goeden zin des woords populaire uiteenzetting van het hegelisch staatsbegrip te waardeeren, dan, gelijk Koellreutter's ‘Grundzüge’, als een poging tot voorlichting en waardebepaling ten aanzien van de politieke gebeurtenissen van onzen tijd.
Geen wonder, dat bij zoo totaal verschillende instelling de concrete resultaten, waartoe de een en de ander zijn gekomen hemelsbreed verschillen. Laat mij hier slechts op twee cardinale punten van onderscheid mogen wijzen: het rassenvraagstuk en de kwestie monarchie of republiek.
Voor Ir. Wigersma is het rassenvraagstuk ‘tenslotte’ voor onze cultuur niet of nauwelijks van gewicht en hij beschouwt de opneming van een aantal Joden in een volksgemeenschap als de onze (en: de Duitsche) eer als een gelukkige omstandigheid dan als iets dat zou moeten worden bestreden. Zijn oppositie beperkt zich tot het Zionisme, dat zijn aanhangers belet goede Nederlanders te zijn. Koellreutter's houding t.a.v. het rassenvraagstuk (pag. 36 e.v.) schijnt minder rigoureus (en daardoor minder absurd) dan die van het officieele Duitsche nationaal-socialisme, zij blijft desondanks vrij dubbelzinnig en tenslotte ziet Koellreutter zich toch genoodzaakt ‘die vorhandenen wichtigen Zusammenhänge zwischen Volk und Rasse und die rassische Bedingtheit von Kultur und Staat an zu erkennen’ en wijdt hij zelfs een aparte paragraaph van zijn boek aan de ‘politische Bedeutung der Rassenpflege’ (pag. 50 e.v.).
Ten aanzien van de monarchie zijn de rollen omgekeerd: voor Koellreutter is de vraag republiek of koningschap ‘eine Frage zweiten Ranges’, zij het dan ook ‘eine Frage zu der letzten Endes auch Stellung genomen werden muss’ (pag. 121). Hier is zijn antwoord echter nauwelijks meer dubbelzinnig te noemen: in den ‘autoritären Führerstaat’ is de erfelijke monarchie nog slechts een overblijfsel van een verouderden staatsvorm, die voor ‘nieuwe vormen’ zal hebben te wijken (pag. 125). Voor Ir. Wigersma daarentegen is het staatshoofd, dat niet wordt benoemd doch ‘als telg uit een historisch met de natie verbonden Vorstenhuis.... (wordt) geboren’ (pag 152) een vorst, die ‘onschendbaar’ is en slechts aan God verantwoording is verschuldigd (pag. 150), de ‘onpartijdige uitvoerder van den wil des volks’ (pag. 157), waaraan de ‘leider’ ondergeschikt zal moeten zijn (pag. 157-158). Juist het tegendeel dus van hetgeen Koell-