| |
| |
| |
Opgang van 's prinsen lot, en neerwaartsche gang
I
Op het marktpleintje van de oude, kleine koningsstad Senlis, in Valois, staan in een gedenksteen de woorden van Hendrik IV uit 1590 gebeiteld:
Mon heur a prins (pris) son commencement en la ville de Senlis dont il s'est depuis semé et augmenté par tout notre royaume.
En inderdaad: met de befaamde ontsnapping van Februari 1576 uit Senlis begint in het leven van den grooten Bourbon (die dan tweeëntwintig is) die langzaam stijgende opgang, die duren zal tot zijn vermoording in 1610.
Wanneer en waar begint de opgang in het leven van prins Willem? Men kan het aanwijzen met den vinger. Die opgang begint te Delft, 3 October 1574, als Oranje (dan eenenveertig) tijding ontvangt van Leidens ontzet. Van 1567 af tot October 1574 is het, op den Briel na, vrijwel alles tegenslag. De zwarte dagen van Zutphen, Naarden en Haarlem worden wel gevolgd door de victories van Alkmaar, de Zuiderzee en Roemerswaal; maar de vreugd daarover wordt meer dan uitgevaagd door den ‘swarten noodt’ van de Mookerhei, die zelfs het kostbaar leven vergt van graaf Lodewijk. Eerst Leidens ontlegering doet de oorlogskans keeren; ‘niet slechts de omtrek van Leiden,’ schrijft Fruin, ‘maar geheel Holland, van de Maas tot Haarlem, was van den vijand verlaten. Hij is er nooit meer teruggekeerd’.
Na Leidens redding blijft die opgang aanhouden, hoe zwaar de staatkundige strijd nog zij. Gedurig muiten in het Spaansche leger, het behoud van Woerden en Dordrecht, de ont- | |
| |
ruiming van de kort te voren gevallen steden Zierikzee en Oudewater, de overgang van Brussel, Gent en Antwerpen tot 's prinsen zaak, de even misdadige als grove misstap der Spaansche furie, de pacificatie van Gent (November 1576), de unie van Brussel (Januari 1577), de herwinning van Muiden, Weesp, Haarlem en Schoonhoven naast de overgave van Utrecht, Goes en Tholen, de hernieuwde ontruiming van Antwerpen, don Jans vlucht uit Brussel naar Mechelen en straks naar Namen, en, tot besluit van dit alles, 's prinsen glorieuze en toegejubelde intochten in Antwerpen en in Brussel (September 1577), - hoeveel glorierijker de laatste niet nog, dan de officieele binnenkomst in Brussel van don Jan geweest was, vijf maanden vroeger.
Van deze periode van opgang in 's prinsen leven is hoofdgetuige: het prinsenhof te Delft. Eerst tegen het eind van 1572 is de prins, om de sterkte van het vestingstadje, zich er komen vestigen; en mits men in aanmerking neemt, dat heel 's prinsen latere leven beweeglijk is als het leven in een kamp - vooral uit Delft, uit Rotterdam, uit Dordrecht en uit Middelburg komen in deze jaren zijn brieven -, mits men beseft, dat ook hij niet heeft waar hij het hoofd nederlegge, mag men zeggen, dat, tot den zomer van 1577 - bij zijn vertrek naar Brussel -, Delft 's prinsen woonplaats is gebleven. ‘Escript à Delff’, ‘Faict à Delft’, ‘Ghescreven binnen Delf’, ‘Uyt Delft’ zeggen in die jaren Oranjes brieven; in Delft sluiten in April 1576 Holland e Zeeland hun verdrag. Eerst in Juli 1583 zal de prins, vi coactus, naar de noordelijke gewesten terugkeeren, om er in December zijn oude hof te Delft - hoe eenvoudig een woning, al is de kloostergrond ruim, voor een vorstelijk stedehouder en souverein - wederom te betrekken.
| |
II
Maar, gansch anders dan bij Hendrik IV van Frankrijk, son heur ne s'est pas depuis semé et augmenté. Zóó als de naam van 's prinsen opgang Leiden is, is de naam van zijn neerwaartschen gang Parma.
In October 1578 volgt Parma - twaalf jaar jonger dan Oranje - den gestorven don Jan op in het legerbevel en, ondanks
| |
| |
Margaretha's tijdelijke herbenoeming, in feite ook in de landvoogdij. En met Parma's ambtsaanvaarding begint die aangrijpende lawine van nederlagen, die 's prinsen hart, tot op zijn sterfdag toe, moet hebben doen samenkrimpen. Het is één lange, aaneengeschakelde, rustlooze, onafgebroken rij van nederlagen en van rampspoed, - eere zij het talent van den grooten vreemdeling en vijand. En al is in 1578 's prinsen zaak zichtbaar verbeterd, zulk verlies kan zij moeilijk lijden.
In Juni 1579 valt Maastricht; in 1580 vallen Coevorden, Delfzijl, Groningen, Oldenzaal; in 1581 Doornik en Breda; in 1582 Lier en Oudenaerde; in 1583 Eindhoven, Steenbergen, Kamerijk, Zutphen, Steenwijk; in 1584 Ieperen, Brugge en, op den moorddag 10 Juli zelf, het fort Liefkenshoek bij Antwerpen. Geen enkele overwinning aan de zijde van den prins staat tegen die verliezen over. Al het moeizame werk der vier jaren van opgang smelt weg tegenover de onweerstaanbare kracht, als staatsman en krijgsman beide, van den jongen Italiaan, die, hij evengoed als Oranje, aldoor worstelt met nijpend gebrek aan geld voor zijn troepen en voor zijn plannen. Met deze lawine van nederlagen voor oogen - deze verloren zaak - begrijpt men te beter het ‘mon Dieu, aye pitié de ce pauvre peuple’; begrijpt men te beter, waarom Fruin over het begin van 1588 schrijven moest - want na 's prinsen dood vallen nog Dendermonde, Gent, Leuven, Brussel, Mechelen, Antwerpen (na zijn beroemde beleg) en al de rest -: ‘In geen twintig jaar had de kans ooit hachelijker gestaan’.
Hoofdgetuige van dezen neerwaartschen gang is: aan van kelijk 's prinsen hof in Antwerpen (waar Jaureguy hem verwondt), in den zomer van 1583 dat in Middelburg, doch voor de laatste zeven maanden - van December 1583 tot Juli 1584 - weer het trouwe Delftsche prinsenhof der betere dagen.
| |
III
Opgang en neerwaartsche gang in 's prinsen leven liggen vast in een tweetal beelden, beide verbonden aan die meest gewijde, meest historische, plek des lands, die gevormd wordt door de westzij van het oudedelft der stad Delft, tegenover de oudekerk.
| |
| |
Zondagmiddag 3 October 1574 om twee uur, als de prins in de Sinte-Aagtenkapel zit (de kerk van het vroegere klooster, dat hem tot prinsenhof dient; nu waalsche kerk) onder de predicatie ‘in François’, komt een ruiterbode uit Leiden met den brief - een brief van admiraal Boisot -, die meldt, hoe Leiden is gered. De bode geeft den brief aan Hans van Brugge, den hellebaardier die vóór het prinsenhof op wacht staat. Hans van Brugge, het dringende van dit bericht - het bericht, daar de prins al weken naar snakt - begrijpende, verlaat zijn post, gaat de kapel binnen tot aan de bank waar Oranje zit, reikt den brief over, en gaat terug naar zijn wachtplek. De prins leest, en doet, zoodra het slotgebed gebeden is, den brief oplezen door den predikant. Dien dag komt er te Delft aan de dankbaarheid en het gejubel geen einde; oudekerk en nieuwekerk stroomen vol; de prins is midden onder de menschen. Den volgenden dag zal - langs welke wegen? want den Haag is Spaansch - de prins ijlings naar Leiden gaan. Mon heur a prins son commencement. De staten van Holland beloonen nog dien zelfden 3-October met royale hand ‘Hans van Brugge, Hellebardier van Sijne Excellentie, voor de blijde tijdinge van de ontsettinge van Leyden’.
En - tien jaar later - het slot van den neerwaartschen gang, zaterdagmiddag 10 Juli 1584 tegen twee uur, geen vijftig stappen afstands van die eerste plek? Waar is het zorgend oog van Hans van Brugge gebleven? ‘O dag o dag o doncker droeve dag! Wat isser al gehuyl en groot geklag.’ Een geklag, te bitterder wegens het lofgezang dier anderen, die het moordenaarswerk roemen als een werk Gods.
Nog een half jaar zal Delft zetel blijven der staten-generaal, woonplek van Maurits; de staten van Holland zijn al in October 1584 terug in den Haag, de prinses-weduwe verhuist in December 1584 met den kleinen Frederik Hendrik naar Leiden. Met Leicesters huldiging in de ridderzaal op het binnenhof, Februari 1586, zijn alle autoriteiten verplaatst naar het dorp van ouder historisch recht, het dorp met aanspraken uit de middeleeuwen, des Graven Hage. Het is den Haag, dat eerlang de magnalia zien zal van Barneveldt en De Witt, van Willem III, van Slingelandt en Hogendorp; dat een bloeiend, invloedrijk centrum
| |
[pagina t.o. 135]
[p. t.o. 135] | |
| |
| |
worden zal in Europa. Maar prins Willem zelf heeft het niet gehuisvest; aan prins Willems levensgang is het, ondanks diens twee Haagsche standbeelden, vreemd. Wie 's prinsen voorspoed en onspoed wil meevoelen wende zich weg van de stad van het succes, naar het stadje der dagen van beproeving; het stadje, in welks nieuwekerk, tegenover en als in wederwoord op het praalgraf, die stille zerk ligt met het stil getuigenis: Resurrectionem expectat Guilielmus Primus Pater Patriae.
C. van Vollenhoven
|
|