De Gids. Jaargang 98
(1934)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
MusicaliaII
| |
[pagina 109]
| |
zijn taak wel zéér verzwaard. Want de problemen, bij een dergelijke opvoering, zijn legio. Eén der neteligste is de kwestie der bewerking, beter de ‘Neugestaltung’ van Oskar Hagen: het vraagstuk van aanpassing aan de moderne operapractijk. ‘Jeder Einsichtige weisz’ - zegt Hagen in zijn voorrede bij Peters' klavieruittreksel - dasz die unbearbeitete Originalform der Opern Händels den Ansprüchen der modernen Bühne widerstrebt.’ Hij voegt daar echter nadrukkelijk aan toe, dat zijn bewerking slechts den oorspronkelijken vorm ‘in dramaturgischen Punkten antastet’. Hier staan wij voor een oude twistvraag. Eischt de piëteit, dat wij een werk uit het verleden zóó opvoeren als de componist dit heeft gewenscht, met alle deugden en tekortkomingen; zóó, dat het blijft in zijn historische lijst, hetgeen ons alleen den juisten indruk vermag te geven van de intrinsieke waarde? Of is deze piëteit veeleer bekrompen en moeten wij er rekening mee houden, in het belang van den meester zelf, dat de smaak veranderd is; méér: dat de sedert het ontstaan vervlogen jaren de gebreken hebben geaccentueerd, waardoor deze nu te sterker uitkomen? Het welsprekend pleidooi, door Evert Cornelis en anderen gehouden voor Bach's Matthäuspassion, voor Handel's ‘Messiah’ of ‘Theodora’ in onverkorten vorm, moge velen hebben overtuigd, daarmee is het probleem verre van opgelost. Wat voor de volmaakte Passionen van Bach geldt, gaat nog lang niet op voor composities van minder hoog gehalte. Voor Handel is het in geen geval voetstoots te aanvaarden. Klaagde niet reeds zijn mentor te Hamburg, de bekende Mattheson: ‘er setzte sehr, sehr lange Kantaten, die doch nicht den rechten Geschick und den rechten Geschmack, obwohl eine vollkommene Harmonie hatten’.... een oordeel, dat wij van dezen zonderlingen ‘Gönner’ natuurlijk ‘cum grano’ nemen, maar waarin stellig waarheid schuilt. Handel's lengte is evenmin als die van Schubert altijd hemelsch. Romain Rolland achtte het eerste principe het juiste voor publicaties, het tweede voor uitvoeringen. ‘L'esprit doit chercher à connaître exactement quel a été le passé. Mais quand cela est fait, la vie peut et doit revendiquer ses droits; qu'il lui soit permis de rejeter des modes useés et de ne conserver des génies | |
[pagina 110]
| |
que ce qu'ils ont de toujours vivant’Ga naar voetnoot1). Intusschen blijft dan het gevaar, dat elke tijd, elke uitgever min of meer met oude meesterwerken gaat sollen. Ook waar oprechte eerbied, fijne geest en kunde samengaan, is het resultaat nog vaak onbevredigend. Dat bewijzen de hoogst bekwame Chrysander en Hagen in hun bewerkingen! Wie weet, hoe de laatste in Giulio Cesare tal van aria's heeft geschrapt, hoe hij den da capo-vorm eigenmachtig aangetast, recitatieven besnoeid heeft enz., die vraagt zich toch wel af, of hieronder karakterteekening en structuur, het harmonisch schoon geheel der verschillende elementen van het muziekdrama, niet ernstig hebben geleden; of Hagen zijn doel niet voorbijschoot? Iets dergelijks kan geen beroep op gewijzigden smaak goedpraten! Daartegenover staat weer, dat het bijna onmogelijk blijkt oude opera's - een kunstvorm bij uitstek wortelend in een bepaalden tijdgeest - geheel te geven zooals hun schepper dat wenschte. Wat aan te vangen met het oog op de, meest verloren gegane, ornamenten en cadenzen, waarmee in Handel's dagen de zangers zijn melodieën sierden, welke geen zaak van ijdel vertoon waren, doch die aan de melodische lijnen meer relief moesten geven? Wat voor standpunt in te nemen ten opzichte van choreografie, decors enz? Is men er af, door ernaar te streven deze te doen spreken tot het hedendaagsch publiek, ook hier het algemeene te zoeken ten koste van het bijzondere, aan tijd van ontstaan gebondene? Met een compromis, dat toch altijd min of meer capitulatie blijft? En waar zijn de moderne zangers of zangeressen, die een Serresino, een Cuzzoni of Bordoni kunnen vervangen, laat staan evenaren? Genoeg hiervan. Een bevredigende oplossing van deze en andere problemen is bezwaarlijk te geven. Aanvaardt men echter a priori de beginselen, waarvan Pella cum suis uitgingen, dan dient erkend, dat zij wat zij ‘het essentieele’ noemen veelszins hebben bereikt. Handel's Julius Caesar, in Duitsche bewerking, heeft indruk gemaakt. Het fraai spelende Residentie-orkest bewees de partituur alle eer; de vertooning gaf inderdaad vaak de verlangde ‘onovertroffen concentratie’, maakte het beoogde dramatische effect. De tempi schenen meestal de juiste en de | |
[pagina 111]
| |
zangers deden, ten minste vocaal, wat zij konden. Buitengewone stemmen waren er wel is waar niet bij en in actie schoot menigeen nog te kort, vooral Caesar en Cleopatra, die wij ons heel anders droomen. Ook het koor, dat goed zong, bewoog zich nog wat houterig, hetgeen allerminst synoniem is met Egyptisch. Doch in 't algemeen was de opvoering zeker bevredigend en wij wenschen hartelijk voor deze dappere artisten, die waarlijk het noodlot ‘in den Rachen greifen’, dat zij in hun mooi ondernemen mogen slagen. Belangstelling van het publiek is daarvoor onontbeerlijk. Hopen wij, dat dit, alle sinister materialisme ten spijt, nog enkele penningskes over heeft voor een idealisme, niet versagend quand même.... Wat Handel's muziek aangaat, zij heeft ons getroffen en ontroerd, gelijk zooveel van den heros. Wellicht zou de oorspronkelijke vorm nog meer indruk gemaakt hebben, in elk geval was deze nu al sterk. Welk een dramatisch vermogen, dat de spanning zóó weet gaande te houden met de eenvoudige middelen van vocale soli, slechts sporadisch afgewisseld door ensembles. Maar de instrumentale begeleiding dan ook, waarmee de meester die soli verlevendigt! Hoe machtig is de werking der cembalo-accoorden in de scène, waar Caesar het afgeslagen hoofd van Pompejus wordt gebracht: een aangrijpend lamento. Prachtig is de eenheid van vocale en orchestrale schildering in het duo van Cornelia en Sextus (4e tafreel), waar het timbre der menschelijke stemmen in dat der instrumenten volmaakt schijnt op te gaan. De grootste afwisseling bieden de onderscheiden aria's en recitatieven - ariosi met orkest, zooals men ze ook bij J.S. Bach vindt. Het rhythme kan van elementaire werking zijn; Handel behoeft heusch zijn toevlucht niet te nemen tot ongewone maten als het ⅝ in zijn ‘Orlando’, waar dit hem dient om den waanzin van den held te schilderen. En hoe hevig zijn de contrasten! Stel de martiale klanken, als Sextus wraak zweert aan Ptolemaeus, tegenover de klaagzangen van Cornelia of Cleopatra! Welk een bezonken schoonheid in Caesar's medidatie, bij Pompejus' graftombe, over de vergankelijkheid van alle roem en leven; of in het recitatief der 3e acte, wanneer hij zich verliest in den aanblik der zee. Groote teederheid zingt in zijn ontwakende liefde voor Cleopatra, een teederheid, die ook spreekt tot òns hart; terwijl Handel in de zege- | |
[pagina 112]
| |
vierende apotheose wederom de heroïek onvergelijkelijk huldigt! Stellig, het dramatische behoort tot 's meesters innigste wezen. De schepper van ‘The Messiah’ is ook als zoodanig groot geworden in en door het theater. Aan zijn tooneelaanleg - wij beseffen het na deze opvoering meer dan ooit - danken ook zijn oratoria oneindig veel. Het blijft merkwaardig voor den vromen Handel. E.W. Schallenberg |
|