voorstellen, alsof op dat gebied van orde geen sprake is.
Men zou het probleem dan als volgt kunnen formuleeren. Er is in de wereld nu eenmaal een geweldige hoeveelheid stof. Die moet toch op de een of andere wijze in de ruimte verspreid zijn. Van ‘Kosmos’ zou men hier kunnen spreken wanneer in die verspreiding in de ruimte een regelmatige structuur was te vinden, zooals b.v. in een honigraat of in een kristal. Maar dat is niet het geval. En de verspreiding, die werkelijk voorkomt, zou men die eerder Kosmos of chaos moeten noemen? Een gedeelte der stof is opgehoopt in sterren, waarvan de dichtheid dan nog varieert tusschen die van ijle gassen en die van vaste lichamen, terwijl waarschijnlijk ook nog duizenden malen grootere dichtheid voorkomt. Een ander gedeelte der stof vormt lichtende nevels. Weer een ander gedeelte donkere stofwolken, uiterst ijl en van reusachtige afmetingen, reusachtig niet alleen vergeleken met aarde of zon, of bij den afstand van de planeten tot de zon, maar zelfs vergeleken met den afstand van de zon tot de minder ver verwijderde vaste sterren. Waar is hier aanleiding om van schoone harmonie te spreken? En de sterren liggen vrij grillig verspreid in een aantal spiraal nevels waarin wederom nog onregelmatige ophoopingen voorkomen.
Maar al is deze nuchtere beschrijving niet onjuist, toch geeft de Sitter zijn boek, dat in hoofdzaak over deze verspreiding der stof in de ruimte handelt, met glorieuze overtuiging den naam ‘Kosmos’. En wanneer men het leest krijgt men geen oogenblik den indruk, dat die naam onjuist is.
Dat het mogelijk is over deze zaken zóó te spreken, is, naar het mij voorkomt, te danken aan twee oorzaken.
In de eerste plaats hieraan. Het nuchtere verstand moge over sterren spreken alsof het b.v. knikkers waren en betoogen, dat de verspreiding der sterren, die nu eenmaal toevallig bestaat al niet beter of bewonderenswaardiger is, dan eenige andere, die wij zouden kunnen bedenken, voor ons gevoel hebben sterren toch een andere waarde dan knikkers. En de beschouwing van den sterrenhemel en het overdenken van de geweldige afmetingen en afstanden, die in de sterrenwereld voorkomen wekken toch den indruk van een majestueuze orde op. Bekend is de uitspraak van Kant, dat er