| |
| |
| |
De naderende volksstemming in het Saargebied
In de laatste weken is het Saargebied weer meer over den tong gegaan dan in de afgeloopen 5 jaren het geval placht te zijn. De gemiddelde krantenlezer zal zich bij het lezen van de berichten, welke de dagbladen in Februari van dit jaar brachten over de schrikkelijke ontploffing van een gashouder te Neunkirchen, afgevraagd hebben: waar ligt dat Saargebied ook weer? Voorts zal hij misschien met eenige verwondering gelezen hebben, dat bij de begrafenis van de slachtoffers van dit ongeluk tegenwoordig waren een Engelschman met de functie van Voorzitter der Regeeringscommissie alsmede de Duitsche ministers von Papen en Seldte evenals één hunner Fransche collega's.
Sindsdien was het weer stil om het Saargebied.
Vanwaar thans de meerdere belangstelling?
Het staat vast, dat daarvoor twee redenen zijn aan te wijzen. Ten eerste herinneren wij er aan, dat door Rijkskanselier Hitler naar aanleiding van den breuk met Genève bij herhaling is verklaard, dat als het Saargebied weer tot het Duitsche vaderland zou zijn teruggekeerd, het Rijk geen territoriale verlangens meer zal kennen, welke een casus belli zouden kunnen vormen. Men zal zich herinneren, dat deze woorden - met name ook door de negatieve beteekenis, welke zij ten opzichte van Elzas-Lotharingen en de Poolsche corridor hadden - speciaal in Frankrijk opzien verwekt hebben. In het oog gehouden dient echter ook de positieve beteekenis te worden, namelijk dat het Saargebied voor Duitschland wèl een aanleiding tot oorlog zou kunnen opleveren.
Afgezien van bedoelde uitingen van Hitler hebben de dagbladen ons in den laatsten tijd weer doen lezen van de wrijving tusschen belangrijke volksgroepen aan den eenen kant en de
| |
| |
Regeeringscommissie aan den anderen kant in verband met de maatregelen, welke deze laatste getroffen heeft om zekere uitingen van Duitsch patriotisme, welke zij onwenschelijk acht, wijl te extreem, tegen te gaan.
Voor een goed begrip van deze moeilijkheden moeten wij een weinig in de geschiedenis teruggaan.
Het Saargebied, dat geografisch een schakel vormt tusschen het Rijnland en Lotharingen, behoorde tot het midden der 17e eeuw onbetwist tot het Duitsche Rijk. Onder Lodewijk XIV dringt echter Frankrijk met kracht van wapens en zich steunend op vage erfrechten het land binnen. De vorsten van Nassau-Saarbrücken schijnen zich alras in Versailles en de Fransche legers thuis te voelen. Onnoodig overigens te wijzen op de aantrekkingskracht, welke het machtige Parijs in deze dagen op het versnipperde West-Duitschland uitoefent. Aan het einde der 18e eeuw moeten de Franschen echter het veld weer goeddeels ruimen, al behoudt het de door Vauban gebouwde vesting Saarlouis, welke stad nog lang een roep van Franschgezindheid houdt. Een tweede Fransche periode duurt van 1792 tot 1815. Na Waterloo wordt opnieuw de grens van Frankrijk, die in 1813 nog het Saarland omspande, verder naar het Westen teruggelegd. Het inmiddels door de opkomst der mijnindustrie ook economisch belangrijk geworden gebied gaat dan voor meer dan een eeuw, ja waarschijnlijk voor goed voor Frankrijk verloren. Als de Fransche troepen het gebied in 1815 verlaten, schijnen zij wel eenige sympathieën achter te laten.
In de Fransche Kamer nemen de ‘députés sarrois’ afscheid, zooals het in 1871 de afgevaardigden van Elzas en Lotharingen zullen doen.
Het karakter der bevolking, welke van oudsher Duitschsprekend en met de Lotharingsche en Rijnlandsche verwant is, ondergaat met de uitbreiding van de mijn- en ijzerindustrie een groote verandering. Tusschen 1850 en 1870 vindt op grooten schaal immigratie vanuit Noord-, West- en Midden-Duitschland plaats. Duiden de Pruisische en Beiersche gegevens van 1820 op een bevolking toen ten tijde van ongeveer 200.000 zielen, het aantal der latere immigranten wordt in het ruwe geschat op 150.000 man. Door deze invloeiing van buiten niet minder dan door de eeuw van ongestoord Duitsch bewind, worden de Saar- | |
| |
landers van grensbewoners met veelvuldige en hechte verwantschapsbanden over de grens tot ‘100% Duitschers’ met grootendeels Pruisischen inslag. Speciaal is dit het geval in de grootere centra; op het platte land houdt de autochthone bevolking de overhand.
Wanneer intusschen na het einde van den wereldoorlog Frankrijk bij zijn pogingen om mèt Elzas en mèt Lotharingen het Saargebied binnen zijn grenzen te trekken, zich beroept op de oude franschgezinde gevoelens der Saarlanders, ja, op ‘150.000 Français de coeur et de volonté’ (Clemenceau), die men niet in den steek mag laten, dan vindt deze bewering al even weinig steun in de feiten als echo in het gebied zelve.
Dit laatste is duidelijk tot uiting gekomen in de sinds de instelling van het Volkenbondsregime in 1920 verloopen jaren. Eerst zien wij toch een onverholen en heftige guerilla-oorlog ontbranden tusschen de Duitsche en de Fransche politieke en economische machten en propaganda-centrales in het gebied, om de sympathie en het nationaliteitsgevoel van den Saarbewoner te winnen.
Slechts langzaam komt daarin een kentering, niet voor het minste omdat Frankrijk de hoop opgeeft den Saarlander te kunnen franciseeren, maar mede omdat Duitschlands intrede in den Volkenbond de politiek van de Regeeringscommissie in een meer bevredigende baan stuurt. Tenslotte ontspant zich, ook doordat aan de bevolking eenige staatkundige vrijheid wordt ingeruimd, de toestand en luwt aan beide zijden de propaganda. Men zou kunnen zeggen, dat ‘half time’ ingaat met een belangrijken voorsprong van Duitschland op punten.
Wanneer thans de oude strijd weer in vollen omvang ontbrand is, moet dit, gelijk gezegd, geweten worden: in de eerste plaats aan het naderen der volksstemming, maar ook aan het aan de macht komen der nationaal-socialistische regeering in Duitschland.
Thans eerst eenige woorden over den regeeringsvorm in het Saargebied en het tijdelijke karakter daarvan.
Gelijk wij in herinnering mogen brengen, maakte aansluiting van het Saargebied bij Frankrijk één van de eischen uit, welke dit land in 1918 aan Duitschland stelde. Bij de geallieerden zelf stuitte dit echter op verzet. Wanneer het niet zoo ver gekomen is, moet dit niet zoozeer geweten worden aan den heftigen tegen- | |
| |
stand van Duitschland, want aan de betoogen van diens onderhandelaars werd nauwelijks aandacht geschonken, dan wel aan het verzet van Wilson, die zelfs met afbreking der besprekingen dreigde. Ten slotte wordt dan bepaald, dat aan Frankrijk de eigendom van de mijnen in het gebied zal worden overgedragen. Dit geschiedt ter compensatie van de door Frankrijk geleden verliezen ten gevolge van de verwoesting der mijnen in de départements du nord. De exploitatie van de mijnen wordt mede aan Frankrijk verzekerd en gevrijwaard tegen eventueele Duitsche chicanes en tegenwerking, doordat de uitoefening der Duitsche, Pruisische en Beiersche souvereiniteiten wordt opgeschort. De regeering zal waargenomen worden door een Regeeringscommissie, welke door den Volkenbond benoemd en aan deze verantwoordelijk zal zijn. Het regime zal 15 jaar duren. Deze tijdsduur zal wel niet zijn bedoeld als de vermoedelijke tijd, in welken de Noord-Fransche mijnen hersteld zouden zijn (dit was goeddeels reeds na 5 jaar geschied), doch gekozen in verband met den in het verdrag neergelegden duur der Rijnlandbezetting. Na deze 15 jaren, dat is dus in Januari 1935, zal de bevolking door haar stem kunnen beslissen of zij terugkeer tot Duitschland wenscht of overgang van het gebied naar Frankrijk dan wel bestendiging van het Volkenbondsbestuur.
Vandaar dus het hernieuwde interesse in Duitschland en Frankrijk voor dit landje en haar bevolking.
Het gaat hier geenszins, dat moet men wel bedenken, om een onbeduidend lapje grond. Ook is het niet voornamelijk een kwestie van politiek prestige, die Duitschland en Frankrijk over dit gebied verdeeld houdt, al speelt deze factor ook aan beide zijden een grooten rol. Weliswaar is voorts voor Frankrijk de militaire en strategische kwestie van belang (men ziet er in het bezit van de driehoek Trier-Saarbrücken-Kaiserslautern een strategisch voordeel voor Duitschland en bovendien tellen 800.000 Saarbewoners vele tienduizenden potentiëele poilu's of reichswehrsoldaten), maar voornamelijk moet men in den twistappel toch zien het rijke mijn- en industriegebied. De domaniale mijnen vormen thans het voornaamste element van de Fransche economische macht. In geval van vereeniging met Frankrijk of handhaving van den status quo blijven de mijnen Fransch, terwijl als het gebied naar Duitschland terugkeert, dit
| |
| |
land het recht heeft, de mijnen terug te koopen. De vaststelling van den verkoopsprijs, de betaling daarvan en de liquidatie van de Fransche exploitatie beloven, als het zoover komt, de noodige moeilijkheden op te leveren.
Deze domaniale mijnen van het Saargebied zijn het machtigste mijnbouwkundige organisme van Europa met hun 29 mijnputten, hun 60.000 arbeiders, hun electrische centrales, hun binnenhaven, hun spoornet, enz. De productie der mijnen bereikte in 1924 het record van 13.500.000 ton, doch was in 1931 teruggeloopen tot een groote 10.000.000 ton. Vergelijkt men deze cijfers met de productiecijfers der Zuid-Limburgsche mijnen, nl. 10.694.215 ton in 1928 en 12.901.391 ton in 1931, dan ziet men wel om hoe groote belangen het hier gaat. Daarbij stippen wij slechts aan, dat het gebied ook een machtige metaalnijverheid en vele andere industrieën bezit..
Niet alleen echter als productiegebied, ook als afzetgebied is het Saarland voor Frankrijk van belang. Het gebied staat op de 6e plaats onder de exportlanden van Frankrijk, derhalve boven Italië, Zweden, Nederland, Spanje en de gezamenlijke Kleine Entente-staten. Zoo kocht in 1928 het Saargebied voor 2.300.000.000 frk. van Frankrijk (in 1931 was deze export teruggeloopen tot 1½ milliard frk.). De export van het Saargebied naar Frankrijk handhaafde zich in 1931 op het niveau van 1928, nl. op 1½ milliard frk.
In het bijzonder is het handelsverkeer tusschen het Saargebied en Elzas-Lotharingen van oudsher levendig. Elkaar op natuurlijke wijze completeerende en sinds 1870 door geen tolgrens gescheiden, vormen deze gebieden een economische eenheid, welke slechts ten koste van beide deelen verbroken kan worden.
Ten slotte ziet Frankrijk uiteraard met groote vreeze het oogenblik tegemoet, dat in gevaar kunnen komen de groote Fransche kapitalen, die men, vooral door middel van de afzetpolitiek der Saarmijnen, in de industrie van het Saargebied heeft weten te doen binnendringen. Diezelfde mijnen in Duitsche handen, kunnen immers het middel vormen om de Fransche investeeringen in de Saarindustrie, welke in 1930 op meer dan 300 millioen goudfrank werd geschat, terug te dringen.
Al deze economische belangen van Frankrijk vinden uiteraard hun tegenhanger in de belangen van Duitschland. Ten gevolge
| |
| |
van de omstandigheid, dat het Saargebied de laatste 14 jaren deel heeft uitgemaakt van het Fransche tolgebied en dat de Fransche mijndirectie uiteraard haar débouchés voor de kolen zoo veel mogelijk buiten Duitschland heeft gezocht, hebben de handelsbetrekkingen tusschen het Rijk en de Saar uiteraard aan intensiteit ingeboet, doch ongetwijfeld zouden deze na een incorporeering van het land in het Duitsche douanegebied weer sterk toenemen. Reeds is de import van Duitsche waren (in tegenstelling met die van Fransche producten) weer groeiende. Zij steeg van 1928 tot 1931 van 700 millioen tot 851 millioen frank.
De uitvoer van het Saargebied naar Duitschland viel daarentegen van 1.300.000.000 frk. in 1928 op 675.000.000 frk. in 1931.
Het is over dit belangrijke gebied, dat de volksstemming van Januari 1935 de beslissing zal brengen.
Gelijk wij reeds opmerkten, is er echter nog een andere aanleiding dan het naderende plebisciet voor de onrust in het gebied aan te wijzen.
Als in welhaast ieder mijn- en industriegebied heeft het socialisme en het communisme ook in het Saargebied vele aanhangers gevonden. Daarnaast speelde in dit katholieke land ook steeds het centrum een grooten rol.
De triomfale opgang intusschen, welke sindsdien het nationaal-socialisme onder het Duitsche volk heeft gehad, is evenmin door de grenzen van het Saarland gestuit als door die van Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije, België, Denemarken, Zuid-Afrika.... en Nederland.
Evenmin echter als in deze landen, heeft de Hitleriaansche beweging in de Saar vrij spel gehad. De Regeeringscommissie heeft het tot haar taak gerekend om alle uitingen van het nationaal-socialisme, die een semi-militair karakter dragen, dan wel kwetsend of hinderlijk voor andersdenkenden zouden kunnen zijn, tegen te gaan. Voorts heeft zij alle ultra-montanisme van partijen willen weren. Het nationaal-socialisme moest dus als het ware op saarlandschen voet geschoeid worden. Kritiek in den zin van principiëele stellingname tegenover het huidige regime wordt niet geduld. Maar het bloed kruipt, waar het niet gaan kan. Ondanks alle verboden, weigeringen, uitzettingen, enz.
| |
| |
is het nationaal-socialisme de grootste partij in het Saargebied geworden. Dit had echter niet tot consequentie, zooals dit in het Rijk het geval zou zijn, dat nu ook de andere partijen zijn verdwenen. Met name de communistische groepen hebben zich vrij goed kunnen handhaven.
Een en ander blijkt bv. uit den uitslag der herverkiezingen in het Warndtgebied, welke overigens ook daarom interessant zijn, omdat dit rijke mijndistrict economisch bijna geheel op Lotharingen is aangewezen en daarom voor Frankrijk de meest hoopvolle aspecten biedt, voor Duitschland daarentegen de meest bedreigde veste vormt. Bij deze op 2 Juli 11. gehouden gemeenteraadsverkiezingen behaalden de nazis 17, de twee communistische partijen tezamen 14, het centrum 5 en de vereenigde burgerlijke partijen 8 zetels. De francophiele separatistische partij wist slechts op 1 zetel beslag te leggen, hetgeen de socialisten hier niet eens konden bereiken.
Dat tengevolge van deze opkomst van het Hitlerianisme, spanningen ontstaan zijn, die soms een oogenblik doen denken aan wat Oostenrijk ons te zien geeft, ligt voor de hand.
Groote groepen toch, wier onvervalschte Duitsch-gezindheid niet in twijfel getrokken kan worden, staat vijandig tegenover het in Duitschland almachtige Hitler-regime. Sterk moet deze tweeslachtigheid zich uiteraard doen gevoelen bij de voormannen der marxistische partijen en vakvereenigingen. Dat deze gaarne op een samengaan met het Derde Rijk en op een algeheele ‘Gleichschaltung’ aansturen, is nauwelijks te verwachten. Er zijn echter ook in deze kringen zeer uiteenloopende schakeeringen. Zoo verklaarden nog niet lang geleden sociaal-democratische en communistische woordvoerders in den Saarbrückens gemeenteraad, dat h.i. ‘nur der Anschlusz des Saargebiets an das Reich in Frage komme’. Daarentegen is het officieele orgaan der Sozialdemokratische Partei Deutschlands in het Saargebied, de ‘Volksstimme’, op het onderhavige punt zeer dubbelzinnig. En met deze houding - die overigens meer door de partijcentrale gedicteerd dan door de meer derheid der volgelingen ingegeven schijnt - niet tevreden, stichtten dissidenten te Saarlouis een afzonderlijke Saarlandsche socialistische partij, welke de hereeniging met een fascistisch Duitschland zeer beslist afwijst.
Merkwaardig is, dat in de Duitsch-nationale pers de socia- | |
| |
listen en met name de partijleider Braun het veel meer moeten ontgelden als separatisten, autonomisten, landverraders en ‘Welschlinge’ dan de communisten, die men op hun woord schijnt te gelooven, wanneer zij te kennen geven, dat Duitschland op hun steun kan rekenen.
De Duitsche burgerlijke partijen en het centrum staan uiteraard met de nazi's op de basis van terugkeer naar het Duitsche Rijk. Zij gaan samen in de vertegenwoordigende lichamen in het zgn. ‘Deutsche Front’. Opmerkelijk was intusschen de koude, ja bijkans vijandige stemming, die de vice-kanselier von Papen (welke door zijn huwelijk attaches aan de Saar heeft) in Februari 11. in Neunkirchen ontmoette bij de pers van het centrum en aanverwante groepen in het gebied. Blijkbaar vergaf men hem zijn samengaan met de nazi's nog niet. Sindsdien zal echter ook in Saarbrücken het concordaat tusschen de nazi-regeering en het Vaticaan zijn uitwerking bij de katholieken niet hebben gemist. Het Rijk heeft dan ook onlangs von Papen tot commissaris voor de zaken van het Saargebied benoemd.
Al lijkt het officiëele Frankrijk weinig geneigd zich opnieuw al te diep in dit wespennest te steken na de slechte ervaringen, die het in de eerste jaren gehad heeft met de protegeering van diverse francophiele partijtjes, zoo heeft toch in zekere rechtsstaande Fransche kringen en bij hen, die rechtstreeks geïnteresseerd zijn bij het behoud der Fransche belangen in de Saar, de hierboven omschreven reactie in een deel van het Duitsche kamp tegen het denkbeeld van aansluiting bij een Hitleriaansch Duitschland, nieuwe hoop gewekt.
Met voldoening wordt daar bv. melding gemaakt van de rede, die op 7 Augustus 11. te Salzbach ter gelegenheid van een internationaal socialistisch sportcongres de evengenoemde socialistische leider Braun voor een forum van 15.000 toehoorders hield. Hij verklaarde daarin, dat nooit de Hitleriaansche terreur het Saargebied zal binnenvallen.
Men heeft zich in bedoelde Fransche kringen een vrijwilligen overgang van het gebied of van een belangrijk deel daarvan (afgezien wellicht van het reeds vermelde Warndt-district) uit het hoofd moeten zetten. Daarentegen schijnt men thans meer dan ooit de hoop te koesteren en het zelfs niet onwaarschijnlijk te achten, dat de bevolking zich in meerderheid uitspreekt voor
| |
| |
een bestendiging van het Volkenbondsregime. Dat de laatste uitingen van den volkswil door middel van de stembus deze hoop niet rechtvaardigen, wordt wellicht te veel uit het oog verloren. Tegenover de hierboven vermelde betooging van 15.000 man te Salzbach kan ook gesteld worden de massabetooging bij het Niederwalddenkmal, waar 80.000 Saarlanders trouw aan Duitschland zwoeren.
Van hoeveel belang bestendiging van den status quo voor Frankrijk zou zijn, zoowel gezien van politieken en militairen als vooral van economischen kant, werd reeds in het kort belicht. Dat men, nu de idee van aansluiting bij Frankrijk geen voedingsbodem bij de bevolking heeft gevonden, het probeert met het autonomistische streven, is begrijpelijk. Of intusschen de tegemoetkoming, welke Braun c.s. aan den Franschen kant ondervinden, deze niet meer compromitteert in de oogen der bevolking dan goed doet, moet betwijfeld worden.
De Regeeringscommissie van het gebied poogt tusschen de verschillende stroomingen heen te navigeeren en de ‘neutraliteit’ te bewaren. De commissie is sinds de laatste jaren samengesteld uit een Engelschen voorzitter, den heer Knox, alsmede uit een Zuid-Slaaf en een Fin, terwijl ingevolge het verdrag ook een Franschman (de invloedrijke heer Morize) en een Saarlander van de commissie deel uitmaken. Zij heeft in het gebied op grond van de heerschende onrust een uitzonderingstoestand afgekondigd, waarbij de persoonlijke vrijheid en de activiteit der politieke partijen aan nauwe banden worden gelegd en waardoor, naar zij het uitdrukt, de vrijheid van de volksstemming wordt verzekerd doordat intimidatie en bedreiging met represailles na het plebisciet worden tegengegaan. Ongelukkigerwijze ziet het meerendeel der bevolking deze drukkende noodverordeningen, die ook door den consultatieven Landsraad eenparig zijn verworpen, onder hetzelfde aspect als een Fransch schrijver in de Revue des deux Mondes (Septembernummer) het doet. Deze noemt de noodverordeningen ‘une série de mesures propres à entraver la poussée hitlérienne’. Dat een menigte Duitsche dagbladen en tijdschriften verboden zijn, dat de S.A. en S.S. ontbonden werden, dat tal van vlaggen, kleedingstukken, enz. in den ban gedaan zijn, dat vele Duitschers, die niet Saarbewoner zijn, buiten de grens worden gehouden of gezet, behoeft
| |
| |
nauwelijks vermeld te worden. Een sterke gelijkenis tusschen het zich in het Saargebied en in Oostenrijk afspelende dringt zich wederom op. Er is echter dit verschil, dat Dollfuss in zijn eigen land dicteert en een groote groep der bevolking achter zich heeft, wat alles van den Heer Knox en de zijnen niet, respectievelijk nauwelijks gezegd kan worden. Ook werkt natuurlijk bij de appreciatie van de huidige politiek der Saarregeering na de herinnering aan de uitgesproken Franschgezinde politiek der toenmalige commissie in de jaren 1920-1925. Toen was Frankrijk in het offensief en werd dat land wel de vrije hand gelaten. Zooals de gezindheid van groote bevolkingsgroepen thans in het gebied is, baart het geen verwondering, dat de goedkeuring, welke de jongste maatregelen der Regeeringscommissie in Genève gevonden hebben, voor die bevolking nog geen bewijs van hunne juistheid en gerechtvaardigdheid beteekent.
Laten wij echter niet onbillijk zijn. Al lijkt het, dat de commissie niet steeds een gelukkige hand heeft en het doel voorbij schiet, haar optreden zal toch in het algemeen niet zoozeer geweten moeten worden aan onjuiste politieke gezindheid of aan gebrek aan inzicht, dan wel aan den aard der taak zelve, welke deze commissie nu eenmaal door het verdrag en de omstandigheden is opgelegd.
De ironie van het lot brengt derhalve mede, dat niet alleen het hypernationalisme der nazi's groote groepen der Duitsche Saarbevolking van het Rijk vervreemd heeft (tout comme en Autriche), die ironie wil ook, dat een Regeeringscommissie, welke haar gezag ontleent aan den Volkenbond, zijnde het bolwerk voor internationale democratie en voor verdrukte volksgroepen, hier haar gezag stelt tegenover de aspiraties van groote, zoo niet overwegende groepen van de haar toevertrouwde bevolking.
Vraagt men of het optreden der Duitsche propaganda en der Hitlerianen, ondanks den van de autoriteiten ondervonden sterken tegendruk, succes voorspelt, dan kan men, naar het mij wil voorkomen, deze vraag wel onder eenig voorbehoud bevestigend beantwoorden.
In den strijd, die nu al weer sinds maanden met felheid in de pers en in vergaderlokalen, in fabrieken en mijnen, in gemeenteraden en kamers van koophandel gestreden wordt, schijnt de
| |
| |
Duitsch-nationalistische propaganda krachtiger en met rijker middelen gevoerd te worden dan die der tegenpartijen. Afgezien van de inspiratie, welke zij bij de locale bevolking vindt, heeft zij het Duitsche rijk onmiddellijk en openlijk achter zich. Zij kan ook voor de pakkende en tot het gemoed sprekende leuze opkomen ‘Die Saar ist und bleibt Deutsch’. Men moet intusschen betreuren, dat deze Duitsche propaganda - wij denken hierbij b.v. aan het orgaan ‘Saarfreund’ - vaak een zoo groven toon aanslaat en zich niet zelden aan insinuaties en scheldwoorden tegenover de anders denkende deelen der bevolking, Frankrijk en de Regeeringscommissie te buiten gaat. Dat de laatste, aangevallen op de wijze waarop dit soms geschiedt, zich verweren moet om niet alle gezag in te boeten, kan moeilijk worden ontkend. Bij het lezen der even bedoelde propagandalitteratuur, waant men zich soms terug in den tijd van de weerzinwekkende oorlogspropaganda.
Wat kunnen tegenover de genoemde leuze de ‘getrennt marschierende’ francophielen, die zich beklagen slechts een halfhartige ondersteuning van het officiëele Parijs te genieten, en de in hun gezelschap zich eenigszins gecompromitteerd voelende marxisten stellen?
Het denkbeeld van aansluiting bij Frankrijk vindt, gelijk gezegd, niet den minsten voedingsbodem, zelfs niet in het Warndtgebied.
De derde oplossing, welke Versailles in het vooruitzicht heeft gesteld, is echter niet de stichting van een onafhankelijk Saarstaatje, dat door een op de eigen bevolking steunende regeering zou worden geleid. Wat het vredesverdrag noemt, is slechts de handhaving van het huidige régime. Dit zal alleen, mocht het daartoe komen, door den Volkenbond moeten aangepast worden aan de interessen van het gebied en aan het algemeen belang. Dit beteekent evenwel, dat het bijna volkomen los van de bevolking staande - slechts een der commissieleden toch is een vanuit Genève aangewezen Saarbewoner -, autocratische, alleen aan den Volkenbond verantwoordelijke bewind blijft gehandhaafd. In zulk een gebied past evenmin als in de huidige constructie een volksvertegenwoordigïng, die de richting van het bewind bepaalt. Slechts adviseerende bevoegdheid kan haar worden ingeruimd. Ongetwijfeld zou dit, gelijk de afgeloopen
| |
| |
14 jaren hebben geleerd, een bron van nooit rustende moeilijkheden zijn; al schijnt de tijd der democratie wel eens voorbij, van een despotisme - hoe verlicht ook - dat buiten de grenzen zijn wortels en kracht vindt, kan op den duur geen heil verwacht worden. Ook den Volkenbond behoeft men deze taak niet toe te wenschen.
Ten slotte moet in dit verband gememoreerd worden, dat de volksstemming van 1935 zal plaats vinden ‘par commune ou par district’ en dat de Volkenbond, rekening houdende met het resultaat der volksstemming, zal beslissen, welke der drie toekomstmogelijkheden het lot zal zijn van het gebied of een deel van het gebied. Theoretisch is dus niet ondenkbaar, dat een verdeeling van het gebied in twee of drie zônes zal plaats vinden. Dat tegen een nog kleiner permanent Saargebied evenredig grootere bezwaren rijzen dan tegen het autonome karakter van het gebied in zijn huidigen omvang, behoeft wel geen betoog.
Wanneer, zooals hierboven aangegeven werd, uit een politiek oogpunt gezien, een staatkundig voortbestaan van het Saargebied voor de bevolking weinig aantrekkelijks kan hebben, dan rest de vraag of zulk een afzonderlijk gebied blijvend economisch voordeel voor de bevolking kan medebrengen. Temeer ligt deze vraag in de rede, omdat men het met de propaganda voor de autonomie - afgezien van de anti-fascistische leuzen - ook meer over den economischen boeg gooit.
Wij zagen reeds, dat in de laatste 15 jaren het gebied zich economisch ten gevolge van de insluiting in het tolgebied van Frankrijk en door den invloed van het geïnvesteerde Fransche kapitaal, goeddeels op dit land gericht heeft. Dat deze Fransche oriëntatie eenigszins geforceerd is geworden, doet aan het feit niets af. Bovendien zijn sinds 1870 de Saarlandsche kolen en de Lotharingsche ertsen - zoowel voor als na den wereldoorlog - elkaars complementen geweest, zoodat de instelling van een tolbarrière tusschen beide gebieden het Saarland ernstig zou treffen. Integrale aansluiting van het gebied bij Duitschland, gepaard gaande aan een afsnoering van Lotharingen, bedreigt het economische leven van het gebied met te groote nadeelen dan dat dit op de bevolking geen indruk zou maken. Een ‘neu-orientierung’ op Duitschland kan weinig aantrekkelijks hebben voor
| |
| |
een gebied, dat eerst gedurende 15 jaren in het Westen zijn débouchés heeft moeten zoeken. Het moge waar zijn, dat ook de Fransche mijndirectie niet steeds afzet voor haar kolen heeft kunnen vinden en dat Frankrijk (behalve Lotharingen) zelf daaraan nauwelijks behoefte heeft, men is nog niet vergeten, dat ook vóór den oorlog het niet gemakkelijk viel voor de Saarmijnen om op de vreemde kolenmarkt concurreerend op te treden. Men spreekt er wel van, dat de invloed van het Ruhrgebied er niet vreemd aan is, dat het Saargebied van aansluiting aan de West-Duitsche waterwegen verstoken is gebleven. Op dit punt heeft Duitschland nog wat goed te maken.
Brengt dus handhaving van den politieken status quo ongetwijfeld economische voordeelen mede, niet mag uit het oog worden verloren, dat Duitschland, om het Saargebied niet mèèr van zich te vervreemden dan de omstandigheden het noodzakelijk maakten, in de laatste 14 jaren zooveel mogelijk nog zijn grenzen voor den invoer uit dit gebied geopend heeft gehouden. Daarentegen zal uiteraard het Rijk tegenover een vrijwillig afgescheiden Saarland een heel wat minder vrijgevige houding aannemen. Ook dit zou de Saarlandsche mijnen en industrieën zwaar treffen.
Economisch gezien heeft dus het op het punt van handelsbeweging verwende en niet ongaarne van twee walletjes etende Saargebied tusschen twee kwaden te kiezen.
Om ten slotte nog eens op den politieken kant van het geval terug te komen, en dan in ruimer aspect gezien, de lotsbestemming van het gebied, welke op de volksstemming van Januari 1935 zal zijn gebaseerd, zal in elk geval voor de rust en den vrede in Europa winst beteekenen. Men mag daaraan toevoegen: met name indien dit zou zijn terugkeer van het gebied tot Duitschland. Deze beslissing zal hopelijk aan de bevolking de zoo noodige politieke rust brengen en ons verlossen van een der moeilijkste en gevaarlijkste vraagstukken, welke Versailles ons heeft achtergelaten.
K.F.O. James
|
|