De Gids. Jaargang 98
(1934)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Multatuli en HoffmannIn een klein boekje ‘Multatuli en de romantiek’ heeft Prinsen indertijd de invloeden nagespeurd, die van de romantische beweging op Multatuli kunnen zijn uitgegaan. Heel veel positieve resultaten heeft hij daarbij niet bereikt. De mogelijkheid bestaat inderdaad dat de vrij onbekende Fr. von Sallet invloed heeft gehad op de conceptie van Woutertje Pieterse, maar daar blijft het dan ook bij, want de opvattingen over liefde, huwelijk en moraal, die Multatuli met sommige buitenlandsche romantici gemeen heeft, liggen zoozeer voor de hand, dat er aan literaire invloeden volstrekt niet gedacht hoeft te worden. Een meer positief geval daarvan meent Prinsen echter te zien bij Heine: Maar gaan we terug naar Schnabelewopski en dien Amsterdamschen schouwburg: ‘Bei dieser Stelle, erinnere ich mich, hörte ich lachen, und dieses Lachen kam nicht unten aus der Hölle, sondern von oben, vom Paradiese. Als ich hinaufschaute, erblickte ich eine wunderschöne Eva, die mich mit ihren groszen blauen Augen verführerisch ansah. Ihr Arm hing über der Galerie herab, und in der Hand hielt sie einen Apfel, oder vielmehr eine Apfelsine. Statt mir aber symbolisch die Hälfte anzubieten, warf sie mir blosz metaphorisch die Schalen auf den Kopf. War es Absicht oder Zufall? Das wollte ich wissen’. Dat Multatuli aan de eerste plaats het optreden van een onverwachte verschijning onder meer ook in den engelenbak heeft ontleend, laat zich wel aannemen. De tweede zou hem op de gedachte van de matrozenkroeg moeten gebracht hebben - heel wat minder waarschijnlijk, gezien de geheel andere rol die deze | |
[pagina 86]
| |
in Heines smakelooze en scabreuse anecdote speelt. Maar in elk geval kan er geen sprake zijn van ontleening van meer dan een requisiet, een stukje decor. Met het essentieele van de twee tafereelen uit Woutertje Pieterse waarop Prinsen doelt, heeft geen van beide citaten iets te maken, de sfeer, de toon hebben geen enkel punt van aanraking en het is dan ook niet in te zien in welk opzicht ze vorm konden helpen geven aan de figuur van prinses Erika. Nog scherper komt dit uit, als men nagaat welke invloed daaraan wel heeft geholpen. Wat is het essentieele, nu niet van de beide vergelijkbare passages, maar van het geheele Femke-motief? Het mysterieuse en mystificeerende, het verschijnen in telkens andere gedaanten en betrekkingen, die altijd weer iets twijfelachtigs hebben, waarin verbeelding en werkelijkheid ineenvloeien, haar onopgeloste twee-eenheid met prinses Erika. Zooals Multatuli het schildert: Onder de aandoeningen die hij na 't gesprek met Holsma moest terugdringen, speelde de nieuwsgierigheid naar de oplossing der verschillende wijzen waarop Femke zich aan hem vertoond had, maar 'n zeer ondergeschikte rol. Dit schijnt te vreemder, omdat hij aan de door Holsma gegeven verklaring geen geloof sloeg. Hij bleef er bij, dat het meisje in den schouwburg wel inderdaad de persoon was geweest die men tot-nog-toe Femke genoemd had, en schreef Holsma's verzekering òf aan dwaling toe, of aan de zucht om hem tot kalmte te brengen. Hij beweerde meer van dat meisje te weten dan den dokter kon bekend zijn, die haar niet in die herberg gezien had! Dat ze zich kon voordoen als prinses, kwam hem volstrekt niet vreemd voor. Het was eer te verwonderen, meende hij, dat ze de goedheid had, zich nu-en-dan te vertoonen als kindermeisje of als dochter van 'n waschvrouw. Een prinses? Wel mogelijk! Waarom niet? Dat meisjen op die tafel zou niet Femke geweest zijn? Ook niet die verschijning in den schouwburg? Heel natuurlijk, en geheel in overeenstemming met de hoogte waarop hij altijd het voorgewende bleekmeisje geplaatst had! Als dat niet Femke was, dan kon zeer goed het meisje dat hij tot nog toe Femke noemde, eens-vooral prinses wezen. Deze verandering was zoo groot niet, of liever.... 't was er geen. Als 'n bliksem schoot hem nu ook de indruk door de ziel, dien het schrikwekkend bellen van juffrouw Laps dien Vrijdag-avend op hem gemaakt had. Toen immers reeds vroeg hij zich af, of daar misschien prinses Erika was, die kwam ruilen? Er bleek nu, dat ze dit reeds voorlang gedaan had! Dat er in dit alles iets geheimzinnigs lag, ontveinsde Wouter zich niet, maar dit geheimzinnige kwam zoo juist overeen met z'n droomen en luchtbeelden, dat het hem meer bevredigde dan ooit de nuchtere waarheid zou hebben kunnen doen. En iets verder: Was Femke géén prinses? Wat prinses Erika niet - uit weelde- | |
[pagina 87]
| |
liefhebberij dan - 'n waschmeisje? Eilieve, misschien ook was dat heerlijk standbeeld op die tafel, noch de een noch de ander.... 'n derde verschijning dus! Drie? 't Is te weinig! Millioenen beelden van dien aard waren niet te veel om, saamgevat in één totaal-gedachte, de begeerte te bevredigen van 'n gemoed dat, slechts ontluikend nog, niet Femke beminde, maar.... de Liefde! Er kan, dunkt mij, moeilijk twijfel aan bestaan, dat Multatuli het wezenlijke in deze conceptie aan een voorganger dankt en wie die voorganger is geweest: de door Prinsen slechts terloops en buiten verband met Multatuli genoemde E.Th.A. Hoffmann.Ga naar voetnoot1) Femke die wel en niet een gewoon meisje is, die voor Wouters verbeelding, maar misschien toch ook werkelijk, nu eens wisselt, dan weer ineenvloeit met prinses Erika, vindt haar prototype in het naaistertje Giacinta Soardi, die in carnavalsverkleeding of voor Giglio Fava's verbeelding, maar een beetje ook werkelijk optreedt als prinses Brambilla, in zekere mate ook in de twee-eenheid van Doortje Elverdinck en prinses Gamaheh uit Meister Floh. Geheel Hoffmanniaansch is ook de twijfel behandeld, die bij Wouter opkomt aan de werkelijkheid der fantastische, maar dan tevens ook der nuchter reëele verschijnselen: Vrouw Claus was toch niet gek, niet beschonken! Had ze hem op 'n paard gezien.... ja of neen? Had-i op zoo'n beest gezeten.... ja of neen? Zoo neen, dan was ook dat meisje in de herberg niet Femke geweest! Dan was zij evenmin Sietske geweest! Dan was ook die kroeg geen kroeg geweest, die schipper geen schipper, Laps geen Laps, likeur geen likeur.... dan was àlles schijn, verblinding, droom, goochelspel, waan, bedrog, razernij, dolheid! Dan was ook het standbeeld met gekruiste armen en strengen blik.... - God, zou ook dàt niets geweest zijn dan 'n sarrend spook? Hier niet de uitleggende en betoogende Multatuli, hier krijgt ook de vorm iets van dien van Hoffmann. En let eens speciaal op de slotwoorden. Klinkt ‘spook’ hier niet een beetje vreemd, is het wel heelemaal ons Hollandsche spook - hing den schrijver Hoffmanns ‘Spuk’ niet nog in de ooren?
Het ligt voor de hand, na het constateeren van dezen duidelijk sprekenden invloed, te gaan speuren of er nog niet meer sporen van in Multatuli's werk zijn te vinden. Lang hoeft men, dunkt mij, niet te zoeken, men vindt ze in de Ideeën ook in de opschrif- | |
[pagina 88]
| |
ten der hoofdstukken. Die grappig en liefst ironisch in te kleeden is iets wat vele schrijvers vóór Hoffmann en Multatuli gedaan hebben, het gebruik gaat in elk geval tot Cervantes terug. Wanneer zij er beiden van houden, zegt dat dan ook niet veel. Maar Hoffmann blijft niet bij het grappige en ironische staan, hij toont bijzondere voorliefde voor een nieuw element, het mystificeerende. Hij licht een motief of desnoods een enkel in het hoofdstuk gebruikt woord uit zijn verband, combineert het op de wonderlijkste wijze met andere of kleedt het onherkenbaar aan, maakt er geheel iets anders, door zijn onwaarschijnlijkheid prikkelends van. Eenige voorbeelden zullen duidelijker maken wat ik bedoel. Ze zijn gekozen uit datzelfde Prinzessin Brambilla dat ook voor de Erika-figuur het naaste voorbeeld schijnt: Einfluss eines Gerichts Mararoni auf Liebe und Schwärmerei. Stel nu daarnaast, enkel uit het vijfde deel der Ideeën: Bevolking-statistiek van een onbekend keizerrijk (1049). Halsbrekende psychologische studiën in 'n koffiehuis (1052). Over middelpuntschuwende en aantrekkende krachten, negatieve en positieve polen of zoo iets, blijkbaar in 'n paar bezoeken die Wouter bijna niet aflegt (1059). Mij dunkt, al is Multatuli iets minder uitbundig, de overeenkomst in geest en in het algemeen ook in vorm is treffend. Van de laatste nog één aardig voorbeeld, waarin het mystificeerende niet zoo meespreekt: Hoffmann: Wie der geneigte Leser in diesem Kapitel nicht erfährt, was sich bei Giglio's Tanz mit der unbekannten Schönen weiter begeben. De ‘geneigter Leser’ is bij Hoffmann al een even gewone figuur als de ‘belangstellende’ bij Multatuli. | |
[pagina 89]
| |
Zoeken wij verder, dan komen wij aan een geval van navolging, dat dunkt mij verrassender is dan de beide voorgaande. Er schijnt namelijk alle reden om De Gruyter tegen te spreken, wanneer hij van den Max Havelaar zegt: ‘Welk een vondst is reeds die eigenaardige, geheel oorspronkelijke samenstelling van het boek, het afwisselend optreden van Droogstoppel en Stern of eigenlijk Havelaar’. Ook hiervoor is immers een voorbeeld bij Hoffmann aan te wijzen en wel in Kater Murr. Deze roman behelst de autobiografie van den kater, die echter geschreven heet te zijn op ‘Makulaturblätter’, aan de eene zijde reeds beschreven vellen, die het romantisch verhaal bevatten waar het eigenlijk om te doen is. Bladzijden manuscript en ‘Makulatur’, de laatste door den greep van den kater in de grilligste volgorde geraakt, wisselen elkaar op een soortgelijke wijze, alleen met meer consequentie en regelmaat, af als de Droogstoppel- en Sternfragmenten bij Multatuli. Dat deze oorspronkelijk ook een grootere regelmatigheid bedoeld heeft, mag men afleiden uit de verontschuldiging van Droogstoppel na het eerste Sternfragment, dat hij Stern eenige avonden aan het woord heeft gelaten. Bij Hoffmann beginnen en eindigen de fragmenten doorgaans midden in een zin. Dat hoorde zoo bij dooreengeraakte losse bladen. In den Max Havelaar leende de opzet zich er niet toe dit na te volgen. Des te opvallender dat Multatuli de eerste maal het toch overneemt en zijn Sternfragment besluit: ‘Zoodat ik maar zeggen wil, om met Abraham Blankaart te spreken....’ En ik heb zoo'n vermoeden dat het meer dan toeval is, dat hij juist afbreekt op dezen naam, die haast wel een associatie moest oproepen met den belangrijken figuur van Meister Abraham uit Kater Murr. Wat Multatuli met zijn Max Havelaar, Hoffmann met zijn Kater Murr wilde zeggen, ligt zoover uiteen, behoort zoozeer tot verschillende werelden, dat het a priori onwaarschijnlijk lijkt, dat Hoffmanns invloed nog in iets anders zou voelbaar zijn dan in deze dooreenvlechting van twee heterogene elementen. Toch meen ik dat het zoo is. De levensgeschiedenis van den kater is door Hoffmann in de eerste plaats gebruikt om nog eens weer zijn afkeer te uiten van platheid, zelfgenoegzaamheid, snobisme en farizeïsme en hij doet | |
[pagina 90]
| |
dat in dezen vorm, dat hij den zelfgenoegzamen Murr met warmte en zalving laat spreken over wat Hoffmann verafschuwt. Maar is dat niet een dergelijke rol als Multatuli zijn Droogstoppel - onder andere - laat spelen? Er blijft groot verschil tusschen den avontuurlijken, uitbundigen kater en den bedachtzamen Batavus - wisten we niet van de andere dingen die Multatuli aan Hoffmann dankt, deze overeenkomst zou te zwak zijn om er waarde aan te hechten. Hoffmann kon ook in zijn fantastischer figuur zijn ironie vrijer spel laten en hij hekelt meer aesthetische dan ethische, vooral dan maatschappelijke zonden. En toch is er uit Kater Murr nog wel een en ander op te diepen dat, iets anders ingekleed, in de mond van Droogstoppel niet misplaatst zou zijn. Wat denkt men bijvoorbeeld van dit fragment uit de satyrieke grafrede op den kater Muzius: Ein unermüdlicher Wohlthäter, eine Stütze der Armen? Ja! denn Jahr aus Jahr ein, trug er am Neujahrstage ein kleines Heringschwänzlein oder ein Paar subtile Knöchelchen hinab in den Hof für die armen Brüder, die der Speisung bedürften, und konnte wohl, da er auf diese Weise seine Pflicht als würdiger Katzenfreund erfüllte, diejenigen bedürftigen Kater murrisch anknurren, die ausserdem noch etwas von ihm verlangten. Ein treuer Freund in der Not? Ja! denn geriet er in Not, so liess er nicht ab, selbst von denjenigen Freunden, die er sonst ganz vernachlässigt, ganz vergessen hatte’. Dit is darteler, maar de geest is dezelfde als die waarin Droogstoppel het over het loon der deugd heeft, zijn eigen weldadigheid prijst of de lof verkondigt van den oud-resident en den oud-thee-planter. Niet graag zou ik de stelling verdedigen, dat Multatuli ook zijn Droogstoppel aan Hoffmann dankt, maar dat onder de elementen waaruit deze schepping is opgebouwd, ook een steentje van Ernst Theodor Amadeus een plaats inneemt, lijkt mij niet te ontkennen.
Hoffmanns invloed op Multatuli moge niet overheerschend zijn, er is nog geen andere aangewezen van gelijke beteekenis. Dat deze kan worden aangetoond, zal voor sommige een teleurstelling brengen, omdat Multatuli's oorspronkelijkheid minder groot blijkt dan zij scheen. In hoofdzaak toch ten onrechte: hoeveel grooter is niet Hoffmanns invloed op De Balzac, en wie heeft dezen er ooit minder om geacht? Hangt niet de wereld- | |
[pagina 91]
| |
literatuur van beïnvloedingen aan elkaar? Eer is er misschien stof tot nieuwe waardeering voor Multatuli, omdat hij een zeer fijn begrip getoond heeft voor het essentieele in Hoffmann en omdat hij er in geslaagd is, wat hij aan hem ontleende zoo goed te verwerken, dat het geen navolging blijft, maar iets eigens wordt.
J.A.N. Knuttel |
|