De Gids. Jaargang 97
(1933)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| |
D.H. Lawrence: de briefschrijver na de romancierGa naar voetnoot1)De brieven van Lawrence, spontaan, vloeiend en rijk, zijn van de authentiekste soort die men vinden kan: zij doen het timbre van een stem hooren. Zij zijn vrij van iedere litteratorshouding, en geven zelfs een betrekkelijk geringe en ongevarieerde ideeën-inhoud, waarin zij trouwens typisch engelsch zijn; een fransch of duitsch auteur die aan litteraire vrienden schreef zou, zonder daarom in het minst een pédant te hoeven zijn, veel meer ‘onderwerpen van discussie’ aanroeren. Maar zij hebben bijna geen doode plekken, bijna overal, en zelfs in vrij zakelijke correspondentie, blijft de toon die van wie tot iemand spreekt en wel iemand bepaalds - een van de dingen die een geboren briefschrijver ook als hij van zichzelf vertelt instinctief niet vergeet. En misschien is dit het meeste dat men van brieven vragen kan, en de waardevolste ‘onthulling’. Men verwijlt op het oogenblik zoo graag bij de onthullende beteekenis van correspondentie, biografie en mémoires, niet om de eventueel sensationeele feiten die zij zouden kunnen opleveren, want feiten zijn maar zelden meer sensationeel voor onze moreele vrijgevochtenheid: om de persoonlijkheid achter een oeuvre, die in de documents intimes moet liggen. Maar brieven noch biografieën vol persoonlijke herinneringen over iemand geven een individu volledig, of zelfs maar op een bepaald plan onverbeterlijk wààr. De mimicry van den omgang staat die waarheid in den weg. Men moet de illusie hebben dat een mensch gekend kan worden om die hartstocht voor het ‘intieme detail’ vol te kunnen houden. Ieder mensch heeft zooveel gezichten als hij vrienden of ontmoetingen heeft, | |
[pagina 380]
| |
dat is een banale waarheid, maar tenslotte kan men alleen maar diep geïnteresseerd zijn in de contacten waaraan men zelf deel heeft. Wat kan mij in allerlaatste instantie het gezicht schelen dat Oscar Wilde zette wanneer hij tegenover den, hoewel mythomanen, uitmuntenden biograaf Frank Harris aan een cafétafeltje zat, wanneer ik nooit weten zal hoe ik zelf dat gezicht zou hebben gezien als ik ook aan dat tafeltje was geweest? Interessanter is het onbewuste verraad dat een autobiografie tot portret kan maken; de autobiografie van Douglas situeert Lord Alfred Douglas op afdoende wijze. (De heele Wilde-Douglasgeschiedenis is op dit gebied boeiend materiaal omdat men er verschillende gegevens tegen elkaar uit kan spelen, hoewel door démentis over en weer allerlei feiten duister blijven). Onvergelijkbaar daarmee is een autobiografie van het genre Henri Brulard of Si le Grain ne meurt: veel fascineerender maar al op een plan van litteratuur of in ieder geval van intellectualiteit, omdat bij Stendhal's of Gide's bewuste en zoo capabele oprechtheid juist die mogelijkheid van onbewust verraad al veel minder voorkomt. Het menschelijk materiaal, de matière première der ervaring die erin gegeven wordt, kunnen zij immers even verhelderend gebruiken in Le Rouge et le Noir of L'immoraliste; wat maakt het dan nog voor verschil of wij precies weten op welke feiten wij de naam Stendhal of Gide mogen schrijven? Een groot schrijver kan zich even direct uitspreken in een gefingeerden vorm als in een onbedachte; het feit dat hij een bepaalde gefingeerde ‘wereld’ kiest, en deze preoccupatie heeft en geen andere, geeft dan volledig den sleutel tot dat deel van zijn wezen dat den schrijver in hem voedt. Wat de kleine menschelijke bizonderheden betreft - die in het leven de dingen zijn die iemand dierbaar maken en hem relief verleenen - hiervoor geldt weer het heimwee naar het samengebruikte kopje thee: ze worden pas interessant door het persoonlijke contact dat men ermee hebben kan. Brieven geven natuurlijk meer dan biografie of autobiografie de illusie van het gedeelde kopje thee. Men kan zich desnoods in de plaats van een der onbekende geadresseerden verbeelden. Maar is iemand die een brief ontvangt nu zóó goed af op dit gebied? Waarom hebben zooveel volstrekt niet verlegen hoe- | |
[pagina 381]
| |
wel misschien delicate menschen een onverholen afkeer van het telefoneeren, terwijl zij in de even beknotte uitwisseling die een brief is, geen voetangels en klemmen schijnen te zien? Het moet een oud bijgeloof in de definitiefheid van het geschreven woord zijn. De vriend aan wie wij 's middags schrijven, weet niet hoe onze morgen is geweest; hij weet niet of wij er bleek of opgewekt uitzien, niet of de zon schijnt terwijl wij schrijven (want als wij hem die details meedeelen, hoe pijnlijk voelt hij, die het misschien leest bij regen of lamplicht, dan dat de brief alweer niet meer dan een verleden vertegenwoordigt), niet wie er in de kamer is en een deel van onze aandacht absorbeert.... Er is een uitgestrekte en hechte vrijmetselarij gaande, waarin met de briefschrijver zijn omgeving, het raam van zijn kamer, de val van het licht, de kleur van zijn das en zijn stemming van het oogenblik betrokken zijn en waar de briefontvanger buiten staat! Het krijgen van brieven is een genot, maar het voedt zich maar voor een deel met realiteit. En de brieven die het tegendeel nadrukkelijk schijnen te pretendeeren, moet men wantrouwen, want wie weet of niet tusschen de regels het onbewuste leedvermaak van den vrijmetselaar geschreven is? Brieven als vergelijkingsmateriaal zijn interessant, hoewel het combineeren en deduceeren altijd iets van een psychologisch gezelschapsspelletje houdt; maar de psychologie op zichzelf, de wereldbeschouwing of houding in het leven waartoe zij leiden kan terzijde gelaten, is misschien een superieur gezelschapsspel. Men moet briefstijlen vergelijken om te zien hoezeer het brieven schrijven een gave apart is, en hoe de aanwezigheid van die gave tusschen iemands andere eigenschappen beteekenis krijgt. Onder vrienden van gelijke intimiteit komen goede en slechte briefschrijvers voor; er zijn menschen die zonder huichelachtig te zijn per brief een gevoel van nabijheid weten op te roepen dat zij in den omgang bijna nooit teweeg kunnen brengen: tengevolge van welke rem of eenzelvigheid? Er zijn er die in de toon van hun brieven een rijpheid hebben die men in hun leven niet vindt: door middel van welke cerebrale hartstocht of intellectueele transpositie? Of een humor en achtelooze openhartigheid die een aarzelende wijze van spreken logenstraffen. De brieven van Lawrence | |
[pagina 382]
| |
zijn als aanvulling van zijn boeken en soms door het contrast ermee, treffend. De brieven van Katherine Mansfield, bekend, vertaald, verminderen eerder den indruk die men van haar novellen heeft. De scheiding tusschen haar werk en haar brieven is niet groot genoeg, de brieven zijn te kunstmatig, de toon te poëtisch speelsch, haar verhalen zijn bijna natuurlijker dan haar brieven; misschien is het het wantrouwen van de novelliste die haar rol van vrouw spéélt omdat zij bang is als vrouw niet au sérieux genomen te worden. Het portret dat in sommige uitgaven erbij gaat, heeft iets scherps, wantrouwends. Maar dan bedenkt men dat men de menschen niet kent aan wie zij schreef, dat het portret waarschijnlijk niet gelijkend is, en dat haar ziekte misschien alles verklaarde; dat iemand misschien in brieven of zelfs in een dagboek niet àlles zegt wat hij is, denkt, of weigert of accepteert - wat weet men ooit, ondanks alle intieme documenten, van iemand die men niet gekend heeft? Maar ook de lezer die niet zelfverzekerd of hoopvol meent dat hij de waarheid omtrent iemand in de inhoud van zijn gepubliceerde correspondentie kan betrappen (Lawrence bij voorbeeld bezat waarschijnlijk een veel driftiger en moeilijker temperament dan uit zijn brieven spreekt), merkt hoe zeldzaam boeiend de dagelijksche dingen van een leven worden, verhuizingen, reizen, plannen en voorliefdes, op het moment dat hij ze leest bijna zooals een romancier in de zielen van zijn personnages leest, alwetend zonder erbij uitgenoodigd te zijn, en met de wetenschap dat het echt gebeurd is. Maar, in bijna alle gevallen van gepubliceerde correspondentie, ook met nog een andere wetenschap op de achtergrond: dat de dood aan alle dagelijksche details van dat speciale leven al een onveranderlijke beteekenis gegeven heeft. Zoo zien wij de reizen niet die wij in onze eigen brieven beschrijven noch de gemoedswisselingen waarvan onze vrienden ons op de hoogte houden, maar wel wat wij in een posthume correspondentie tegenkomen: als teekens van een leven dat alleen nog maar zoo achtergebleven is. Onze kinderverbeelding raakte opgewonden als wij bij het oversteken van een spoorweg tegen elkaar zeiden, kijkend naar de rails die zoo reë glommen: aan het eind van deze rails liggen Florence en Rome. Een van die waarheden | |
[pagina 383]
| |
die door hun concrete karakter juist bijna onvoorstelbaar werden. Even wiskunstig zeker en onvoorstelbaar ligt achter alle preparaties voor een week-end en litteraire voorliefdes de dood, en het feit dat wij in een posthume correspondentie onder het patroon van onverwachte gebeurtenissen, en preoccupaties van oogenblikken of jaren, de rails zien loopen, is waarschijnlijk de onderbewuste oorzaak van onze geboeidheid. Voorzoover het geen burennieuwsgierigheid is.
In een brief aan Aldous Huxley schrijft Lawrence: ‘Am reading again Chartreuse de Parme - so good historically, socially and all that - but emotionally rather empty and trashy.’ Deze uiting die men naar keuze door een even zonderlinge over Dostoïevsky of Gide vervangen kan, is kenmerkend voor een wereld van vervreemding die bestond tusschen Lawrence en het continent. De gecultiveerde waarheid die het liefste goed van het west-europeesche deel van het continent uitmaakt, interesseerde Lawrence niet; de waarheden over cultuurmenschen die Stendhal zocht en vond, hadden geen enkele overtuigingskracht voor Lawrence, zoekende naar een ‘waarheid van het bloed’ waaraan de cultuur voorbijging. Deze gedetacheerdheid dieper-in tegenover de intellectualiteit is ten deele karakteristiek engelsch in Lawrence, maar er komt nog dit verschil bij met de continentale mentaliteit, dat hij niet een waarheid omtrent, maar een waarheid vóór menschen wil weten. Hij had vreemd genoeg hierin meer ‘gelijk’ dan zijn boeken doen vermoeden. Zijn brieven zijn een prachtig correctief in dit opzicht op zijn werk. Hij was geen eerste rangs-schrijver, hoewel hij zeker een groot schrijverstemperament had; hij is in zijn romans taai, onbeheerscht op het maniakale af, bot, koppig en beperkt herhalend en hamerend met een paar termen die daardoor juist na een tijdje iets belachelijks krijgen; en toch soms met fragmenten die merkwaardig boeiend zijn. Hij had bovendien onzen tijd tegen zich, die zoo weinig geschikt is voor een profeet, dat iedere profeet onvermijdelijk de stijl van een schoolmeester schijnt te moeten hebben. Maar het lijkt of de jongere generatie in Engeland hem wil geven wat hem toekomt door in hem een grootere figuur dan schrijver te zien; zijn | |
[pagina 384]
| |
brieven hebben daarop zeker invloed, en ook de bewondering die men heeft, juist de jongeren, voor iemand die in deze tijd niet vermoeid was, en niet ophield voor iets te vechten. Een artistieke ontwikkelingsgang teekent zich in de hier gepubliceerde brieven misschien minder af dan in de correspondentie van auteurs die met meer voorkeur over litteraire onderwerpen schrijven; Lawrence geeft betrekkelijk weinig filosofische zelfanalyse. Maar de verschillende stadia in zijn leven zijn er duidelijk in. In 1914 begint hij zich zijn litterair anderszijn bewust te worden, nadat hij met Sons and Lovers toch in de oogen van sommige uitgevers en een deel der kritiek het begin van een litteraire carrière gemaakt had. ‘I have no longer the joy in creating vivid scenes, that I had in Sons and Lovers. I don 't care much more about accumulating objects in the powerful light of emotion, and making a scene of them. I have tot write differently.’ Het nieuwe boek was The Rainbow, dat door de censuur vernietigd is. Bij die gelegenheid hebben een aantal gearriveerde auteurs zoo kleinzielig mogelijk over het hoofd gezien, door niet te protesteeren, dat tegenover een dergelijk optreden hun litteraire kritiek had moeten zwijgen. Afgezien daarvan is The Rainbow inderdaad een verre van geslaagd boek, ondanks fragmenten waarin de intuitieve overtuigingskracht van Lawrence, vooral in sommige natuurbeschrijvingen, en in het beeld van Lydia vóór haar tweede huwelijk en de jeugd van het dochtertje, het wint. Maar in verreweg het grootste deel schiet het zijn doel voorbij door het moeizaam herhalen, het krampachtig gebruik van een paar stereotiepe termen die voor Lawrence veel meer beteekenen dan voor den lezer, het gebrek aan psychologische nuance en daarmee samengaand zijn voortdurende poging om aan personnages die worstelen in wat voor hem onwaarheid is, tegelijk een beteekenis als symbolen van wat dan wel zijn waarheid is, te ontwringen. In dat opzicht is Lady Chatterley's Lover een van zijn meest beheerschte romans, in aanmerking genomen hoezeer ook daarin het onderwerp hem als meer dan onderwerp ter harte ging, want de gemakkelijk aanwijsbare belachelijkheden en de al te simplistische theorie worden daarin toch soms door een zekere rust in den toon goedgemaakt. Heeft men bij het lezen van romans als The Rainbow of | |
[pagina 385]
| |
St. Mawr neiging om Lawrence alle recht van theoretiseeren te ontzeggen, men kent hem dit recht onmiddellijk weer toe wanneer men zijn brieven leest. ‘You know how willing I am to hear what you have to say, and to take your advice and to act on it when I have taken it. But it is no good unless you will have patience and understand what I want to do. I am not after all a child working erratically. All the time, underneath, there is something deep evolving itself out in me.... You see - you tell me I am half a Frenchman and one-eighth a Cockney. But that isn't it. I have very often the vulgarity and disagreeableness of the common people, as you say Cockney, and I may be a Frenchman. But primarily I am a passionately religious man, and my novels must be written from the depth of my religious experience. That I must keep to, because I can only work like that. And my Cockneyism and commonness are only when the deep feeling doesn't find its way out, and a sort of jeer comes instead, and sentimentality, and purplism.... And that is why I didn't like the second letter you wrote me about the failed novel, where you rubbed it in: because you seemed to insult my real being. You had a right to go for my work, but in doing that, you must not make me cheap in your own eyes.... You believe too much in the Frenchman and the Cockney. Those are the things to criticise in me, not to rest your belief on.’ Men vindt bij het lezen van de brieven voortdurend het geïrriteerde gevoel waarmee men op zijn romans reageerde, geconfronteerd met de rustige overtuigdheid van den mensch Lawrence. In enkele brieven maar (aan Lady Ottoline Morrell van 1915, een voor Lawrence moeilijke periode) theoretiseert hij op een manier die zelfs door zijn eigen realiteit niet meer werkelijk gevoed wordt. Bijna altijd overtuigt zijn accent, ook wanneer men hem persoonlijk of in theorie ongelijk geeft, van zijn subjectief, menschelijk gelijk. Er moet een hapering geweest zijn, altijd opnieuw, in het creatieproces bij Lawrence; het ontbrak hem niet aan persoonlijke zelfkritiek, maar men hoeft de reproducties van zijn teeken- en schilderwerk in dit deel correspondentie maar te bekijken om het gemis aan artistieke zelfkritiek te zien. Precies hetzelfde doet zich voor met zijn psychologisch inzicht: het is maar zelden compleet in zijn romans, of zelfs in zijn manier van een probleem te stellen, en toch kan er omtrent zijn menschelijke intuïtie geen twijfel bestaan; hij had een zeldzame gave tot menschelijk contact, niet alleen zij die hem gekend hebben zeggen dit, maar de toon van zijn brieven | |
[pagina 386]
| |
bewijst het. Hij heeft intuitieve flitsen van menschenkennis, in de latere brieven aan Middleton Murry bij voorbeeld, of in die aan Dorothy Brett op pag. 626, die een onbarmhartig portret van de ontvangers van zoo'n brief suggereeren ook al gaat het om persoonlijke kwesties en kent men hen niet. Maar litteraire kritiek interesseerde hem blijkbaar even weinig als litteraire zelfbevestiging alleen, en hij bevond zich als lezer meestal in een zoo andere wereld dan de auteur die hij las, dat zijn oordeel nauwelijks verband schijnt te houden met het boek in kwestie. Een van de charmes van Lawrence's brieven is de intensiteit waarmee hij over zijn dagelijksch bestaan kon schrijven, met een engelsche liefde voor het landschap. Maar hij is niet de terug-naar-de-natuur-lyricus en alle-menschen-zijn-broeders-dweper die een slechtgezind lezer zou willen dat hij was omdat hij theorieën over een primitieve waarheid had; hij is scherp genoeg in zijn afkeer van wandervogelarij, en: ‘Happiness is a subtle and aristocratic thing, and you mixed it up with the mob a bit.’ Lawrence is door de censuur geelasseerd en door een vaagverlicht, volgzaam deel van zijn betere lezers dankbaar aanvaard, als de man die er ideeën over sexualiteit op na hield. Men zou er zich trouwens voor minder in kunnen vergissen. Maar wanneer iemand met deze volharding aan die ideeën vorm geeft, van de verboden Rainbow af tot het particulier uitgegeven Lady Chatterley's Lover toe, is er reden om naar een diepere beteekenis te zoeken. Zijn schrijversverbeelding is er zeker meer mee gepreoccupeerd geweest dan zijn intellect wil toegeven, want hij legt in zijn brieven duidelijk genoeg uit hoeveel verder dan puur erotische kwesties zijn aandacht gaat, maar in zijn werk is telkens opnieuw de sexueele verhouding voor hem de vórm gebleken die het meestzeggend was. Maar als men de eenzaamheid waarover hij in zijn latere brieven soms spreekt, vergelijkt met de al zoo typisch Lawrence-achtige erotische verhoudingen in het vroege Sons and Lovers, wordt het waarschijnlijk, dat wat misschien in het begin zich voordeed als een puur persoonlijk conflict, zich langzamerhand heeft uitgebreid tot een probleem van eenzaamheid en menschelijk contact waarvan de erotiek nog maar een symptoom | |
[pagina 387]
| |
is. Misschien is in bepaalde periodes het proces ook weer in omgekeerde richting teruggegaan, maar het is waarschijnlijker dat het conflict zich geleidelijk aan veralgemeend en vergroot heeft, vanaf de tijd waarin hij, als mijnwerkerszoon en onderwijzer, zich eenzaam gevoeld moet hebben in zijn omgeving, tot die waarin hij na voortdurende officieele tegenwerking toch zijn ‘bewonderaars’ had, met daarbij echter een aantal snobs dat hem bitter maakte. Er is tenslotte meer hoop om de individueele eenzaamheid op te heffen door middel van de erotiek waarbij maar één partner noodig is, dan in een contact met de menschheid. Maar het wordt dan een vlucht in de religie, dit toekennen van een religieuse beteekenis aan het contact tusschen menschen en aan de sexueele liefde in de eerste plaats. Lawrence is zich bovendien altijd scherp bewust hoe de menschen de mogelijkheid van verlossing die hij in de erotiek hoopt te vinden, tegenwerken, hun individualiteit niet in die mate kunnen opgeven kortom. Vandaar de krampachtigheid in zijn romans, waarna de toch rustiger toon van Lady Chatterley's Lover opvalt. Parallel met dit probleem van de erotiek dat langzamerhand symptoom voor hem werd, maar minder gemakkelijk in romanvorm te behandelen, is zijn telkens terugkeerend verlangen om met een kleine groep menschen in een ander land, later in een ander werelddeel, te gaan leven. De tragiek van het leven van Lawrence moet geweest zijn dat hij hier in zekeren zin te goed voor was: hij mag in zijn theorieën zijn wenschen te veel voor ideeën hebben aangezien, zijn brieven laten geen twijfel dat hij in werkelijkheid te gevoelig was, te ‘afzonderlijk’, en veel te veel intuitieve menschenkennis bezat om zelfs maar een begin van verwezenlijking op dit gebied te bereiken. As far as anything matters, I have always been very much alone, and regretted it. But I can't belong to clubs, or societies, or Freemasons, or any other damn thing. So if there is, with you, an activity I can belong to, I shall thank my stars. But, of course, I shall be wary beyond words, of committing myself. De stijl van Lawrence's brieven heeft iets sprankelends, dat later vaak door een vermoeide of gedégoûteerde ondertoon vergezeld wordt, maar de intensiteit blijft altijd de voor- | |
[pagina 388]
| |
naamste karakteristiek. De sympathiekste en merkwaardigste eigenschap van deze verzameling brieven is echter deze: dat ondanks de eenzijdigheid van zijn preoccupaties in zijn werk, en ondanks die warmte en eerlijkheid die bijna ieder die met hem in aanraking kwam tot zijn vriend maakten, of tenminste zijn omgang deden zoeken, de toon altijd de zekerheid en het genuanceerde gevoel voor verhouding heeft van iemand die weet dat hij toch alleen staat.
Elisabeth de Roos |
|