| |
| |
| |
Amerika's nieuwste ekonomische wondermiddelen
I
Amerikaansche vrijheidsgeest was doorgaans nogal voor het laissez faire laissez aller in ekonomische zaken geporteerd. Sterker nog dan in de meeste Europeesche landen was daar ingeworteld het besef: slechts in oorlogstijd kan de vrije Amerikaansche burger een diepere inmenging in zijn partikulier bedrijfsleven gedoogen; de normale, ja, ‘natuurlijke’ toestand is het niet-ingrijpen van overheidswege in de vrije sfeer der nijvere burgers, die gaarne zien dat een verstoord evenwicht op sociaal-ekonomische terrein zich van zelf herstelt.
Dit laatste vertrouwen nu heeft in en door den wereldcrisis een gevoelige knak gekregen, ook in de Vereenigde Staten. En de reeksen bepalingen der N.I.R.A. (National Industrial Recovery Act.) zijn hiervan even zoovele welsprekende bewijzen. Het invoeren van deze nieuwe herstelwet, de N.I.R.A., is niet zonder een polsen van de publieke opinie gegaan, niet zonder stembusuitspraak.
De wet sluit aan bij het program van hem die candidaatfavoriet was bij de laatste presidentverkiezing van Maart 1933: de N.I.R.A. is de scherpe doorvoering van het plan-Roosevelt.
Op dit program werd hij door het volk der Ver. Staten tot President gekozen, een strijdprogram tegen het Crisis-spook, een serie van overheidsmaatregelen beoogend: ekonomisch nationaal herstel.
De dagbladen hebben ons uitvoerig over de bepalingen welke deze nieuwe wet bevat, ingelicht. Wij volstaan dus met ze volledigheidshalve in vogelvlucht te doen voorbijgaan: buitenge- | |
| |
wone bevoegdheden voor den President, die min of meer tot sociaal-ekonomisch dictator werd uitgeroepen. Een blanketcode door Roosevelt en zijn braintrust opgesteld voor alle takken van bedrijf der Ver. Staten, behalve voor die bedrijfstakken welke - liefst door middel hunner organisaties (werkgeversbonden en -vakvereenigingen) - een eigen code wenschen te ontwerpen, welke zij vervolgens aan Roosevelt ter goedkeuring moeten voorleggen.
Wat is de inhoud van een code?
Bedrijfsorganisatie welke zich het best laat vergelijken met bepalingen zooals in Nederland de drukkerspatroons zich hebben opgelegd. Wij kiezen dit voorbeeld omdat de prijzenovereenkomst in de grafische bedrijven en de bepalingen der Collectieve Arbeidsovereenkomst twee groote schakels zijn uit één gedachtenketen. Arbeidsloonen, werktijden en overige arbeidsvoorwaarden kunnen op een voor de arbeiders behoorlijk peil gehouden worden, dank zij de prijzen-overeenkomst der werkgevers: het z.g. tarief. Het is dan in laatste instantie de consument, die in de hem berekende prijzen voor drukwerk (handelsdrukwerk, dag- en weekbladen, boeken enz.) dit hoogere levenspeil der werkgevers- en arbeidersklasse betalen moet.
In een Amerikaansche bedrijfscode vindt men - of kan men althans vinden, indien de N.I.R.A.-autoriteiten het noodig achten - minimumprijzen voor de artikelen welke de bedrijfstak in kwestie voortbrengt. Een strafverbod om beneden kostprijs te verkoopen, - ofschoon het bekend is dat de definities van kostprijs of productieprijs in de praktijk nog sterker uiteenloopen dan in de ekonomische theorie. Soms ook heeft géén prijszetting plaats, enkel productie-contingenteering. Voorts minimum-uurloonen, doorgaans 35 à 40 dollarcents; maximum-arbeidsduur, meest 35 à 40 uren per week, beperking van 't in gebruik nemen van nieuwe machines welke arbeidskrachten overbodig zouden maken, enz.
Doel: verhooging van de koopkracht, gezonde uitbreiding van het bedrijfsleven, vermindering van de werkloosheid; door strijd tegen de crisis het te boven-komen van de crisis.
De belooning van Roosevelt (en zijn rechterhand, Generaal Johnson) aan medewerkende ondernemers weer bekend veronderstellend - den blauwen adelaar: we do our part! - evenals hun
| |
| |
straf, algemeene boycot, wijzen wij terloops op het befaamde middel, dat aan heel deze ingrijpende ekonomische bedrijfsorganisatie kracht en klem moet bijzetten: het laten vallen en vervolgens manipuleeren van den dollarkoers.
Wij komen op dit zeer voorname punt terug: eerst dan, wanneer wij de volle beteekenis van Roosevelt's dollarpolitiek en al wat daarmee samenhangt in het licht hebben gesteld, zal het mogelijk zijn een oordeel te geven over de deugdelijkheid van het geheele maatregelen-complex ten aanzien van het nationaal of internationaal ekonomisch herstel.
Onze opsomming der N.I.R.A.-maatregelen zou echter onvolledig zijn zoo niet aan het genoemde régime voor de privaatekonomische voortbrenging werd toegevoegd: het productieschema dat de Regeering zichzèlf heeft opgelegd. Aanbesteding van belangrijke openbare werken, verleening van ruime kredieten, boschbebouwing op groote schaal, prijszetting der landbouwproducten, enz.: daarvoor en voor verlichting der lasten van hypotheekhouders zijn bedragen gevoteerd tot bijna 8000 millioen dollar.
Honderdduizenden uitgeschakelde arbeidskrachten zullen op deze wijze bij publieke werken weer een plaats vinden.
| |
II
Deze nieuwe ekonomische politiek, in haar geheel op touw gezet door Roosevelt, Generaal Johnson en hun braintrust, gesanctioneerd door het Amerikaansche volk dat Roosevelt in het voorjaar van '33 op het schild hief, wetend dat hij breken zou met het oude laissez faire-beginsel, goedkeurend zelfs de eens zoo verfoeide kartelvorming, indien ook deze kan leiden tot het gedroomde herstel, heeft resultaten geoogst, welke na ongeveer zes maanden Europa zijn meegevallen. Amerika viel de aanvankelijke uitkomst tegen. Daar en hier is men geneigd - volkomen terecht - allereerst naar het werkloozencijfer als barometer te kijken. Het is bekend dat Johnson erop gerekend had, dat in September j.l. zes millioen werklooze Amerikanen weer aan den arbeid zouden zijn. Het waren er evenwel vier millioen; volgens de vakvereenigingsleider Green 3,6 millioen.
De groote buy-now campagne van September en October '33 was nieuwe olie die den wagen in zijn gang versnellen moest.
| |
| |
Buy now! - en die leus werd aangeheven met een beroep op de vaderlandsche plicht: elk een steen bij te dragen. Men moest er een eer in stellen Roosevelt en Johnson te steunen; na den producent moest toen de consument beseffen: that he had to do his part.
En men heeft gekocht: in 't groot, - maar vooral in 't klein. De kleine man laat zich nu eenmaal nog wat sneller door nieuwe leuzen meeslepen dan Henry Ford of de groote bankiers. Bovendien wist het publiek, al werd er niet telkens mee gedreigd, dat de stok achter de deur stond: nieuwe verwatering der valuta, een nog verder laten vallen van den dollar.... wat voor den consument hetzelfde beduidt als een algemeene stijging van den prijs der goederen en diensten. Niet enkel uit plichtsbesef, maar uit angst hebben velen gekocht.
Met alle waardeering die wij als voorstander van privaaten publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie voor de N.I.R.A.-maatregelen belijden, en er niet aan twijfelend of een deel dier werkloosheids-delging is aan de reguleering van prijzen, loonen en arbeidsvoorwaarden te danken, gebiedt toch de waarheid te erkennen: dat zonder den stok achter de deur waarvan zooeven sprake was, niet de helft der resultaten zouden zijn behaald.
Ook de (althans voorloopige) bevrediging der boeren, - die thans ongeveer een jaar geleden groote demonstratieve optochten hielden naar Washington - zou niet zijn bereikt, zonder een manipuleering der dollarvaluta die hun het verkoopen der landbouwproducten tegen geleidelijk hoogere noteeringen mogelijk maakte.
Nemen wij de oppositie van Henry Ford aan als een min of meer principieele: hij kantte zich tegen de automobiel-code omdat hij niet ‘onder de heerschappij der vakvereenigingen’ wilde staan, noch onder controle van zijn concurrenten (National Automobile Chamber of commerce), zoo kunnen wij van de wrijving tusschen N.I.R.A.-autoriteiten en bankwereld zeggen, dat ook hierbij de valuta-kwestie in het centrum der discussie stond.
De bankiers spraken van stabilisatie van den dollar, terwijl Roosevelt te dien aanzien hen en ons weken en maanden lang in het onzekere liet, en Generaal Johnson op de bankierscon- | |
| |
ferentie te Chicago (Sept. '32) zelfs met socialisatie der banken dreigde - al gebruikte hij niet dit leelijke woord - zoo de groote banken nalieten van harte mee te werken bij de verwezenlijking van het groote plan, op de wijze die de N.I.R.A.-administratie zich had voorgesteld.
En nogmaals stuiten wij op het valuta-vraagstuk als wij de mogelijkheid van verhooging der Amerikaansche invoerrechten onder de oogen zien. Officieel heeft het N.I.R.A.-bewind ook dit recht: het verhoogen der invoerrechten op goederen, het contingenteeren, het uitvaardigen van invoerverboden. Doch het is opmerkelijk hoe weinig men van deze rechten gebruik heeft gemaakt. De reden? De geleidelijk dalende dollar der Ver. Staten schrikt den buitenlandschen handelaar af; die daling prikkelt den export der Amerikaansche producten en vormt een rem tegen den import van buitenlandsche waren in het land van Roosevelt.
Nadat Montagu Norman van de Bank of England, die besprekingen zou voeren met Amerikaansche leidende kringen over een vaste waarde-verhouding tusschen dollar en pond sterling onverrichterzake was teruggegaan naar de oude wereld, heeft dan eindelijk, in October '33 Roosevelt gesproken: op een uitgezochten Zondag staat hij voor de microfoon, en geeft na maanden zwijgen voor 't eerst een uiteenzetting van zijn voornemens met betrekking tot den dollar.
Het zijn deze voornemens, het is het toen ontvouwde plan de campagne zijner goudpolitiek, dat ons straks licht zal verschaffen over de twee gewichtige vragen welke men zich stellen moet:
Wat beteekent Roosevelt's N.I.R.A. program voor het ekonomisch herstel der Ver. Staten?
Wat beduiden zijn plannen voor het wereldherstel?
De strekking van Roosevelt's radiorede was: dat hij het moment voor een stabilisatie van den dollar nog niet gekomen achtte. Wanneer er eens, in een verre of meer nabije toekomst, gestabiliseerd wordt, dan dient dat te geschieden - zoo zegt de President - op een niveau, dat tijdens een langere periode dienst kan doen, b.v. tijdens een menschenleeftijd. Het ideaal zou zijn: een binnenlandsche koopkracht welke jaren lang stabiel bleef.
Herinneringen aan Irving Fisher's betoogen over den ‘com- | |
| |
pensated dollar’, denkbeelden die 20 à 30 jaren geleden voor 't eerst aan de kimmen der theoretisch-ekonomische wereld verrezen, doemen bij deze woorden uit Roosevelt's mond onwillekeurig op....
Doch de man voor den microfoon kende, zoo goed als iedere geschoolde ekonoom, het onderscheid tusschen de binnenlandsche koopkracht eener valuta - zooals die 't gemakkelijkst wordt afgelezen aan de indexcijfers der goederenprijzen van een land - en de buitenlandsche koopkracht, welke blijkt uit de dagelijksche wisselkoersen. En ook moet hij kennen: het zoowel theoretisch-causaal verklaarbare als het statistisch-meetbare verband, dat er bestaat tusschen die twee: de binnenlandsche koopkracht eener valuta en de buitenlandsche. Daling van den wisselkoers met b.v. 10 procent, zal ook den goederenprijs binnen de Amerikaansche grenzen beinvloeden, - al wil dit niet zeggen, dat deze beinvloeding zich ook precies in tien procenten zal uiten.
Omgekeerd zal stijging van de binnenlandsche koopkracht van den dollar ook de wisselkoersen op Amerika (in alle landen) beinfluenceeren.
Aldus de meetbare feiten. De binnenlandsche koopkracht van den Belgischen franc daalde b.v. tusschen 1 Mei 1922 en 1 Aug. 1923 met ± 50%, terwijl de buitenlandsche ± 70% daalde. De binnenlandsche koopkracht van de Duitsche mark daalde op de beurs te Berlijn van 14 Sept. tot 4 Oct. 1923 met 619 punten, - blijkens indexcijfers; de buitenlandsche koopkracht daalde met 595 punten, - blijkens goud dollarkoers.
Doch deze verschijnselen zijn behalve meetbaar ook verklaarbaar.
De wisselkoers (de buitenwaarde van het geld) wordt principieel bepaald door wat men denkt met het geld te kunnen bereiken op het terrein der goederen en diensten (dus door de binnenwaarde van het geld). Maar als de wisselkoopers schichtig worden - door welke collectief-psychologische oorzaken dan ook - anticipeeren zij op de verwachte verdere daling van de binnenwaarde; in dàt geval gaat dus de daling der buitenwaarde die der binnenwaarde vooraf. Het verschil tusschen deze twee vergemakkelijkt juist den export: men krijgt voor zijn handelswaren b.v. guldens, voor deze guldens weer dollars, en deze
| |
| |
dollars zijn in Amerika-zelf niet in die mate in koopkracht gedaald als tegenover den gulden. Op den duur haalt de daling der binnenwaarde die van de buitenwaarde in: in sneller of langzamer tempo, dat hangt van verschillende omstandigheden af. Heeft die inhaling plaats gevonden, dan is het genoemde voordeel weggesmolten.
In Engeland waar wij na den val van het pond sterling eveneens zoowel de binnen- als de buitenlandsche koopkracht der geldeenheid zagen afbrokkelen, duurt het nivelleerings-proces tusschen buitenwaarde en binnenwaarde al bizónder lang. De aannemelijkste verklaring hiervoor dunkt ons deze: dat goedkooper goederen-aanbod uit de Ver. Staten de stijging van het binnenlandsche prijsniveau (- daling van de binnenwaarde van het pond) hebben geremd; de Engelsche consument zou, ware het pond pond gebleven, een lager prijsniveau hebben genoten; nu hield hij vrijwel een zelfde peil der prijzen, aangezien er twee krachten in werking waren die elkaar nagenoeg ophieven: de éene kracht was het goedkoopere aanbod van elders die prijsverlagend werkte; de andere kracht: daling van het pond, werkte prijsverhoogend.
En nu uitte de President der Ver. Staten deze hoogst opmerkelijke radio-klacht: dat de dollarkoers naar zijn zin niet genoeg achteruitging, vergeleken bij het goud....; of wat hetzelfde is: gemeten aan den Franschen of Zwitserschen frank, of aan den Nederlandschen goudgulden. Evenwel, de spreker kende ook het remedie tegen de kwaal: Roosevelt zette uiteen dat Amerika, dat wil in deze zeggen de N.I.R.A.-autoriteiten en hun zusterorganisatie, de Refico (Reconstruction Financial Corporation) op groote schaal in het land zelf goud zouden aankoopen. Vervolgens zou men op de wereldmarkt der edele metalen verschijnen en er stelselmatig hoogere prijzen besteden dan andere koopers. Zoo zal er dus op de open goudmarkt tegenover één k.g. goud een telkens-weer stijgend aantal dollars staan. Bekijkt men ditzelfde feit van het standpunt der dollarmarkt (vraag en aanbod der dollarvaluta) dan wil dit dus zeggen: de dollarwaarde zal aanhoudend dalen, vergeleken bij het goud of bij andere goudvaluta's, zooals de goudgulden, de Zw. frank, de Fransche, de Belgische frank, enz.
| |
| |
Deze kunstmatige verzwakking der buitenlandsche koopkracht van den Amerikaanschen dollar zal terugslaan op de binnenlandshe koopkracht van den dollar; m.a.w. ook in Amerika-zelf zal dan tegenover één k.g. goud (èn tegenover één k.g. van elk ander willekeurig produkt) een steeds toenemend aantal dollars staan op de goudmarkt (resp. goederenmarkt). Of hetzelfde nogmaals gezegd in andere woorden: alle goederen in de Ver. Staten zullen wéér in prijs stijgen.... en dàt is het eenige wat Roosevelt op 't oogenblik van belang dunkt. Dààr was het hem alleen om te doen!
| |
III
Gustav Cassel, de bekende Zweedsche ekonoom, heeft de politiek welke Roosevelt hier aankondigde scherp gecritiseerd in een artikel voor de Europeesche dagbladpers bestemd en te onzent te vinden in de Telegraaf v. 14 Nov. 1933. Hoe nu - vraagt Cassel -: de Vereenigde Staten zwèmmen in ‘the precious glittering gold’ en thans zullen zij hun goudschat nog weer op groote schaal uitbreiden? De andere landen willen ook gaarne goud koopen, doch zij zullen dit algemeen begeerde goed steeds schaarscher en duurder zien worden.... Zij willen er gaarne voor betalen, méér voor betalen, - doch zij zien zich stelselmatig gedwarsboomd door Amerika dat hen overbiedt en nogmaals overbiedt!
Cassel ziet terecht dit gevolg: sneller daling van de buitenlandsche koopkracht van den dollar dan van de binnenlandsche. De dollar zal dan in het internationale handelsverkeer te laag gewaardeerd worden en groote storingen in den internationalen handel zullen hiervan het gevolg zijn. De eerste indruk zal wezen, dat de Vereenigde Staten een voordeel behalen: immers door hun dalende valuta wordt de goedereninvoer (naar Amerika) belemmert, terwijl de uitvoer (van Amerika naar andere landen) geprikkeld wordt.
Cassel meent - en hier taxeeren wij de verschijnselen eenigszins ànders dan hij - dat dit voordeel voor Amerika veel te kunstmatig is om blijvend te zijn.
Wij vragen hier: Wat is kunstmatig? Wat is blijvend? Van den natuurlijken loop der dingen, zooals een Smith, een Ques- | |
| |
nay, een klassieke school der Ekonomie zich die dacht (le monde va de lui-même) zijn wij nu eenmaal mijlen verwijderd. Alle politiekeconomisch handelen geschiedt heden immers uit noodweer!
En blijvend? Indien een handelspolitieke maatregel enkele jaren gunstig werkt, maakt het behaalde voordeel reeds een ‘blijvenden’ indruk. Wij zijn wat dat betreft tegenwoordig spoedig content. Wanneer Cassel dan ook historisch gaat uitleggen, hoe Amerika tot deze goudpolitiek gekomen is, ligt de conclusie voor de hand dat deze merkwaardige taktiek, van Amerikaansch standpunt, waarlijk nog zoo dom en verwerpelijk niet is.
Dit gedeelte van Cassel's betoog is te scherpzinnig en te belangrijk om het niet even op den voet te volgen.
De Zweedsche ekonoom zegt n.l.: Amerika heeft dit recept van Engeland afgekeken. Het verschil is alleen, dat Engeland nooit gedroomde gunstige gevolgen voor zich zag, en dat Amerika diezelfde goede verschijnselen wil oproepen, gezien de Engelsche ervaringen.
Immers: toen Engeland 2 à 3 jaren geleden den gouden standaard prijs gaf, bracht het algemeen wantrouwen tegen papieren valuta mee, dat men op de internationale wisselmarkt het pond sterling te laag ging waardeeren. Engeland bemerkte al spoedig, dat deze te lage taxatie haar voordeelen meebracht in het handelsverkeer en het heeft toen een geweldig fonds gevormd ‘ter nivelleering van koersfluctuaties’. Vervangt men deze laatste, ietwat eufemistische aanduiding in positiever taal, dan wil dit niet anders zeggen dan: een fonds tot handhaving van die te lage waardeering der Engelsche valuta. Zoodra de wisselkoers van het pond sterling wat hooger dreigde op te loopen, vermeerderde men (met behulp van de middelen uit genoemd fonds) het aanbod van wissels op de internationale wisselmarkt, zoodat de koers weer op het vorige peil terugzonk: en wéér werden dan Engeland's export-mogelijkheden geprikkeld, zijn goederen-import belemmerd.
Men heeft vaak beweerd dat het verlaten van den gouden standaard door Engeland de oorzaak zou geweest zijn van de jammerlijke prijsdaling, welke niet lang daarna in de goudlanden is opgetreden.
Deze opvatting verwerpt Gustav Cassel. Want het is een
| |
| |
onnauwkeurigheid, een halve waarheid. Hij ziet het causaal verband in deze aldus: die kunstmatige te lage waardeering is verantwoordelijk (voor een groot deel althans) voor de deflatie, in de goudlanden toegepast, èn - kunnen wij eraan toevoegen - voor het feit dat andere landen het Britsche voorbeeld hebben gevolgd: den gouden standaard hebben prijsgegeven en een taktiek volgen, welke op die van Engeland gelijkt. Wij denken hier o.a. aan de Unie van Zuid-Afrika.
| |
IV
‘Gaat Amerika op den ingeslagen weg voort, dan kan men een verdere versterking verwachten van het streven naar nationale isolatie, dat reeds het grootste deel van den wereldhandel heeft vernietigd’.
Dit kan men Cassel gereedelijk toegeven, en ook, dat tegenover de door de V.S. te volgen goud-taktiek een andere wereldmacht - Frankrijk - zal trachten háár maatregelen te stellen.
Doch wij kunnen ons niet aansluiten bij de meening van den Zweedschen ekonoom: dat Amerika met zijn nieuwe goudpolitiek zichzelf zou dupeeren. De te behalen voordeelen in het wereldverkeer mogen dan gekwalificeerd worden als ‘kunstmatig’, doch in geen geval zijn ze zoo tijdelijk, zoo problematisch, zoo illusoir als de afkeurende stemmen uit het ons omringende Europa wel willen doen gelooven. Het Engelsche voorbeeld toont aan dat niet steeds en niet in alle omstandigheden handhaving van den gouden standaard hoogste wijsheid is. Voorzichtigheid verbiedt ons van verbetering te spreken, doch de opmerking dunkt ons niet te gewaagd: dat de ekonomische toestand in Engeland zeker niet slechter is geworden na het verlaten van den gouden standaard en het laaghouden der sterling-koers der daarop volgende maanden, met behulp van het groote nivelleerings-fonds.
Nog te veel gaan de critici van de nieuwere Amerikaansche economische politiek - zoowel de beoordeelaars der N.I.R.A.-maatregelen als de veroordelaars der goud-politiek - uit van die absolute maatstaf: het ekonomisch wereldherstel.
| |
| |
De Amerikaansche maatregelen willen beschouwd worden op hun eigen mérites: de verdienste die Amerika's politiek heeft als Amerikaansche politiek. Wereldherstel is niet Roosevelt's eerste doel, ja waarschijnlijk is dit zelfs niet zijn einddoel. Roosevelt's politiek-ekonomische maatregelen, zijn N.I.R.A.-program, zijn goud-politiek, - het zijn door-en-door Amerikaansch-egoïstische pogingen, het zijn uitingen van een streven, dat niet voor honderd procent, maar toch voor een behoorlijk gedeelte met succes wordt bekroond; een streven Amerika's ekonomisch leven te reconstrueeren met (of als 't moet zònder) hulp van buiten, ja desnoods ten koste van het herstel der rest van de wereld. Uit dit oogpunt, dat van ekonomisch wereldherstel, mag men inderdaad zeggen: Amerika zet de klok terug....
Veel scherper dan destijds in den zomer van 1933 treedt thans ook aan het licht waarom de Ekonomische Conferentie van Londen mislukt is. Zeker, men wist dat de Ver. Staten niet bereid waren tot stabilisatie der valuta en dat de Europeesche landen hiervan hun conditio sine qua non hadden gemaakt. Doch men kan er zeker van zijn dat reeds toen bij Roosevelt en zijn brain-trust de pas in October geafficheerde goud-politiek in ernstige overweging werd genomen; dat Amerika zich in geen geval den pas wilde laten afsnijden tot dezen weg naar goudmanipulatie, dollarkoers-manipulatie.
In zijn laatste redevoering tot het Congres, half Januari '34, gaat Roosevelt iets verder. Hij spreekt van een stabilisatie van den dollar op een goudwaarde die hoogstens 60% van de vroegere goudwaarde zou bedragen. Het is blijkbaar een concessie aan de groote bankhuizen - wier belangen niet met zijn N.I.R.A.-program strooken - dat het teere punt der dollarstabilisatie altans wordt aangeroerd, in uitzicht gesteld. Doch de President verbindt zich tot niets! En dat de politiek der dollar-onzekerheid wordt voortgezet, blijkt wel uit het feit dat er, evenals destijds in Engeland, een nivelleeringsfonds in het leven wordt geroepen. Om nog sterker te staan in deze, om sneller te kunnen handelen, verkreeg Roosevelt van het Congres machtiging de goudschat der Federal Reserve Banks (die zich laten vergelijken met onze Nederlandsche Bank) over te nemen. De regeering zou aldus de beschikking krijgen over ruim 4000 millioen dollar goud. Dit ging vergezeld van de ietwat dubbel- | |
| |
zinnige verklaring van Morgenthau, den minister van Financiën: dat het nivelleeringsfonds dezelfde functie zal vervullen als het Engelsche valuta-egalisatiefonds, terwijl het operatie-terrein sterk voor uitbreiding vatbaar is. Het fonds zou misschien nooit in werking treden, aangezien het feit dat het bestaat voor de doeleinden der regeering al genoeg zou zijn.
Wij achten dit laatste een soort van geruststelling, een kalmeerend poedertje voor de publieke opinie, ook al is het op zichzelf juist dat van elke fondsvorming zekere preventieve werking uitgaat. Doch wij vragen bizondere aandacht voor die ééne zinsnede in Morgenthau's uitlatingen, omdat zoo de naaste toekomst er wel zal uitzien: functioneering van dit fonds naar Engelschen (doch sterk voor uitbreiding vatbaren) trant!
Door deze goudwet controleert de regeering voortaan den geheelen valuta-handel.
De op 19 Januari j.l. bekend gemaakte samenwerking der Engelsche en Amerikaansche nivelleeringsfondsen, en de boodschap dat men zich daarbij ook zal verstaan met de Banque de France, kàn van blijvende beteekenis zijn, - maar kan even goed slechts een tijdelijke manoeuvre beduiden. Roosevelt en Amerika hebben alleen dàn belang bij een gunstige, vaste steuning voor den dollar, wanneer er een groote leening moet geplaatst worden. Is het begrootings-tekort door leeningen aangevuld, dan kan het spel opnieuw beginnen. Want er is groot onderscheid tusschen de maatregelen zelf en de verklaringen die erbij afgelegd worden: belijdenissen met den mond en metterdaad.
Het N.I.R.A.-program, deze goud-taktiek incluis, vormen een krachtsinspanning der ekonomische diktatuur, zooals alleen een self-supporting country als de Ver. Staten zich kan veroorloven, een land waarvan de productie voor slechts 5% wordt geexporteerd, terwijl 95% dient voor binnenlandsch verbruik.
En met dit laatste is tevens antwoord gegeven op een vraag, die wellicht bij een nationaal-egoistischen Nederlandschen lezer is opgekomen: of vaderlandsche navolging van deze Rooseveltpolitiek niet van Nederland een ‘rozen-veld’ zou kunnen maken....
Dit antwoord - in nog duidelijker vorm luidt: - een distelen doornenveld.
P. Endt
|
|