De Gids. Jaargang 97
(1933)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Het WilhelmusHet door gevoelsgehalte, eenvoud van uitdrukking, treffende juistheid in de teruggave eener op zeker oogenblik bestaande stemming uitmuntende gedicht kan niet door Marnix geschreven zijn, aan wien een Nijmeegsch rector, Jacobus Verheiden, in 1602 getuigt dat ‘men’ het toeschrijft;Ga naar voetnoot1) eene toeschrijving vijftien jaar later, te Mechelen, door iemand die het gedicht copieert, onder zijn afschrift herhaald.Ga naar voetnoot2) Immers het lied kan slechts in het leger van 1568 zijn ontstaan in de onmiddellijke omgeving van den prins, op het oogenblik dat men, beseffende dat de inval te vergeefs is gedaan, niets dan vertrouwen in God en goed recht, maar dit ten volle, overheeft om er de Nederlanders mede te vertroosten. Marnix was niet bij het leger en in 1568 nog niet 's prinsen vertrouwde: geestverwant van zijn broeder Tholouse dien Oranje, tot der calvinisten diepe verbittering, in 1567 aan zijn droevig lot te Oosterweel had overgelaten, zou hij, uitgeweken, niet bij Oranje heul en onderkomen zoeken, maar bij den calvinistischen keurvorst van de Palts. Eerst in 1571 heeft hij zich bij Oranje, na- en omdat deze tegenover het calvinisme tegemoetkoming begint te vertoonen, aangesloten.Ga naar voetnoot3) Dat hij in '68, op verren afstand, zóó innig met Oranje zou hebben meegeleefd als de dichter van het Wilhelmus het gedaan heeft, zou zielkundig niet te verklaren zijn. Er is ander bezwaar. Leg de Biencorf van 1569 naast het Wilhelmus: die twee kunnen niet van ééne hand zijn. Zoo | |
[pagina 194]
| |
iemand, dan is Marnix litterair; zoo iets, dan is het Wilhelmus populair. De Biencorf is fel en haatdragend tot het uiterste; in het Wilhelmus is ieder woord vermeden dat den katholiek zou kunnen kwetsen. Marnix had vele deugden; voor bovenmenschelijk bescheiden vermag ik hem niet te houden. En bovenmenschelijke bescheidenheid zou er voor noodig geweest zijn, om tot zelfs Maurits' victoriën nog te beleven, en er nooit voor uit te komen, nooit van zichzelf of anderen het verdiende compliment te aanvaarden, dat men het lied gedicht heeft waarmede Oranje in September 1577 te Brussel is ingehaald, en dat in 1590 de Italianen te Breda liggende ‘schrick ende vrese int herte’ gaf.Ga naar voetnoot1) Brandt heeft, vele jaren later, op grond eener overlevering die (via een schriftelijke aanteekening van Uitenbogaert) op mondelinge verzekering van Huig de Groot berust, als auteur Coornhert genoemd.Ga naar voetnoot2) Van diens zachten aard heeft het Wilhelmus meer dan van Marnix' felheid, maar van zijn litterairen stijl dunkt mij niet veel. En Coornhert was niet bij het leger. En de uitgever van zijne Werken neemt daarin een geuzenlied van Coornhert opGa naar voetnoot3), maar het Wilhelmus niet. De predikant Saravia, op wien - eene aanteekening van Fruin volgendeGa naar voetnoot4) - Blok gewezen heeft,Ga naar voetnoot5) was wèl bij het leger, doch hiermede is alles gezegd. Dat in een predikatie van zijne hand, gedagteekend 21 September 1568, eenzelfde geest als in het lied doorstraalt, en zelfs overeenkomst in enkele uitdrukkingen niet valt te ontkennen, bewijst dunkt mij alleen, dat Saravia nauwen omgang met den prins heeft gehouden; niet, dat hij, behalve welsprekend redenaar, ook dichter in populairen toon zou zijn geweest. Kan men er geen genoegen mede nemen, dat in Oranje's kamp toen Nederlanders voorkwamen, kloek van hart, vroom | |
[pagina 195]
| |
van zin, standvastig onder tegenspoed, met het beetje letterkundige scholing dat de rederijkerskamers toen zoovelen hadden bijgebracht? Nu wij moeten blijven gissen, waarom niet aan een jong gestorven krijgsman van wat opvoeding gedacht, schrander genoeg Oranje's bedoelingen van het oogenblik geheel te vatten, en vaardig genoeg wat Oranje's en zijn gemoed beweegt, in hartelijke verzen uit te storten? Niemand mag dit voor de waarheid uitgeven, maar ik zou niet weten wie, voor leugen.
H.T. Colenbrander |
|