdat Han, quasi nederig, te berde bracht: ‘zeg, zou je dan meteen 'ns naar mijn reis willen kijken, en naar de reis van Bets?’
En was Jo bazig, Han was taai; niet af te brengen van wat hij zich in zijn kop had gezet, ook al had hij het volkomen bij 't verkeerde eind. Totdat weer Jo, met haar resolute logica, hem aan het lachen bracht en ontwapende.
Men moest hen leeren kennen, om te doorzien, dat dit ‘gelukkige huwelijk’ gebaseerd was, niet op een maatschappelijke ordelievendheid, maar op een groot, innerlijk saamhoorigheidsgevoel en op heel veel geduld en liefde-rijpe toeschietelijkheid, om dat diep-aanwezig geluk geen schipbreuk te doen lijden op een aantal karakterklippen aan den buitenkant.
Wat waren zij Bets een steun geweest, in dien treurigen tijd, toen zij Huub wel had moeten verlaten. Wat had zij een begrip gevonden in dit huis, zoowel bij de impulsieve, wat hoekige Jo, als bij den stillen, dieperen Han. Wat was ook later hun gezamenlijk verblijf in Zwitserland prettig en uitrustend geweest. Die menschen schenen uit elkaars verscheidenheid zooveel
| |
| |
kracht te putten, dat zij voorraad te over hadden, om er een ander van mee te deelen.
Maar zij waren nu eenmaal het gepatenteerde ‘gelukkige huwelijk’, en uit dien hoofde zachtjes ridicuul bij hun moderner vrienden. ‘Och, waarom ridicuul?’ vroeg Bets aan Huug, ‘zij hebben het goed samen, niettegenstaande hun tegenovergestelde karakters. Wat wil je meer?’
Ondertusschen had Huug niets tegen op dit logeeren in een geriefelijk en smaakvol huis, rustig gelegen in het lommerrijk Prinsevinkenpark, noch op de uitgangen - de Smitsen hielden auto - naar het Kasteel Wassenaar, waar zij thee dronken op het terras bij den vijver, of naar de Kurhaus-concerten.
Hoe de Smitsen over Huug dachten, werd Bets niet volkomen duidelijk. Toen zij hun geschreven had, te gaan hertrouwen, hadden zij dien stap blijkbaar gebillijkt. ‘Jij bent geen mensch om alleen te blijven,’ had Jo geschreven. Doch bij het eerste bezoek, dat Huug en zij hun den vorigen zomer brachten, was hun houding tegenover Krayenhof gereserveerd geweest. Nu schenen zij hem wel te mogen.
‘Weet je,’ zei Jo, ‘wat wij niet goed begrepen, was, hoe jullie zoo steevast bij dien notaris Van der Kraft kwamen ingekwar- tierd; net of wij niet meer bestonden.... Wat is die mevrouw Van der Kraft toch voor een ziel? Wij hoorden daar zulke vreemde verhalen over, dat die, eerlijk gezegd, op je man wel moesten terugslaan: de intieme vriend van die menschen.... Waar of niet?’
Het was, of Jo nog iets verzweeg.
‘Marie Van der Kraft ìs een wonderlijke tante,’ gaf Bets toe, ‘maar je weet niet half, hòe goedhartig! Dat is het, wat Huug in haar aantrekt.’
‘Daarom is hij ook zoo gesteld op jou!’ voegde ze erbij, en Bets was bang, een lompheid te hebben gezegd, want Jo, van haar kant, bleek volstrekt niet gesteld op dat compliment! Of was ze er niet op gesteld, dat Huug op haar gesteld zou zijn?
Dien avond zaten zij in het café onder het Kurhaus een kop thee te drinken - het was heerlijk weer en de terrassen waren tafeltje aan tafeltje bezet -, toen plotseling Jaap Rijmer met een jonge vrouw naar hen toe kwam gedrongen. De jonge vrouw bleek Lientje te wezen, met wie Jaap, na van die goeie Zus ge- | |
| |
scheiden te zijn, sinds twee jaar hertrouwd was. Ze waren op de fiets uit Rotterdam gekomen.
De Smitsen toonden zich opmerkelijk koel; Jo en Lientje zeiden ‘Mevrouw’ tegen elkaar. Maar Jaap was van een uitbundige hartelijkheid. Hij zette zich naast Bets. Lientje kwam tusschen Huug en Han te zitten. Het was de eerste maal, dat Bets haar zag, deze fameuze Lientje; Lientje, die ‘ook haar rechten had’ na het ‘poëem’, en die Jaap ‘heilig’ was. Nu zij haar kennen leerde, stond Bets versteld! Een lieve jonge vrouw, een zachte madonna leek ze, maar... eigenlijk precies Zus! Er was zelfs een physieke gelijkenis: dezelfde fijne gestalte, hetzelfde zediggelegde, donkere haar, dezelfde bruine oogen! Jaap was, door middel van een heftige tragedie en een pathetischen gewetensstrijd, waarbij hij zijn lieve, bescheiden vrouw met vijf kinderen meende in den steek te moeten laten, bij precies zulk een lieve, bescheiden vrouw terecht gekomen! De verandering leek Bets van een curieuze nutteloosheid, en de prijs wel een tikje te hoog....
Maar Jaap scheen dol in zijn schik en vertelde met een enthousiast gefluister aan Bets, hoe goed Zus alles begrepen had, en van de groote genegenheid, die tusschen Zus en Lientje bestond, en van de groote liefde, die Lientje had voor Zus' kinderen, - zij hadden er vaak een paar te logeeren, en in de Paaschvacantie hadden zij met hun allen een fietstocht gemaakt door Zeeland...
Doch toen de Rijmers vertrokken waren, kwam Jo los: - Bets wist het immers, zij hadden die scheiding zóó beneden nul gevonden, dat ze de herhaaldelijke aanloopen van Jaap om met elkaar te blijven omgaan, telkens weer hadden afgewimpeld. Jaap deed, of hij het niet begreep; maar hij moest het gevoeld hebben, dat zij hem en Lientje liever niet ontvingen.
‘Och,’ zei Huug, ‘zulke dingen moet ieder voor zich weten.’ Bets zag aan zijn gezicht, dat hij dacht: burgerlijke eigengerechtigheid!
‘Natuurlijk,’ antwoordde Jo, ‘en wij voor ons weten dan ook, dat wij ervoor bedanken, Jaap's enthousiasme te slikken.’
‘Maar als zijn eerste vrouw zelf alles goed vindt?’
‘Dat is hààr zaak.’
‘Eigenlijk,’ kwam Han met zijn bedaarde stem, ‘is dat niet hààr zaak alléén.... Die vrouw heeft nameloos geleden, en lijdt
| |
| |
nòg, al toont zij het hèm niet.... omdat ze een engel is en nog altijd zóóveel van hem houdt, dat zij geen schaduw zijn wil op zijn geluk! Maar de taak, vijf kinderen op te voeden, die is haar natuurlijk veel te zwaar. Haar omstandigheden zijn meer dan benepen.... En in welke gevoelens groeien zulke kinderen op, aan wie wordt ingeprent, dat ze hóuden moeten van papa's tweede vrouw, van die lieve “tante Lien”; en dat er geen betere man op de wereld is dan hun altijd “oprechte” vader! In zulke kinderen wordt immers, in alle lievigheid, elk moreel onderscheidingsvermogen verdoofd?’
't Was, of Han aarzelde; dan zette hij toch door:
‘Moeten wij dat nu maar allemaal goed vinden, omdat Zus het goed vindt? Moet het een algemeen goedgekeurde zaak worden, dat iedereen straffeloos mag uithalen, wat hij wil, verdriet en kwaad kan doen naar believen, en nog tevreden zijn over zichzelf op den koop toe? Er moeten er zijn, die “nee” durven zeggen.’
Huug, met een superieur gezicht, stak een cigaret aan.
Bets vond wel, dat Han gelijk had, maar ze ervoer het onderwerp als uitermate pijnlijk. Ze was er heel den verderen avond stil van.
Toen ze, thuisgekomen, een oogenblik alleen waren, zei Jo:
‘Han is misschien wat ver gegaan, maar het zat hem te hoog, die “moderne” manier van doen! We hadden hetzelfde tegen Huug eerst, maar later hebben we ingezien, dat er wel een verschil was: zijn kinderen waren grooter, en zijn eerste vrouw kan goed leven....’
‘Sofie hield allang niet meer van hem,’ verdedigde Bets nog. Maar een onzekerheid bleef haar kwellen, hoe alles eigenlijk was, en wat de Smitsen eigenlijk dachten....
Huug was iemand, die je op reis moest hebben! Met wie zou je genoegelijker uit kunnen zijn? Je moest hem zien op de boot, met zijn witte zeeofficieren-pet, zijn witte pantalon, en zijn blauw-flanellen jasje. Hij leek geboren om aan boord te leven, te droomen in een ligstoel, te zitten praten, een spel te tennissen.... hij verveelde zich nooit! Bets vond hem adorabel, zooals hij met zijn kijker aan de wering stond, zich interesseerend voor al, wat hij in de verten ontdekte... Hij leek, onverbeterlijk
| |
| |
elegant als hij was, een figuur, vond Bets, zooals je er ziet op het reclame-plakkaat van een stoomvaart-maatschappij; zoo'n figuur, die je zin doet krijgen in reizen! Wat was ze dol op hem! Ze lachte soms om zichzelf, zóó als ze van hem hield! Alsof ze nog een jong meisje was!
Een heerlijke zee-reis. Prachtig, stil zomerweer. Hoe Noordelijker ze kwamen, hoe klaarder of haar de lucht scheen te worden. Den tweeden dag stonden zij om vier uur 's morgens al aan dek, om de zon te zien opgaan. Hoe anders was dat dan een zonsondergang.... En toch gloeide de zon net zoo, als een roode bal, boven den horizon. Maar terwijl de zonsondergang broeiend is van kleur, en gedurig bezonkener, en eindelijk verbloedt, - was de morgenzee van een ongerepte koelheid en de lucht rein en frisch, tot alles jong ging blozen en al maar lichter en gelukkiger en schitterender werd! Bets drukte Huug's arm tegen zich aan, en keek naar hem op. Wat was ook zijn gezicht frisch en zuiver in den gouden morgenschijn!
En dan de vroolijke, Noorsche zomersteden, - en de fjorden, zoo heel anders, dan ze zich die had voorgesteld. Zij had gedacht: barre rotsen, nauwe doorvaarten als spleten, hemelhoog; en integendeel geleken ze liefelijke meren, die haar even denken deden aan het Lago Maggiore; berghellingen, versch-groen als in een eeuwige lente, met een overdaad van zilveren berken, van bewegelijk gebladerte fonkelend. Huug had gelijk gehad, dat het opwekkend zou zijn! En welk een avonden, klaar en doorschijnend tot aan den nacht, die schemerlicht bleef....
Bets had zich zelden zoo gelukkig gevoeld, en Huug blijkbaar ook, want hij maakte verscheidene ‘Noorsche verzen’, die, in een ijle, glanzende atmosfeer, de oude Vikingen voor haar op deden rijzen met de hooge arendswieken, struisch opgestreken langs hun kleinen, ronden helm, en die de fjorden bevolkten met hun vermetele galjoten:
‘Hun steven rekt den hals naar 't felle avontuur!’
Prachtige verzen waren het, meende Bets. En wat ze er vooral zoo heerlijk van vond, dat was de energie, de durf, die eruit sprak! Nou, als dit reisje hem maar goed deed! Ze had er niets geen spijt van. Het leek haar of Huug er natuurlijker van werd en gezonder in alles, tot in de liefde toe.
Zij betreurde het, toen ze ten leste, eind Augustus, naar Hol- | |
| |
land terug moesten keeren. Huug had voorgesteld, een week of wat naar Laren te gaan, bij Hamdorf. Zoo zaten ze tusschen Hilversum en Blaricum in, en konden, voor hun vertrek naar het Zuiden, de kinderen nog wat zien. Bets wilde niet zeggen van nee, en ze verwonderde zich over zichzelf, dat ze niet meer van voller harte toestemde. Ze hield immers van Huugs kinderen? Zij had al van ze gehouden, lang voor zij hen persoonlijk kende... En toch was zij maar liever in éénen door naar de Rivièra gereisd. Zelfs aan een verblijf bij de Van der Kraften, uit Rusland weergekeerd, zou zij de voorkeur hebben gegeven. Ze bleven er echter maar één nacht, en reden den volgenden morgen met Marie's nieuwen auto naar Hamdorf.
Bets was slechts eenmaal in haar leven, een paar uur, in Laren geweest: vóór hun huwlijk, toen ze het huisje van Hans in Blaricum waren gaan zien. Ze hadden toen bij Hamdorf een kleintje koffie gedronken. Nu eerst merkte Bets, in welk een wereldsch hotel ze logeerde! en welk een attractie, voor heel het Gooi, de dancing elken avond was: file's auto's, zooals je in Den Haag of Rotterdam maar bij groote gelegenheden te zien kreeg!
Overdag bleek het landelijker. Het was warm weer, en 's morgens zat Bets in den tuin, terwijl Huug bij schilders-vrienden aanliep, of bij Hans. In de namiddag-koelte maakten zij een wandeling over de hei en langs de akkers. Bets had niet geweten, dat die streek zoo mooi was. En wat waren er tal van aardige huizen! Maar Huug zei, 's winters was het niet te harden van de miezerigheid en de verveling.
Twintig September dachten zij de terugreis te aanvaarden, en Bets schreef naar De Gruyter, dat hij de afgesproken meubelen, de etsen en het porcelein, die aan ‘My Cottage’ zooveel meer het aanzien van een eigen ‘home’ zouden geven, als vrachtgoed verzenden kon.
Die laatste drie weken zagen zij de kinderen veel. Kees, op zijn motorfiets, kwam herhaaldelijk uit Hilversum overgeknald; en na den eten vaak, verschenen Hans en Olga....
Ze zaten onder de veranda rond den dansvloer, en Olga was in haar element. Zij zag er prachtig uit onder het kunstlicht, dat haar blonde haar tot een aureool vernevelde en waarin haar oogen groener dan ooit boven het zachte vermiljoen van haar lippen fonkelden. Kostbare kleeren bezat ze niet, maar de meest
| |
| |
fantastische sjaals gaven haar een bijna feëerieke schoonheid! Bets zag het, Huug beschouwde haar met aangevuurde oogen.
Toch werd Olga weinig gevraagd, omdat men wist: Hans wilde niet, dat ze veel met anderen danste. Natuurlijk, met zijn vader, dat kon hij moeilijk verbieden. En Olga, met een coquette gretigheid, greep Huug's arm. Noode zag Hans haar, met de jonge gestalte van zijn vader, zich tusschen de dansende paren verliezen....
Doch dan danste hij ook zelf weer met haar - hij danste goed -, en Huug.... danste met Bets. Zij had willen weigeren; willen zeggen, dat ze moe was; zij had er niet de kracht toe. Willoos liet zij zich meevoeren, doch ze voelde aan alles, dat hij er niet bij was, dat hij het deed, omdat het van hem verwacht werd, misschien zelfs.... om haar plezier te doen. Voor het eerst sinds haar huwelijk, die avonden bij Hamdorf, had zij niet meer het gevoel, jong te zijn. En in die onverdringbare sensatie van een stilzwijgende nederlaag, dacht zij, gepijnigd, aan Eric.
Op een dier morgens, dat Huug alleen aan den wandel was en een bezoek bracht aan ‘Our Cottage’, zooals Olga zei, vond hij haar alleen thuis. Hans was naar Hilversum voor zijn agentuur.
Zij had een kort japonnetje aan, wit met blauwe korenbloemen, de bloote armen uit aardige pofmouwtjes. Een groote, maansteenen broche, die Hans haar had cadeau gedaan, besloot den blanken driehoek van haar hals. Zij zat naast Huug voor het huisje op de bank. Hij zag hoe sierlijk en van edel ras haar slanke beenen waren.
Vóór hen, in het warme najaarslicht, kleurde en geurde sterk de tuin, een veldje eigenlijk, een wildernis van bloemen: sinia's, petunia's, dahlia's, Oost-Indische kers, in een weelderige woekering dooreen en uit elkaar omhoog gegroeid tot een orgie van gloeiend leven. Hij dronk het met zijn oogen en voelde de overdadigheid der aarde, zag dan weer de ranke, sterke Olga naast zich, haar blonde haar als een golf van licht, haar gebruinde armen in hun krachtigen bloei naar de warme bloemen der handen toe....
Hij sprak over zijn droom van Rusland, waar zijn vrienden Van der Kraft, de ezels, moderne economische en mechanische dingen waren gaan zoeken! Voor hem was Rusland Anna
| |
| |
Pavlova in haar onvergelijkelijke gratie; en aan den anderen kant de oer-wereld van Moussorgsky. En hij sprak over Chialiapine, over de ontstellende diepte der Russische basstemmen.... over een voorstelling der Gebroeders Karamasov, van een troep uit Moskou, en over de jonge vrouw in dat stuk, haar hellen, betooverenden lach, denzelfden lach van Ludmilla Pitoëff, maar die was liever, menschelijker.... niet zoo demonisch! - Zóó als de actrice uit de Gebroeders Karamasov, zóó lachte zij, Olga.
Maar Olga lachte niet. Als peinsde ze, zoo zat ze naast hem.
‘Ik praat graag met je....’ zei ze opeens.
Huug huiverde van binnen. Ze had, met Hans mee, altijd ‘je’ gezegd, maar wat klonk dit ‘je’ intiem.... Vlaknaast hem zat ze.... Deze fiere, fascineerende vrouw, zij was zijn schoondochter, de jonge vrouw van zijn zoon.... Doch vijf jaar óuder dan zijn zoon.... Als zij hèm had ontmoet, inplaats van Hans... Hoe hield Hans van haar! Hij begreep het maar al te goed! - Zou zij ook zóó van Hans houden? Hij betwijfelde het.... Maar hoe dan ook, Hans was gelukkig.... In ieder geval was de jongen verdwaasd van liefde voor haar.... Olga, de vrouw van zijn zoon....
‘Ja,’ zei hij droomerig, ‘je bent een líeve schoondochter van me.... Ik praat ook èrg graag met jou.... En eigenlijk gebeurde dat nog maar zoo zelden....’
Ze zwegen. Olga stond op, plukte een teeder-gesteelde, oranjedoorblonken Oost-Indische kerskelk, zat dan weer naast hem neer.
‘Hans is wel vreeselijk jaloersch,’ zei ze, ‘zelfs op jou!’
Hij keek haar aan. In een glimlach smolten hun blikken tezamen. Deed ze het expres, hem zoo behaagziek aanzien? - Haar woorden schenen ánders gericht.
‘Ik hóud van Hans,’ vervolgde ze, ‘maar wat is hij jong! jong!’
Zij lachte even, haar arrebel-lach.
En plotseling begon zij te vertellen, schel als een kwinkeleerende vogel, over Hans' dolle sentimentaliteiten, en over zijn boosheden en nukken dan weer, net een jong stiertje! en over de mannen, waarop hij al jaloersch was geweest, vrienden van hem, jonge schilders, met wie zij gepraat had en gelachen, zóó, heel gewoon,.... en op Van Nierop! Maar dát was een scène geworden....!
| |
| |
‘Van Nierop?’ vroeg Huug, ‘maar die is al zoo jong niet meer!’
‘Dat geeft niets!’ riep Olga, ‘des te erger! Volwassen mannen hebben nu eenmaal de charme van.... Ja, weet ik het?’ sprong ze weg uit het net, dat zij zichzelve spande. En zij vertelde in alle bizonderheden, hoe het dien avond was toegegaan.... En telkens, heen door haar verhaal, rinkelde haar koele lach. ‘Nee, Hans is een dot,’ besloot zij, ‘maar hij is heusch tè jong!’
‘Jong zijn is geen gebrek,’ lachte Huug terug, ‘ik wou, dat ik zoo jong was als hij!’
‘Maar jij bent heelemaal niet oud,’ verdedigde ze hem. Dan, als voor zich heen, ‘Ik kan me nooit voorstellen, dat jij de vader bent van Hans....’
Weer zag zij hem aan, en het was als vluchtte haar blik terug, en bleef toch naar hem toe.... Huug voelde zich haar wonderlijk nabij; onwillekeurig onderlijnde hij zijn snorretje met een droomerig gebaar.... Dan, tot de werkelijkheid keerend, kwam hij, nuchter bijna:
‘Toch ben ik zevenenveertig, Olga. Ik heb heel wat doorgemaakt. Ik ben oud.’
‘Rijp; niet oud,’ zong bijna haar diepe stem.
Hij stond op.
‘Kom,’ dwong hij zich luchtig te zeggen, ‘ik moet er eens van door.’
En hij verdroeg het, dat Olga hem een hand gaf met een zeker lachje, waarin iets van een speelsche minachting wegschool.
‘De groeten aan tante Bets,’ zei ze.
Dien zelfden morgen kwam, op de fiets, Waldy uit Hilversum. Ze trof tante Bets, die in den tuin van Hamdorf te lezen zat.
‘Je vader is aan den wandel,’ zei Bets.
Het stille meisje tegenover haar keek voor zich neer. ‘Een Roomsch gezichtje,’ dacht Bets. Doch somwijlen, onder het praten over niets, zag Waldy haar aan, en Bets bemerkte, dat haar blik ánders was dan vroeger: zachter, dieper.
‘Jammer,’ zei Bets weer, ‘dat je nu net vader misloopt....’
‘Dat geeft niets,’ kwam Waldy's beschroomde stem, ‘ik vind 't wel prettig, eens met u alleen te zijn.’
Bets hoorde er dankbaar van op. De genegenheid van Huug's
| |
| |
kinderen was een der grootste voldoeningen, die zij zich droomde. En juist in Waldy had zij altijd terughouding, zoo niet iets van afkeer gespeurd. Zij bezag het mooie meisje, dat met haar stemmig, zoel-rood mondje, haar zachte wangen, de zuivere oogleden, waaraan de lange, zwarte wimpers straalden, een nonnetje zou kunnen zijn, als zij niet even iets Joodsch had gehad. - Wonderlijk, dacht zij een oogwenk, ondanks zichzelf, dat zooiets puurs Huug's dochter was.... Doch dan gevoelde zij vooral de vreugde, opeens te weten, onmiskenbaar, aan al wat Waldy's stem en oogen zeiden: er was in dit kind geen vijandschap meer voor haar.
En in die vertrouwelijke stemming kwam plotseling haar vraag los:
‘Hoe komt het toch, Waldy, dat je je zoo tot de katholieke kerk aangetrokken voelt?’
Waldy had een schuwen blik. Bets voelde, dat, op slag, zij zich weer voor haar afsloot.
‘Dat is moeilijk uit te leggen,’ zei ze.
‘Niemand begrijpt het,’ vervolgde Bets, ‘je vader niet, Hans niet, ik niet, en je moeder nog minder.’
Het meisje zweeg.
‘Wil je 't mij niet vertellen? Wij maken er ons dikwijls bezorgd over....’
‘Waarom?’ vroeg Waldy.
‘Och,’ zei Bets, ‘ik zal maar zeggen.... dat er iets dweeperigs in is, iets ongezonds....’
‘Juist niet,’ verdedigde Waldy zich heftig, ‘ik ben juist katholiek geworden, omdat ik het zóó niet uithield.’
‘Wat niet uithieldt?’
‘Alles om me heen! Zooals moeder en tante Marie praten bijvoorbeeld. Wat ze zeggen van vader, van oom Frits, van u...’
‘Van mij?’
‘Nou ja, van uw man.... van uw eersten man, bedoel ik....’
‘Maar kind, wat heeft dat alles te maken met jouw Roomsch worden?’
‘'k Weet niet,’ zei ze opnieuw, beschaamd, ‘dat niemand meer trouw is.... dat iedereen.... Het is allemaal zoo vreeselijk, zooals iedereen is.... zoo wanhopig leelijk.... En ik had zoo'n heerlijke herinnering aan die vijf weken in 't St. Andreas
| |
| |
gesticht in Utrecht.... die zusters waren zoo lief en zoo gelukkig.... Als je gelooft, voel je je zoo veilig....’
‘Dat begrijp ik,’ zei Bets nadenkend, ‘maar zooiets voelen echt geloovige protestanten natuurlijk ook.’
‘Dat zal ook wel zoo zijn,’ zei Waldy, ‘maar ik heb het nu eenmaal van de Kerk.... Ik ben zoo blij, dat u het tenminste begrijpen wilt!’
‘Weet u,’ brak ze nog verder open, ‘eerst.... had ik het land aan u. Ik dacht dat u mijn vader van moeder hadt afgetrokken. Maar nu ik u beter ken.... Ik zie nu wel, hoe lief u bent.... U zou nooit....’
‘Daarom ben ik ook niet op uw bruiloft willen komen,’ bekende het meisje nog, ‘ik begreep niet, dat moeder het doen kon.... ik vond 't verschrikkelijk....’
Bets was geschokt, overrompeld.... Ze voelde zich schuldig. Was dat waar, dat zij Huug niet van Sofie had afgetrokken? Wat was hun tijd in Meran ánders geweest dan een flirt, die hem weglokte van zijn vrouw, van zijn kinderen? Had zij het recht gehad, zulk een flirt te beginnen, enkel maar, omdat haar hetzelfde was overkomen, en zij zich te eenzaam voelde?... Het vertrouwen van dit meisje beschaamde haar. Dan dacht ze ook, dat Waldy gelijk had. Het wás een ellendige boel in den tegenwoordigen tijd.
‘Maar waarom is vader zoo?’ mokte Waldy nog. ‘Zooals moeder en tante Marie over hem praten....’
‘Wat is dát nu voor dwaasheid?’ zei Bets, zich hernemend, ‘je weet toch zelf wel, hoe slecht je ouders het konden vinden? Sinds jaren al! Dat was toch geen leven voor dien man?’
‘Dat weet ik niet.... Dat is het ook niet,’ verwarde Waldy zich, ‘maar moeder zegt....’
Op dat oogenblik zagen ze Huug aankomen over de Brink. Het gesprek brak af. Bets ontdekte onmiddellijk, hoe weinig vroolijk hij eruit zag. Maar nauwlijks kreeg hij haar en Waldy in het oog, of hij had alweer zijn charmante gezicht. Met een groote hartelijkheid begroette hij zijn dochter. Het deed hem blijkbaar plezier, haar zoo met Bets aan te treffen. Dan keek hij afgetrokken voor zich uit.
‘En hoe was het bij Hans?’ vroeg Bets.
‘Hans was naar Hilversum....’ zei hij vaag; en tot Waldy:
| |
| |
‘een wonder, dat jullie elkaar niet tegen zijn gekomen....’
En Huug bewonderde zichzelf: hoe had hij zich weten te beheerschen, omdat Olga zijn schoondochter was. Olga was een vrouw, die je gèk maakte! Hij dacht aan zijn Venitiaansche in het kasteel van Pergine... Fiamma! de mooiste liefde van zijn leven, al had die maar drie dagen geduurd, een verheven droom... Toch vroeg hij zich af, of Olga niet nog betooverender moest heeten... Ze had niet de voorname gratie, niet de gave hartstochtelijkheid van Fiamma, maar haar grilligheid, haar demonische lach, haar wonderlijke, groene oogen, maakten haar des te fascineerender. Mijn God! als hij haar ontmoet had, inplaats van Hans! Zei ze hem niet bijna openlijk, dat ze een rijpen man prefereerde? Hij wist het, veel van die kinderen gaven de voorkeur aan oudere mannen.... ‘L'expérience’! Het was om razend te worden. Maar er viel niet aan te denken.... De vrouw van zijn zoon! Dat nooit!
Met een heroïsche zelfverloochening deed hij in zichzelf van Olga afstand. Hij voelde heel de dramatische dracht van een lotgeval, dat hem folterde met al de kwellingen van een nooit leschbaren hartstocht. En hij vond zichzelf even beklagenswaardig als interessant.
Medelijdend keek hij naar Bets, die hem met haar ronde, blozende gezicht vol liefde aanzag. Stakkerd, wat voelde hij voor hààr, in vergelijk met wat hij voelde voor Olga?
Hij hield zich voor, dat als het om hèm alleen ging.... dan zou hij voor zijn part eenzaam de wereld zijn ingezworven, met de tragische liefde voor Olga in zijn hart. Maar hij moest denken om zijn kinderen. En hij had ook zijn plichten tegenover Sofie. En Bets dan? Mocht hij Bets ongelukkig maken? Bets, die zooveel voor iedereen overhad? Hij moest liefde veinzen; al zijn vriendschap en dankbaarheid voor haar moest hij omzetten in een houding van hoffelijkheid en van innigheid, die haar zou doen gelooven, dat alles nog was als te voren. Arme Bets, zij was nog altijd zoo verliefd op hem! Hij zag zichzelf de centrale figuur van een aangrijpenden, psychologischen roman vol lyrische gepassioneerdheid. Iets als ‘L'autre Danger’ zou die moeten heeten; l'autre danger: de vrouw van je zoon!
Bets, met de fijne waarneming der liefde, voelde, dat Huug iets hád. Hij was absent, zijn mooie gezicht had een smartelijk- | |
| |
turende uitdrukking, die het nog mooier maakte; en toen zij dien avond hem aanhaalde, nam hij haar plotseling met een wilde kracht, die haar denken deed aan haar jeugd, aan Huub. Hij beet haar lippen te bloeden, dat zij het lauw proefde in haar mond. Daarna lag hij achterover te staren, alsof hij doodongelukkig was. Zij begreep het niet.
Den volgenden avond, toen Hans en Olga bij hen zaten, betrapte zij tot driemaal toe een blik van Huug, die haar alles onthulde. Zij was zoo ontzet, dat ze niet dadelijk doorvoelde, welk een vreeselijk verdriet dit voor haar beteekende. Eerst langzamerhand drong het tot haar door: Huug hield van zijn schoondochter; hij hield niet meer van hààr. Ze zei niets, het zou haar onmogelijk geweest zijn te spreken. Ze was te verstard van smart, een smart vol bitterheid van verontwaardiging, dat hij op de vrouw van zijn zóón had kunnen verlieven. Ze ervoer het als een schande.
Doch na enkele dagen werd zijn hoofsche vriendelijkheid, de zachte stem, waarmee hij tot haar sprak, als was zij een ziek kind, haar onverduurbaar. En dien middag, op een wandeling langs de akkers, kwam zij er rond voor uit:
‘Zeg het maar, Huug, je houdt van Olga.’
Hij schrok.
‘Hoe kom je dààraan?’ verweerde hij zich.
‘Dat voel ik. Ik wéét het. Ik heb het gezien aan je oogen.’
Hij ontweek een direct antwoord. Hij had wel een groote bewondering voor Olga, zei hij, maar het was eer een dichterlijke droom, net als Dante die had. Hij hield niet van Olga, zooals je houdt van iemand die je bezitten wilt, en die van jou wil zijn. Zóó zou hij nooit van Olga willen of kunnen houden; Olga was van Hans! En hij was gelukkig een gentleman. Zij kon dus volkomen gerust zijn. - Nee, Olga was voor hem een beeld, een ideaal beeld buiten zijn leven, een verheven liefde, die geen werkelijkheid wordt, een gevoel, dat heilig was....
Bets glimlachte bitter. ‘Heilig!’
‘En wat voel je dan voor mij?’ vroeg ze.
‘Voor jou? Maar lieverd, hoe kun je dat vragen? Dat weet je toch; dat moet je toch voelen? Ik houd ontzaglijk veel van je, al is het dan misschien niet die ideale liefde....’
‘Ideale liefde,’ zei Bets hard, zich herinnerend, wat Marie
| |
| |
Van der Kraft haar eens, in een loslippig oogenblik, verteld had.
‘En van mij hou je “ontzaglijk veel”, maar niet zoo ideaal?’ kwam ze met een vlijmend sarcasme achterna.
‘Ik verzoek je, er niet mee te spotten,’ deed Huug ernstig, ‘daarvoor is mijn gevoel te diep, èn voor Olga, èn voor jou.’
‘'t Is prettig, dat ik met haar deelen mag,’ hoonde Bets nog.
‘Wat, deelen?’ riep Huug, ‘er valt niets te deelen! 't Zijn twee gevoelens, die niets met elkaar te maken hebben. Mijn gevoel voor Olga is hoog en ver en immaterieel. En wat ik voor jou voel, zoo nabij, zoo innig. Een heel innige genegenheid, een warme kameraadschap. En dat niet alleen! Daar weet je alles van!.... Hoe gelukkig zijn we niet altijd samen.... Ben ik niet van jou, met mijn lichaam, en met mijn hart, allebei?’
En het plezier aan zijn geïmproviseerde psychologische zelfontleding deed hem blindelings voortgaan:
‘Maar 't is net als in de scheikunde; 't is een mengsel, geen verbinding. Een verbinding is een onscheidbaar geheel, zooals de ideale liefde is, de liefde “aus einem Gusz”. Voor jou voel ik een mengeling van heel diepe vriendschap, en ook.... hartstocht.... Begrijp je?’
En hij was een oogenblik nog naief genoeg, te denken, dat deze wreede gevoels-analyse haar bevredigen zou.
Bets zweeg. Hij zag naar haar gezicht.... het was rood; ze klemde de kaken opeen, beet zich in de onderlip.
Met een fellen blik van haar hel-blauwe oogen keek ze hem eensklaps aan, alsof ze hem haatte.
Huug ontstelde. Was hij te ver gegaan? Hij deed zijn arm om haar heen:
‘Ik ben zoo dòl op je, Bets,’ fluisterde hij, ‘ik kan niet buiten je!’
Zij maakte zich los.
‘Heb tenminste respect voor m'n verdriet,’ zei ze.
Bets, in de dagen die volgden, ontweek Huug zooveel ze kon. Ze leed tè scherp, als ze hem zag. En in de eenzaamheid van hun kamer voelde zij haar hoofd verschroeien, haar oogen branden van binnen.
Ze overlegde, of ze niet van hem scheiden moest. Ze wìlde
| |
| |
niet het ‘mengsel’ zijn van een vriendin en een maîtresse. Zeker, ze wou scheiden. Dan kon hij plezier hebben van zijn schei-kunde! grapte ze wrang.
Scheiden.... een nieuwe wanhoop ging in haar open. Wéér zoo'n vreeselijke tijd! Wéér die eenzaamheid! En dan, ze was immers nog een jong-gezonde vrouw, zou ze misschien wéér zich aangetrokken voelen tot iemand.... en, wel ja, waarom niet, een dérde man?
Bah, ze wilde niet scheiden. Ze wilde niet achter haar rug door iedereen worden uitgelachen: de rijke zottin, die haar nek brak over den eenen man na den andere. Ze dacht aan Eric. Tegenover hem allereerst mocht haar huwlijk geen mislukking zijn. Zij zou het dragen, zooals het was. Alleen, ze had het nooit moeten beginnen.
Doch nu het er eens toe lag, nu had ze te aanvaarden, - hoe bitter vernederend het ook was, Huugs ‘mengsel’ van ‘genegenheid’ en.... dat.
‘Je begrijpt toch wel,’ hoorde zij haar ouden Huub weer zeggen, ‘dat die man je trouwt om je geld?’ Kon dat waar zijn? Zou Huug haar heusch enkel om dat vervloekte geld hebben getrouwd?
Als een laatste toevlucht van haar ziel klampte zij zich vast aan het geloof, dat dát althans niet waar was; dat hij wel ècht van haar gehouden had.
- Vriendschap en hartstocht, zei hij. - Maar dat wáren toch manieren van houden? Hij kon toch wel ècht op haar gesteld zijn, en echt-verliefde buien hebben? Had hij haar ooit méér gezegd, haar iets anders voorgespiegeld? Bedrogen hád hij haar niet. Trouwens, hoe beheerschte hij zich. Hij beheerschte zich bewonderenswaardig. Een gentleman wás hij. In dat opzicht behoefde ze niet bang te zijn. Olga was zijn schoondochter. En misschien overdreef hij ook in zichzelf zijn gevoelens voor Olga. Dichters zijn menschen, die hun sentimenten als een kasplant trekken en trekken en ze zoo erg maken, als ze maar kunnen. Misschien zou 't in een ander huwlijk niets te beteekenen hebben gehad, de bevlieging van een oogenblik.... Zoo trachtte, met haar onverwoestbaar optimisme, Bets zich te troosten.
Maar 's nachts, als ze wakker werd, stond daar weer onoverwonnen de rauwe analyse, die een niet meer uit te wisschen
| |
| |
vonnis inhield: vriendschap en wellust. Had hij haar ooit werkelijk liefgehad?
Den laatsten dag, dat zij bij Hamdorf waren, zouden al de anderen bij hen komen déjeuneeren, Sofie met Waldy en Kees, en Hans en Olga.
Huug deed zijn best, om Bets lieve dingen te zeggen, en het maal verliep in een stemming, die opgewekt scheen.
Toen hadden ‘de kinderen’ zin in een fietstocht naar de Lage Vuursche, en Hans opperde, of Olga en hij ook van de partij zouden zijn. Doch Olga zei, dat ze moe was; liet Hans maar meegaan; zij hoorde bij de ‘ouden van dagen’.
En zoo, nadat de drie waren weggereden, zaten de achterblijvenden in den tuin van het hotel, en dronken een koffie toe, Huug en zijn drie ‘dames’.
Zoolang ze allen tezaam waren geweest, had Bets het afscheidsmaal niet naar gevonden. Zij had Sofie nu eenmaal leeren verdragen, en de aanwezigheid van Olga, daar ook Hans erbij was, had zij van zich af kunnen zetten. - Doch wat bezielde Olga, niet meê te willen op de fiets? Deed zij het opzettelijk? Speelde zij met Huug?
Plotseling voelde Bets, hoe zij daar zat, tusschen zijn eerste vrouw en zijn ‘ideale liefde’, - Huug aan den overkant van de tafel. Zij kreeg het moeilijk. Ieder woord van Olga sneed haar door de hersens; zij kon niet laten, elken blik van Huug te volgen; en het gesprek leek haar te loopen over pijnlijke stekels.
Er viel een stilte. Tot eensklaps Sofie uitvond:
‘Wel, Huug, hoe voel je je nou, tegenover je drie gratiën?’
Olga's arreschel-lach rinkelde. Roekeloos deed ze een anderen sprong in de mythologie.
‘Jammer, dat we geen gouden appel hebben.... dan kon Huug voor Paris spelen!’
‘Huug’ placht Olga te zeggen, evenals Hans. ‘Vader’ vonden zij te braaf, ‘Papa’ gek.
‘Dan was Sofie natuurlijk Pallas Athene,’ kwam Huug ernstig.
‘Waarom?’ had Bets alweer gezegd, voor zij er zich rekenschap van gaf, dat het misschien een domheid kon blijken.
‘Sofía is het Grieksche woord voor wijsheid,’ lichtte Huug in.
| |
| |
‘Nou ja, natuurlijk!’ zei Bets, alsof zij dat wel wist.
‘En Bets was een prachtige Juno,’ vond Sofie, hartelijk.
‘Al te veel eer voor mij,’ zei Olga. ‘Van Venus heb ik al heel weinig....’
Huug zat op heete kolen. Hij voelde een warmte achter zijn oogen, aan zijn slapen. Hij adoreerde Olga's coquetterie, en tegelijk begreep hij, dat Bets leed. Heel de situatie martelde hem met een satanisch genot. Hij voelde zichzelf een Uebermensch, en ook een diplomaat. Hoe moest hij Bets tevreden stellen, en toch Olga niet in den steek laten bij haar lokkende zelf-weggooiing, dat zij weinig van Venus had?
‘Van een klassieke Venus zeker niet veel,’ zei hij; ‘misschien iets of wat van een Venus van Botticelli....’
Opeens rees Bets overeind.
‘Ik moet even mijn taschje halen,’ zei ze.
Maar het duurde al tien minuten, en nog kwam ze niet terug.
Met hun drieën zaten ze: de vader en moeder van Hans, met hun schoondochter.
‘Weet jullie, waarom ik weinig van een Venus heb?’ zei Olga eindelijk. ‘Ik geloof, dat ik een baby verwacht....’
Sofie dacht dadelijk aan haar zoon. ‘Wat zou Hans dát heerlijk vinden,’ zei ze, ‘weet hij 't?’
Olga lachte; een klein lachje, waarvan niet duidelijk was, of het goedertieren klonk of vermaakt.
‘En grootmama, zou die het prettig vinden?’ vroeg ze plagend. Ze zei niet, of zijzelf het prettig vond.
Maar Huug had de tijding heel anders beroerd. Het drong nauwlijks tot hem door, dat hij misschien grootvader ging worden. Hij voelde een lichte teleurstelling; haar aanstaand moederschap deed plotseling Olga ongenaakbaar schijnen; doch tevens nog aanbiddelijker. In kwellende bewondering zat hij haar te bezien.
Na een poosje zei Sofie:
‘Waar blijft Bets toch?’
Huug ging boven kijken, op hun kamer. Bets was bezig een valies te pakken.
‘Wat doè je?’ vroeg Huug.
‘Ik hield het niet uit beneden.’
‘Je hebt Olga verkeerd begrepen,’ kwam hij sussend, ‘ze
| |
| |
méénde 't, dat ze weinig van een Venus had.... Ze denkt, dat ze misschien....’
Hij hield in. Hij voelde, dat de tijding van haar mogelijke zwangerschap hem lichtelijk ridicuul ging maken. Doch het was al te laat.
Bets zag hem aan, verrast, en ook wel even ironisch, maar dan vol bitterheid.
‘Gelukkig,’ zei ze. ‘Wel gefeliciteerd, opa!’
Den volgenden dag, in hun D-trein, zat Huug te peinzen aan Olga, wier zwangerschap zijn passie had bekoeld, maar zijn liefde nog veel verhevener maakte.
Doch Bets overdacht, dat haar bolpootkasten nu onderweg waren, en de etsen voor Huugs studeerkamer, en haar Chineesch, al haar spullen, die hun huis ‘zooveel eigener’ zouden hebben gemaakt....
| |
Zevende hoofdstuk
Bets en Huug hervatten hun leven in ‘My Cottage’, te Menton. Aanvankelijk leek het weinig veranderd, langs den buitenkant althans. Zij leefden, om zoo te zeggen, ‘van de hand in den tand’, naar de uren en de dagen uitvielen; en daar Bets een opgewekten aard had en meer dan te voren tot haar wat ruwen, Hollandschen humor scheen geneigd, en Huug van zijn kant hoffelijker was dan ooit, vielen zij menigmaal zeer dragelijk uit. Huug merkte nauwlijks verschil bij vroeger, tenzij dan dat hij in zijn binnenste, voor zich alleen, den gecompliceerden, folterenden droom koesterde van zijn liefde voor Olga. Uit hun dagelijksche doen echter haalde zijn epicuristische wezen al wat er aan materieele genoegens uit te halen bleek. Maar in Bets' ervaren was heel de sfeer en heel de smaak van hun leven van al het heerlijke van vroeger beroofd.
De zending van De Gruyter kwam aan, en ‘My Cottage’, versierd met Bets' antieke meubelen en waardevolle zaken, erlangde een vrijwat rijker aspect. Doch in Bets' geest was de zin daarvan verworden. Zij had zich een groote verinniging gedroomd van hun interieur; de bitterheid in haar hart deed haar in het aan- | |
| |
brengen harer mooie voorwerpen een esthetische verfraaing zien, die haar slechts herinnerde aan het mislukken van beide haar huwlijken.
Toch, op den duur, om zich over de innerlijke ontgoocheling heen te zetten, ging zij, met de veerkracht haar eigen, er zich op toeleggen, vreugde te vinden in al wat uiterlijk haar huis meer glans kon geven. Met aan den stijl daarvan andere eischen te stellen, amuseerde zij haar gedachten. Die hall was er zóó voornaam gaan uitzien door den perzischen looper en de groote vazen van de famille rose; in den grooten salon gaf het donkere eikenhout der beide welgeboende bolpootkasten zooveel relief aan de lichte fleurigheid van sofa's en fauteuils; en de eetkamer vooral had een zoo deftig cachet verkregen door de rekken kostbaar porcelein boven buffet en dressoir, dat Bets het noodig oordeelde, den duvelstoejager voor halve dagen door een volwassen knecht te vervangen, die 's morgens in een blauw gestreept jasje door de vertrekken omging, en in een onberispelijk wit met vergulde knoopen tafeldiende. Het kamermeisje, dat eerst hetzelfde werk deed, werd meer met kameniersdiensten belast, naaide en streek; veel geld besteedde Bets aan haar kleeding. Zij troostte zich, door haar zintuigen, met meerdere verfijning in wijn en likeuren, met fijnere zeep op de badkamer, en met een schat van bloemen overal. En zij vroeg zich af, waarom zij jarenlang een auto hadden gehouden in Rotterdam, en waarom zij het nu niet zou doen? Wat maakte de paar duizend gulden, tot den aankoop ervan, voor verschil uit op haar kapitaal? De paarhonderd franken maandloon voor een chauffeur konden er ook nog wel af; en of er in de keuken drie of vier menschen aten, maakte eigenlijk zoo weinig onderscheid. Zonder dat zij het zichzelf zou hebben willen bekennen, waren het tevens blinde pogingen, om Huug voor zich terug te winnen.
Huug, van zijn kant, had in 't geheel niets tegen op meerdere deftigheid en comfort, en hij meende met voldoening uit al dien lust tot veranderingen en verbeteringen, uit Bets vroolijkheid vooral, te mogen opmaken, dat zij de domme geschiedenis van dien zomer met een bewonderenswaardige energie was te boven gekomen. Wat was hij eigenlijk een ezel geweest, om zijn gevoelens voor Olga niet eenvoudig te verzwijgen! Met een klein
| |
| |
beetje zelfbeheersching was hij er toch gemakkelijk in kunnen slagen, Bets daar volkomen buiten te houden? Gelukkig scheen zij het welhaast vergeten. Zij spraken er nimmer over.
Het was nu Bets, die erop aandrong, hun vriend Brooks eens ten eten te vragen of aan het déjeuner. Zij was het, die op haar eigen houtje vluchtige kennissen maakte, Hollandsche of Duitsche, die zij ontmoette bij de muziek, 's morgens aan de wandelkade; zij vroeg hen bij zich op de thee; soms was Huug erbij, soms ontving zij hen alleen, terwijl hij boven zat. En het was Bets, en niet Huug, die uitgangen bedacht met den nieuwen auto, naar het theater of naar concerten, in Monte Carlo of in Nice. Zij sprak niet meer over ochtendwandelingen langs den Cap St. Martin, over buiten werken boven de zee; zij sprak trouwens opmerkelijk weinig over zijn werk.
Huug daarentegen werkte.... Zijn sublieme en poignante liefde voor Olga wilde hij omzetten in een rijk en edel stuk proza. Hij schreef een middeleeuwsch verhaal, waarin heel veel over huiven en wijlen, bliauten en fulpen wambuizen voorkwam. Hij vroeg boeken over costuumkunde en middeleeuwsch huisraad uit de Koninklijke Bibliotheek ter leen. Maar ten slotte snuffelde hij vooral in Warhold van Adriaan van Oordt. Was het noodig, dat hij zich zooveel moeite gaf, als een ander het voor hem had gedaan? De middeleeuwsche wereld was immers een maskeering slechts zijner verfantaseerde liefde-lotgevallen met Fiamma en met Olga? En hij rekende uit, hoe de onrust, hoe de dynamiek der ziel den kunstenaar maken, mits hij de rust vindt, zijn onrust tot kunst om te scheppen! Hij hoopte alleen maar, dat Bets niets herkennen zou uit zijn herschepping, of hoopte hij juist wel, dat zij een verdrietige herinnering, gesublimeerd, erin terug zou vinden? - Hij hield zich voor, dat hij van Bets juist zooveel hield, als een wijs man, om van zijn leven te genieten, van zijn vrouw houden moet. Haar zeer modieuze avondjaponnen, die haar hals in volle blankheid smakelijk maakten, deden hem vaak behagelijk den nacht verwachten. En Bets scheen tevreden over het ‘effect’, dat haar dure jurken ‘sorteerden’.
Zoo ging hun leven een tijdlang, betrekkelijk ongestoord, maar koel en oppervlakkig verder. Bets hield nog altijd van Huug, maar niet meer op de oude, overgegevene, onvoorwaardelijke
| |
| |
wijze. En juist in de oogenblikken, dat zij weer bijna als vroeger voor hem voelde, kwelde haar plotseling de vernietigende analyse: vriendin en maîtresse. Soms, als zij alleen was op zulk een moment, brandden haar plotseling de tranen in de oogen. Waren zij samen, dan overpraatte zij met haar wat ruwe scherts de pijn der opengehaalde wond.
Een der beste dingen in die maanden waren de brieven van Waldy aan de ‘lieve tante Bets’, eenvoudige, vertrouwelijke brieven van een hart, dat een hart gevonden heeft, en die Bets goed deden. Zij deden haar meer; de genegenheid van zijn dochter bracht haar dichter tot Huug terug.
Maar den volgenden voorzomer kwam er een tijding, die, hoe weinig onverwacht ook, velerlei gevoelens tusschen hen omwoelde: de geboorte van Olga's kind.
Het was een jongen, en zij hadden hem Boris genoemd, naar Olga's vader. Bets vond het zot, een Hollandsche jongen, die Boris heette! Zij vond het (maar zei het niet) net iets voor Olga, en in Hans een soort van zwakheid.
‘Nou ja,’ zei Huug, ‘als je ook Boorus zegt, en niet Bories...’
Hij voor zich was wel even gestoken, dat het kind niet Hugo heette. Hij meende er zelfs een verfijnde plagerij van Olga in te voelen. Maar overigens leek hem Boris Krayenhof een interessante combinatie, die iets hoogs en exotisch weefde rond zijn naam, alsof nu waarlijk deze Krayenhof tot iets zeer bizonders kon zijn voorbestemd.
Het was wonderlijk, op welke wijze de tijding aanvankelijk hem aandeed. Hij zag allereerst Olga, met haar kind, Olga in een glorie van moederschap, Olga als madonna, een verrukkende madonna, die alles behalve had opgehouden, een betooverende vrouw te zijn. Daarna pas drong het werkelijk tot hem door, dat dit jongetje de zoon was van zijn zoon. Hij was daar ook wel trotsch op. Maar de gedachte kwam nauwelijks bij hem boven, dat hijzelf nu grootvader was.
In Bets, ondanks haar felle jalouzie op Olga, die Huug van haar had afgetrokken, ontwaakte in die dagen vooral het moedergevoel. Zij dacht veel aan Eric, toen die pas geboren was. Zij schreef een brief aan Hans en Olga, vol lieve, zorgende gedachten over den zuigeling, en in dier voege sprak zij erover tegen Huug. Zij deed het met zulk een natuurlijke goedheid en hartelijkheid,
| |
| |
dat zij gevoelens in hem wakker riep van verbondenheid aan dit kindje, die hij uit zichzelf niet gehad zou hebben; en hij had oogenblikken, dat hij haar met een innerlijke verrassing en dankbare genegenheid beschouwde. Hoe lief was het ook, dat zij, geheel spontaan, tweehonderdvijftig gulden voor de bevalling had doen overmaken aan Hans! - Hij hield toch wel heel veel van zijn goeie Bets, dacht Huug meer dan eens. En hij werd niet kwaad, als zij goedig hem plaagde met zijn grootvaderschap.
Een paar weken lang wel bracht de gebeurtenis een zachtere stemming tusschen hen. Bets opperde zelfs, of zij, tegen dat het te warm werd in Menton, niet, inplaats van naar de Haute Savoie, zooals het plan was geweest, een maandje naar Holland zouden gaan, om van zijn kleinkind te genieten en van Hans als jongen vader! Zij méénde het; hoewel ze (al zou zij niet hebben kunnen uitleggen waarom) voorvoelde, dat Huug het tòch niet dóen zou.
En inderdaad, Huug zei, dat hij 't een allerliefst idee van haar vond, maar er was aan zulke kleine wurmen te weinig moois, om er apart een reis voor te ondernemen. Op het laatst van den zomer misschien, of in September, als zij wilde....
In waarheid was hij verontrust, Olga weer te zien als jonge moeder. Hij was bang voor de milde ironie, waarmee zij hem aankijken zou, en zou praten tegen het onnoozel wezentje van ‘grootpapa’. Veiliger leek hem het denken aan zijn kleinzoon, uit de verte....
De brieven uit Holland, terwijl zij dien zomer in de bergen waren, brieven van Sofie, van Waldy, en van Hans-zelf, vertelden wonderen over den ‘Boreling’, zooals zij hadden uitgevonden, den kleinen Boris te noemen, en meermalen werden Huug en Bets aangemoedigd, eens over te komen.
Toen maakte Bets een gezellig plan op. Zij zouden dan voor 'n veertien dagen gaan, en Waldy mee terug nemen, om een poos bij hen te logeeren. Na het afloopen van haar meisjes-H.B.S. wilde Waldy het diploma halen van de Huishoudschool, maar met dien cursus - Huug begreep niet, hoe zijn dochter zoo nuttig ingesteld bleek en in 't geheel niet tot iets van kunst geneigd - kon zij net zoogoed half October beginnen.
Bets overlegde bij zichzelf: het royale gebaar van mijn kant, ten opzichte van Olga, staat goed; wekt den indruk, dat ik m'n
| |
| |
positie sterk voel. Wat voor kwaad zou een kort verblijf in Holland kunnen? De aandacht blijft dan op het kleinkind geconcentreerd. De jonge moeder is ook heel iets anders dan de jonge vrouw was. Ik zal mij ertoe dwingen, altijd samen met Huug de jongelui te bezoeken. En het plan-Waldy, dat ik trouwens prettig vind, valt nogmaals in mijn voordeel uit.
Toen zij eens wakker lag, bemerkte Bets, hoever zij was weggeraakt van haar spontaan geluk, dat zij zoo koel nu overwoog, wat al dan niet haar ‘positie versterken’ kon. Lang lag zij met open oogen te staren in den nacht, haar hoofd star van wrang verdriet.
Overigens bleken Bets' berekeningen niet onjuist te zijn geweest. Het jonge huishouden, waarvan nu de ‘Boreling’ de kern vormde, had zijn intieme bedrijvigheid, waar Olga zich weinig uit losmaakte als jonge vrouw. Haar uiterlijk was veel minder verzorgd dan te voren. De genoegelijke doening van Hans met het tandelooze wicht, een dikke beer met een blond kuifje op zijn nog kale bolletje, leidde de aandacht van de moeder af, en Huug was geen oogenblik met haar alleen. Van de keeren, dat Huug en Bets in ‘Our Cottage’ kwamen, was er bovendien meer dan eens aanloop van jonge schilders en Blaricumsche vriendinnen, en op een Zondagmiddag waren Olga's ouders er, de al bejaarde Strakow met zijn woesten baard, en zijn nog mooie vrouw. Dat alles gaf zooveel afleiding, dat Bets nauwelijks leed; zij betrapte geen blikken, die haar niet bevielen; Huug amuseerde zich met Hans' uitbundigheden, en was vol belangstelling voor wat de oude schilderijen-restaurateur hem vertelde van zijn werk en bizondere, wetenschappelijke methode's.
De veertien dagen gingen in één roezemoes van bezoeken en drukten van allerlei aard voorbij, en toen Bets eenmaal weer met Huug en Waldy in den trein zat, Huug, naar haar voorkwam, vrijwel in zijn schik, en Waldy vol verlangen naar het verre Zuiderland, toen had zij een zacht gevoel van overwinning.
Zij reisden tweede klasse, want de zomer was verre van goedkoop geweest; Bets had het jonge huishouden nog wel wat moeten steunen; en het leven in Menton, zooals dat thans, met twee mannelijke bedienden en twee meiden, was ingericht, viel niet mee....
| |
| |
Huug vond het een beetje een lijdensweg, als je eenmaal aan het eerste klasse-reizen gewend was: de plaatsen waren nauwer, de coupé's voller, en met welk publiek! - maar hij had in den zuinigheidsmaatregel (Bets hád van die ietwat onnoozele bevliegingen) gracieuzelijk berust.
De tijd met Waldy werd niet, wat Bets er zich van had voorgesteld, na de vertrouwelijkheid, die er tusschen haar en het kind, dien morgen in Laren, was gegroeid. Bets was van een groote liefheid voor haar, en Waldy was ook niet onlief voor Bets, integendeel. Maar toch was het, of er iets haperde.
De eerste dagen in Menton had het meisje onbeknot genoten, overweldigd door de heerlijkheid eener zuidernatuur, die aan de zoetste verwachtingen van haar hart beantwoordde. Doch al spoedig bemerkte Bets, dat ze zich niet gelukkig gevoelde in het huis van haar vader en diens tweede vrouw. 's Morgens heel in de vroegte bleek ze vaak al naar de kerk geweest te zijn, - Bets hoorde het van de bedienden, die Waldy aanbaden. Met een eerbied vol welgevallen spraken zij over ‘Mademoiselle’, - Mademoiselle, die naar de mis was, - Mademoiselle, het eerste Christenwezen, dat zij onder de familie en vrienden hunner meesters gewaar werden. Maar tegen Bets noch tegen Huug sprak Waldy over haar vroege vluchten naar de kerk. Deed ze het, en zweeg ze, om niemand aanstoot te geven? Of zocht zij er uitkomst voor iets, dat haar benauwde of verdriet gaf?
‘Zij vindt natuurlijk, dat wij in zonde leven,’ zei Huug, expert van katholieke gevoelens, ‘de Kerk staat nu eenmaal geen tweede huwlijk toe, zoolang de eerste echtgenoot leeft. Wij hadden niet eens in de kerk kùnnen trouwen, al hadden wij gewild.’
‘Of denkt zij misschien aan haar moeder?’ zei Bets. ‘Kan zij het toch niet hebben, dat je getrouwd bent met mij?’
Het best waren nog de wandelingen langs de rotsen van den Cap St. Martin, opnieuw in zwang gekomen. Op die wandelingen alleen, door dat zuiver paradijs van zon en glans en geur, leek Waldy zorgeloos gelukkig; en Huug en Bets herontdekten de luistervolle schoonheid der Rivièra.
Op een avond las Huug hun beiden zijn middeleeuwsche geschiedenis voor. Waldy waardeerde in het bizonder de figuur
| |
| |
van een bisschop, aan wien zij meende te ervaren, dat haar vader toch niet zóóver van de Kerk was afgedwaald, als zij gedacht had. Maar Bets, met de waakzame intuïtie der liefde, herkende al spoedig onder de huiven en wijlen der edelvrouwen onmiskenbaar Sofie en nog klaarblijkelijker Olga, in de teedere gade van Eerhart's jongsten broeder. Een derde vrouwe-figuur, die Fiamma heette, een éérste onderhuwlijksche vlam van Eerhart, kon zij niet thuisbrengen.... Een oogenblik bevloog haar de blijde veronderstelling, of zij ook Fiamma was? Maar dan kwam het verhaal niet uit. De ridder blééf getrouwd met Ermingarde, die Sofie was. En alle licht viel op de figuur der jonge, betooverende schoonzuster, en op de verterende, schuldige hartstocht van Eerhart.
Telkens keek Bets bezorgd naar Waldy, of die niets merkte; doch het meisje luisterde toe met een ernstig-verdiept gezicht, waarop niet anders dan aandacht te zien was. Voor haarzelve was het verhaal een soort pijnbank, doch zoo omzichtig met fluweel overtrokken, dat die bijna een sofa geleek; al was zij blij, daarvan te mogen opstaan, toen het uit was. Nergens had zij gezegd: ‘goed is dat’.
‘Vind je het niet mooi?’ vroeg Huug.
‘O jawel,’ zei Bets luchtig, ‘maar de psychologie lijkt mij wel wat modern....’
‘Ik vind het erg mooi,’ zei Waldy naïef.
En inderdaad, het offer van Eerhart, die de liefde voor de vrouw van zijn jongsten broeder heldhaftig verborgen had gehouden, en heentrok naar het Heilige Land tot loutering van zijn ziel, het kwam geheel en al in haar lijn.
Maar Bets, dien nacht, had weer een dier ellendige uren, waarin zij, wakker liggend, als in een zwarten afgrond haar leven binnenzag.
‘Dus tòch,’ dacht zij. Hij mocht dan met een edele zucht de werkelijkheid wegsluiten in een verhaal, als in een melancholiek doosje vol roze watten, - zijn liefde voor Olga koesterde hij maar al te duidelijk, in maar al te gevoelde woorden. Hij híeld van Olga. En wat was zij? Met een groote bitterheid herhaalde zij in zichzelve de naakte analyse, die haar huwlijk had outluisterd.
- Dààrtoe had zij dat groote offer gebracht, - niet meer te
| |
| |
zijn voor Eric de onbevlekte moeder. Eric, mijn jongen, kreunde het in haar, heb ik je dààrvoor verraden?
- Verraden? hernam ze zich, overdrijf ik niet? Laat ook ik me niet meeslepen door.... de litteratuur? Maar nee, zij voelde het heel diep, dat zóó de waarheid was. Zij had Eric's vlekkelooze liefde en vlekkeloozen eerbied verbeurd voor een nieuw leven, dat waardeloos was, een hersenschim. Want was het nog maar zóó, dat zij Huugs liefde had verlóren; dat zij terug kon zien op één jaar van werkelijk, ècht geluk! Zij begreep, dat zij zijn èchte liefde nooit gehád had!
- Voelde zelfs zijn argelooze kind het? vroeg Bets zich af, dat de verhouding van 'r vader en hààr... slecht was, in den grond?
Waldy, den volgenden dag, bemerkte, dat er iets veranderd was in tante Bets, al was die ook even lief voor haar als altijd. Zij híeld van tante Bets, en zij had medelijden met haar, zij wist niet waarom. Zij hield ook van haar vader, maar zij leed onder iets in hem, dat zij zelf niet begreep. En zij was blij, toen haar logeertijd ten einde was.
Die winter ging voorbij, als de vorige, in een leven ‘au jour le jour’. Afgestompt door den oppervlakkigen gang der uren, was Bets noch gelukkig, noch bewust ongelukkig. Haar opgeruimde aard won het altijd weer van de oogenblikken van zelfinzicht, al bleef in het vroolijk glas wijn harer dagen een duistere droesem op den bodem liggen.
In het begin van 1930, den derden Februari, ontving zij een telegram. Een bliksemstraal, vlak voor haar den grond ingeslagen, had haar niet feller kunnen doen ontstellen. ‘Huub plotseling gestorven. Brief volgt. Corrie.’
Het was elf uur in den morgen. Een Maandag. Zij stond in de eetkamer. Huug was uit, naar de post, meende zij.
Verpletterd stond zij, met het opengescheurde papier in haar hand.
- Huub dood. Zij kon het niet begrijpen.
Zij begreep maar één ding: haar mán was dood. Huub, die vierentwintig jaar haar man was geweest. Erics vader.
En zij dacht maar één ding: dat ze dadelijk naar Holland
| |
| |
wilde, bij de begrafenis zijn. Waartoe? Het kon haar niet schelen, waartoe. Haar mán was dood.
En Huug dan? Huug was nu haar man. Zij wás niet de weduwe. Huubs weduwe was Corrie. Zij verwierp die drogbeelden. Corrie was Huubs minnares geweest, niet zijn vrouw. Zij was niet de vrouw van Huug. Zijn minnares was ze. Zijn minnares, snerpte het in haar, - en zijn vriendin.
Plotseling viel ze neer op een stoel en snikte, het telegram tegen haar gezicht: Huub! Huub! Het leek of alles nog herstelbaar kon geweest zijn, en nu eerst onherstelbaar was, voor altijd. Zij wist niet, hoe lang zij daar zat, neergesmeten op dien harden eetkamerstoel, gebroken in al haar leden.
Zoo vond haar Huug. Hij had haar overal gezocht.
‘Wat is er?’ vroeg hij verschrikt.
‘Kijk maar,’ zei ze. ‘Huub is dood.’
Ze rilde. Ze zag doodsbleek.
Hij las het telegram. Hij zag haar aan. Koud, met starre oogen, keek zij naar hem op.
‘Ik begrijp niet....’ zei hij verward.
‘Wat begrijp je niet?’ Hard klonk haar stem.
‘Dat je 't je zoo aantrekt....,’ kwam hij bescheiden.
‘Dat ik 't me zoo aantrek?’ hoonde zij, ‘hij was toch mijn mán?’
‘Mooi en wel, maar hoe heeft hij je niet behandeld?’
Nogmaals stak Bets hem met haar hel-blauwen blik, kort, fel, vernietigend.
‘En hoe heb jij me behandeld?’ vroeg ze.
‘Maar wat wil je dan?’ verwarde hij zich opnieuw.
‘Wat ik wil? Ik wil naar Rotterdam. Ik wil tenminste bij zijn begrafenis zijn.’
‘Je bent gek.’
‘Ik geloof het ook,’ lachte ze, ‘dat ik gek ben. Ik ben altijd gek geweest, sinds ik je ken.’
Huug voelde scherp zijn schuld; maar tegelijk voelde hij medelijden.
‘Je bent overspannen,’ zei hij, ‘kom tot jezelf, ga wat rusten. Wacht tenminste op Corrie's brief. Je weet niet eens, wat het geweest is.’
| |
| |
En opeens begon Bets wanhopig te schreien. Huug, vol meegevoel, streek haar over 'r haar. Maar zij ontweek zijn troostende hand.
‘Laat me,’ smeekte ze.
Bets reisde niet naar Rotterdam. Niet omdat Huug haar tegen hield; dien middag had hij haar juist aangemoedigd, andere voorbeelden noemend, dat de eerste vrouw of de eerste man bij een begrafenis was tegenwoordig geweest. Maar Bets wilde zelf niet meer. Ze begreep, dat ze vrijwel een mal figuur zou hebben gemaakt. Wat ging ze er ook doen, met Corrie, Cor's familie, Huub's onuitstaanbaren broer, - een ongewenschte vreemde in haar eigen huis? En toch was zij de naaste, de moeder van zijn eenigen zoon! Geen oogenblik week Huub, Huub die dood was, uit haar gedachten.
Ze telegrafeerde naar haar vroegeren bloemen-leverancier in Rotterdam, een uitvoerig telegram, wat het zijn moest, orchideeën, iets moois, met op het lint: ‘Een laatste groet van Eric en zijn moeder’. Zij deed het buiten Huug om, bang dat hij het niet zou willen, dat opschrift. En met elke post keek zij zenuwachtig uit naar Corrie's brief. Eindelijk, Woensdag 's middags eerst, kwam het korte schrijven: Huub had een appendicitis gehad, was naar het ziekenhuis vervoerd, en was in twee dagen weggeweest aan een plotseling erbij gekomen buikvliesontsteking. Corrie wist niet, wat te beginnen. Of Bets niet overkwam? De begrafenis was Donderdag. Het was te laat. Ze kon Rotterdam onmogelijk meer bereiken. Ze huilde heel dien dag. - Hoe had ze van Huub gehouden, en hij van haar, toen ze jong waren! Later, ja, had hij haar slecht behandeld, kon je zeggen. Als de hartstocht iemand te pakken kreeg! Maar wat een prachtig karakter overigens. Om haar geld had hij nooit iets gedaan noch gelaten, - terwijl hij toch volstrekt niet onverschillig was voor geld! Degelijk, nobel, en onkreukbaar eerlijk. Wat had Van der Kraft niet gezegd? ‘Die dokter Vogel heeft je vermogen beheerd als een prima financier. Ik heb er respect voor!’ Arme Huub! Wie weet, welk een naar leven hij de laatste jaren gehad had. Hij zag er toen al zoo weinig gelukkig uit, toen bij dat onderhoud in zijn studeerkamer.... Als ze naar Rotterdam had willen gaan, dan had ze het eerder moeten doen! Waarom
| |
| |
was ze twee zomers na elkaar in Holland geweest, in Den Haag zelfs, zonder te beproeven, Huub nog eens te zien, als goede vrienden; hem, en zijn kind, een meisje van bijna drie jaar nu al! Waarom had ze het gelaten bij die eene, akelige keer, toen ze als verbitterde vijanden tegenover elkaar hadden gezeten, strijdende, hij voor Eric, en zij.... voor Huug! Wat was het alles nutteloos en dwaas geweest! Een groote moeheid zonk over haar.
Een ding moest ze erkennen: Huug was lief voor haar in die dagen. Maar zij kon zijn liefheid bijna niet hebben. Zij kwam te laat. Er was te veel verwoest in haar hart.
Na een week ontving Bets een tweeden brief van Cor. Ze dankte voor de prachtige bloemen; er waren verscheidene bloemstukken geweest, van vroegere patienten ook. Dan schreef ze over zichzelve. Huub, die niet aan sterven dacht, had geen testament gemaakt; in zoover had zij dus niet te klagen (Bets vond die uitdrukking hinderlijk ongevoelig); wat niet wegnam, dat zij, na wat er afging voor Eric, in 't geheel niet leven kon. Zij hadden aldoor ingeteerd, de laatste jaren, en Huub had nog een ‘bom’ verloren met een vreeselijk secuur-lijkende geldbelegging, waarmee hij hun financiën had willen redden, en die juist andersom was uitgevallen. Wel waren er nog de invorderingen van het loopende jaar. Daar zorgde de notaris voor. Die had ook aan Eric geschreven. Wat zijzelve moest aanvangen, wist ze niet. Natuurlijk was, om te beginnen, de huishuur belachelijk veel te hoog voor haar. Zij zou heel klein moeten gaan wonen met Gerrie, een dagmeisje houden. Maar wat dan met al de meubels? 't Was jammer, ze te verkoopen; je kreeg er niets voor. Daarom was zij van plan, in het huis te blijven en een pension op te zetten of een ziekenverpleging, als Eric haar zijn deel in het meubilair zou willen laten. Of Bets het hem vragen wou. Het was toch ook voor Gerrie, en Gerrie was toch zijn zusje. En of Bets haar het eerste jaar wat helpen wou met de huur. Zij had maar negenhonderd gulden rente, had de notaris gezegd.
Bets was buiten zichzelve over dien brief. Als Corrie van haar helft en Gerrie's aandeel maar negenhonderd gulden had per jaar, dan had Eric er driehonderd! Niets, kon je wel zeggen! Zij begreep niet, hoe die man dermate zwak had kunnen zijn, toe te laten, dat Corrie op zoo'n manier omsprong met zijn geld,
| |
| |
schulden maakte tegen de klippen op, en hoe hij daarna de rest nog in onzekere fondsen was gaan beleggen.... Toen zij scheidden, bezat Huub toch een aardige duit, al had hij haar nooit gezegd, hoeveel precies.... Het was treurig. Maar zij wist dat immers allang, uit de verhalen van de Van der Kraften, en, eigenlijk, van Huub-zelf ook al, dien eenigen keer, dat zij hem nog gesproken had, en hij zich beklaagde, zooveel minder dan vroeger te verdienen en nauwlijks rond te komen.... Zij haatte Corrie, die met haar leeghoofdige verspilzucht dien man zóó in de moeilijkheden had gebracht, dat hij, de degelijkheid in persoon, vrijwel in speculeeren zijn toevlucht had gezocht. Enfin, nu zát ze ermee! Eric, ja, die was er ook wel de dupe van, maar och, die had hààr geld, later. Wie er het ergst aan toe was, was Corrie zelf. Eigen schuld.... Zij was niet van plan ervoor op te tornen.... Corrie had toch in elk geval een achttien duizend gulden.
Plotseling herinnerde Bets zich, hoe zij, dien middag alléén wachtende in haar eigen salon, en denkende aan Huubs leelijke kind daarboven, zichzelve beloofd had, goed voor dat kind te zullen zijn, als het noodig was; Eric's zusje toch.... Als Cor gaandeweg al haar geld opmaakte, had Gerrie later niets....
Goed dan, zij zou helpen. En zij schreef voor de tweede maal in die dagen aan Eric, over de meubels; en aan Corrie schreef ze, dat zij haar voor één jaar helpen zou, mits ze beloofde, niet te zullen raken aan haar kapitaal, - en hoeveel er noodig was. Ze moest het pension dan maar zóó voorbeeldig drijven, dat ze een tweede jaar zichzelf bedruipen kon.
Vol kwelling bleef Bets denken aan de laatste, moeilijke jaren van Huub, naast die vrouw-van-niets.
En die lente kwamen er andere, verontrustende berichten. Het ging niet goed tusschen Hans en Olga. Hans beklaagde zich telkens weer over Olga's tartende coquetterie, en Olga, met haar koelen spot, noemde Hans: Edmond Jaloux. De kleine Boris, vergood door zijn vader, heette in Hans' brieven ‘de kleine Bobbie’; in die van Olga: ‘Borisje’. De ‘Boreling’ van hun beiden saam, was uit de mode.
Tot op een goeden dag de aap uit de mouw kwam. Hans wilde scheiden. Hij had een meisje ontmoet, Miep Goedemans; en
| |
| |
nu wist hij eerst, wat echte liefde was. Miep was zoo'n schat! Een natuurkind! Zij hielden zoo vreeselijk van elkaar. Hun liefde was iets dat vanzelf sprak, iets dat hen allebei heelemaal nám, zonder dat overdrevene, gespannene, of hij gek werd, zooals het vroeger voor Olga was. Zijn vader had gelijk gehad. Als je twintig jaar was, wist je nog niet wat je deedt; het was een jeugdhartstocht geweest, een stroovuur. Miep, dat was de zòn....
‘Here you are,’ zei Bets kordaat. Zij was vlotter in het Engelsch geworden, de laatste jaren.
‘Hans scheiden....’, kwam Huug op zijn droomerige manier; en Bets, met een wreeden schrik, meende in zijn stem hetzelfde te hooren, wat zij bij een hunner eerste gesprekken daarin gehoord had, toen hij verwonderd zei: ‘Hé, is u gescheiden....?’ Een vaag verschiet!
Scherp voelde Bets het opeens: Huug dacht aan Olga! Huug dacht, dat Olga niet langer de vrouw van zijn zoon zou zijn....
Doch dan temperde haastig Huug den gewekten indruk, door eraan toe te voegen:
‘Dat is wèl gauw! En wat moet er met Borisje?’
‘Maar Olga zal natuurlijk niet willen!’ wierp Bets heftig weg, ‘da's nogal glad!’
‘Waarom niet? Als Hans niet meer van haar houdt....’ vroeg Huug.
‘Ze heeft geen cent! Hoe wil ze leven, met het kind? Want dat geeft ze natuurlijk niet af! Ze is moèder!’ streed Bets hartstochtelijk, als was het voor haar eigen heil.
‘Och, dat weet ik nog niet,’ droomde Huug, ‘'t is de vraag, of Olga het echte moedertype heeft....’
‘Nou,’ zei Bets, ‘dan heb ik nog 'n hooger idee van 'r dan jij! Want ze mag zoo coquet zijn als de duivel, - een moeder is een moeder. En je zal zien, dat ze van haar kleine jongen geen afstand doet!’
‘Maar Hans misschien evenmin,’ peinsde ze wat goediger na; ‘wie weet, komt alles nog niet terecht....’
‘Ik ben er bang voor,’ zei Huub en trok sceptisch zijn wenkbrauwen op, ‘als die Miep eenmaal de zòn is!....’
Olga bleek te trotsch, om Hans tegen te houden. Hans was een goeie jongen, schreef ze, superieur, - als hij Miep Goedemans prefereerde, dan moest hij zijn gang gaan! Zij kende
| |
| |
Miep, een allerliefst meisje, net een vriendelijke biljartbal. Alleen, Borisje bleef natuurlijk bij hààr. Hans mocht naar hem komen kijken, zooveel hij wilde. En zij vroeg, of Huug en tante Bets van den zomer niet eens overkwamen. Want er behoorde wel eens over gesproken te worden, hoe ze leven moest.
‘Jawel, en tante Bets dient natuurlijk op te dokken,’ stribbelde Bets tegen, ‘maar dan vergissen ze zich toch leelijk. Ten eerste kunnen wij van 't jaar niet wéér naar Holland gaan. Ik heb geen zin, opnieuw 'n paar stukken te verkoopen. Wie komt er voor Kees op, als hij met September in Delft gaat studeeren? Daar is nu eenmaal niets aan te doen. Sofie hééft het niet! En ik heb Cor ook al voor mijn rekening! Ik dank je stichtelijk!’
En ze schreef zelf aan Hans, dat hij zich nog maar eens tweemaal bedenken moest, want dat zij geen lust had zich uit te kleeden, voor ze naar bed ging, en dat hij zelf maar voor Olga diende te zorgen, als hij van haar scheiden wou. Zij had wel beloofd, hem te helpen, toen hij met alle geweld Olga wilde trouwen, - maar Olga helpen, omdat hij, na nog geen drie jaar huwlijk, weer van haar scheiden ging, daar paste ze voor.
Hans' antwoord viel anders uit, dan Bets vermoeden kon. Hij had er niet over gedácht, schreef hij, aan tante Bets een ondersteuning voor Olga te vragen. De Goedemansen hadden geld, en Miep kon beschikken over haar vaderlijk versterf. Met wat hij maakte van zijn schilderijen en tante Bets' toelage, zouden ze er royaal komen. Want, natuurlijk, met Miep kon hij niet gaan wonen als met Olga. Miep was zooiets niet gewend. Maar o, als zij Miep kennen leerde! Zij zou eens zien! Zóó anders dan Olga, zulk een lieve, hartelijke meid! - Om Olga haar uitkeering te geven, zou hij-zelf zijn agentschap blijven waarnemen. Dat bracht hem toch altijd een aardig sommetje op.
‘Het zal wat aardigs zijn!’ schamperde Bets.
Zij herkende Huugs verstoppertje spelen, toen hij, om zelf zijn aandeel bij te kunnen dragen in hun huishouden, haar gevraagd had, van haar kant aan Sofie te willen denken. Dat was langzamerhand vijftienhonderd gulden 's jaars geworden.... Zoo zou Hans zèlf Olga ondersteunen, jawel! maar onderwijl rekende hij voor zich op de duizend gulden, die zij hem de laatste jaren had moeten toestoppen, wilde ‘Our Cottage’ niet in de schuld geraken.
| |
| |
Doch toen Hans een foto had overgestuurd van hem en Miep bij een pic-nic op de hei, raakte zij ontwapend. - Ze kon niet laten, het een aardig paar te vinden, en ze begreep, dat Hans, op den duur, het met dat plagerig ‘dierage’ niet had uitgehouden.... Maar onderwijl zou Olga vrij zijn. Dreigend stond die voor haar, met 'r uitdagenden lach. Een angst terroriseerde Bets' nachten, alsof er een wild dier was losgebroken, dat kon sluipen rond het huis....
Sofie's brieven in dien tijd, natuurlijk, waren fel op de hand van Hans, haar jongen. Ze had Olga altijd gewantrouwd, schreef ze, en vergat, dat ze vroeger met even moederlijke vleugels Hans liefde voor Olga bebroedde als nu Hans' aanstaande huwlijk met Miep. Ze maakte zich alleen bezorgd over dien armen, kleinen Bobbie, die zoo sprekend op Hans geleek. (Wat in 't geheel niet waar was!) En verder klaagde ze door over als Kees naar Delft moest, en over Waldy's dure huishoudschool....
Huug, met een philosophischen glimlach, liet Gods water over Gods akker loopen. Hij hield er niet van, zich op te winden over de dingen; en Bets betaalde nu eenmaal....
Doch toen Bets, na een avond van grondig rekenen, tot de ontdekking gekomen was, dat haar rente bij lange na niet volstond voor hun tegenwoordige levenswijze en voor alle verplichtingen, die zij op zich genomen had en op zich nemen ging, en dat zij zóó niet konden voortgaan, begon hij wakker te worden uit zijn wijsgeerige lethargie.
Enkele weken later bevestigde de driemaandelijksche balans van haar Rotterdamsche zaakwaarnemers Bets' berekeningen. Om hun budget sluitend te maken, zou zij weer een of ander aandeel moeten laten springen. De toestand bleek volslagen onhoudbaar. Het was noodig, op groote schaal zich te bekrimpen. Maar hoe? Personeel afdanken? Waar zou dat op neerkomen in dit huis? Het best zou zijn, zich heel anders en eenvoudiger in te richten, of ergens in een goedkooper oord te gaan wonen....
‘Ja,’ zei Huug, ‘jij moet het maar beslissen....’
Hij vond het ellendig, al die herrie. En hij had juist dien morgen een brief ontvangen van Stols uit Maastricht, dat die de uitgave van ‘Eerharts verzwegen liefde’, op geschept papier en met houtsneden van Essers, niet op zich durfde nemen, tenzij de schrijver die met 800 gulden garandeerde....
| |
| |
‘Eric is er ook nog,’ zei Bets.
‘Natuurlijk,’ gaf Huug zuinig toe, ‘zeg maar wat je wilt....’
‘Beginnen met den auto weg te doen,’ besliste Bets.
‘Wat krijg je ervoor?’ wierp hij tegen.
Daar had Huug wel weer gelijk in. Bets nam een kloek besluit. Zij ontsloeg den knecht en den chauffeur, en huurde een minder slag bediende, bereid om voor beiden te fungeeren. - Er werd van den auto weinig gebruik gemaakt, legde zij den man uit, dus zijn voornaamste werk zou zijn: tafeldienen, en wat huiswerk doen. Toen de kamermeid, tot kamenier gepromoveerd, niet veel zin bleek te hebben, tot haar vroegere werkzaamheden terug te keeren, ontsloeg zij ook die en nam een nieuwe in dienst. Alleen de voortreffelijke kokkin werd aanvankelijk gehandhaafd; doch daar zij al eveneens verwend bleek en niet tot spaarzaamheid geneigd, deelde zij het lot der anderen, en heel het nieuwe personeel werd door Bets op bescheidener schaal gestyleerd.
Huug liet haar gelaten begaan; hij bemerkte ten slotte niet héél veel van ‘de ministrieele crisis’, zooals hij het noemde. Het leven had wat minder kleur, en hij at wat minder fijn, voilà tout. Wat zijn ijdelheid nog het meeste hinderde was, dat Bets geen nieuwe jurken kocht, maar de oude deed vermaken. Het initiatief voor uitgangen liet zij opnieuw aan hem, maar meer dan eens verzette zij zich tegen ‘aardigheden’, die zij te duur vond.
‘La vie est moche’, zuchtte Huug en, uit zijn humeur, trok hij zich op zijn studeerkamer terug en werkte wat aan zijn comedie, ‘De schijn der dingen’, die maar niet vlotten wilde.
Maar ook Bets kwam niet tot ingrijpende veranderingen als verhuizen. Dien zomer brachten zij door in een eenvoudig pension, ergens boven Grenoble. Vaak dacht hij, gefolterd door het idee niet naar Holland te kunnen, wat Olga nu doen zou. Zij had niet meer geschreven.
Bets en Huug, in dat tijdperk van hun leven, waren niet ongelijk aan de volken, die geen geschiedenis hebben. Doch niet álle volken zonder geschiedenis zijn gelukkig.... En het was maar goed, dat zij niet de gewoonte hadden, verjaardagen te vieren, want allebei bereikten zij dat winter den voor hen illusieloozen leeftijd van vijftig. Den zomer daarop, zuinigheidshalve, bleven zij in Menton.
| |
| |
In dien toestand, terwijl hun levenswijze zoo ongeveer op Bets' middelen was afgestemd geworden, doch naar Huugs smaak dan ook alle fleur en ‘chic’ verloren had, trof hen in 1931 de crisis.
Als een ver onweer, dat nog wel overtrekken zou, en dat hun ook niet al te zeer scheen te kunnen treffen, vernamen zij in Augustus den val van het Pond Sterling.
Doch op een kwaden morgen in October zat Bets, verbijsterd, met een lijst der aandeelen en effecten, die haar vermogen vormden, vóór zich, en daaruit zag zij, dat dit tot minder dan de helft was teruggebracht.
Huug stond verslagen tegenover haar.
‘'t Is verschrikkelijk,’ zei ze, ‘wat moeten we beginnen?’
Huug wist het ook niet.
‘Naar Holland teruggaan....?’ vroegen zij zich af. Gelukkig hadden zij het huis nog niet weer ingehuurd.
Huug, onmiddellijk, dacht aan Olga, die nu met Borisje in Amsterdam op kamers leefde. - Naar Holland teruggaan!....
‘Onmogelijk!’ zei Bets opeens, ‘de belastingen! Je vergeet de belastingen.... Die hebben we hier tenminste niet.’
‘België moet heelemaal niet duur zijn....’, vond Huug uit; ‘Als we eens in Brussel gingen wonen?’
‘Brussel,’ herhaalde Bets, en zij herinnerde zich, hoe zij, van vriendin alleen, in Brussel Huug's maîtresse was geworden.
‘Och ja, waarom Brussel niet?’ besloot ze bitter, ‘we zijn nu toch samen honderd jaar.’
C. en M. Scharten-Antink
(Wordt vervolgd) |
|