het dozijn. Met groote ongedwongenheid deelt hij de wereld in tweeën: eene helft die Italië (hij spreekt eigenlijk meer en meer van: Rome, om rang te nemen in de wereldgeschiedenis als opvolger van keizers en van pausen) eene helft dus die vanuit Rome principieel niet en eene andere die wèl zal worden gepenetreerd. Naar het Westen en over de Alpen zal Rome met zijn overwegenden invloed niet zoeken door te dringen, maar het ziet daaraan Azië en Afrika onderworpen (Donaulanden en Balkan-schiereiland verbeelden dan zeker een groot voorportaal).
Wat beteekent deze grootspraak?
‘Het fascisme is van een Italiaansche beweging de laatste vijf jaar uitgegroeid tot een internationale strooming, zoowel op cultureel als op oeconomisch en politiek gebied. Alleen zij, die het fascisme belijden, zijn nog van beteekenis voor den staat. De oeconomische beginselen van de vorige eeuw zijn dood, evenals politieke en cultureele stroomingen gelijk democratie, liberalisme en vrijmetselarij.’ Bekende klanken, even onvermijdelijk als het Eia, eia, eiala! dat er op volgt. Hiernaar is men niet wezenlijk benieuwd meer, maar naar de gevolgen die er aan worden vastgeknoopt voor de bepaling der buitenlandsche staatkunde van ‘Rome, dat zijn plaats in de wereld herneemt.’ Het verband met zijn beide vorige perioden van grootheid moet tot uitdrukking worden gebracht.
Door van het fascisme exportartikel te maken? Dit zegt hij niet; met het ‘democratische’ Zwitserland zijn de betrekkingen ‘van den hartelijksten aard,’ en ‘de Alpengrens’ beschouwt hij als ‘een onoverkomenlijken wal’; ‘het doel waarop huidige en volgende geslachten het oog gericht moeten houden, heet Azië en Afrika.’ Men moet echter dit doel niet misverstaan; ‘om territoriale veroveringen is het niet te doen,’ evenmin om ‘monopolies of voorrechten,’ maar ‘de welvoldanen en behoudenden moeten niet trachten de geestelijke, politieke en oeconomische expansie van het fascistische Italië te beletten.’
Mogen zij dit niet doen in Azië en Afrika, waarom eigenlijk wel in het Noorden en Westen ‘zoowel in Europa als over den Oceaan?’ Omdat daar de democratie niet zoo dood is als Mussolini haar verklaart? Het is verloren werk, naar de logica der brallende rede te zoeken; maar het oogenblikkelijk doel is bereikt: het gejuich aan het slot is ‘eindeloos’ geweest.