| |
| |
| |
Stemmen uit de redactie
Vrijspraak met de witte kaart.
- ‘Assoluzione con la scheda bianca’, vrijspraak, gegrond op een met zoovele woorden erkend non liquet, zal wel niet steeds de tragi-komische gevolgen hebben, die Bontempelli in zijn Famiglia del Fabbro met zooveel verve beschrijft, dit neemt toch niet weg, dat het procédé, zooals het onlangs ten onzent is toegepast, onze bewondering niet kan wekken.
De Amsterdamsche Rechtbank had in de gewis niet eenvoudige Nijenrodesche strafzaak de keus tusschen drie conclusies: veroordeeling, vrijspraak of heropening van de instructie, wanneer haar de zaak niet voldoende duidelijk was geworden. Zij heeft klaarblijkelijk het laatste niet gewild en tusschen het overblijvende een keus niet durven doen. Zoo is haar vonnis geworden tot een vrijspraak naar den vorm en een veroordeeling naar den inhoud, een tweeslachtigheid, die te pijnlijker treft, waar iedere preciseering van het voor den verdachte bezwarend geachte materiaal, dat naar de meening der Rechtbank onweerlegd is gebleven, in het vonnis ontbreekt. Hetgeen in de uitspraak aan de gebruikelijke formule is toegevoegd, gelijkt daardoor meer op een tegenover een vrijgesproken verdachte ongepaste troostprijs voor het Openbaar Ministerie, dan op een gemotiveerde rechterlijke beslissing, wat te erger is, nu tegen een ‘veroordeelende vrijspraak’ als hier is gegeven, den verdachte zelfs een recht van appèl niet toekomt. Men zou minder halfheid òf grooter reserve van de Rechtbank hebben kunnen verwachten, en in elk geval zou ons gevoel voor fair play daardoor meer zijn bevredigd, onverschillig hoe de uitspraak dan zoude hebben geluid.
| |
| |
| |
Deraillement.
- Wanneer de ministers Kalff, Marchant, Oud, kamerleden als de heeren Bierema of Joekes, buiten het parlement het woord nemen, toonen zij zich van de eischen der samenwerking, die den grondslag der tegenwoordige regeering uitmaakt, bewust. Minister de Wilde heeft zich die eischen herinnerd toen het te laat was. Zijn ongracieus en onstaatkundig optreden worde in het belang der bevestiging van het zedelijk gezag der thans zittende regeering, bevestiging die de natie behoeft en verlangt, niet herhaald. Onze regenten, hoofd voor hoofd, moeten gerechten twijfel wekken aan de diepte hunner bezinning op de huidige nooden des lands, zoo dikwijls zij, zonder noodzaak of aanleiding, zich van verkiezingsjargon bedienen tegenover eene wereld die om woorden van wijsheid en van verzoening vraagt. Eénmaal is te veel en herhaling zou noodlottig zijn. De stemming waarin wij ons de harde dingen die komen zullen, moeten laten opleggen, worde niet door dorperheid van wie smaak behoorde te bezitten en zelfbeheersching aan den dag te leggen, bedorven.
Van anderen aard, maar ernstiger nog, is de ontsporing van minister Colijn. Het is een veeg teeken wanneer ministers met mededeelingen uit de Kabinetskeuken komen, en wij hadden dit van dezen premier niet verwacht. De heer Colijn noemt een ontwerp, waarmede de ministerraad zich in zijne afwezigheid vereenigd heeft, in strijd met de regeeringsverklaring. Zulke qualificatiën behooren ons bespaard te blijven, tenzij er consequentiën aan verbonden worden die de heer Colijn niet getrokken heeft.
| |
Vondel te Nijmegen.
- De opvoering van Salomon door het Nijmeegsch Studententooneel op Zondag 13 Mei gaf bij verscheidene redenen tot kritiek voldoende aanleiding tot een gunstige waardeering. Een onderneming als deze in een land, waar men niet de gewoonte heeft, zijn eigen klassieken te vertoonen, en waar zelfs geen speeltraditie van Vondel's tragedieën bestaat, is op zichzelven reeds een lofwaardige uitzondering, en valt nog meer te prijzen nu zij een drama betrof, dat sedert 's dichters dood niet meer ten tooneele gebracht was. In de gouden eeuw was het opvoeren van klassieke stukken zoowel in Frankrijk als in de Zuidelijke Nederlanden een edele en artistieke ont- | |
| |
spanning, annex aan het studieprogram der Jesuïeten. Wij mogen veronderstellen, dat zulke vertooningen ad usum Delphini niet veel volmaakter waren dan de Nijmeegsche Salomon-opvoering, waarbij men herhaaldelijk den indruk kreeg, dat het dramatisch conflict te ver verwijderd lag van het jeugdige ervaringsleven der vertolkers. De Nijmeegsche Universiteit is de eenige, die een aparte leerstoel heeft voor de letteren der zeventiende eeuw. Ligt het niet in die lijn, dat hier althans het Vondel-spelen een goede gewoonte gaat worden? Het zal niet noodig zijn, te wijzen op het opvoedkundige belang van zulk een edele traditie, die wij in Nederland maar al te pijnlijk missen. De Nijmeegsche hoogleeraar B.H. Molkenboer O.-P., die als algemeen leider deze vertooning verzorgde, heeft vooroordeelen moeten overwinnen; wellicht zijn er nieuwe gerezen door de ontvangst van zijn prijzenswaardig experiment in enkele organen van de drukpers. Toch had hij gelijk door moedig te wagen, en is het te hopen, dat hij erin slaagt, regelmaat te maken van wat nu een zeer loffelijke, en grootendeels zelfs bewonderenswaardige uitzondering was.
| |
Vervroegd pensioen.
- B. en W. van Rotterdam stellen den Raad voor, gemeenteambtenaren van 60 jaar en ouder te ontslaan, met uitzondering echter van de leerkrachten aan de gemeentelijke onderwijsinrichtingen. Dit voorstel zal ongetwijfeld na ampel beraad gedaan zijn; daarom past den noodzakelijk eenzijdig oordeelenden buitenstaander geen kritiek. Verbazing te gevoelen, kan men hem echter niet beletten en voor verbazing is hier toch wel aanleiding. Gewoonlijk toch bepleit men - op gronden, die nog kort geleden in deze rubriek ontwikkeld zijn - den voorgestelden maatregel juist in de eerste plaats voor hen, wier dagelijksche taak het is, steeds weer frisch en opgewekt kinderen en jonge menschen te onderwijzen en die met het klimmen der jaren niet zelden moeite hebben, altijd weer aan dien moeilijken eisch te voldoen, zich te behoeden voor sleur, zich te vrijwaren voor verveling. In den regel vreest men meer, dat zij, boven de 60 gekomen, al te ver van hun jeugdige leerlingen af zullen staan, dan dat men bezwaren gevoelt tegen bureauarbeid van personen van denzelfden leeftijd. In Rotterdam denkt men er echter blijkbaar juist andersom over.
| |
| |
Op welke gronden de aanbeveling steunt, die deze opvatting volgens B. en W. verdient, blijft ons helaas verborgen; en zoo kunnen we slechts twijfelend vragen, of hier wel in de eerste plaats de belangen van het onderwijs den doorslag hebben gegeven; om van de tallooze bevoegde jonge leerkrachten, die er naar snakken, aan het werk te kunnen gaan, nog maar te zwijgen.
| |
De behuizing van het museum voor nieuwe religieuze kunst te Utrecht.
- Dat er meesterschap ligt in beperking, is een gedachte, die meer is geciteerd dan toegepast. Tot schade o.a. van heel wat museumruimten uit den ‘rijken’ tijd. Men denke aan de hinderlijk pompeuze lambriseeringen, aan de plafonds, de raam- en deuromlijstingen enz., die het tentoongestelde eenvoudig doodslaan. Welk een arbeid wordt er, om een voorbeeld uit eigen land te noemen, niet gevergd van den huidigen directeur van het Rijksmuseum om van dat gebouw een dragelijk tehuis voor 's Lands kunstschatten te maken.
Dat alles overwegende, vermag men, terwille van de bouwkunst zeker, de armoede zegenen. Want die armoede heeft bereikt, wat de rijke jaren niet vermochten: die armoede dwong tot beperking en inzicht en bracht de architectuur, als plastische èn als ruimtekunst, mede terug tot de zuivere idee.
De behuizing van het museum van nieuwe religieuze kunst te Utrecht is er weer één van de bewijzen voor, hoe armoede tot zuiverheid kan leiden, wanneer tenminste een gevoelige geest het werk beheerscht. Wat hier is verkregen op een vertimmerde zolder is eenvoudig voortreffelijk. De totaal-toon van zachtgebroken wit, het door het velum gezeefde licht, de naturelmatten op de vloer en de enkele grijze zitbanken, dat alles is zakelijk en zuiver. De door schotten verdeelde ruimte bergt grafisch werk, naaldwerk, schilderingen en plastieken. En stuk voor stuk komen de werken tot hun recht.
Wordt eens het plan van den conservator Brom verwezenlijkt en komt daardoor, na wijziging, schifting en uitbreiding, deze collectie aan het Centraal Museum, dan is van harte te hopen, dat dezelfde blanke sfeer kan worden behouden en dat degene die geroepen zal zijn het voormalige Agnietenklooster uit te breiden, dat zal kunnen doen in den geest, die nu den zolder naast de Cathrijnehof kenmerkt.
| |
| |
| |
De stadhuisplannen voor 's-Gravenhage.
- Wie door de jaren heen de berichten over de voorbereiding tot den bouw van een nieuw raadhuis voor de residentie heeft bijgehouden, weet dat het plan, allereerst als stedebouwkundig probleem, heel wat voeten in de aarde heeft gehad. Sinds aan de Bazel de opdracht tot het maken van een situatieschets werd verstrekt, waarbij het stadhuis aan het Spui bedoeld was, zijn heel wat jaren verstreken. Na de publicatie van de Bazel's schets voelden velen, al dan niet aangevraagd of aangemoedigd, zich geroepen, het probleem te bestudeeren; een reeks van studies in het Gemeente-archief aanwezig, waarbij wij een nieuw raadhuis vinden op vele verschillende plaatsen in de stad, bewijzen dat menigeen zocht naar een oplossing.
Vóór deze periode, n.l. bij het indienen van het uitbreidingsplan-Berlage in 1908, was het Alexanderveld genoemd. Men liet die gedachte weer los, kwam erop terug, onderhandelde met Defensie over exercitie- en kazerneterreinen. Inmiddels werden de tijden er niet beter op.
Het stemt tot voldoening te constateeren, dat, ondanks den weinig opbeurenden finantiëelen toestand, de Raad van 's-Gravenhage intusschen het probleem, dat zóó dringend om een oplossing vraagt, toch niet heeft losgelaten. Een meervoudige opdracht voor een voorloopig ontwerp aan de architecten Dudok, Kropholler, Luthmann, Roosenburg en Staal kwam tot stand.
Het werk der inzenders en het rapport der adviescommissie zijn nu gepubliceerd. Op zeer overzichtelijke wijze zijn de inzendingen der vijf architecten in het gemeentearchief tentoongesteld. Men weet, dat de adviescommissie het plan van architect Luthmann, als bevattende de beste elementen, voor nadere studie heeft aanbevolen. Ook die keuze stemt tot voldoening: zij levert het ondubbelzinnig bewijs ervoor, dat de commissieleden, onder wie er ongetwijfeld zijn, voor wie de vormgeving zonder meer van enkele anderen meer bekoring gehad moet hebben, de hoofdeischen, die te stellen waren, hebben laten praedomineeren.
In het rapport vindt men vermeld, dat de ontwerpen van Kropholler en Roosenburg het eerst ter zijde werden gelegd: zij waren niet alléén de kostbaarste in uitvoering, doch bovendien ook verder de minst geslaagde. Deze uitspraak wekt geen verwondering: Roosenburg's project is èn als plan èn als opbouw verre van
| |
| |
gelukkig, terwijl Kropholler, na zijn inzending voor het Leidsche Raadhuis, met het project voor den Haag opnieuw het doorslaande bewijs heeft geleverd, dat men, vasthoudende aan een aprioristische vormgeving, gebaseerd op uitingen van vervlogen eeuwen, in eigen tijd radicaal vastloopt. Bij niets, en zeker niet bij een dienende kunst als de bouwkunst kan men zich ongestraft anachronismen veroorloven.
Restte een keuze tusschen Staal, Dudok en Luthmann, aan welke drie inzenders, gezien de kwaliteiten hunner ontwerpen, het commissielid ir. Hulshoff meende opnieuw een kans te moeten geven. De overige leden der commissie echter meenden, dat het plan-Staal niet in aanmerking kwam en dat, bij alle stedebouwkundige gaafheid van Dudok's opzet, toch Luthmann's ontwerp op velerlei gronden de voorkeur verdiende. Wij zijn dezelfde meening toegedaan.
Moge nu ook blijken, dat de fondsen aanwezig zijn of gevormd kunnen worden, om het plan te realiseeren: uit het oogpunt van verkeer dringt de kwestie van verruiming der oude stadskern, waar, na den bouw van het nieuwe stadhuis, veel kan worden weggeruimd, terwijl een mooie gave nieuwe stadswijk tusschen Laan Copes en Javastraat zal kunnen ontstaan.
Overbodige luxe zal niemand het kunnen noemen, wanneer den Haag een nieuwe zetel krijgt voor zijn diensten, die nu, ondoelmatig en daardoor natuurlijk ook kostbaar, over de gansche stad verspreid liggen. |
|