| |
| |
| |
Amerikaansche letteren
Sherwood Anderson, Een Speling der Cultuur.
In den schouwburg gebeurt het wel dat changementen plaats grijpen bij open doek. Een gazen gordijn daalt neer. De voetlichten gaan uit en de toeschouwer ziet op het donkere tooneel nog zwartere schimmen zacht ritselend heen en weer schuiven. Soms gebeurt het dat de tooneelruimte bij vergissing niet zoo donker is als zij behoorde te zijn. De toeschouwer in de zaal ontwaart gedaanten. Hij ziet een liggende meisjesgestalte, een man ontdekt hij met een wapperenden mantel, een ridder met gekruiste armen en gebogen hoofd. En met deze luttele gegevens vormt zich een drama in zijn geest of liever de essence van een drama, niets dan diepte en sfeer, de onuitgesproken wenschen van den mensch, tragiek, lieflijkheid, glorie en wanhoop. Er begint iets te verschuiven van triomf naar nederlaag, van hoop, vermetelheid naar deemoed. De geheime zielseigenschappen van den toeschouwer raken vloeiend en gaan zich ordenen tot een drama, verhevener dan ooit werd geschreven. Doch ho, de lichten knippen aan! Het liggende meisje blijkt geen meisje te zijn maar een gevallen boomstronk, de wapperende mantel een parasol, de ridder is een jonge dame in modern complet. Voor deze realiteit verdampt op slag het bijna gestolde drama. Als een droom is het, dien men zich niet meer te binnen weet te brengen De realiteit heeft zich hersteld al zal ze nimmer zoo geladen zijn van schoonheid als de illusie, die door zwarte schimmen, schuifelend over een donker tooneel bijna geschapen werd.
Er bestaat een schrijver, wiens boeken enkel zijn tafreelen waarin de lichten werden gedoofd, die niet anders zijn dan dit voor fantasiebeelden kiemkrachtig plasma. Deze schrijver
| |
| |
is de Amerikaan Sherwood Anderson. Hij is in zijn land en ook daarbuiten een beroemd man, doch ook een veelomstreden kunstenaar. Hij heeft verguizers en bewonderaars en daartusschen in niets.
De verguizers hebben bij hem gemakkelijk spel. Nemen we zijn laatsten roman ‘Beyond Desire’. Als ik mijn geheugen raadpleeg weet ik geen tweede voorbeeld, waar zoo nonchalant met den lezer wordt omgesprongen als hier. Hoe is 't mogelijk, vraagt men zich af, dat iemand zijn copy in dezen staat naar den drukker durft te zenden. Is het hanteeren van een blauw potlood dan zooveel werk, is het zoo moeilijk voor een schrijver, indien hij een passage vergeten heeft deze ter juister plaats in te lasschen? Het is onbeleefd, grenst aan het ongepaste een dermate slordig schriftuur de wereld in te zenden, een boek dat van ‘o ja's’ en ‘daar had je nog 's’ aan elkaar hangt. En o wee, de arme lezer, die niet van uitgedraaide lampen houdt, die leest omdat hij iets weten wil van die dame met parasol bij den omgevallen boomstronk.
‘Allez, aannemen Jan, je opinies schrijver over de wereldproblemen, wat denk je over het communisme, de huwelijksmoraal, de vrouwenemancipatie!’ Waarachtig, zoover drijft deze auteur zijn naïviteit, dat hij op 't ongeduldig tikken van zijn lezer-klant nog met de gevraagde artikelen komt aandragen ook! Alsjeblieft, alle interessante vraagstukken worden in ‘Beyond Desire’ behandeld. De vrije liefde. Proefhuwelijk. Communisme. Individualisme contra de heerschappij der machine. Schoonheid en rationalisatie. Het is onbegrijpelijk dat Anderson niet inziet dat een nuchter lezer niet tevreden wezen zal met zijn slordig opgedischte vage theorieën. De lezer, die georiënteerd wil worden, die een goeden roman zoekt, waarin moderne problemen zijn verwerkt, zal Sherwood Anderson's boeken en zeer zeker ‘Beyond Desire’ gebelgd terzijde leggen. Echter er zijn nog andere lezers, schuchtere wezens, die een boek zonder vooropgezette eischen openen. Die enkel maar luisteren en wachten of er soms iets te genieten valt. Zij zullen ontdekken dat Anderson's zinnen tooverformules zijn, die het verborgene bezweren. Deze eentonige herhalingen, de cadans der woorden, het langzaam omhoog streven van den maatslag om dan vleugellam neer te vallen, zij wiegen het verstand in
| |
| |
slaap, zij zuiveren den mensch van bijkomstige nevengedachten tot het donkere dringen van de ziel alleen nog bestaat. Dan is de boomstronk geen boomstronk meer, maar werkelijk een slapend meisje en de ridder met den wapperenden mantel verricht het gloedvolle gebaar, dat de werkelijkheid met dames in modern complet ons onthoudt.
De essayist, die Sherwood Anderson behandelen wil, stuit op eigenaardige bezwaren. Met zijn gewone werkwijze komt hij er niet. Het baat hem weinig of hij des schrijvers wereldbeschouwing opspoort en den invloed nagaat die deze wereldbeschouwing op zijn werken heeft. De wereldbeschouwing van den heer Anderson heeft met het wezen van den artist Anderson minder uit te staan dan deze zelf wel wil toegeven. Dat hij zich de oogenblikken, dat hij zijn pen rust gunt, interesseert voor de communistische beweging, die onder de Amerikaansche letterkundigen veel aanhangers telt, dat hij op zijn eigen aarzelende manier kleur bekent en zich toch eigenlijk weer niet communist voelt, zich echter tegen het kapitalisme uitspreekt, we mogen het volledigheidshalve aanstippen, temeer omdat rudimenten van politieke gevoelens hier en daar tusschen zijn werk inzwemmen. Het zij evenwel met nadruk gezegd, deze gezindheid heeft met het wezen van dit werk niets te maken.
Wat dan wel?
Het bijzondere van dezen prozaïst is dat hij die teedere, weeke, eenzame wereld voor ons oproept, die wij verlaten hebben den dag, dat wij ons aan de cultuur overgaven, de cultuur, die ons naderde in den vorm van opvoeding en vermaningen. Toen we als kleine jongen onze pop in een hoek smeten omdat jongens niet met poppen hooren te spelen, ging er een wereld achter ons toe. En den dag dat we het vriendje verloochenden, dat in onze fantasie lief en leed met ons deelde, omdat jokken leelijk is en andere menschen zagen dat vriendje immers niet, dien dag viel er weer een deur in het slot. Naar mate we verder leerden onderscheiden wat aanvaard wordt in de maatschappij en wat niet, welke neigingen geacht worden en welke verguisd, dwaalden we verder af van dat oord, waarin nog geen moreele taboes golden.
Maar één mensch werd volwassen, genoot de voordeelen
| |
| |
van de cultuur en liet zich toch niet uit die oude wereld verdrijven en dat was Sherwood Anderson. Wanneer hij schrijft over zijn wereld zijn we onthutst. De maatstaven, die we leerden hanteeren zijn hier niet van toepassing. Doch laat ons luisteren. Laat ons aandachtig deze beelden gade slaan. Waar hebben we dezen ernst eerder beleefd? Zagen we als kind de wereld zoo schoon en eenzaam?
In een breed bed liggen een donkere man en een donkere vrouw. Negers zijn het. Zij spelen met een klein, blank kind. Het bed staat voor een open raam geschoven. Het is warm. De maan schijnt naar binnen. Geluidloos werpen de donkere vrouw en de donkere man het blanke kind naar elkaar toe. (Beyond Desire)
Of zie de moegestrompelde oude vrouw op de open plek in 't besneeuwde bosch. Ze leunt thans tegen een boom. Op de open plek volvoeren haar groote magere rekels van honden een geheimzinnigen dans. Neus aan staart, neus aan staart loopen ze in een kring in den schemer. En soms verbreekt er één den kring, besnuffelt de verkleumde vrouw met zijn warme snoet en de bruine hondeoogen onderzoeken of de oude nog niet gestorven is. (Tar.). Neem den grooten slungeligen Hugh Mc.Vey, dat logge, sloome lichaam door een rustelooze intelligentie gegeeseld. Daar staat hij op 't bruggetje van den kleinen stroom en kijkt neer op zijn groote, bloote onbehouwen handen, die de brugleuning omklemmen en durft niet naar huis, waar in 't bruidsvertrek zijn bruid hem wacht. (Poor White).
Hebt ge den kreet vernomen van den zadelmaker? Na maanden van machteloozen haat slacht hij zijn collega af, maar in 't stille boek is het geluid van den moord met meer dan een kreet van een vogel aan den oever van een melkiggrijs meer. De grijze stilte overwint. (Poor White).
Wij zouden door kunnen gaan en bladzijden vullen met verwijzingen naar zulke onvergetelijke passages, waar Anderson's zinnen telkens naar toe voeren. Dikwijls is het alsof dit de eenige functie is dier zinnen, met hun vele herhalingen. Ze zijn de aanloop, waarna de sprong naar de poëzie ondernomen wordt.
Moge het lezen van de romans dikwijls geen onverdeeld
| |
| |
genot zijn, aangezien de bedoelingen van den auteur allerminst door de schoonheid van het boek gedekt worden, onder de short stories, die vaak geen andere praetentie hebben dan een uit den droom verrezen gestalte weer te geven, behooren ettelijke, die tot het schoonste behooren, dat ooit geschreven werd. Ik denk aan ‘The Triumph of the Egg’. Aan sommige verhalen in ‘Winesburgh Ohio’ aan ‘Dead in the Woods’. Eenzaam zijn deze verhalen. Als trage wolken, die loom varen langs pathetische hemeldiepte. En tusschen deze wolken is een flitsen gaande, een weerlichten springt van de eene wolk op de andere over. Dit is de teederheid, die in geen enkele van Anderson's novellen ontbreekt. Zinloos en verloren is zijn liefde, die nimmer fel opvlamt, maar om zich heengrijpt en aantast wat in de buurt komt, om 't even of het een man of een vrouw of een kind mocht zijn. Vrouwen zoeken elkaar. Een man streelt het haar van een kind. Een neger buigt zich in vervoering over het lichaam van een ranken knaap. Maar lezer, leg als ik U bidden mag Uw conclusies het zwijgen op. Vergeet de leelijke ‘ismen’ die een voorzichtige maatschappij U leerde onderscheiden. Word, als ge Anderson leest, argeloos als de schrijver zelf. Ge kunt ervan verzekerd zijn dat deze auteur al schrijvende onbewust is van de dubbelzinnige toespelingen, waartoe zijn verhalen aanleiding konden geven. Hij behoort stellig niet tot de uittartende intellectueele pornografen, waaraan Amerika rijk is als reactie op jaren van leugenachtige kuischheid. Anderson is argeloos en wilt ge van zijn werk genieten word gij het dan ook, want, toen ge nog met een emmertje en een schopje in den zandbak speeldet hebt ook gij wel Uw kleine vriendje gekust en deze liefde, die gij vergeten zijt, was wellicht de innigste van Uw leven.
Wij allen worden als rivieren geboren, maar de cultuur maakt ons tot kanalen. Sherwood Anderson echter is door een speling der cultuur altijd rivier gebleven. Tracht daarom ook gij de dammen en de sluizen te verbreken en weer rivier te worden, dan zult ge het ruischen, dat aanzwelt achter deze verhalen verstaan en ge zult U niet langer laten verleiden door wrakhout dat op de golven dobbert, zelfs als er op de losse planken nog roode letters te herkennen zijn, waaruit ge 't woord ‘communisme’ spelt.
| |
| |
En nu de slordige factuur dezer boeken. Zij is te verklaren. Men heeft ze op den koop toe te aanvaarden omdat ze bij een schrijfwijze als van Anderson wel niet te vermijden zal zijn. Deze auteur is niet de meester die zijn verbeelding wetten stelt. Hij is een hulpelooze. Hij prevelt woorden en wacht en prevelt weer en hoopt dat één dezer woorden hem nog eens de schoonheid zal ontsluiten.
Denk ik aan Sherwood Anderson, dan zie ik een donkere kamer, waarin een man aan een piano zit. De ramen staan open. Groene luiken zijn voor die ramen en een klein streepje tuin is voor het huis. Niet meer dan een smalle strook kiezel en een rand dor gras. Dan komt de grijze rijweg en aan den overkant vele kleine huizen, bescheiden en zonder fleur. In deze huizen wonen menschen, die geen van allen erg gelukkig zijn. Langs de eentonige straat loopen honden. Mager zijn ze. Ze loopen met den kop omlaag en met een druilende staart. Ze weten dat de menschen niet gelukkig zijn.
Maar de man aan de piano zoekt met twee vingers onnoozele klanken. Vijf dunne, hooge noten na elkaar en dan nog eens een beetje anders en nog eens. De tonen volgen elkaar zoo aarzelend op. Een kind zou er meer van terecht brengen. Het is ook de man niet. Zijn duim en middelvinger zijn het die op de piano langs de toetsen zoeken. Hij zelf weet nauwelijks dat hij speelt.
Hij staart door het open venster naar de huizen, waarin de ongelukkige menschen wonen. En dan opeens hebben zijn vingers het gevonden. Het is een doordringende wijs, die hij speelt. Aan den overkant gaan deuren open. De menschen komen voor hun huisdeuren staan. Een magere schoolmeester, een kruidenier, een oude vrouw, een verlept meisje. En ze luisteren, luisteren. Het is het geheim van hun hart dat de man met twee vingers op de piano naar buiten speelt.
Zoo is Sherwood Anderson, van alle menschen weet hij het minst van de nooden van den geest, van de behoeften van de stof. Maar de geheimen die we allen vergeten waren, die kent hij.
Jeanne van Schaik-Willing
|
|