De Gids. Jaargang 97
(1933)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
[pagina 272]
| |
II
Haar leegstaand huis aan zee
trok me en ik talmde er voor de
spiegel, waarin heimwee
zich kwelde. Jammersmeken
bleef achter mij te hooren,
doch voor me in 't glas stond groots
die tweede zee te breken
in de stilte des doods.
| |
[pagina 273]
| |
III
Wat wil de onzalige maan?
Reeds werden er heillooze
droomschepen - af en aan
kruisend, de kust belagend -
gemeld. Van de onzen kozen
geen nu meer zee; elk wacht
bang hoe de dag zal dagen....
Wat wil de maan vannacht?
| |
[pagina 274]
| |
IV
Kamer, helder geheim:
in spiegel nog en ramen
draalt de overzeesche schijn.
Straks, tegen donker, komen
heimwee's beide erfgenamen
bij de oude tafel, trouw
steunsel: voor brein en droomen
aambeeld en weefgetouw.
| |
[pagina 275]
| |
V
Ik sloot dit huis en brak
hier op, hoorde ik niet weer en
weer - in het duin, om het dak,
in 't vuur soms - ingehouden
haar stemval samenzweren
met aarde's eersten, thans
daklooze' op wereld's oude
verwaarloosde avondschans.
| |
[pagina 276]
| |
VI
Mij - nu het steil ijsrijk,
door bui op bui ontdooid, is
gesloopt en, horden gelijk,
de Noordzee de Hondsbossche
weer aandurft - heugt, na Troje's
baaierd, zwart puin, en ik
hervind, in mij, haar rosse
haarwrong en duistre blik.
| |
[pagina 277]
| |
VII
Zoo ooit weer wanhoop 't hart
leeghaalt en zelfs geen smart gunt,
als in die nanacht - tart,
geest, dan het schrikbeheer der
onnoembare monarchen,
die hem uitzenden. Geen
waagt zich in die voorwereld
meer af, dan gij alleen.
| |
[pagina 278]
| |
VIII
Zwaar vleesch, belust op roof,
door kwale' allengs ontluisterd -
Heerschzuchtig brein, lang doof
voor hart's verachte alarmen;
thans voor ophanden duister
bang sluitend - Ziel, zich schrap
zettend in dit verarmen -
O, Angst - o, Rekenschap.
A. Roland-Holst |
|