| |
| |
| |
Bibliographie
Thomas Mann, Die Geschichten Jaakobs, der erste Roman der Trilogie Joseph und seine Brüder. - S. Fischer Verlag, Berlin.
‘Was uns beschäftigt ist nicht die bezifferbare Zeit,’ zegt Thomas Mann in het voorspel zijner romantrilogie over de bijbelsche levensgeschiedenis van Joseph en Jacob. In dat voorspel, waaraan hij den titel Höllenfahrt heeft gegeven, is het opnieuw het raadsel van den tijd, dat hem als in Der Zauberberg bezighoudt. Hij buigt zich hier over de grondeloosheid van den tijd, waarvan de bodem voor ons volstrekt onpeilbaar is, want het peillood van menschelijk onderzoek en herinnering reikt niet dieper dan zeven duizend jaren, maar het menschenras moet vijfhonderd duizend jaar oud zijn. Als Thomas Mann zich in de tijden van Jacob en Jozef verdiept, heeft hij zoodoende het gevoel zich in een betrekkelijk nabij verleden te begeven. Het voorspel van dezen roman is een zinrijke en boeiende parabel van de relativiteit van den tijd. Een dwaze uitdrukking is het woord ‘längst’, ten eenenmale verwarrend een term als ‘oudheid’, want hoe kleine tijdsspannen omvatten wat ‘lang geleden’ heet en voor oudheid doorgaat. De hellevaart in de diepten des tijds tot op de dagen van Jacob en Jozef is geen duizelingwekkende afdaling in den onpeilbaren afgrond van het verleden. Immers, ‘het is niet veel dieper dan drieduizend jaren - en wat is dat in vergelijking tot het bodemlooze?’
Relatief zijn de tijdsspannen ook door verschil in tempo: de zeshonderd jaren die Jozef van zijn oerstamvader scheiden, een aanvangspunt dat op zichzelf ook weer niet meer dan een nadrukkelijker voortzetting van schemeriger voortijden was en niet meer dan een betrekkelijk begin, die zeshonderd jaren waren toen ter tijde niet wat zij in onze avondlandsche geschiedenis zijn. De tijd, op zichzelf een mysterie, houdt weer andere mysteriën binnen zich omvat en het raadselachtige van haar wezen ligt aangeduid in den dubbelen zin van het woord ‘eens’. Aldus aldoor dieper peilend in den afgrond van den tijd, alsof hij een onmeetbaar lood telkens een slag dieper omlaag vademt, weet Thomas Mann in dit voorspel een fantastisch en diepzinnig visioen op te roepen van het ondoorgrondelijke fenomeen ‘verleden’. In die onafzienbaarheid en onpeilbaarheid verliest het sterven zelfs de verschrikking, welke wel allereerst instinctief is maar toch ook een door kerk en dogma in de hand gewerkt vooroordeel. Gezien uit het mysterie van den tijd wordt het sterven in Thomas Mann's oogen eerst wezenlijk leven, in een anderen zin dan het christendom dit aanwijst in de belofte van het eeuwige zalige leven aan de rechtvaardigen. Sterven, zegt hij, is
| |
| |
eerst in waarheid den tijd verliezen en uit hem treden, d.w.z. eeuwigheid verwerven en alomtegenwoordigheid, buiten heden, verleden en toekomst.
In het besef van de betrekkelijkheid van den tijd zwerven Thomas Mann's gedachten - en deze vele bladzijden worden zoo een gedicht van tijd en verandering - langs de aan geen tijdstip gebonden, in den stroom des tijds voortgestuwde en nauwelijks tot hun oorsprong te volgen mythen van den zondvloed, van het rijk Atlantis, waarvan de ondergang negen duizend jaar vóór Solon moet dateeren, van den grooten toren, van het paradijs, en met deze laatste mythe verbonden de geschiedenis van den lichtmensch, van den zondeval en een diepzinnige parabel der tragedie van ziel, geest en stof.
Uitgaande van dit voorspel komt Thomas Mann, na door deze even dichterlijke als doordachte historische plaatsbepaling de tijden van Jacob en Jozef als een klein eiland in den oceaan der tijden te hebben gesitueerd, tot zijn breed opgezette bijbelsche parafrase: allereerst ‘die Geschichten Jaakobs’. Na de indrukwekkende parabel van het voorspel heeft mij de geschiedenis zelf minder bevredigd. Ten deele ligt dat aan de onverstoorbare rust zijner perioden, waardoor men menigmaal ‘des Schönen zu viel bekommt,’ ten deele aan de overstelpende hoeveelheid kennis, waarmede Thomas Mann dit ontzaglijk (doch dat is niet hetzelfde als grootsch) werk heeft belast. Heeft hij zich te zeer aan het tempo der tijden aangepast, dat zijn hoofdstukken den indruk bij ons opwekken van een langzame, bijna voortkruipende karavaan, en dat, wat al lezend nauwelijks meer bij machte is te boeien, slechts als men over den afgelegden weg terugblikt weer indruk begint te maken? De rustige verzekeringen: wij zullen nog hooren.... enz. maken den lezer op den duur eer afkeerig dan benieuwd, en soms bekruipt hem de vermoeidheid die hij zich van Xenofon en Herodotus herinnert. En ofschoon deze verhaaltrant zich de statigheid van de bijbelsche geschiedenis heeft eigen gemaakt, blijft er toch de afstand en het verschil der natuurlijke en volksche oorspronkelijkheid en verhevenheid van het oerkrachtig boek der boeken tot de bezonnen herbeelding van den cultuurdichter. De kennis van landen en volkeren, de vruchten van een omvangrijke studie hebben den schrijver verleid ons zoo min mogelijk van het gevondene te onthouden. In zooverre is hij door zijn studie gedupeerd. Namen roepen andere namen bij hem op, en zoo ontstaan er gansche encyclopedische fragmenten, over zeden, kleeding (maar toch, hoe mooi de beschrijving van Rahel's bruidskleed), omgeving, taal, gansche chronologieën en genealogieën, bladzijden ethnologie, mythologie, astronomie.
Van de verhouding van Jozef tot zijn broeders is hier nog slechts weinig sprake, doch zij wordt in haar oorsprong begrijpelijk gemaakt uit Jacobs levensgeschiedenis. Het zijn diens lotgevallen, zooals zij hem in oogenblikken van overpeinzing door den geest en in een wolk langs zijn voorhoofd trekken, welke den inhoud vormen van dit eerste deel: de geschiedenis van Jacob en Esau, van Jacobs omzwervingen, het sombere verhaal van Lea's dochtertje Dina, de historie van Laban, van Lea en Rahel. En wij moeten erkennen dat sommige dezer parafrasen - de beschrijving van Jacobs prachtige kudden, het bedrog van Laban bij Jacobs eerste bruiloft en de bruidsnacht bij Lea, maar bovenal de geschiedenis van Jacobs liefde voor Rahel - een schoone
| |
| |
uitbreiding en relief zijn aan het breed gehouwen monument der bijbelsche geschiedenis zelve.
Anthonie Donker
| |
Charles Diehl, de l'Institut, La Peinture byzantine. - Editions van Oest, Paris 1933.
Dit werk, dat de prachtlievende Editions van Oest in royalere en kostbaardere uitgave dan de gelijknamige boeken van Paul Mouratof en André Grabar hebben doen verschijnen, is èn door het 58 pagina's tellende voorwoord, en door de van korte bijschriften voorziene 96 bladzijden met afbeeldingen, eene aanwinst voor onze kunsthistorische bibliotheken.
De voorrede is een meesterstukje van beknoptheid en elegantie. Men vindt er, in heldere samenvatting, de opvattingen in aangegeven, die door de meerderheid der Byzantinisten in taltrijke vragen worden gehuldigd. In de rijpe formuleering en de belangwekkende citaten, spreekt de vijftigjarige ervaring van den grooten meester der Byzantijnsche wetenschap. Charles Diehl neemt onder de vermaarde kenners een belangrijke plaats in, door de evenwichtigheid van zijn oordeel. Minder dan Strzygovsky en Millet, en zelfs dan jongeren als Okunef, heeft hij door verrassende suggestie's voor den student van Byzantium nieuwe verschieten geopend. Maar temidden van de onrust der hypothesen en ‘ontdekkingen’ der laatste twintig jaren, vertegenwoordigt elk résumé van Charles Diehl de bezadigde houding van het ‘gezond verstand’. Zijn onderzoekingsmethodes zijn vaak minder doordringend dan die van Millet of van den Pythischen Strzygovski, maar men moet toegeven, dat het wetenschappelijk enthousiasme der laatsten hen vaak verleidt tot het opperen van gewaagde stellingen. Diehl, die in de laatste halve eeuw telkens elk nieuw denkbeeld geanalyseerd heeft en aan kritiek onderworpen, heeft ons gestadig opmerkzaam gemaakt op hetgeen onbewezen, gewaagd, ja onbekookt was in elke nieuwe vooronderstelling.
Van dag tot dag nemen de Byzantijnsche studiën in belangwekkendheid toe, omdat in tal van tot dusverre onvoldoend onderzochte en juist in den laatsten tijd opengelegde gebieden tusschen Spanje en den Iran, de antwoorden te vinden zijn op het probleem: hoe moet men zich de wederzijdsche doordringing van Oost en West rond de Middellandsche zee denken? In de laatste kwart eeuw is het primaat van Rome naar Byzantium, van Byzantisem naar Klein-Azië en naar een verder Azië verschoven. Hoe dit zij, door haar geographischen en chronologischen omvang behooren al deze questie's in het gebied der Byzantijnsche oudheid thuis.
Charles Diehl behandelt in drie hoofdstukken, achtereenvolgens de mozaieken en fresken, de manuscripten, en de ikonen. Zonder Strzygovsky en Millet te noemen, neemt hij b.v. op pp. 16 en 28 stelling tegen, wat hij elders de overdrijvingen genoemd heeft van hun onderzoekersgaven. Het Oosten, en later Italië hebben hunne bijdragen geleverd voor den bloei van Constantinopel, beide malen weliswaar door Hellenistische en Helleniseerende milieux heen, maar de samenvattingen van stijl, iconographie, schildersvisie's hebben in de hoofdstad
| |
| |
plaatsgevonden, waarin gedurende acht eeuwen alle kunstleven rond de Middellandsche zee geconcentreerd geweest is. De Macedonische en de Cretensische scholen, welke Millet zoo minutieus onderscheiden en op zoo straffe wijs van elkander gescheiden heeft, hebben beide volgens Diehl, haar oorsprong in Constantinopel gehad, en voor deze stelling is veel te zeggen.
Een ieder, die niet willens is, om zich te begeven in alle subtiliteiten van de huidige onderzoekingen naar stijl, iconographie, religieuze expressie, techniek in de Byzantijnsche kunstwerken, zal in dit boek van Diehl op globale wijze het meest gematigde, het waarschijnlijkste en het redelijkste oordeel vinden over alle problemen, die den Byzantinist bezighouden.
L.H. Grondijs
| |
André Tardieu, l'Heure de la décision. - Flammarion, Parijs.
Het uur van de beslissing sloeg eerder dan Tardieu zal verwacht hebben. Nauwelijks was dit boek van de pers of aan de cascade van ministeries kwam in het gevecht op de Place de la Concorde een eind. In dat van politiek bestand werd hij minister van staat na drie maal premier geweest te zijn en tallooze malen de zorg voor andere portefeuilles gehad te hebben.
In de maanden, dat hij de zwaarste verantwoordelijkheden droeg, was het hem niet mogelijk, de in deze en vorige beschouwingen onder woorden gebrachte desiderata, zij het ten deele, in vervulling te laten gaan. Hij verontschuldigt zich met een verwijzing naar den korten tijd, welke hem toegemeten werd. De Fransche democratie slijt haar regeeringen en regeeringshoofden snel, linksche en rechtsche. De redeneering van Tardieu is een uitvlucht; bij langer aanblijven zou hij die hervormingen evenmin doorgezet hebben, aangezien de geesten er niet rijp voor zijn.
Die hervormingen komen, kort gezegd, neer op versterking van het centrale gezag. Het parlement of liever de Kamer heeft het dermate overwoekerd, dat de uitvoerende macht niet dan een delegatie der wetgevende is. Frankrijk, zegt Tardieu, is een lichaam zonder hoofd. Deze klacht is niet nieuw. Poincaré, die in de oorlogsjaren de kneveling van het staatshoofd door de constitutioneele wetten met gelaten verbittering droeg, heeft de schuld op de groote Kamercommissies geladen, welke ten koste van de regeering aldoor meer bevoegdheden aan zich trekken en daarmede de verantwoordelijkheden helpen verschuiven.
Hij, Tardieu en anderen verzetten zich tegen de domme-kracht van uitgeholde ideologieën. Het tegen dien stroom oproeien wordt verzwaard door de reactie, welke een gedeeltelijk slagen van dit front bij de pretorianen van de republikeinsche instellingen wakker roept. Deze zouden door een fascistischen aanslag bedreigd worden. Bij hen is Tardieu bij uitstek gehaat. Dat een kabinet van nationale eendracht, bescheidenlijk als wapenstilstand aangekondigd, zonder hem onbestaanbaar moet heeten, was hun een doorn in het oog. Maar de nood was zoo hoog gestegen, dat velen hunner over dien weerstand moesten heenstappen. Deze rust moet hun de hergroepeering van gelijkgezinde krachten vergemakkelijken, die zich daarna opnieuw en, vermoedelijk
| |
| |
met versche drift, op de in Tardieu belichaamde en door hem georganiseerde zullen werpen. De geboorte van het ministerie-Doumergue zal niemand verschalken. En bleef voor de partijen geen andere uitweg, wilde het regime niet gedwongen worden tot de bekentenis bankroet gemaakt te hebben.
In de laatste schans van de vrijheid, gelijk Daladier kort voordien het prees, was het zwaar gewond. Het parlementaire stelsel, gelijk dit in Frankrijk wordt toegepast, had het dermate uitgeteerd, dat het eenige maanden althans een strikte kuur moet volgen, welke het nieuw bloed zal toevoeren. Aan drie gevaren had het 't hoofd te bieden, welke Tardieu als volgt omschrijft: Duitsche aanval, socialistische overhand en corruptie. Het toeval van het bekende, nog niet geheel ontsluierde schandaal heeft in dat verzwakte lichaam de koorts tot onrustwekkende hoogte laten stijgen. Voor de regeeringspartij was het pijnlijk te ervaren, dat eenige leden daardoor in de dubbele functie van Kamerlid-advocaat of Kamerlid-administrateur gecompromitteerd werden. Tardieu kon bij het schrijven van deze studie van die uitkomsten geen gebruik maken, maar zelfs als ze hem toen al ten dienste gestaan hadden zou het van erger dan mauvaise grâce getuigd hebben, indien hij ze ter staving van zijn betoog gebruikt had.
Dat hij het den linkergroepen niet vergeeft, hem eenige malen verdreven en aan een veelszins vruchtbare werkzaamheid een einde gemaakt te hebben, is menschelijk en tot zekere hoogte gerechtvaardigd. Deze hoogte valt samen met het punt, tot waar vóór het aan het bewind komen van het kabinet-Doumergue radicalen en socialisten samenwerkten. Het tegen de electorale coalitie van minderheden, die elkaar op de wezenlijke punten van het beleid niet verdragen en nooit zullen verdragen, afgelegd te hebben, wreekt hij op beide categorieën tegenstanders en op Herriot, met wien hij thans de steriele eer van een lidmaatschap van den ministerraad zonder portefeuille deelt. ‘In alle landen,’ zegt hij, ‘komen gewoonlijk de mannen van links ten gevolge van financieele moeilijkheden aan het bewind, welke zij dan in eenige maanden tot een uiterste opvoeren.’ En Tardieu, die met een herinnering aan het woord van Lincoln: ‘is er dan een fataal element van zwakte in den aard van elke republiek?’ koren draagt op den molen van wie hem van allerlei slinksche voornemens beschuldigen, is geneigd, zijn tegenstanders van fascistische aanvechtingen te betichten....!
Hun gangmakers zouden zelf niet meer aan de stellingen van meerwaarde, concentratie, materialisme en klassenstrijd gelooven. De geneesmiddelen, die Tardieu aanbeveelt, richten zich niet tegen de democratie, maar tegen dien vorm van democratie, waarop de uitspraak van Nietzsche past, dat ze de historische vorm van het verval van den staat is. Tardieu stelt zich onverzoenlijk tegenover het socialistische etatisme en de knechting van het uitvoerende gezag door verkiezingsoligarchieën, atrophie van de collectieve drijfveeren en van de nationale gevoelens evenals tegen de verwording van het gezonde individualisme van Descartes en Bacon tot het ziekelijke egoisme van den ‘ontwortelde’ van Barrès.
Wat ten slotte het in de eerste plaats genoemde ‘gevaar’ betreft, aan de basis daarvan ziet hij de invloeden van Marx, Hegel en Fichte, dank zij welke Duitschland z.i. den vrede gewonnen heeft. En hij drijft de gehechtheid aan den letter van verdragen en interpretatieve brieven
| |
| |
zóó ver van aan dien van 16 Juni 1919 te herinneren, volgens welken het ‘onvoorwaardelijk moest ontwapenen’.
H. van Loon
| |
J.A. Spender, Fifty years of Europe. A study in pre-war documents. - Londen, Cassell, 1933.
Spender is een van Engeland's groote journalisten, die al eerder (Life of Campbell Bannerman) getoond heeft een voortreffelijk historicus te zijn. De groepeeringskunst, in deze diplomatieke geschiedenis ‘van oorlog tot oorlog’ (1870 tot 1914) aan den dag gelegd verdient ieders bewondering, en de hooge geest waaruit dit boek geschreven is, niet minder. Een niet-Engelschman zal Spender's beschouwingen niet altijd kunnen deelen, maar zoo hij zelf onbekrompen van opvatting is, ze steeds kunnen begrijpen en waardeeren. Van ex-belligerente zijde is er, bij mijn weten, nog geen zoo ruimhartig en nobel boek over het ontstaan van den wereldoorlog geschreven als dit.
Over het ontstaan van den wereldoorlog; - want ieder erkent nu wel, dat men de geschiedenis daarvan onmogelijk met den moord van Serajewo kan laten aanvangen. Dan zitten alle staatslieden al verstijfd in dwangvoorstellingen door jaren van gerechtvaardigde vrees veroorzaakt. Er is in de wereldgeschiedenis nauwelijks een tijd aan te wijzen door onafgebroken vrees en de maatregelen die zij ingaf dermate beheerscht als de tijd van 1870 tot 1914.
Spender begint zijn verhaal met het oogenblik waarop Bismarck van zijn Franschen oorlog thuiskomt. Eigenlijk had er nog wel een inleidend hoofdstuk over de oorlogen van 1864, 1866 en 1870 aan vooraf mogen gaan. Zij zijn de onderdeelen eener voortgezette actie die Europa volledig had gebiologeerd. Tezamen vormen zij eene prestatie van ongehoorde koenheid waarbij een geperfectioneerd militair instrument door een verstand van geheel ongewone afmeting wordt gehanteerd, telkens onder door dat meesterlijk verstand zorgvuldig geschikte en ingewachte gunstige omstandigheden, tot bereiking van het ééne onwrikbaar gestelde doel: het opwerpen en beveiligen, in Centraal Europa, van een onder Pruisische leiding staande nieuwe groote mogendheid Duitschland. Na zijn succes is Bismarck vredelievend en verkondigt dat men de Voorzienigheid niet meer in den teugel mag grijpen. Maar Bismarck's vrede is er een van bijzondere soort.
Het is een vrede die op de wapenen vertrouwt, en schichtig wordt bij elke kans op combinatie der wapenkracht van anderen. Een situatie als waarin Bismarck's voorganger, Frederik de Groote zich in den zevenjarigen oorlog bevond, kan voor het nieuwe rijk noodlottig worden en moet tot iederen prijs worden vermeden.
Eerste middel hiertoe is het isoleeren van het ‘misdadig’ Frankrijk, door de groote monarchen van vastelandsch Europa in afschuw van het republiekeinsch regime eng vereenigd te houden. Daartoe is noodig dat Frankrijk republiek blijve, d.w.z. (in Bismarck's oogen) eene zoo zwak mogelijke regeering hebbe. Als Arnim dit niet begrijpt of niet wil begrijpen, wordt hij met doodelijken haat vervolgd. Maar verder is noodig dat Rusland en Oostenrijk hun eigen politieke doeleinden aan de eischen der veiligheid van de nieuwe groote mogendheid Duitschland onder- | |
| |
schikken. Dit gelukt werkelijk eenige jaren lang, maar Rusland springt uit den band en noodzaakt Bismarck tusschen zich en Oostenrijk te kiezen. Oostenrijk aan Rusland uit te leveren beteekent, Duitschland te brengen onder Russische voogdij; Bismarck mag dus niet aarzelen. Hem is het toevertrouwd er tegen te waken dat Duitschland achter Oostenrijk in de sleep gerake. Meesterlijk is de wijze waarop hij er in slaagt, ondanks de totstandkoming van zijn verbond met Oostenrijk, en de aanleuning bij dit verbond van Italië en Roemenië, eene politieke toenadering tusschen Rusland en Frankrijk te verhinderen. Die gelukt eerst wanneer hij van het tooneel verdwenen is en zijn opvolgers zich onbekwaam moeten verklaren, het spelen met vier, vijf opgegooide ballen langer vol te houden.
Zoodra Duplice en Triplice tegenover elkander staan wordt het de vraag, of Engeland genoopt zal kunnen worden ten voordeele van één van beide formaties de ‘splendid isolation’ te verlaten.
Tijdens den Boerenoorlog is Chamberlain van oordeel, dat zij niets ‘splendids’ meer heeft, en is tot een verbond met Duitschland bereid.
Maar het Duitschland van Wilhelm II is dat van Bismarck niet meer. Een intieme samenwerking met Engeland zou beteekenen de aanvaarding van een zaakwaarnemersdienst op het vasteland met de spits tegen Rusland, en het smoren van eigen aspiratiën op maritiem en koloniaal gebied. Bovendien, Salisbury blijkt zich niet aan de alliantiepolitiek van Chamberlain te willen binden. Hij laat zijn opvolger Lansdowne de overtuiging na, dat welke verbintenissen tot diplomatieken steun, aan andere mogendheden te verleenen, Engeland ook moge aangaan, ter zake van oorlog of vrede het parlement het laatste woord moet behouden. Een onverbreekbaren band zal de publieke opinie in Engeland zich niet laten aanleggen; eene regeering die zulk een band geknoopt had, zou door de kiezers worden verzaakt.
Wanneer dan ook Lansdowne in 1904 zijn koloniale entente met Frankrijk sluit, is hij geen oogenblik van meening daarmede in een mogelijken vastelandschen oorlog voor de vijanden van Duitschland partij gekozen te hebben. De koloniale entente wordt verinnigd tot iets geheel anders, doordat, onder Bülow's leiding, Duitschland onmiddellijk pogingen doet haar te breken.
De kans, om zelf zich mede politiek met Engeland te verstaan wordt hem alleen afgesneden door zijn onwil, de maritieme suprematie aan Engeland te laten. Het van stapel laten van den Dreadnought was een blijk hoezeer Engeland op die suprematie aanspraak bleef maken, maar de onberaden nieuwigheid strafte zichzelf: door den onmiddellijk ter hand genomen aanbouw van gelijkwaardige Duitsche schepen was Engeland's meesterschap ter zee weldra ernstiger bedreigd dan zij het zonder dreadnoughts geweest zou zijn.
Nu bleef Duitschland - Italië en Roemenië waren sinds lang niet betrouwbaar meer - alleen Oostenrijk, en een zekere voorkeur als exploitant van Turkije die het zich verworven had, over. Het BerlijnBagdad-denkbeeld ketende Duitschland nauwer dan te voren aan Oostenrijksche Balkanpolitiek. Dank zij Duitschlands steun had deze succes, maar Rusland werd daardoor Engeland in de armen gedreven.
Voor de Engelsche school van staatslieden beteekende dit alles nog geen aandrijven op oorlog. Eigenlijk voor niemand. Men dacht in wezen defensief; zelfs Oostenrijk deed dit ten aanzien der Groot-Servische
| |
| |
beweging. Maar defensie tegen een tegenstander wiens wapenkracht bij den dag toeneemt, slaat licht tot preventie over. ‘Mobilisatie beteekent oorlog’ werd het dogma van dezen rampzaligen tijd.
‘The Governments and statesmen of pre-war Europe’, besluit Spender, ‘were as unaware of the collective result of their policies and their armaments as the Governments and statesmen of post-war Europe have been of the collective results of their economic operations. Most of them worked on the assumption that war was not only a legitimate instrument of policy, but on the whole the best way of clearing up the knots and tangles which had defeated statesmanship. The wars which they had in mind were the Danish War, the Six-Weeks War, the Franco-Prussian War, by which Bismarck had established the German Empire and which had effected their purpose without excessive sacrifices or any general derangement of European life. The diplomacy they practised, with its adoption of the ethics of war, was suited tot this limited kind of war, but was altogether unsuited tot the enormous hazards of a modern great war, and its effects on the social and economic life. It is, therefore, the most urgent question for the world to-day whether this chapter of history may be regarded as closed, or whether it is liable tot be reopened and repeated tot the same or a worse conclusion.... Over the whole sphere the problem is broadly to give the moral forces the place which was denied tot them in the struggle for power of the previous period.’
De kwaliteit van het boek als historisch geschrift staat hoog. Natuurlijk is er van op te merken dat het zich uitsluitend van diplomatieke bescheiden als bron bedient, maar het wil niet anders en het doet dit voortreffelijk.
C.
| |
André Maurois, Edouard VII et son Temps. - Paris, Les Editions de France, 1933.
De lezing van dit boek leidt tot de gevolgtrekking (die Maurois evenwel niet met zooveel woorden uitspreekt) dat de beteekenis van Eduard VII als staatsman sterk is overschat. De ministers van buitenlandsche zaken die met hem gewerkt hebben (Lansdowne, Grey) getuigden dat hij geen richtlijnen voor de buitenlandsche staatkunde van Engeland placht aan te geven, maar de politiek waartoe de regeering besloten had door zijn persoonlijk optreden intelligent en met veel tact ondersteunde. Uit de massa's diplomatieke documenten in de laatste jaren gepubliceerd en waaruit Spender geput heeft, zijn nergens de sporen van eenig groot politiek initiatief van Eduard VII op te delven. Dat hij door zijn antecedenten bijzonder geschikt was de politieke aanraking met Frankrijk te bevorderen en dit met voorliefde heeft gedaan, blijft natuurlijk een feit; - maar dat men die gezocht heeft, is het gevolg geweest van een initiatief van Chamberlain (na zijn ervaringen met Bülow) en niet van den koning. De spin van Buckingham Palace, altijd bezig aan het web waarin Wilhelm moet worden gevangen, is een product der Duitsche verbeelding. De middelen waarover Eduard beschikte waren volstrekt niet diabolisch maar zeer menschelijk, en hij heeft er atmospheer mede willen scheppen, evengoed te Berlijn als te Parijs. Geheel van den- | |
| |
zelfden aard als zijn hupsche begroeting van Jeanne Granier in de wandelgangen van het Théâtre Français op 1 Mei 1903 is zijn luimig woordenspel met het dochtertje van burgemeester Kirschner te Berlijn als hij uit haar handen op het Raadhuis den beker Rijnwijn heeft aangenomen (10 Febr. 1909).
Dit boek van Maurois zal veel gelezen worden, niet omdat er zooveel nieuws in staat maar omdat het zoo beknopt en zoo goed geschreven is. Het staat in dezelfde verhouding tot de officieele Eduard-biographie van Sir Sidney Lee als zijn Disraeli stond tot Monypenny-Buckle: voor de feiten is Maurois in beide gevallen van het grootere boek sterk afhankelijk, maar hij goepeert beter en schrijft losser dan het voorbeeld. In meerdere mate evenwel dan tot zijn Disraeli heeft Maurois thans van nieuwe bronnen gebruik kunnen maken: hij deelt zeer lezenswaardige fragmenten mede uit particuliere brieven van Paul Cambon aan Delcassé, en ook uit sommige door Lee niet gebruikte stukken uit het huisarchief te Windsor.
C.
| |
Camille Bloch, Les Causes de la Guerre mondiale. - Paris, Paul Hartmann, 1933.
Een boekje van matigen omvang, overigens van zeer geserreerden inhoud en bewijsvoering van goed allooi, maar dat nog eens het oorlogsontstaan tot de eene maand in 1914 beperkt, en dus op een lager plan dan dat van Spender blijft.
De bronaanwijzing in een dertigtal bladzijde achteraan is zorgvuldig en het boek voor dengeen die lust gevoelt zich opnieuw in die maand te verdiepen dus wel nuttig. Maar het maakt op mij sterk den indruk dat zelfs een volkomen bevoegd schrijver als Camille Bloch er op dit oogenblik niets wezenlijk verrassends meer over zeggen kan. De feiten zijn nu wel bekend; de vraag, waarom die feiten zóó en niet anders uitvielen, haalt noodzakelijk psychologische factoren in het debat, wier waardeering een teruggaan tot verder verleden dan den moord van Serajewo vereischt.
C.
| |
Amry Vandenbosch, The Dutch East Indies, its Government, Problems and Politics. - Grand Rapids, W.B. Eerdmans, 1933.
Een boek over Nederlandsch-Indië te schrijven dat bij de verschijning geheel up to date lijkt, is in deze dagen van snel verschietende gebeurtenissen een onmogelijkheid: in den tijd dat men het opstelt en afdrukt, is er noodzakelijk al weer heel veel veranderd. Dit boek is in hoofdzaak bij tot en met 1932, en dus een ware vervulling na Clive Day's The Dutch in Java, waarmede de Amerikanen het tot dusver moesten doen, maar dat van 1904 dateert. De schrijver, van Nederlandsche afkomst, en die beide Nederland en Nederlandsch-Indië bezocht, en bij zijn werk de voorlichting genoten heeft van Van Vollenhoven, Van Asbeck, De Kat Angelino en Meyer Ranneft, blijkt zich van alle te bestudeeren bronnen goed op de hoogte te hebben gesteld en maakt merk- | |
| |
waardig weinig fouten. Zijn werk is van hooger rang dan de haastig in elkaar gesmeten Indes Neerlandaises van Gabriel Angoulvant en zal ook door Nederlanders (zoo hun, vergefelijk, De Kat Angelino zwaar te verteren mocht lijken) met vrucht als handboek kunnen worden geraadpleegd. Vandenbosch slaagt er meermalen in, zonder dat veel wezenlijks te loor gaat, kort samen te vatten waarvoor De Kat Angelino papier bij riemen heeft moeten laten aanrukken. - Index en literatuuropgave zijn (hoewel bij die van De Kat Angelino in het niet zinkend) van goed gehalte.
C. |
|