| |
| |
| |
De grammaire de l'Académie Française
De 8ste April 1932 is in de geschiedenis van de académie française een datum van beteekenis. Dien dag toch, heeft het illuster genootschap de eerste uitgave van haar spraakkunst doen verschijnen. Deze gebeurtenis is te meer merkwaardig, als men zich herinnert, dat de academie zelf in 1634, enkele weken na hare stichting, hare statuten opstelde, waarin o.a. werd opgenomen, dat haar voornaamste taak zou bestaan in het samenstellen van een woordenboek, een spraakkunst, een rhetorica en een poëtica. Met de uitvoering van deze taak heeft de academie geen bijzondere haast gemaakt. De eerste uitgave van haar woordenboek verscheen in 1694; aan dit werk had zij dus niet minder dan 60 jaar besteed. Sindsdien heeft zij zes nieuwe uitgaven van haar dictionnaire in het licht gegeven; iedere revisie heeft dus gemiddeld veertig jaar in beslag genomen. Het ware onbillijk de Academie van overijling te beschuldigen!
Blijkens de voorrede van haar thans verschenen spraakkunst, heeft de academie het samenstellen van een grammatica nooit uit het oog verloren. Inderdaad had zij zich destijds vereenigd met het voorstel van haar medelid Chapelain, om, na de voltooiing van het woordenboek, onmiddellijk het voorbereiden van een grammaire ter hand te nemen. Gelukkig telde de jeugdige academie onder hare leden een man die als taalkundige groote naam had gemaakt. Vaugelas, een soort dictator op taalgebied, kreeg van haar de opdracht, om zich met het samenstellen van het woordenboek te belasten. Terwijl de geleerde philoloog zich hiermee bezighield, legde hij tevens de laatste hand aan een ander werk, dat in 1647 werd uitgegeven onder de titel Remarques sur la langue française. De academie hechtte niet alleen haar goedkeuring aan de
| |
| |
Remarques van Vaugelas, maar zij vond de publicatie van dergelijke verhandelingen zoo nuttig, dat zij, tegen het einde der 17e eeuw, haar medelid Thomas Corneille verzocht de Remarques van den inmiddels overleden schrijver te herzien en aan te vullen. De door Thomas Corneille bewerkte Observations de l'académie française sur les Remarques de Vaugelas verschenen in 1704. Maar noch les Remarques noch les Observations de l'académie konden doorgaan voor een eigenlijke spraakkunst.
Intusschen had de academie aan twee andere harer leden, l'abbé Tallemant en l'abbé de Choisy, opdracht gegeven haar eigen Remarques en Décisions uit te werken. De arbeid van de Choisy viel niet in de smaak der academie, daarentegen, maakte deze geen bezwaar tegen de publicatie van de zeer beknopte verhandeling van Paul Tallemant, welke reeds in 1698 verscheen. De voorzichtige academie liet echter de eer en de verantwoordelijkheid van het werk voor rekening van den schrijver.
In 1700 besloot de academie eindelijk een spraakkunst samen te stellen en droeg het ontwerp en de bewerking ervan op aan l'abbé Regnier-Desmarais. Zes jaar later verscheen inderdaad een Traité de la Grammaire française, welke, namens de académie, door genoemde abbé werd uitgegeven. Het boek had slechts een matig succes; al was het namens de academie uitgegeven, toch stond deze erop het vaderschap ervan aan den auteur over te laten. De geringe bijval, die le Traité ten deel viel, moet, gedeeltelijk althans, worden toegeschreven aan de omstandigheid dat het geen volledige grammatica was, daar het voornaamste gedeelte, de syntaxis n.l., eraan ontbrak. De academie nam zich toen voor het ontbrekende gedeelte eraan toe te voegen. Maar het illuster genootschap talmde met de uitvoering van het plan. Eindelijk zou men zich in 1718 aan het werk zetten. Het zelfde jaar nog zagen de heeren, die onder de coupole zetelen, van hun voornemen af, omdat zij er niet veel voor voelden. Zij zelf gaven als reden van hun besluit op, dat zij het werk ‘saai, lastig en vervelend’ vonden. Gedurende meer dan twee eeuwen heeft de academie toen het plan om zelf een spraakkunst uit te geven laten rusten. En niemand dacht meer dat er nog ooit een
| |
| |
grammaire de l'academie zou geschreven worden, toen, enkele jaren geleden, een energiek en doortastend lid van het geleerde genootschap erin slaagde zijn confraters te doen besluiten de belofte van 1634 gestand te doen.
De eerste en voornaamste vraag die de academie toen op te lossen kreeg was: welk plan bij de samenstelling van de grammaire te volgen? In de loop der twee laatste eeuwen waren er in Frankrijk verschillende spraakkunsten verschenen, die als standaardwerken konden beschouwd worden, en als leidraad konden dienen bij de bewerking van de nieuwe grammatica. Maar daarin zat de moeilijkheid niet, maar wel in het beginsel dat bij de samenstelling zou gevolgd worden. De bekende brief, die Fénelon in 1714 aan de academie richtte, en die in 1716 werd uitgegeven, zou de gezochte oplossing aan de hand doen. In genoemde brief waarschuwt de bisschop van Cambrai tegen een al te ingewikkelde spraakkunst, die te veel regels geeft. Hij raadt de academie aan in haar grammaire alleen de meest algemeene regels op te nemen; de uitzonderingen kunnen geleidelijk eraan toegevoegd worden. Deze spraakkunst, zegt Fénelon verder, zou, wel is waar, de levende taal niet kunnen vastleggen, zij zou althans de al te grillige veranderingen tegengaan. Blijkens de voorrede van haar grammatica, heeft de academie de raad van Fénelon opgevolgd. Zij matigt zich noch het recht noch de bevoegdheid aan om het gebruik der taal voor te schrijven of te wijzigen. Zij dient zich aan als de griffier van de taal, zooals die door het gebruik is vastgesteld. Het is wel merkwaardig dat de academie zich geheel op het standpunt plaatst van Vaugelas, die in zijn Remarques precies dezelfde gedachte uitdrukt als hij zegt, dat hij niets anders wil zijn dan een eenvoudige getuige, die getuigenis aflegt van hetgeen hij gezien en gehoord heeft un simple tesmoin qui dépose ce qu'il a veu et ouï. Evenals Vaugelas kent ook de academie slechts un maistre des langues, c'est l'usage.
Terwijl zij dus het beginsel van Fénelon en dat van Vaugelas aanvaardt, zal de academie een spraakkunst ontwerpen die in de allereerste plaats steunt op het gebruik. Dat gebruik zal zij niet uitleggen of verklaren, zij zal het alleen vaststellen en formuleeren. Haar spraakkunst zal dus zijn een
| |
| |
code, een wetboek, aan welks regels men zich dient te onderwerpen. Hierin wijkt deze grammaire af van zooveel andere, waarin de taal voorgesteld en onderwezen wordt in haar logische, historische ontwikkeling, hetgeen de taalstudie zoo boeiend en belangwekkend maakt.
Het is algemeen bekend, en uit het voorafgaande kan dit nogmaals blijken, dat de académie française een bezadigd genootschap is, dat niet overijld of ondoordacht te werk gaat. De academie staat dan ook bekend als het meest conservatieve lichaam van Frankrijk; maar niet alleen is zij conservatief, in haar pas verschenen grammaire toont zij zich, op taalgebied, in de volle zin van het woord, ‘réactionnair’.
Tegen het eind der vorige eeuw was er in Frankrijk een beweging ontstaan om de spraakkunst te vereenvoudigen, d.w.z. te ontdoen van een zeker aantal regeltjes en uitzonderingen, die de taal noodeloos ingewikkeld, en het aanleeren ervan moeilijk maakten. Deze beweging vond steun bij verschillende eminente taalgeleerden, zoodat ten slotte de toenmalige minister van onderwijs, Georges Leygues, besloot te laten onderzoeken in hoeverre aan dit streven kon tegemoet gekomen worden. De hoogere onderwijsraad kwam er aan te pas en stelde voor een zeker aantal vereenvoudigingen in de schrijftaal in te voeren. Dientengevolge nam de minister op 31 Juli 1900 een besluit, waarbij de voorgestelde vereenvoudigingen werden toegelaten. Maar alvorens ze definitief in te voeren, wilde hij over deze aangelegenheid het oordeel van de academie française vernemen. Deze benoemde een commissie, die de voorgestelde wijzigingen zou onderzoeken. Deze commissie was van oordeel, dat de voorstellen van de onderwijsraad veel te ver gingen. Zij verklaarde echter geen bezwaar te maken tegen een beperkt aantal der haar voorgestelde vereenvoudigingen. De minister legde zich bij het advies der academie neer, herzag zijn besluit van 31 Juli 1900 in den geest van het gevoelen van de Academie en besloot alleen die wijzigingen in te voeren, waaromtrent tusschen de hoogere onderwijsraad en de academie overeenstemming was bereikt. En zoo gebeurde het, dat minister Leygues den 26sten Februari 1901 zijn tolerantiebesluit op taalgebied uitvaardigde. Twee dagen later werd hiervan door hem kennis ge- | |
| |
geven aan de universiteitsrectoren, die ervoor te zorgen hadden, dat door de onderwijzers, leeraren en leden van examencommissies met de in het ministerieel besluit opgesomde toleranties rekening zou gehouden worden. Bij het rondschrijven aan de universiteitsrectoren was een lijst gevoegd van de gevallen, waarin krachtens het ministerieel besluit, een afwijkende schrijfwijze toelaatbaar werd
verklaard. Het betrof hier dus uitsluitend de gevallen waaraan de academie haar goedkeuring gehecht had. En wat vinden wij nu hieromtrent in de voorrede van de pas verschenen spraakkunst? Hierin wordt verklaard, dat de Academie zich destijds niet verzet heeft tegen enkele der tolerantiebepalingen van het ministerieel besluit. Maar deze verklaring strookt niet met de boven aangehaalde missive van de minister, die zegt: ‘ik heb besloten uitvoering te geven aan de hervormingen waaromtrent overeenstemming is bereikt tusschen de hoogere onderwijsraad en de academie’. Wij wenschen verder erop te wijzen, dat de academie nooit geprotesteerd heeft tegen de bewoordingen van de ministerieele circulaire. Wij meenen dan ook te mogen aannemen, dat de overeenstemming tusschen de onderwijsraad en de academie wel degelijk tot stand gekomen is, maar dat de Academie later van zienswijze veranderde en thans op hare instemming wenscht terug te komen. Zij geeft dit ook wel eenigszins toe door te verklaren, dat zij in hare rol blijft of tot hare traditie terugkeert door een grammatica uit te geven, gegrond op het gebruik, en met verwerping van alle in het ministerieel besluit voorkomende vereenvoudigingen. Wat wij minder goed begrijpen, dat is de zinsnede waarin gezegd wordt, dat de candidaten voor de verschillende diploma's niet alleen gebruik, maar ook misbruik gemaakt hebben van het tolerantiebesluit. Hoe zouden zij daarvan misbruik hebben kunnen maken, aangezien de gevallen, waarin afwijkingen toelaatbaar waren verklaard, nauwkeurig aangegeven en omschreven waren.
Tot dusverre kwam ons geen enkele critische beschouwing over de pas verschenen spraakkunst onder de oogen. Hoe de Franschen zelf over de grammaire de l'académie oordeelen is ons derhalve onbekend. Terwijl wij het gaarne aan meer bevoegden overlaten om de nieuwe spraakkunst aan een
| |
| |
grondige beoordeeling te onderwerpen, willen wij, van Nederlandsch standpunt bezien, toch een en ander mededeelen van de indrukken die wij bij het doorbladeren van deze grammatica ontvingen.
In de eerste plaats meenen wij te mogen betreuren, dat het destijds door haar aanvaarde tolerantiebesluit thans geheel door de academie wordt verworpen. Door de aangenomen vereenvoudigingen werd toch geen enkel taalbelang geschaad. Zij betroffen uitsluitend gevallen die het karakter der taal in geen enkel opzicht aantasten. Waarom vasthouden aan het dubbel geslacht van amour, délice, orgue enz., naar gelang die woorden in het enkel-of in het meervoud gebruikt worden; waarom blijven eischen dat in orge perlé het bijv. naamw. in het mannelijk moet staan, terwijl in alle andere gevallen orge vrouwelijk is; waarom een verschil in beteekenis handhaven tusschen elle avait l'air doux en elle avait l'air douce; waarom de geesten blijven kwellen met spitsvoudigheden over de veranderlijkheid van het tegenwoordig deelwoord in zinnen als les sauvages errant of errants dans les bois; waarom een geheel tegenovergestelde beteekenis hechten aan de zin: les hommes que j'ai vu of vus tuer. Voor oningewijden lijken vele van deze voorbeelden wel op rebussen. Het is ons niet onbekend, dat voor deze schakeeringen veelal historische en soms ook wel logische gronden zijn aan te voeren, maar waarom 99 procent van de menschen, die geen philologen zijn, met dergelijke subtiele onderscheidingen blijven plagen! Het eerste en voornaamste doel van een taal zal toch wel niet zijn, een studieobject te vormen voor scherpzinnige taalgeleerden. Het gezag van de academie ten spijt, zullen de praktische menschen dan ook zeker blijven staan aan de zijde van minister Leygues, die, ten behoeve van de jeugdige Franschen en van de vreemdelingen, de taalstudie heeft willen ontdoen van enkele nuttelooze, ingewikkelde en verouderde wetten en regels.
Wat het algemeen plan van de grammaire betreft, aarzelen wij niet te verklaren, dat wij de gekozen methode niet onvoorwaardelijk toejuichen. De vorm door Fénelon aanbevolen kon goed zijn voor zijn tijd, toen de taalwetenschap eigenlijk niet bestond en men het taalgebruik eenvoudig aanvaardde zonder
| |
| |
het te kunnen verklaren. Thans is het hier mee gelukkig anders gesteld; dank zij de vooruitgang op het gebied van taalstudie, zijn wij in staat dat gebruik uit te leggen en te verklaren. Waarom heeft de academie deze vooruitgang niet dienstbaar gemaakt aan haar werk? De raad van Fénelon om slechts de meest algemeene regels te geven heeft de academie ook wel wat al te stipt opgevolgd. Wat haar grammaire er door aan beknoptheid wint, verliest zij zeker aan duidelijkheid en volledigheid.
In vele gevallen zelfs worden er in 't geheel geen regels, alleen voorbeelden gegeven. In het hoofdstuk betreffende de plaats der bijvoegl. naamwoorden b.v. wordt geen enkele regel aangehaald, onder voorwendsel dat er geen vaste regels bestaan. Wanneer dus iemand weet, dat kleed, robe en zwart, noir beteekent, dan kan hij, met behulp van de grammaire de l'académie, niet tot de wetenschap komen of hij zeggen moet: une noire robe of une robe noire. Al bestaan er wel is waar geen absoluut vaste regels omtrent de plaatsing van het bijv. naamw. voor of achter het zelfstand-naamwoord, toch zijn er wel degelijk algemeene regels, die ons in de meeste gevallen uit de moeilijkheid kunnen redden. In deze taak schiet de grammaire de l'academie te kort.
Bij de verdeeling der werkwoorden worden deze in drie groepen onderscheiden, die op er, die op ir (naar het voorbeeld van finir) en de overige. Werkwoorden behoorende tot de groep finir, zegt de nieuwe grammaire, worden sedert lang niet meer gevormd. Op dit punt zijn wij het met de uitspraak der academie niet geheel eens en zouden wij als onbetwistbaar voorbeeld van het tegendeel het woord amerrir willen aanhalen.
Dat de academie ons op taalgebied niet al te veel vrijheid wil laten blijkt o.a. op blz. 65, waar de grammaire decreteert dat men nooit zeggen mag ce n'est pas rien. Deze formule zou eigenlijk niets anders beteekenen dan ce n'est rien en dient daarom als foutief aangemerkt te worden. - Maar waarom een vorm veroordeelen, die niet zondigt tegen de algemeene taalregels, die door het gebruik bekrachtigd is en daarenboven een schakeering uitdrukt, welke men ongaarne zou willen missen. Deze nuanceering wordt door iedereen gevoeld in
| |
| |
zinnetje als: ce n'est pas rien ce que vous me demandez là.
Bij de bespreking der voorzetsels maakt de grammaire de volgende opmerking: ‘De voorzetsels dans en sur, welke een zelfde betrekking van plaats aanduiden, mogen niet onverschillig het een voor het ander gebruikt worden. Men zegt dan ook: s'asseoir dans un fauteuil en s'asseoir sur une chaise’.
Of de genoemde voorzetsels een zelfde betrekking van plaats aanduiden, meenen wij ten zeerste te mogen betwijfelen. Wij zijn veeleer van het tegendeel overtuigd en het spijt ons, dat wij in de grammaire een scherpe formuleering van het verschil tusschen dans en sur moeten missen. Op dezelfde pagina 203 leert de grammaire ons dat men zeggen moet, vivre à Rome maar séjourner en Espagne. De academie doet het voorkomen alsof dit gebruik van à en en op een grilligheid van de taal berust, terwijl toch dit gebruik heel logisch is en door enkele woorden ware te verklaren. - Over de beteekenis en het gebruik der voorzetsels van tijd wordt met geen enkel woord gerept.
Het voorzetsel parmi, heet het verder, wordt niet noodzakelijk gevolgd door een meervoud of door een verzamelwoord. Als voorbeeld wordt dan aangehaald parmi le thym et la rosée. Of het woord le thym geen verzamelwoord is, zoo goed als l'herbe of le foin, zouden wij niet zonder meer durven onderschrijven; daarenboven vormen de woorden le thym et la rosée wel degelijk een meervoud.
Eenige regels verder vinden wij ‘het voorzetsel vis à vis de beteekent en face de (tegenover) en kan alleen in eigenlijke en nooit in figuurlijke zin, met de beteekenis van jegens gebruikt worden’. Wij zouden tal van voorbeelden van de allergrootste schrijvers kunnen aanhalen, die in strijd zijn met deze uitspraak. In het nummer van 13 Mei ll. van een gezaghebbend Fransch dagblad vinden wij o.a. in een schrijven, geteekend door een vooraanstaand oud-minister van de Republiek: votre conduite vis à vis de moi a été insolente.
Zooals wij reeds deden opmerken is de grammaire de l'académie uiterst spaarzaam met het geven van regels. Het streven naar beknoptheid wordt wel wat ver gedreven. Bij de behandeling van de passé défini (passé simple genoemd), waarvan het juiste begrip de vreemdelingen zoo moeilijk bij
| |
| |
te brengen is, maakt de nieuwe spraakkunst zich met de volgende twee regeltjes van de zaak af ‘de passé défini duidt een feit aan, dat plaats gehad heeft in een bepaalde, geheel afgeloopen verleden tijd’. Wij vreezen dat de jonge Franschman en vooral de vreemdeling aan deze summiere uitlegging niet veel houvast zullen hebben. Als de grammaire hieraan toevoegt ‘het gebruik van deze tijd schijnt voor goed uit de spreektaal verdwenen te zijn’, dan meenen wij de opmerking te mogen maken, dat in het Zuiden van Frankrijk de passé défini in de spreektaal nog steeds in eere gehouden wordt.
Sprekend over het participe passé, handhaaft de academie nog steeds - het tolerantiebesluit van minister Leygues ten spijt - haar standpunt omtrent de veranderlijkheid van het verleden deelwoord, als dit gevolgd wordt door een infinitief, zoodat wij dus weer zouden moeten schrijven:
la femmeque j'ai entendue chanter en
la chanson que j'ai entendu chanter,
zonder dat met een enkel woord verklaard wordt waarop het verschil in de twee aangehaalde zinnen berust.
Het hoofdstuk over het gebruik van de subjonctif geeft ons aanleiding tot de volgende opmerkingen. De grammaire haalt aan, dat men zegt il est douteux que cela soit juste en il n'est pas douteux que cela est juste, en laat daarop volgen, dat deze voorbeelden duidelijk aantoonen dat in dergelijke gevallen de subjonctif een twijfel en de indicatif een zekerheid uitdrukt. Maar, zouden wij willen vragen, waarom mag men dan niet zeggen: je ne doute pas qu'il le fera, aangezien je ne doute pas evenzeer als il n'est pas douteux een zekerheid aanduidt. Als de academie bij uitzondering aan 't verklaren gaat, is zij niet altijd even gelukkig.
Naar aanleiding van de overeenkomst der tijden wordt opgemerkt, dat, met afwijking van de algemeene regels, de imparfait du subjonctif van een présent de l'Indicatif kan afhangen om een bijzondere schakeering van beteekenis aan te duiden. Terwijl dan het bekende vers van Racine wordt aangehaald: on craint qu'il n'essuyât les larmes de sa mère, verklaart de grammaire deze afwijking als volgt: Cela signifie à la fois qu'il ne soit capable d'essuyer, et, le cas échéant, dans un avenir lointain, il pourrait essuyer.
| |
| |
Wij vreezen dat na deze eenigszins wazige, nevelige uitlegging de kwestie voor niemand veel duidelijker geworden is. Zou de academie niet beter gedaan hebben, naast het aangehaalde vers, tevens het voorafgaande te citeeren, waardoor het verschil tusschen het gebruik van de présent en de imparfait du subjonctif, als 't ware van zelf verklaard wordt:
On ne craint pas qu'il venge un jour son père,
On craint qu'il n'essuyât les larmes de sa mère.
Op blz. 205 lezen wij dat sommige transitieve of intransitieve werkwoorden als commencer, consentir, forcer, tâcher en tarder, zonder merkbaar verschil van beteekenis, door de voorzetsels de of à voor een infinitief kunnen gevolgd worden. Ten aanzien van het werkwoord tarder zouden wij toch wel eenig voorbehoud willen maken. Waarom de academie nog steeds in deze aan haar verouderde zienswijze blijft vasthouden is ons een raadsel. Het gebruik, waarvan zij zegt de griffier te willen zijn, heeft de constructie van tarder de toch absoluut verworpen. Zelfs de bekende Grammaire des Grammaires van Girault-Duvivier, waaraan de academie toch hare hooge goedkeuring hechtte, veroordeelt uitdrukkelijk het gebruik van de na het werkwoord tarder. Wij kunnen toch niet aannemen, dat de grammaire het persoonlijk werkwoord tarder à zou verwisseld hebben met het onpersoonlijk werkwoord tarder, dat een geheel andere beteekenis heeft, en dat steeds door de gevolgd wordt.
Alvorens deze losse opmerkingen te besluiten, willen wij nog even wijzen op de omschrijving, welke de academie van de spraakkunst geeft, en die als volgt luidt: la Grammaire est l'art de parler et d'écrire correctement. Inderdaad deze formuleering is oud, kort en bondig en daarom zeer zeker venerabel, maar dat had toch voor de academie geen voldoende reden moeten zijn, om deze onjuiste, onvolledige en onwetenschappelijke definitie bij het begin van haar spraakkunst aan te halen.
Ook zouden wij willen vermelden, dat de grammaire, slechts bij hooge uitzondering, hare voorbeelden ontleent aan groote schrijvers, die hunne gedachten in een volmaakte vorm hebben uitgedrukt. Niet alleen hebben dergelijke voorbeelden een groote vormende, opvoedende waarde, maar door
| |
| |
de treffende gedachten die zij uitdrukken, prenten zij zich als van zelf in het geheugen en worden de taalkundige regels die zij bevatten zonder moeite onthouden. Voorbeelden als: il a dit qu'il viendrait, je désire qu'il vienne demain, spreken noch tot de geest noch tot de verbeelding en dragen ertoe bij om de studie van de grammatica, die zoo belangwekkend zijn kan, te maken tot een saaie, vervelende, eentonige bezigheid.
Uit het voorafgaande kan blijken, dat wij de grammaire de l'académie niet onverdeeld gunstig beoordeelen. Onze teleurstelling is grootendeels het gevolg van onze te hoog gespannen verwachtingen. Wij hadden gehoopt, dat de academie, na meer dan twee eeuwen beraad, ons zou verrassen met een soort grammaire des grammaires, waarin wij alle moeilijkheden van taalkundige aard besproken, verklaard en opgelost zouden vinden. Het geleerde genootschap heeft echter gemeend zich te moeten beperken tot het samenstellen van een beknopt, elementair leerboek.
Over enkele onvolmaaktheden van de thans verschenen grammaire - wij deden slechts een greep in de tallooze onjuistheden en vergissingen - hebben wij reeds een en ander medegedeeld.
Omtrent de gekozen codevorm evenals het door Fénelon aanbevolen plan hebben wij bereids onze meening gezegd. Het meest betreuren wij, dat de Academie, uit, naar ons oordeel, overdreven conservatisme, te veel het oog richt op het verleden en te weinig let op het heden, dat zij hardnekkig vasthoudt aan verouderde vormen en regels, dat zij iedere, ook gepaste, vrijheid wil tegengaan en dat zij elk streven, dat ten doel heeft de taal te vereenvoudigen, te verfrisschen en te vernieuwen, zooveel mogelijk wenscht te stuiten.
Hadden wij eigenlijk iets anders kunnen verwachten? Heeft Anatole France niet gezegd in zijn Jardin d'Epicure: Nous retardons la marche de l'évolution en fondant des académies.
Henri Houben
|
|