De Gids. Jaargang 96
(1932)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Het rijksmuseum en onze geschiedenis ter zeeIn de Afdeeling Geschiedenis ter Zee van het Rijksmuseum, die in October van het jaar 1931 met zoo veel luister werd geopend, bevinden zich de beste geschilderde portretten van onze grootste vlootvoogden: Piet Heyn, Maerten Harpertszoon Tromp, Witte de With, de Ruyter, Adriaen Banckert en Aert van Nes. Zoo ergens, dan behoort in den gedrukten gids voor deze schitterende verzameling den bezoekers verteld te worden, wie deze mannen waren en wat zij voor hun land hebben verricht, en beteekend. Zij waren het toch die in de groote zeeslagen en wapenfeiten die wij op de, hun portretten omringende, schilderijen zien afgebeeld, de leiding gaven; alleen indien wij hen kennen, kunnen hun tentoongestelde reliquieën waarde voor ons krijgen. De samensteller van den gids heeft aan dezen primairen eisch in geen enkel geval voldaan.
Van Piet Heyn vernemen wij niet anders dan dat hij uit eenvoudige ouders was geboren, de Zilvervloot veroverde, en zich in dienst van de West-Indische Compagnie had weten op te werken tot Luitenant Admiraal van Holland. Het eerste en het laatste feit zijn uiteraard van zeer weinig belangGa naar voetnoot1); maar ook zijn verovering van de Zilvervloot recht- | |
[pagina 69]
| |
vaardigt eigenlijk niet de aanwezigheid van zijn afbeeldsel in de zalen van het Rijksmuseum: door toeval geleid, door de Fortuin begunstigd, en met heel weinig moeite is hem de buit van twaalf millioen gulden in handen gevallen. Op de lagere scholen mogen de onderwijzers dit feit aanhalen als een verklaring van de bekende woorden ‘zijn daden bennen groot,’ de wetenschappelijke bewerker van den door het Rijksmuseum uitgegeven gids behoort te weten dat de beteekenis van dezen ‘generaal’ der W.I.C. ligt in zijn aandeel in de uitvoering van het Groot Schema ter verovering, in stormloop, van alle Portugeesche bezittingen aan de kusten van den Atlantischen Oceaan, in Afrika zoowel als in Amerika, en in zijn helder inzicht dat het veroverde Brazilië alleen dàn voldoende suiker zou kunnen leveren, indien de Slavenkust de noodige werkkrachten kon verschaffenGa naar voetnoot1). Bovendien behooren wij toch in den gids te lezen dat Piet Heyn, toen hij eenmaal aan het hoofd van onze zeemacht was gesteld, organisatorische gaven van den eersten rang ten toon spreidde, warm voor de belangen van zijn scheepsvolk opkwam, en zijn beste kapiteins, M.H. Tromp en Witte de With, zóó naar voren wist te brengen dat deze beiden later als admiraal en vice-admiraal jaren lang onze vloot mochten commandeeren. Eerst als zij dit alles weten zullen de bezoekers van het Rijksmuseum begrijpen dat Piet Heyn recht heeft op een plaats in deze eerehal.
Met de in den gids gegeven toelichting bij Lievens' schilderij van Maerten Harpertszoon Tromp is het al niet beter gesteld. De bezoeker van de afdeeling Geschiedenis ter Zee, die, staande voor het portret van dien ‘zeeheldt wiens gelijcke de aerde niet veel heeft gedraeghen’, verlangt te weten wat deze man, met zijn fijnen, energieken kop, | |
[pagina 70]
| |
voor ons land heeft gedaan, verneemt alleen dat zijn indrukwekkend portret rechts van den doorgang is geplaatst; onbevredigd verder zoekende in zijn gids leest hij dat M.H. Tromp de held was van Duins en de beroemde slagen van den Eersten Engelschen oorlog, wegens zijn populariteit Bestevaer werd genoemd, en bij Ter Heide den geest gaf. Tromp heeft beter verdiend, en, gelukkig, elders ook beter gekregen. Elias gaf in zijn zes deelen Schetsen uit de Geschiedenis van ons Zeewezen een levensbeschrijving van dezen vlootvoogd, die den schrijver van den gids van het Rijksmuseum gemakkelijk had kunnen leeren dat Tromp de ontwerper is van de zeestrategie, die ons gedurende drie oorlogen tegen Engeland van onberekenbaar nut is geweest; die een logisch vlootplan opstelde en de branders ontwierp die bij Chatham ons de zege deden behalen; die het personeel gereed wist te maken, en te bezielen, voor zijn taak, en die voor tientallen van jaren onzen luitenant-admiraals de positie wist te geven zonder welke zij hun overwinningen niet hadden kunnen bevechten. De samensteller van den gids heeft onnoodig geoordeeld Tromp als zoodanig ons te toonen: vol bewondering en enthousiasme beschrijft hij hoe ‘een machtige wolkenhemel als met tooneelgordijnen de glorie, worsteling en ondergang in den slag bij Ter Heide overhuift’, doch nuchter staat hij tegenover den zeeman en leider van zeevolk, die de vloot wist uit te rusten die een Engelsche overmacht van onze kusten verjoeg.
Ook van Witte de With maakt de schrijver van den gids zich gemakkelijk af: ‘hij was een dapper maar lastig krijgsman en zijn naam is verbonden aan een reeks groote gebeurtenissen, waaronder de verovering van de Zilvervloot, de slagen bij Duins en Ter Heide en den slag in de Sont’. Lastig maar dapper! alsof men alleen dáármede gedurende tientallen van jaren als admiraal of als tweede persoon op onze vloot bleef gehandhaafd, en midden in den oorlog tegen Engeland met het opperbevel over 's lands navale macht werd belast. Neen, Witte de With had andere qualiteiten; geen lid van de Staten Generaal of van de Staten van Holland, en geen kapitein of matroos van de vloot, twijfelde aan de | |
[pagina 71]
| |
kunde, aan de nautische en militaire bekwaamheden van Witte de With, aan zijn wil zijn schepen en bemanningen voor den strijd te bekwamen en hen naar de overwinning te leiden. Wèl maakten zijn onverzettelijkheid en zijn barschheid hem onbemind bij zijn minderen en gevreesd bij zijn meerderen, doch zijn juiste tactische blik, zijn beleid in den strijd tegen de elementen, Portugeezen, Spanjaarden en Engelschen, waren te dikwijls gebleken, dan dat men zelfs dorst overwegen dezen man zijn bevel te ontnemen. In den gids worden zijn beste, hem het meest kenmerkende daden, niet genoemd: zijn aanval op d'Oquendo's trotsche vloot op den 16den September 1639 in het Kanaal, zijn admiraalsschap over 50 oorlogsschepen en 800 koopvaarders in 1644 en '45 in de Sont, zijn besluit in 1649 op eigen gezag te repatrieeren, ‘geen mager dagelijcx onderhout connende krijgen, en niet begerende voor Brasijl met sijn volck van honger te vergaen’, zijn pogingen van den 9den en 10den October 1652 den verloren slag van den vorigen dag in een overwinning te doen keeren; van dit alles, evenmin als van zijn zeer bijzonder karakter, dat hem dwong op disciplinair gebied eischen te stellen die zijn tijd verre vooruit waren, wordt met geen woord gerept.
Zelfs het portret van De Ruyter kan het enthousiasme van den schrijver van den gids niet hooger opvoeren dan tot de mededeeling dat De Ruyters naam de glansperiode van onze geschiedenis ter zee oproept, en dat zijn ‘bezadigd en toch energiek’Ga naar voetnoot1) gelaat doet begrijpen dat deze man in tijden van nood steeds het vertrouwen van volk en regeerders bezat. Met een korte statistiek: 58 jaar dienst, 40 gevechten, 15 groote zeeslagen waarvan 7 onder zijn opperbevel, met geboorte- en sterfdata, moeten wij verder tevreden zijn. Was het hier geen eisch den bezoekers van deze zalen van het Rijksmuseum te vertellen dat De Ruyter een geheel eenige plaats in de maritieme geschiedenis van de gansche wereld inneemt, dat èn door zijn nobel, smetteloos karakter èn door zijn onvergelijkelijke gaven als aanvoerder, strateeg, | |
[pagina 72]
| |
tacticus en zeeman, hij een voorbeeld is geweest voor iederen zeeofficier die het voorrecht had een eigen vlag van de groote top van zijn schip te mogen voeren? Van een schrijver die dagelijks leeft te midden van de schilderijen en teekeningen die De Ruyters groote daden afbeelden, en de reliquieën die ons in nauw verband moeten brengen met zijn persoon, en die geroepen werd tot de verheven taak al deze schatten voor den beschouwer levend te maken, had men meer mogen verwachten dan in den gids van deze afdeeling wordt gegeven. Schilderijen met ‘gebeeldhouwde scheepsspiegels, uitwaaienden vlaggenpronk en zonverlicht water’, brengen den samensteller van den gids in vervoering; de afbeelding van den man die ‘alleen oorloogde uit nood, en om vreede’, en, ‘vroomelijk strydende voor het Vaderlant, voor de vryheit, voor onze liefste panden, vrouwen en kinderen’ rustig en zelfbeheerscht altijd en overal de eenige juiste beslissing wist te nemen en zijn wil deed zegevieren, laat den schrijver koud; en al smaakt het zeewater van de teekeningen en schilderijen van Willem van de Velde nog zoo zilt, de samensteller van den gids proefde alleen de inkt en de olieverf. Lijsten en luchten weet hij te beschrijven, doch den wind die de marsen bramzeils van De Ruyters schepen deed bollen, voelde hij niet langs zich heen waaien.
Van den Luitenant Admiraal Aert van Nes lezen wij in den gids niet anders dan een korten, zeer onvolledigen staat van dienst. Is dat de dank voor zijn trouwe vriendschap voor, en steun aan De Ruyter, voor zijn onbaatzuchtigheid, zijn bereidwilligheid zich, ondanks zijn eigen groote ervaring, steeds naar de bevelen en inzichten van zijn hoogsten maritiemen chef te schikken? Indien ooit twee groote mannen elkander vertrouwd en gewaardeerd hebben, dan zijn dat Aert van Nes en Michiel De Ruyter. Toen de Ruyter reddeloos was geschoten in den vierdaagschen zeeslag, wanhopig en moedeloos was in den tweedaagschen, ziek lag gedurende de najaarskampagne van hetzelfde jaar 1666, deskundigen steun zocht in den zomer van 1671 bij de uitrusting en oefening van 's Lands vloot, raad behoefde in de zorgvolle dagen vóór den slag op Schooneveld, altijd stond Aert van Nes | |
[pagina 73]
| |
klaar eigen eerzucht op zijde te zetten, en gevolg te geven aan het beroep op zijn vriendschap, ervaring en kunde. Aert van Nes geniet geen algemeene bekendheid, en het is te betreuren dat de schrijver van den gids deze gelegenheid liet voorbijgaan althans een korte schets te geven van dezen man, die een eigen plaats inneemt in de rij van onze grootste vlootvoogden.
Van Adriaen Banckert, Luitenant Admiraal van Zeeland, vertelt de gids ons dat hij zich in talrijke zeeslagen onderscheidde, in 1666 zijn hoogsten rang behaalde en in 1684 stierf. Castex, in zijn meesterwerk ‘De Ruyter à Suffren’, bij de beschrijving van den slag bij Solebay op den 7den Juni 1672, zegt het ànders: ‘Observons Bankert. Son jeu est intéressant. Il combat mollement d'Estrées, se tenant à grande distance, laissant porter de temps à autre, puis s'arrêtant hors de la zone de tir efficace. Les Français serrent le vent le plus qu'ils peuvent, mais ne parviennent pas à se rapprocher de lui.... Voilà donc d'Estreés paralysé, jugulé, annihilé, lui et ses trente vaisseaux par les vingt navires de Bankert. Le gain réalisé est d'importance’. En als Castex den slag bij Kijkduin, van den 21sten Augustus 1673, beschrijft, is zijn bewondering voor onzen Zeeuw nog gestegen. ‘L'audace de Bankert, terriblement hasardée, mais basée sur la profonde connaissance de l'adversaire et de son incapacité manoeuvrière, se trouve justifiée après un moment de crise angoissante, excusée aussi par le secours qu' il apporte à Ruyter en se portant au milieu du feu intense qui s'échange entre les deux centres. Le vieux chef d'escadre est bien le digne lieutenant de son génial amiral!’ Geen degelijk werk over zeegeschiedenis, Fransch, Engelsch of Duitsch, zag het licht, of Banckert wordt genoemd als degene aan wien De Ruyter vooral zijn groote overwinningen van Solebay en Kijkduin had te danken. Niemand begreep zoo goed als de aanvoerder van het Zeeuwsche eskader de bedoelingen van onzen genialen opperbevelhebber, niemand wist die beter uit te voeren. Volkomen bereid zich zelf en de zijnen voor de goede zaak aan de grootste gevaren bloot te stellen, wist hij steeds, door een groot aantal vijandelijke | |
[pagina 74]
| |
schepen met slechts enkele van de onze te binden, de kansen voor onze hoofdmacht te doen keeren; en, vertrouwende op Banckerts beleid, kon ons ‘klein Hoopken’ met een gerust hart tot den aanval op een groote overmacht besluiten. Zoo iemand, dan heeft, naast De Ruyter, Adriaen Banckert de kunst van het vechten ter zee opgevoerd tot het hooge peil, dat pas één en een kwart eeuw later, onder leiding van Lord Nelson, weder kon worden bereikt. Verdiende deze Zeeuw, in den gids die onze mooiste nationale verzameling op het gebied van de geschiedenis van ons Zeewezen beschrijft, niet méér dan ons nu daar wordt geboden?
Hierboven wees ik op enkele leemten in den gids voor de afdeeling Geschiedenis ter Zee van het Rijksmuseum; zij betreffen uitsluitend de toelichtingen bij de portretten van hen, die die geschiedenis maakten. De beschrijving der afbeeldingen van zeeslagen en andere wapenfeiten wil ik milder beschouwen: zelfs van een Wetenschappelijk Assistent mag men niet eischen dat hij de beteekenis van de schilderijen en teekeningen van van de Velde en anderen voor de kennis van de ontwikkeling van de kunst van het vechten op zee, doorgrondt. Hiervoor is immers eenige technische kennis van het varen en vechten in den zeiltijd onmisbaar, en die kan men zich moeilijk eigen maken binnen de muren van een museum. Bovendien, slechts zeer weinigen onder de bezoekers zouden belangstellen in een waarlijk deskundige verhandeling over deze voorstellingen, en het komt mij dan ook voor, dat met een korte toelichting, die den afgebeelden zeeslag plaatst in het kader van zijn tijd, kan worden volstaan. Deze toelichting moet evenwel, ook in haar beknoptheid, juist zijn, en mag den beschouwer niet op een dwaalspoor leiden. De gids voldoet helaas aan dezen redelijken eisch niet. Ik zal niet op iedere slak zout leggen, en den lezer niet vermoeien met een opsomming van alle fouten die mij stoorden bij de lezing van dezen gids; met een enkel voorbeeld wil ik echter aantoonen dat men voorzichtig moet zijn aan de hand van dezen gids de geschiedenis van ons zeewezen te willen leeren kennen. Ik kies hiervoor een episode waarover zeer | |
[pagina 75]
| |
veel, en zeer goed, is geschreven, den Eersten Engelschen Oorlog. In Engeland verschenen hierover zes deelen ‘Letters and Papers relating to the First Dutch War’, in Nederland gaf Elias ons zijn ‘Voorspel’ en zes deelen ‘Schetsen’, Ballhausen schreef zijn ‘Erster Englisch-Holländische Seekrieg.’ Gebrek aan bronnen kan dus niet als verontschuldiging gelden voor een voorstelling die in strijd met de feiten is. De schrijver van den gids begint met te zeggen dat de oorlog ingeluid werd met de ontmoeting van Tromp met Blake nabij Dover. Dit is onjuist: eerst vijf weken na deze schermutseling trad de oorlogstoestand in. Zij is slechts een enkele schalm (ik zou zelfs kunnen zeggen een ‘schalm zonder mannetje’) in de lange ketting van oorzaken van den oorlog: de arrogante wijze van toepassing van het recht van visitatie door de Engelschen, de afkondiging van de acte van navigatie, de Hollandsche en Zeeuwsche onverzettelijkheid bij de doorvoering van hun handelspolitiek, de behandeling door de Engelsche diplomaten in ons land ondervonden. Ook na de enkele volle lagen die den 29sten Mei 1652 nabij Dover werden gelost, hadden de Staten-Generaal nog geenszins de hoop laten varen op een vreedzame beslechting der geschillen. Na deze inleiding, die beter niet van een inluiding had gerept, keert de schrijver van den gids zich naar de Middellandsche Zee, en weidt dan uitvoerig uit over den slag bij Livorno van den 14den Maart 1653. Om dezen sprong, groot van afstand en lang van duur, te verklaren, vertelt hij dat de Engelschen in Juni 1652 vijandelijkheden hadden uitgelokt, en zich toen achter de ondiepte van Livorno hadden terug getrokken, waar de Nederlanders hen opgesloten hielden. Ik heb reeds tien jaar geleden, aan de hand van alle beschikbare documenten, de bewegingen van het Nederlandsche Eskader in de Middellandsche Zee van 1651 tot 1653 nauwkeurig onder de loupe genomenGa naar voetnoot1), maar van uitlokken van vijandelijkheden door de Engelschen is mij al evenmin iets gebleken als van een terugtocht achter een ondiepte van Livorno. Wel weet ik het volgende. Lang voor het uitbreken van den oorlog had een Engelsch konvooi van drie oorlogs- | |
[pagina 76]
| |
schepen en vier zeer rijk geladen koopvaarders, onder bevel van een zekeren Appleton, ligplaats genomen achter de lange steenen pier die de haven van Livorno afsluit (is dit misschien de ‘ondiepte’ van den gids?) toen in Juli 1652 de Nederlandsche commandeur Joris van Cats met tien schepen op de reede van Livorno ten anker kwam, en, na uit Holland bericht van het uitbreken van den oorlog te hebben ontvangen, van den Groothertog van Toskane eischte dat deze de lossing der Engelsche koopvaarders zou beletten, opdat deze buit den Nederlanders niet zou ontgaan. Het komt mij onbillijk voor deze handelwijze van van Cats te bestempelen met ‘uitlokken van vijandelijkheden door de Engelschen’. Laat mij verder vertellen wat zich daarna in de Middellandsche Zee afspeelde. Van Cats had intusschen, door den toon en inhoud zijner brieven aan de Staten Generaal, zich onmogelijk gemaakt bij Hun Hoog Mogenden, en werd den 3den September, op de reede van Livorno, door Johan van Galen vervangen. Deze, vernemende dat een tweede Engelsch konvooi, onder bevel van Richard Badiley, op weg was naar die zelfde neutrale haven, om zich met Appleton te vereenigen, maakte terstond zeeklaar en zeilde de Engelschen tegemoet, om dezen eens ‘de broeck op te nesselen’. Den 7den September geschiedde dit zoo hardhandig, dat Badiley gedwongen werd te vluchten naar de Baai van Longone op de Oostkust van Elba, en daar zijn ankers liet vallen. ‘Daer is den haes ons ontsnapt, ick berst schijr van spiet en sal van hertseer vergaen’, schreef van Galen naar Patria; beide rijke konvooien lagen nu in neutrale havens, pogingen van onzen commandeur den gouverneur van Elba om te koopen met ‘een somma die genoeg geweest soude sijn voor een eerlik man om van te leeven’, mislukten, en van Galen was genoodzaakt zijn scheepsmacht te splitsen in twee blokkadevloten, wilde de rijke buit hem niet ontsnappenGa naar voetnoot1). Thans terugkeerende naar den gids van het Rijksmuseum, doet het vreemd aan, aldaar te lezen dat ‘negen maanden na deze Engelsche uittarting het kwam tot de beslissing, bekend als de slag bij Livorno’. Zeker, de beslissing viel, | |
[pagina 77]
| |
op den 14den Maart 1653, maar de Engelsche uittarting is verre te zoeken. Een poging van Appleton en Badiley, nadat het beiden gelukt was zee te kiezen, zich te vereenigen, voerde tot een scheepsstrijd op de reede van Livorno, waarin van Galen de zege behaalde. In den gids vinden wij de drie afbeeldingen van dezen slag beschreven (die van Nooms wordt een ‘beweeglijke compositie’ genoemd); dat met deze ‘heerlijcke victorie de Hollanders Meesters van de Middellandsche Zee ende volgens Meesters van de negotie in de Levant’ zijn geworden, vertelt de schrijver van den gids ons niet. En dit was toch de groote beteekenis van den slag bij Livorno.
‘Vijf maanden na den slag bij Livorno kwam het opnieuw tot een belangrijk treffen met den vijand, nu in de Noordzee’, vertelt de gids, en hij doelt hiermee op den slag bij Ter Heide van den 10den Augustus 1653. Neen, niet vijf maanden na den slag van Livorno, doch twee maanden na dien bij Nieuwpoort, van den 12den en 13den Juni! Ter Heide was een natuurlijk vervolg van Nieuwpoort, en staat geheel los van Livorno; even goed zou men kunnen zeggen 81 jaar, 4 maanden en 9 dagen na de inneming van den Briel, de tijdsbepaling zou dan zelfs nog nauwkeuriger zijn geweest. Ik val hier over, omdat de lezer door dergelijke mededeelingen een verkeerden indruk krijgt: in plaats dat hem duidelijk wordt gemaakt dat op de Noordzee Jan de Witt vocht tegen Cromwell, en in de Middellandsche zee de Amsterdamsche Directie van den Levantschen handel tegen de Engelsche Straatvaarders, wordt een verband gelegd tusschen Livorno en Ter Heide dat nimmer heeft bestaan. Nog één bezwaar tegen de toelichtingen bij den Eersten Engelsche oorlog in den gids van het Rijksmuseum wil ik noemen; hij vermeldt n.l. dat ‘het blokkeeren der kust Tromp noopte, nadat hij zich met Witte de With die bij Texel lag, had vereenigd, zee te kiezen’. Deze voorstelling is uiteraard onjuist. Tromp lag met zijn vloot, zeilree en zeeklaar, binnen de Scheldebanken, en moest derhalve, wilde hij zich met de op de reede van Texel liggende schepen van de With vereenigen, eerst zelf zee kiezen. Dit heeft hij dan | |
[pagina 78]
| |
ook den 3den Augustus gedaan; tot den 9den heeft hij vol spanning uitgekeken naar het secours uit Texel (den 8sten leverde hij, zonder de With, den slag bij Wijk aan Zee), tot hij eindelijk op den achtermiddag van dien dag de 26 schepen van de With aan den noorderkim zag opdoemen. Witte de With had het aangedurfd, zonder hulp van loodsen, en tegen hun advies, ondanks den harden noordwester storm en ondanks de aanwezigheid van de Engelsche vloot bezuiden de zeegaten van Texel, in den nacht van den 8sten op den 9den door het Spanjaardsgat naar buiten te loopen, en was zoodoende er in geslaagd zich nog juist op tijd bij de vlag van Tromp te voegen. Dat de slag bij Ter Heide, van den 10den Augustus, niet in een totale nederlaag voor de onzen is geeindigd, was te danken aan dit optreden van de With. Nu de schrijver van den gids deze vereeniging van Tromp met zijn Texelsch secours ‘die onzen regenten en marinemannen zoo oneindig veel hoofdbrekens gekost had’Ga naar voetnoot1), meende te moeten vermelden, was het beter geweest de eer te geven aan hem aan wien zij toekomt.
Ik zal hier eindigen. De kostelijkste en kostbaarste schatten die overbleven uit onze geschiedenis ter zee vonden een plaats in de ruime zalen van het Rijksmuseum, en met rechtmatigen trots kunnen die aan landgenoot en vreemdeling worden getoond. Wij moeten echter ook bewijzen die schatten waard te zijn, door in het boek, dat dit schoon bezit beschrijft, te doen blijken dat wij de beteekenis daarvan door en door kennen en begrijpen. Uit den onder de vlag van het Rijksmuseum varenden gids blijkt dit niet; de vele leemten en fouten toonen helaas duidelijk aan dat deze loods zóó slecht thuis is in de lastige vaarwaters die tot zijn district behooren, dat het schip, dat dezen loodsman aan boord neemt, weinig kans heeft op een behouden passage. J.C.M. Warnsinck |
|