De Gids. Jaargang 97
(1933)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
CagliostroIn de briefwisseling zijner tijdgenooten, Jean Baptiste Willermoz en den landgraaf Karel van Hessencassel. (1784-85)Ga naar voetnoot1)In de geestelijke ontwikkeling van West-Europa is wellicht geen tijdperk zoo vol tegenstellingen en daardoor zoo rijk aan innerlijke en uiterlijke conflicten geweest als de tweede helft der 18e Eeuw, vooral in Frankrijk. Het morgenrood van den dag welke de ontplooing der natuurwetenschappen zal brengen is reeds aan den kim. De encyclopaedie wordt voorbereid, meedoogenlooze, historische, logische, wetenschappelijke critiek tast het oude kerksche geloof aan, de maatschappelijke orde wordt ondergraven, tronen en altaren wankelen, een nieuwe aera van rationalisme, positivisme, naturalisme breekt aan. Vooral in Frankrijk zijn de geesten in gisting; men behoeft slechts de namen van Diderot, d'Alembert, Voltaire, Rousseau te noemen om aan toen ontdekte nieuwe werelden van gedachten herinnerd te worden. Maar ook in Duitschland is er een bevlieging van verlangens naar nieuwe denkbeelden. Het sterkst misschien leeft deze in het | |
[pagina 65]
| |
verborgen, in geheime genootschappen als dat der Illuminaten welke omwenteling op elk gebied brengen willen en welker geheim streven, macht en uitbreiding nog slechts zeer gedeeltelijk bekend zijn. Maar de menschheid van toen was zeker nog niet rijp - zal zij het ooit worden? - voor levens- en wereldopvattingen die uitsluitend op zintuigelijk ervaren en verstandelijk overwegen berusten. Echter vond de drang naar mystiek die in velen onder de beschaafden nog sterk was, in de officieele godsdiensten geen voldoende bevrediging meer. Ook waren kerk en regeering, godsdienst en absolutisme in vele landen naar veler smaak te zeer één geworden. Velen die in politieken zin als revolutionairen konden gelden, die de wereldsche macht der kerken en den op het tijdelijke ingestelden invloed en den rijkdom der geestelijkheid van harte aan banden gelegd wenschten, hunkerden daarom niet minder naar bovenzinnelijke waarheden, naar openbaringen die de traditioneele dogma's desnoods zouden omverwerpen maar liefst zouden verbeteren en aanvullen. Het gevolg hiervan is geweest, dat een groote catagorie van geloovigen zich uit de kerken terug heeft getrokken en getogen is in de conventikels der mystici, of in de tenten der geestelijke kwakzalvers haar toevlucht gezocht heeft. De geschiedenis der mystieke stroomingen in Frankrijk na het midden der 18e Eeuw is nog slechts fragmentair bekend. Zeker is het echter dat een groote geestelijke invloed is uitgegaan van heterodoxe mystagogen als van den geheimzinnigen Martinez de Pasqually den stichter van den ritus der Elus Coëns en van diens leerling den mystieken wijsgeer Louis Claude de Saint Martin, den onderstelden stichter van den nog heden werkzamen occulten Orde der Martinisten; van den Zweedsche geestesziener en hemelbezoeker Swedenborg; van den benedictijn-vrijmetselaar Antoine Joseph Pernety den stichter van den maçonnieken Rite hermétique en van den Orde der ‘Verlichten’ van Avignon; en van talrijke andere minder bekenden, daarom echter in eigen sfeer niet minder belangrijken. Onder deze laatsten zijn te rekenen de Lyonsche zijdekoopman Jean Baptiste Willermoz (1737-1824) en de Deensche stedehouder in Sleeswijk Holstein, Prins Karel, landgraaf van Hessen Cassel (1744-1836). | |
[pagina 66]
| |
Al deze mannen hebben geestelijke stelsels van merkwaardige metaphysische diepte openlijk verbreid of in de intimiteit van beperkte kringen van streng uitverkoren ingewijden verkondigd. Zij hebben geleeraard hoe de mensch zich kan verbinden met God of in verbinding kan treden met geestelijke machten uit de bovenzinnelijke wereld. Aan het recht van geestelijk leiderschap van deze mannen kan men, al moge men hun leeringen niet aanvaarden, niet twijfelen. Evenmin aan hun goede trouw, eigen diep geloof en persoonlijke onbaatzuchtigheid. Naast en onder hun heeft voorts een bent van mindere geesten gewerkt die op een lager plan hetzelfde doel trachtten te verwezenlijken. Hiertoe behoort bijv. de Leipziger herbergier Schroepfer (gest. 1774) die in bijeenkomsten welke veel op spiritistische séances geleken, van eigenschappen bewijs heeft gegeven die men hedendaagschen mediums toeschrijft. Geesten te kunnen bezweren was ook een der voornaamste supra normale vermogens welke de zich noemende Graaf Cagliostro (1743-1791) voorgaf te bezitten. Deze man wiens ware naam en wezen, oorsprong en landaard langen tijd raadselachtig zijn gebleven, heeft 14 jaren achtereen (van 1777-1791) gansch Europa van Engeland tot Rusland doorgereisd, als wonderdokter, geestesziener, magier en vertegenwoordiger van hooge machten uit de geestenwereld die hem de stichting en verbreiding van den Aegyptischen ritus in de Vrijmetselarij hadden opgedragen. Talrijke wondergenezingen worden hem toegeschreven, misschien in zekeren zin met recht; de macht der suggestie heeft ongetwijfeld bestaan vóór dat het woord en de practijk ervan in de geneeskunde waren doorgedrongen. Maar zijn voornaamste aantrekking op de naar het bovenzinnelijke smachtende, ontnuchterde 18e Eeuwsche beschaving heeft hij uitgeoefend door zijn geestesbezweringen. Deze werden op verscheiden wijzen verricht. Legendarisch is geworden de methode van de watercaraf welke duidelijk is weergegeven in de volgende dichterlijke beschrijving: Cagliostro's Kunst wist wondere gezichten
te toov'ren in een held'ren glazen bol
die was van niets dan zuiver water vol
en die een kaars van achteren verlichtte.
| |
[pagina 67]
| |
Men vestigde daar ferm en strak den blik,
en 't water, vonkdoorsprankeld beefde:
wat door verlangen, wensch of vrees of schrik
in ieders ziel, als vage beelden leefde
kreeg vorm en kleur en werd tot lijflijk beeld.
Historisch zeker is een geheel andere methode, waarbij Cagliostro een ongerept maagdelijk kind achter een kamerscherm plaatste en over de geestesverschijningen die het daar heette te zien, ondervroeg. Welke geheime doeleinden de man met deze vertooningen nastreefde, is niet opgehelderd. Waarschijnlijk niet alleen de wensch, geld uit de beurzen der goedgeloovigen te kloppen. Mogelijk zijn politieke bijbedoelingen hem niet vreemd geweest, maar in wiens dienst hij zijn eindelooze zwerftochten door Europa gemaakt heeft blijft verborgen. Van minder onschuldigen aard dan de geestesbezweringen is in elk geval zijn aandeel geweest aan de beruchte affaire du collier (1785) welke aan de algemeene geschiedenis behoort. Deze episode heeft den glanzenden maar luchthartigen en lichtgeloovigen Cardinaal Prins de Rohan gebroken, de ‘gravin’ de la Motte Valois ter brandmerking op het schavot gebracht en is voor de ongelukkige Marie Antoinette de vernederende inleiding geweest van haar val en dood. Cagliostro is gestorven te Rome (1791) in den kerker der Inquisitie. Hij was een man van geringe afkomst, geringe beschaving en twijfelachtige kennis maar slim en driest en behept met dat onbeschrijfelijke in zijn wezen en houding, met dien ‘magnetischen’ invloed, die een onbeperkt overwicht over individuen en menigten verschaft. Hij heeft tot verafgoding opgezweepte bewondering opgewekt bij velen, zooals althans aanvankelijk bij Lavater en tot zijn en hun dood bij de gebroeders Sarrasin; bij anderen, met Goethe aan den spits, slechts onverholen minachting geoogst;Ga naar voetnoot1) ziekelijke nieuwsgierigheid bij tienduizenden gewekt. Men kan echter niet er aan twijfelen, dat Cagliostro een niet onbelangrijken invloed heeft uitgeoefend op de geestelijke ontwikkeling van zijn tijd en daardoor op de beschavings- | |
[pagina 68]
| |
geschiedenis van Europa. Tot in de allerlaatsten jaren zijn dan ook uitvoerige onderzoekingen aan hem gewijd, lijvige boekdeelen over hem verschenen. De slotsommen waartoe de verschillende schrijvers geraken zijn zeer verschillend. Volgens sommigen is en blijft hij een vulgaire bedrieger die uitsluitend uit eigen belang de drang naar wondergeloof bij zijn medemenschen, onverschillig waar, heeft benut. Anderen houden vol, dat zijn reizen en trekken verband houdt met geheime politieke drijfveeren; anderen ten slotte hebben willen pogen aan te toonen dat Cagliostro toch, niettegenstaande alles, een groote miskende is, beter dan zijn faam. Ja enkelen hebben getracht hem tot het peil van een hoogeren Ingewijde in de geheime Wetenschappen te verheffen.Ga naar voetnoot1) Elke bijdrage van nieuwe gegevens die tot een nadere kennis van het wezen en werken van geheimzinnige figuren als Cagliostro kunnen voeren schijnt mij daarom gerechtvaardigd: zijn belangrijkheid voor de geschiedenis zoowel, als voor de psychologie schijnt mij onmiskenbaar.
* * *
Bij een onderzoek over mystieke en geheime genootschappen in de 2e helft der 18e eeuw in Frankrijk en Duitschland heeft het geluk mij onder oogen gebracht een briefwisseling tusschen twee zooeven reeds genoemde mannen die in het verborgen een zeer grooten invloed daarin hebben uitgeoefend: Jean Baptiste Willermoz, (1730-24 V 1824) voor de wereld een gezien koopman te Lyon, in wezen bovendien lid, leider, en voorman van de belangrijkste maçonieke en mystieke groepen in Zuid-Frankrijk. Karel van Hessen-Cassel (3 IV 1743-16 XII 1836), zwager van Christiaan VII, schoonvader van Frederik VI van Denemarken, Deensch stadhouder in de hertogdommen Sleeswijk-Holstein, opvolger van Ferdinand van Brunswijk (1721-1792) als grootmeester aller | |
[pagina 69]
| |
Capittels van den orde van Tempelheeren der Stricte Observantie, ingewijde in welhaast alle geheime genootschappen met mystiek of occult streven van zijn tijd. Deze beide hoogst belangrijke mannen wier verborgen werkzaamheid van de allergrootste beteekenis voor de ontwikkeling der geheime wetenschappen en vereenigingen in Europa is geweest, hebben gedurende bijna een halve eeuw, van 1780-1824, een levendige briefwisseling gevoerd, welke door de bloedige jaren der Fransche omwenteling eenigen tijd onderbroken, pas met den dood van Willermoz in 1824 is afgesloten. In dien kenteringstijd tusschen de 18e en 19e eeuw, was de briefwisseling voor velen een der voornaamste en meest geliefde middelen ter verkrijging of verrijking van kennis. Vooral aangaande gebeurtenissen en personen in vreemde landen waaromtrent men in de dagbladen geene of slechts onvolledige of onbetrouwbare berichten kon vinden. Toen behoorde het brief-schrijven tot de meest beoefende der toegepaste kunsten en de ‘fraaie brief’ tot de alledaagsche voortbrengselen der letterkundige kleinkunst. Men deed bij het schrijven van een brief, doelbewust zijn best, een aangenaam leesbaar stukje proza te leveren. Maar bovendien plachten de schrijvers en schrijfsters in hun brieven zich met groote openhartigheid te uiten, waardoor een reeks brieven vaak een juisteren kijk toestaat op den schrijver en op de behandelde onderwerpen dan eenig ander soort geschrift. Eigen levensbeschrijvingen; ‘mémoires’, zijn zelden geschreven zonder de bijgedachte aan een nageslacht dat tot bewondering moet gedwongen worden; zij zijn dus gewoonlijk minder eerlijk. Daarom geeft de lezing van oude brieven steeds een zoo ontroerenden indruk van werkelijkheid, van levende persoonlijke werkelijkheid. Uit de briefwisseling Willermoz-Karel van Hessen kies ik thans één onderwerp: den indruk, dien Willermoz heeft gekregen van Cagliostro. In 1784 heeft Cagliostro Lyon bezocht en daar, zooals men weet, een loge volgens den ‘Aegyptischen ritus’ ingericht. Willermoz geeft hierover eerst een zeer kort bericht aan Karel van Hessen in twee brieven gedateerd 8 November 1784 en 1 Augustus 1785. | |
[pagina 70]
| |
1 Willermoz aan Karel van Hessen, Lyon 8 Nov. 1784.Ga naar voetnoot1) Karel van Hessen antwoordt uit zijn residentieslot Gottorp (Sleeswijk) 9 September 1785, en vraagt nadere bijzonderheden. Twee maanden later voldoet Willermoz aan dat verzoek: ziekte had hem verhinderd dit eerder te doen. Maar zoo zijn antwoord wat laat is gekomen, Karel van Hessen mocht tevreden er over zijn: zoo uitvoerig, ja volledig zijn die inlichtingen die zijn Lyonneesche correspondent hem doet toekomen. 3 Willermoz aan Karel van Hessen. Lyon 6 en 8 November 1785. | |
[pagina 71]
| |
le savait très bien et qu'il devait bien le savoir’. Il existe à Lyon une personne digne de foi qui luy a entendu dire à Strasbourg en montrant un Christ en tableau; ‘Ah, si celui-là avait voulu suivre mon conseil, ils ne l'auraient pas cloué là!’ | |
[pagina 72]
| |
Cagliostro qui est naturellement fier et arrogant et qui sait en prendre le ton à propos pour subjuguer, leur imposa silence. | |
[pagina 73]
| |
de voir de quelle espèce seraient ses preuves, ce que me faisait prendre patience et il les renvoya toujours à un autre jour. Dès notre première entrevue, ne voulant pas luy donner droit de me demander la communication de mes propres connaissances, je luy avait dit que je n'avais que de simples notions qui me suffiraient pour apprécier ses épreuves, mais que je n'avais pas de connaissances positives et que j'étais charmé de l'occasion d'en acquérir aupres de luy. Le 4iéme jour il se plaignit à celui qui m'avait conduit chez lui de ma reserve; qu'il voyait bien par mes réponses et par les questions que je luy faisais que je n'étais pas si ignorant sur les matières que j'affectais de le paraitre; que je restais boutonné sans me laisser entamer d'aucun coté et que cela lui déplaisait. Je vis par là qu'il fallait en venir au dénouement mais je ne voulais pas rompre les conférences sans l'avoir fait expliquer sur sa croyance en la nature de J.C. | |
[pagina 74]
| |
prendre; je ne l'ai pas revu; il partit 3 mois après pour Paris et je n'ai encore reçu de sa part aucune preuve. | |
[pagina 75]
| |
ont fait tourner les têtes .... Quant à moi je crois que c'est un homme qui n'a point de connaissances positives ou qui n'en a que de dangereuses. Voor het goed begrip van het in dezen brief medegedeelde moet de juisten zin enkeler woorden iets nader toegelicht worden. Science, connaissance, preuves; die drie keeren telkens terug. De aandachtige lezer zal al wel doorzien hebben dat deze woorden hier een bijzondere beteekenis hebben. Met science wordt bedoeld; de geheime hooge wetenschap der verborgen geestelijke krachten van den mensch, mitsgaders der occulte eigenschappen der dingen in het algemeen. De connaissances hebben dus betrekking op alle takken van occultisme en mystiek, astrologie, alchemie, magie, daemonologie, theurgie en wat dies meer zij. De preuves hebben minder betrekking op de theoretische kunde op die gebieden dan wel op de practische vermogens welke bij de uitoefening der geheime kunsten tot succes kunnen voeren. De ‘bewijzen’ welke Cagliostro Willermoz aangeboden heeft te geven, zullen naar met groote waarschijnlijkheid kan verondersteld worden, dus voor zoo ver het de natuurwetenschappen (het ‘minus’) betreft wel betrekking gehad hebben op een of ander alchemistisch kunstwerk: wat aangaat het ‘majus’ op een geestesbezwering. Willermoz heeft toen de levering van een bewijs der eerste categorie, daar ze met stoffelijke substrata werkt, geweigerd, maar het aanbod van bewijzen der tweede categorie welke geheel op hooger gebied liggen, aanvaard. Dit is allerzins begrijpelijk. Willermoz heeft zich met alchemie nooit ingelaten. Daarentegen had hij op het gebied van mesmerisme (magnetisme, somnambulisme) uitgebreide kennis en groote ervaring, terwijl hij als leerling van Martinez de Pasqually jarenlange oefening had gehad op het terrein der theurgie. Hier dus gevoelde hij zich bevoegd te oordeelen en bekwaam om waarheid van bedrog te onderscheiden. Cagliostro heeft Willermoz rustig laten kiezen, maar zich van het verrichten van proeven op beide gebieden in tegenwoordigheid van een zoo critischen toeschouwer wijselijk onthouden. De beweegredenen die hij voor zijn weigering heeft aangevoerd moeten ook ons wel, evenals destijds Willermoz, een armzalig voorwendsel toe- | |
[pagina 76]
| |
schijnen. Het verschil in geloof moest logischerwijze Cagliostro hebben aangevuurd, om Willermoz te overtuigen dat hij over occulte geestelijke krachten beschikte, niettegenstaande hem de steun, voortvloeiend uit het geloof aan de Goddelijke Natuur van Christus, ontbrak. Over de ware reden waarom Cagliostro geweigerd heeft voor Willermoz proefnemingen te herhalen, die hij op tal van plaatsen van Europa met min of meer goed gevolg vertoond had, zal ik straks een vooronderstelling wagen. Bezien wij thans eerst den algemeenen geest van Willermoz' brief in zijn geheel. Het is duidelijk dat Willermoz sterk tegen Cagliostro was ingenomen, al lang voor zijn ontmoeting met hem. Hiertoe moge hebben bijgedragen, dat Willermoz Cagliostro's ondernemingen op maçonniek gebied met argwaan en ijverzucht aanschouwd heeft. Ongetwijfeld moet de nieuwigheid der pseudo-Aegyptische Vrijmetselarij aan een orthodox maar tevens rechtschapen en scherpzinnig Leider als Willermoz een apocryphe potsenmakerij toegeschenen hebben, waardoor misleiding en meesleeping der oncritische elementen en dus mededinging naar de macht te vreezen was. Maar zeker is de tegenzin van den eerlijken Lyonneeschen Meester hoofdzakelijk voortgekomen uit verstandelijke overwegingen en zedelijke verontrusting van hooger niveau. In den brief komen deze duidelijk uit: Cagliostro liegt wanneer hij verzekert te leven van zijn diamantenheelkunst en goudmakerij. In dit opzicht is hij een vulgaire fortuinzoeker. Cagliostro knoeit wanneer hij geesten laat zien: zijn proefnemingen berusten op goocheltoeren en, om een modern woord te gebruiken, op suggestie. In dit opzicht is hij een kwakzalver. Cagliostro tenslotte bedriegt, wanneer hij verzekert een ingewijde in de verborgen geestelijke en goddelijke wetenschap te zijn, want hier ontbreekt hem dat wat toetssteen is van alle diepe wijsheid: het geloof in de Goddelijke Natuur van Christus dat onontbeerlijk is om in den geest met de bron van alle waarheid vereenigd te kunnen worden. Een toenadering tusschen Cagliostro en den onkreukbaren, God en de waarheid voor alles dienenden, bescheiden, uitsluitend naar innerlijke volmaking strevenden, Willermoz, was dus wel van te voren uitgesloten. Hoe de verhouding | |
[pagina 77]
| |
zich in werkelijkheid ontwikkeld heeft, beschrijft Willermoz' brief op een wijze die in al haar zakelijkheid noch aan humor noch aan plasticiteit te kort schiet. Men kan de reeks gebeurtenissen zich één voor één in beelden voor den geest roepen. Als het te Bordeaux blijkbaar niet meer veilig voor hem is, onttrekt Cagliostro zich aan moeilijkheden en vervolging door een verdicht doodsbericht en strijkt te Lyon neer.Ga naar voetnoot1) Daar brengt hij twee dagen door om vertrouwelijke inlichtingen te verkrijgen: ‘Hoe staat het hier met de Vrijmetselarij?’ - O, het provinciale directorium is rijk genoeg, dat heeft pas een gebouw gezet in een deftige wijk van de stad! - ‘En wie zijn zoo al de invloedrijkste leiders?’ - Wel, b.v. Willermoz de koopman, cancelier van het directorium, meester-in-de-Stoel van de oudste en rijkste loge der Weldadigheid.... Hoeveel van dergelijke kostbare inlichtingen heeft de gedistingeerde vreemdeling, de Graaf Phoenix, niet bij een glas genereusen landwijn, 's avonds in de gelagkamer, aan bereidwillige en argelooze dischgenooten ontlokt! En eenmaal zijn naam genoemd, is het slachtoffer tegelijk aangewezen: de zeer achtbare Jean Baptiste Willermoz krijgt een uitnoodiging eens met het uitverkoren personage, wiens adellijke schuilnaam op onsterfelijkheid zinspeelt, te komen praten. De val was gezet; niet het wild echter, maar de jager werd geknipt. Het moet een eigenaardig tafreel geweest zijn, die eerste ontmoeting. Hier de ‘Graaf’ iets te kleurig van kleeren en te zwierig van optreden, iets te sterk geparfumeerd en iets te veel ‘heer’ voor een echt groot heer, met al de overdreven zelfbewustheid, buigzaamheid, en plooibaarheid van een geestelijk en maatschappelijk koorddanser, bereid alles te beloven, te geven en te nemen, dit laatste vooral, om het doel te bereiken. Dáár de sober gekleede eerwaardige burger, vast besloten zijn overtuiging getrouw en zijn waardigheid gestand te blijven. De twee tegenstanders staan tegenover elkaar: de strijd begint. De partij was echter wel zeer onge- | |
[pagina 78]
| |
lijk. Cagliostro beschikte over een misschien uitgebreide maar onsamenhangende kennis. Dat hij bezield zou geweest zijn met eenige innige overtuiging aangaande de leerstellingen die hij verkondigde, blijkt niet. De hooge wetenschap was voor hem niet doel maar middel: de eerste voorwaarde voor duurzaam gevolg: onbaatzuchtigheid ontbrak hem en daardoor droegen al zijn pogingen tot verwezenlijking den kiem der verwording in zich. Geheel anders Willermoz. Reeds als jongeling aangenomen als vrijmetselaar en spoedig bekleed met verantwoordelijke betrekkingen in de loge, had hij allengs een zeer hooge positie in de Vrijmetselarij bereikt. In 1784 had hij reeds bijna vier en dertig jaar van toegewijde studie op verschillende gebieden van occultisme en mystiek doorloopen. Begenadigd met een helder verstand, en een groote innige vroomheid, had hij langzamerhand een vast leerstelsel opgebouwd, dat geschraagd werd door een op innerlijken vrede berustend rein geloof. Zijn kennis omvatte alle maçonnieke systemen van Europa, tot de hoogste graden waartoe hij bijna zonder uitzondering behoorde. Aan de ontwikkelingsgeschiedenis der Vrijmetselarij in zijn tijd, had hij een zeer werkzaam aandeel genomen: een deel ervan was zijn eigen werk. Zijn critische zin had de tempellegende der Stricte Observantie als onaannemelijk verworpen en in Frankrijk de hervorming van dit systeem bewerkstelligd. Zijn reorganisatiearbeid op verschillende nationale en internationale maçonnieke congressen en conventen is nog slechts zeer onvoldoende bekend en gewaardeerd. Zoo iemand, dan was Willermoz in staat de juistheid van maçonnieke of mystieke aanspraken te beoordeelen en de waarde van nieuwigheden op dit gebied te schatten. Een strijd tusschen Willermoz en welken genialen phantast ook, moest op den duur met een nederlaag van dezen eindigen. En dit eind was des te zekerder te verwachten met een tegenpartij als Cagliostro, die over meer debatacrobatiek dan zekere kennis en over meer brutaliteit en uiterlijke zelfingenomenheid dan vertrouwen en geloof beschikte. De uitkomst hunner lange gedachten- of althans woordenwisseling heeft dit voldoende bewezen. Al zijn sluwheid en menschenkennis hebben slechts gediend om Cagliostro te doen beseffen dat hij tegenover zijn meerdere stond. Zijn | |
[pagina 79]
| |
suggestieve invloed, zijn pralen met nieuwe bizarre kennis, zijn hoogheid-aanmatiging, die alle zijn machteloos gebleven tegenover de rustige onverzettelijkheid en zekerheid van den Lyoneeschen Mercator Sapiens. De rest van den brief: hoe Cagliostro de werkplaats der zegepralende Wijsheid volgens zijn z.g. Aegyptischen ritus heeft ingericht en zijn gevangenneming in verband met l'affaire du collier de la Reine, zijn niet meer van persoonlijken aard doch behooren tot de algemeene bekende geschiedenis. Uit een zin van een lateren brief van Willermoz aan Karel van Hessen blijkt de, misschien eenigszins met leedvermaak vermengde, vreugde, van Willermoz over het feit dat Cagliostro niet meer naar Lyon is teruggekeerd, dat de Aegyptische loge daar verloopen is, en hij zelf bij zijn vroegere aanhangers al haast weer is vergeten. Bijzondere nieuwe feiten of inzichten leveren Willermoz' gegevens over Cagliostro niet op. Toch vormen zij een welkome aanvulling van de berichten van tijdgenooten over hem. Hoe veel er ook langzamerhand over hem bekend is geworden, toch is de hoofdvraag; hoever zijn kennis van occulte zaken ging en welke metapsychische vermogens hij bezeten heeft, niet volledig beantwoord, Of al zijn geestesbezweringen, zooals Frl. von der Recke aanneemt, berusten op inblazingen en dreigementen der jonge kinderen waarvan hij zich daarbij bediende, is minstgenomen twijfelachtig. Of hij echter evenals Schroepfer vermogens bezat vergelijkbaar met die der moderne spiritistische mediums, is nog twijfelachtiger. Had hij zelf werkelijk gemeend dergelijke vermogens van eenige beteekenis te bezitten, dan zou hij niet geaarzeld hebben een poging te wagen om Willermoz zoo niet te overtuigen, dan toch te beschamen. Elk oprecht medium zou dat geprobeerd hebben. Dat hij de poging niet aangedurfd heeft, schijnt slechts te bewijzen dat hij zelf niet daaraan geloofde, en dat hij vreesde met ‘trucs’ bij een man als Willermoz onmiddellijk ontdekt en betrapt te zullen worden.
G. van Rijnberk |
|