De Gids. Jaargang 98
(1934)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
Stemmen uit de redactieWerkloos intellect.- Een vereeniging van personen, die volledige bevoegdheid voor het geven van middelbaar onderwijs bezitten, maar waarvoor aan onze scholen geen plaats is, houdt haar eerste openbare vergadering; het ledenaantal blijkt de tweehonderd te overschrijden; de vooruitzichten zijn somber, in sommige groepen hopeloos. Ziedaar een dagbladbericht, dat den wanhopigen toestand, waarin ook bij ons de jongere intellectueelen dreigen te gaan verkeeren, scherp teekent en dat dringend de vraag doet stellen, wat voor deze menschen kan worden gedaan. Zelf stelden ze vier middelen voor: vervroegde pensionneering van in functie zijnde leeraren; kleiner aantal lesuren voor hun opvolgers; bestrijding van cumulatie van functies en inkomsten; uitbreiding van het onderwijs. Het vierde middel is op het oogenblik utopisch; het derde slechts te verwezenlijken in ruimer verband; het tweede uit een oogpunt van schoolorganisatie bezwaarlijk; het eerste echter niet alleen vatbaar voor toepassing, maar bovendien op onderwijskundige gronden aan te bevelen èn als zoodanig reeds vaker bepleit. Inderdaad zouden door dezen maatregel niet alleen de belangen der ongeduldig wachtende jongeren worden gebaat, maar, in het algemeen gesproken, tevens die van het onderwijs. Want dat er docenten bestaan, die op hun zestigste jaar de jeugd nog evenzeer kunnen boeien als ze dat op hun dertigste deden, mag niet doen vergeten, dat een al te groot leeftijdsverschil tusschen leeraar en leerling gewoonlijk fataal is; voor beide partijen. En zoo schijnt zich hier opnieuw het geval voor te doen, waarop De Vletter laatst wees: de mogelijkheid, dat de noodtoestand van deze dagen tot crisismaatregelen leidt, die, op zich zelf beschouwd, als winst geboekt kunnen worden. Kan er voor een regeering, die zich zoovaak genoodzaakt ziet, de belangen van het onderwijs te schaden, een aanlokkelijker denkbeeld bestaan? | |
[pagina 270]
| |
Moderne spoken.- Massapsychologen van beroep mogen uitmaken of een tijd als de onze, die uit zijn voegen hangt, uit deze oorzaak is voorbeschikt tot bijgeloof in allerhande gedaante. Maar voorbeschikt of niet, aan bijgeloof doet hij en meer in het bijzonder komt zienderoogen een nieuwe vorm van spoken-zien op. In de netste kringen niet het minst. Hiermee doelen we geenszins op nuttig werk als psychical research of parapsychologie, maar op heel iets anders. Het is tegenwoordig niet wel meer mogelijk, in het openbaar of zelfs in de discreetste verborgenheid, belangstelling te toonen voor Sovjet-Rusland, door een reis naar het land zelf, door een bezoek aan de bioskoop met films uit het land zelf, of zelfs maar door bezit van geschriften over het land, of er zijn er, die u verslijten voor een communist; sporen van begrip aangaande wat communisme is (behalve boeman) plegen te ontbreken. Belachelijk, vindt ge? Inderdaad. Maar tevens een tikje bedenkelijk, al zullen we verstandig doen met deze malligheid, die we niet even kunnen weglachen, vooral niet teveel eer te bewijzen. Zoo is het in deze dagen zeker gebeurlijk, dat een gemeenteraad die een post te vergeven heeft, niet den beste benoemt; een paar gemeentevertegenwoordigers zijn dan kopschuw geworden, hebben spoken gezien, belichaamd in de gedaante van een sollicitant; de infectie kan tot enkelen beperkt zijn gebleven, maar een enkele stem kan het 'm doen. Gebeurlijk; ook wel gebeurd? Wij weten het eerlijk niet; dit tot waarschuwing voor wie hierin of in wat volgt een zinspeling mochten zoeken op een bepaald geval. Noch is het ondenkbaar, dat in politierapporten politieke brandmerken worden uitgedeeld naar het beperkt verstand des ijverigen, doch spoken zienden speurders. Dit behoorde alleen kwaad te kunnen voor de verdere carrière van den verstandelijk misdeelden gezagsdienaar, maar het kan wel eens kwaad berokkenen aan een argeloos mensch, wiens belangstelling uitging naar dingen, waarvan een eenvoudige politie-ziel alleen maar weet, dat men ze schuwen moet. In den regel keert de wal het schip nog wel, zullen de hoogere autoriteiten nog eigen oogen hebben bij het lezen van rapporten, zal er nog een openbare meening zijn, die zich vrij mag uiten, in vertegenwoordigende lichamen of in de krant. Ernstig is het ge- | |
[pagina 271]
| |
vaar van een massa-psychose in ons gezond-verstandig Nederland nog niet, maar als er ook slechts een korreltje waarheid zit in het vermoeden, dat onze tijd een heete broedplaats is voor dit soort begoochelingen, wel, ook wij worden door zijn invloed beroerd en moeten hiertegen de oogen open en de hoofden koel houden en vooral ons goede humeur er bij bewaren. | |
Gobineau.- Zonderling voorwaar is de fortuin van deze literaire reputatie. Na in 's mans eigen land te zijn verdrukt en verwaarloosd, is zij in Duitschland tot een waren afgodendienst ontwikkeld, om eerst thans de volle belangstelling van letterkundig Frankrijk op te wekken, dat zijn bezit nu als het ware uit het bruikleen aan Duitschland terugvraagt, en het met een scherp loog gaat reinigen; want het was dik besmeurd geraakt uit den walm van duizend ginds ontstoken wijkaarsen. Toen in 1904 Robert Dreyfus het Fransche publiek over Gobineau (wiens naam hem geheel onbekend was geweest, tot hij dien in 1902 was tegengekomen in een Duitsche courant) begon te onderhouden, zei hem Anatole France: ‘Vous allez, paraît-il, nous parler de Gobineau? Je l'ai connu. Il venait chez la princesse Mathilde. C'était un grand diable, parfaitement simple et spirituel. On savait qu'il écrivait des livres, mais personne ne les avait lus. Alors, il avait du génie? Comme c'est curieux!’ Een ander die hem gekend had, Albert Sorel, schreef in de Temps van 22 Maart 1904 een belangrijk artikel: ‘il y a une question Gobineau posée entre l'Allemagne intellectuelle et la France littéraire’; zijn eigen herinneringen aan Gobineau bood hij aan als een bijdrage tot oplossing van dit vraagstuk, dat hij als een vraagstuk voelde sedert Ernest Seillière in 1903 zijn Le comte Gobineau et l'Aryanisme historique had doen verschijnen (kritiek op Houston Stuart Chamberlain's Grundlagen des neunzehnten Jahrhunderts). ‘Quand je rencontrai le comte de Gobineau,’ zegt Sorel, ‘il m'enchanta dès le premier abord, puis il me conquit et m'attacha profondément. Il charmait par la grâce, l'élégance, l'aisance extrême de ses façons; à son aise avec les “personnages”, mettant les “autres” à leur aise avec lui; partout en lumière, dès qu'il | |
[pagina 272]
| |
paraissait, et en valeur dès qu'il parlait, sauf dans le monde officiel, où son esprit s'offusquait, naturellement, sous l'influence de l'atmosphère, et où il ne tranchait que par sa correction à la fois distraite et raffinée. Il ne se livrait tout entier que dans l'intimité, une intimité très restreinte. Il n'était point homme de cénacle, trop peu gendelettre pour cela; mais il a toujours eu le goût, très exclusif, et comme la nostalgie du coin du ciel, la pléiade, comme il aimait à dire, où les êtres “se groupent intelligemment, attirés, associés, dans les espaces infinis, par les lois d'une mystérieuse et irréfragable affinité!”’ Gobineau, die zich verbeeldde een Viking te zijn, geroepen zich in den geest Vikingen te associeeren, was in werkelijkheid van bordeleesche familie, ‘bonne souche de marchands et parlementaires.’ Tocqueville, met deze familie in betrekking, haalde in 1849 den jongen man aan het departement van buitenlandsche zaken, en heeft hem voortgeholpen en beschermd. In het daarjuist verschenen Gobineau-nummer der Nouvelle Revue Française (1 Februari 1934) zegt Albert Thibaudet over de geestelijke verhouding waarin de beschermeling tot zijn patroon heeft gestaan, opmerkelijke dingen. Voor de huidige Franschen staat Tocqueville dichter bij Montesquieu dan bij henzelven. Gelijk zijn geestelijke voorzaat uit de 18de eeuw in hoofdzaak alleen van de fransche en van de engelsche beschaving kennis nam, deed nog Tocqueville het nagenoeg alleen van de fransche en engelsch-amerikaansche. Tegenover hen geplaatst lijkt Gobineau in zijn geestelijke belangstelling planetair. Echter heeft hij aan Tocqueville ongetwijfeld veel ontleend: zoo het denkbeeld dat de Revolutie - voor zijn begrip met het verval van Frankrijk gelijk te stellen - geenszins met 1789 begint, maar voor het minst tot Philips IV den Schoone, den koning der legisten, opklimt. Voor de ontwikkeling evenwel die hij zijn leerling aan dit denkbeeld ziet geven, schrikt Tocqueville terug: ‘je ne connais pas,’ schrijft hij hem, ‘un étranger, si ce n'est peut-être quelque cuistre de professeur allemand, qui porte sur la France le jugement que vous, Français, portez d'elle.’ Het ontaarde Frankrijk kan volgens Gobineau nog slechts met de knoet worden geregeerd: ‘j'aime sincèrement le gouvernement absolu vis-à-vis du peuple français.’ Zaakgelastigde te Bern, te Hannover, te Frankfort, gezant te | |
[pagina 273]
| |
Teharan, te Athene, te Rio de Janeiro, te Stockholm, heeft Gobineau zijn superieuren nooit van zijn politieke beteekenis weten te overtuigen; ziet hij niet in de opening van het Suezkanaal den ondergang van.... Marseille?! Evenmin nemen de Fransche geleerden zijn Essai sur l'Inégalité des Races humaines (1853-'55), zijn Religions et Philosophies de l'Asie Centrale (1865), zijn Histoire des Perses (1869) ernstig op. ‘Il écrivait comme il parlait, sans aucune recherche, sans aucun effort, au bonheur de la plume, sans une affectation quelconque, sauf peut-être celle d'une certaine négligence’ (Sorel). De Académie Française sluit hem de deur; ‘il fit ce que font les oiseaux quand le climat leur devient hostile et quand le brouillard mouille leurs ailes: il s'en alla’. Naar Rome (1876), waar Wagner hem accapareert, dien hij naar Wahnfried zal volgen; in 1882 overlijdt hij, van zijn land vervreemd; in 1883 en 1886 preludeeren Hans van Wolzogen en Phili Eulenburg op de Gobineau-verheerlijking die in 1894, met Ludwig Schemann, oprichter van den ‘Gobineau-Verein,’ in vollen klank inzet en in Houston Stuart Chamberlein haar hoogtepunt bereikt. De eerste Fransche kritiek op die beweging is die van Ernest Seillère (1903), die Gobineau onder de apostelen der rassen-mystiek zijn historische plaats wijst. Het blijft een uiterst curieus geval. ‘Gobineau, qui avait conçu sa doctrine dans une vue toute subjective, afin de se consoler de l'obscurité où le confinait son siècle en magnifiant ses ancêtres réels ou supposés, ne louait et n'exaltait l'Aryen-Germain que dans le passé; il songeait si peu à attribuer aux Allemands contemporains un privilège de race qu'il les mettait à ce point de vue au-dessous des Français et qu'il leur refusait expressément l'essence germanique. Radicalement pessimiste dans ses prévisions d'avenir, il se proposait de démontrer que le sang aryen-germain, seul vraiment noble, seul destiné à réaliser l'ordre social et à exercer l'empire, avait été tellement contaminé que l'humanité était promise à une certaine, prochaine et totale déchéance.’Ga naar voetnoot1) - ‘L'homme primitif’ van Rousseau is voor Gobineau de Ariër geworden, toonbeeld eener uitstekendheid die door een mirakel in den verkondiger (Rousseau, Gobineau) weder uitschijnt. ‘Mais il est arrivé à Gobineau | |
[pagina 274]
| |
et à Rousseau la même aventure: le cri solitaire de leur orgueil souffrant a eu des retentissements imprévus dans de larges groupes humains qui l'ont adopté pour mot d'ordre, mais en le changeant de sens, en le retournant de bout en bout, en l'orientant du passé à l'avenir.’Ga naar voetnoot1) Het verschijnen van het Gobineau-nummer der Nouvelle Revue Française is met de overwinning van het Hitlerianisme in Duitschland zeker wel in middellijk verband brengen. Men geeft hem de plaats die hij in Frankrijk behoort in te nemen, onafhankelijk van den dienst waartoe men elders zijn naam dwong. Het is of men den raad opvolgt reeds in 1904 door Sorel gegeven: ‘M. de Gobineau n'a été vraiment connu et apprécié chez nous qu'à titre de causeur; que le cercle où il causait, s'étende à tout le grand public. Ses lettres, d'après ce que j'en sais, c'est sa conversation écrite.’ Voor een deel bevestigt de aflevering deze uitspraak. Overigens is zij bont van samenstelling, en ontbreekt in één artikel zelfs de uit Duitschland zoo bekende toon eener mystieke bloedverheerlijking niet, maar over het geheel leeren deze paarhonderd bladzijden over den werkelijken Gobineau toch meer dan een bibliotheek vol geschriften uit de Duitsche school. | |
Zorg voor nalatenschap.- Toen J.H. Leopold overleden was, verscheen het tweede deel zijner Verzen. Tegen de wijze van uitgave protesteerde de dichter Mr. M. Nijhoff. Dit verzet werd gedoofd in een weinig belangrijken pennetwist, die tot heden geen enkel gevolg had. Thans, na den dood van Dr. Frederik van Eeden, vervolgt men rustig de uitgave zijner nagelaten Dagboek-bladen, gedrukt op een wijze, waaraan vrijwel alles ontbreekt, dat zulk een editie bruikbaar kan maken. Het geheel werd niet verantwoord, de gapingen werden niet aangeduid, de afzonderlijke deelen werden niet ingeleid, noch voorzien van de mededeelingen over 's dichters levensloop in de betrokken jaren en van de verdere verklaringen, verwijzingen, aanteekeningen en registers, die men toch bij het raadplegen verlangt. De jaartallen worden alleen vermeld achter den eersten datum van elk jaar, zoodat men heele vellen moet doorbladeren om te weten | |
[pagina 275]
| |
op wèlken achttienden Mei eene notitie gemaakt werd! Hoe veel nauwkeuriger verzorgd verschenen gelijktijdig te Parijs de befaamde Cahiers van Maurice Barrès! Bezweken voor den algemeenen aandrang op verantwoording der uitgave, hebben de verzorgers der nalatenschap van Dr. Frederik van Eeden nu een aanvullend deel in het vooruitzicht gesteld, en zich verder verontschuldigd door te verzekeren, dat het oorspronkelijk handschrift, voor den drukker vluchtig gecopieerd na vele herzieningen, zelf ongerept in een museum ligt! Alsof het niet jaren en jaren zal duren, eer daar een verbeterde herdruk komt van de thans loopende editie! Wanneer die ooit komt.... Want in ons vaderland heeft men helaas geringen eerbied voor traditie en vergeet men zijn gestorven schrijvers al te spoedig. Toch kon men hun den laatsten dienst passend bewijzen door een nauwkeurige verzorging hunner geestelijke nalatenschap. Zou het niet gewenscht mogen heeten, dat een bevoegd lichaam als de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde eene afdeeling in het leven riep, belast met het adviseeren van erfgenamen, die nagelaten geschriften wenschen in het licht te geven? Er is dan een instantie, bij welke men terecht kan. Immers niet veel auteurs zijn zoo gelukkig als Karel van de Woestijne, wiens zwager, de dichter en romanschrijver Maurice Roelants, volkomen berekend blijkt op de taak van letterkundig testament-uitvoerder. En deze treedt nog zeer bescheiden op als secretaris van een genootschap, dat hem kan controleeren. Wanneer een adviseerend college desgewenscht de verantwoording draagt of deelt bij de uitgave van nagelaten geschriften, zou dit het uitblijven kunnen verzekeren van vrijwel onvruchtbaar twistgeschrijf, dat daarenboven steeds te laat komt. |
|