| |
| |
| |
Vertalingen uit het Zweedsch
Een boerenstudent
Daar slaat hij de hoek om, schuw en verlegen,
met krakende schoenen en knieën in zijn broek,
en neemt de kortste weg, vaak door stegen,
naar huis van zijn bibliotheekbezoek.
Hij haast zich voorbij - zijn boeken glijden
nerveus onder d'arm - in zijn fladderende jas,
en zijn schaduw, de enige kameraad aan zijn zijde,
danst mee op de maat van zijn pas.
Op kamers, waar dikwijls in lange nachten
in d'eentonige stilte de lamp roerloos brandt,
waar de rook van meerdere studentengeslachten
zich vast heeft gebeten in 't behang aan de wand,
en spijkers glimmen in hobbelige vloeren
versleten door velen in eendere strijd,
daar groeide ons geestelik bezit door stoere
ijzeren wilskracht en vlijt.
Daar zaten studenten, die nu niet meer leven,
en hoorden hoe om hen de stilte zweeg
als de voorjaarslucht hijgde in vlammendrood beven
en stemmen en voetstappen klonken in de steeg -
studenten, die keken naar meisjes en kroegen
met de honger van d'eenzame diep in hun blik,
en daarna naar huis gingen om weer te zwoegen
bij boter uit 't vat en mik.
| |
| |
In armoe en kou, gedwongen Spartanen,
werden zij langzaam voor 't leven gehard,
tot het boek, ééns bevlekt door hun schooljongenstranen,
een vriend was geworden in vreugd en in smart.
En 't loon was niet enkel het soberste eten
als arm predikant in dienst van de staat,
maar ook de macht om hun nood te vergeten
voor een staalblank Latijns citaat.
Kwam 't boek maar te voorschijn als de schemering daalde
over mistige velden en modderige klei,
dan stond daar een marmeren Hellas, dat straalde
en glansde over stenige akkers en hei.
Ze volgden na, zo goed als ze konden,
arkaden en friezen in het roodgeverfd hout.
En geest en vuur zaaiden ze uit in de gronden,
die braak lagen, donker en koud.
Hij haast zich voorbij - zijn boeken glijden
nerveus onder d' arm - in zijn fladderende jas.
Maar een heldenstoet uit vroegere tijden
gaat zwijgende naast hem in eendere pas.
Je ziet zijn goedkope das, zijn versleten
gekeerde jas. Maar zie je niets meer?
Dan ken je hem niet. Hij kan misschien heten
(naar Sten Selander)
| |
| |
Elias' hemelvaart
Hier rijdt nu Sint Elias naar het hemelse land
in een sjees zó van de wagenmakerij.
Hij draagt huilebalk en schaapspels, houdt een zweep al in zijn hand,
en zijn groene paraplu staat links opzij.
Hoog en waardig is zijn houding, want hij vaart van 't aardse dal
op ten hemel voor 't vervullen van zijn plicht:
want zijn schout heeft hem geroepen: ‘ik benoem je eens voor al
als een schepen in het hoogste gericht.’
Ja, zijn koning zelf zond eigen paard en wagen tot hem neer
met de boodschap: ‘mijn goede bestevaar,
'k Heb gehoord van al je wijsheid, die ik voor mijn rijk begeer,
laat ons alles overleggen met elkaar.’
En nu rolt de wagen verder, en Elias' brede hand
wuift een laatste groet naar zijn geboortegrond,
en we zien: het is een stukje van ons eigen Dalaland
met zijn wazig blauwe bergen in het rond.
Hier ligt Siljan blank te glanzen, hier ziet d'oever rood en geel
van de vrouwe' en meisjes, als een bloemenkrans.
Een paar kleuters roepen met een van verrukking hese keel:
‘O, kijk buurman eens, dat gaat er van langs!’
Als een bol staat Leksands kerktoren, en een dreunend klokgegalm
luidt de Sabbath bij Elias' hemelvaart,
en dan komt hij uit die klanken in 't Hosannah van een psalm
van de engelen, die in koor staan geschaard.
| |
| |
O, Elias, als je zetelt aan de hemelse dis
en je neerziet op ons kwaad en onze nood,
spreek van mildheid dan je meester, en van vergiffenis,
bid voor Dalarna, dat honger lijdt, om brood.
En de zon daalt achter Sollerö, als veilig in de nacht
de profeet langs alle kleine lichtjes rijdt,
die de goede Lieve Heer langs de weg heeft aangebracht,
die van d'aarde naar zijn verre woning leidt.
Hoog in verre woestenijen schrijdt de boze Schorpioen
en verlaten klinkt het blaffen van de Hond,
en de Leeuw en de twee Beren en de Slang kunnen niets doen,
want Gods paarden gaan als op begane grond.
Uit hun neuzen ziet men vlammen, uit hun hoeven vonken slaan,
verder ijlen ze op hun wonderlike reis,
tot ze komen aan de Melkweg, 's hemels gouden-regenlaan,
die recht doorloopt tot de poort van 't paradijs.
En Onz' Lieve Heer komt buiten op zijn houten luifelstoep:
‘Kom toch binnen, mijn heilige profeet!’
En hij wenkt een engelenstalknaap, die onmiddellik op zijn roep
beide paarden neemt, die dampen van het zweet.
(naar Erik Axel Karlfeldt)
Martha A. Muusses
|
|