De Gids. Jaargang 96
(1932)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Maria Lecina
| |
[pagina 25]
| |
Er liep een zeeman langs die kade,
die zeeman raakte van de wijs.
's Nachts stond hij nog in de groene stortzeeën
en 's ochtends zag hij het paradijs.
Porqué? Maria?
's Nachts hoorde hij de boeien brullen
in de mist voor Terrafugeia.
En 's morgens vroeg liep hij onder de palmen
en hij zag Maria Lecina.
Porqué? Maria?
Maria Lecina was te koopen,
voor twintig zilveren peseta,
maar zij sloot een zeeman haar kamer open
voor een lied op Maria Lecina.
Porqué? Maria?
Zij zei ze was nog maar achttien jaren
en zij heette Maria Pepita.
Maar zij kon haar eer niet lang bewaren,
Maria Pepita Lecina.
Porqué? Maria?
Maria vroeg hem of hij wou slapen
voor twintig zilveren peseta?
‘Ik zal twintig peset aan de armen geven,
maar geen cent aan Maria Lecina’
‘Porqué? Maria?’
‘Maria Lecina geef ik geen aalmoes
en het is te veel voor Pepita’
‘E! - zei toen Maria Pepita Lecina,
betaal dan te veel voor Pepita!’
Porqué? Maria?
‘Te veel voor niets en te weinig voor alles..’
‘E! - hij zegt voor niets! - zei Pepita.
Je zal me eerst morgen vroeg betalen,
als het niets is niets! - zei Pepita.
Porqué? Maria?
| |
[pagina 26]
| |
Mijn hart wil niets of mijn hart wil alles,
Maria Pepita Lecina.
En wat een hart wil kan geen goud betalen.’
‘Dat is waar,’ zei Maria Lecina.
Porqué? Maria?
‘Daarom wil ik niet met zilver betalen.
Mijn hart wil Maria Lecina.’
‘Je mag mij met je hart betalen.
Wat betaalt je hart?’ zei Maria.
Porqué? Maria?
‘Een koning kan met goud betalen,
met zilver betalen kan iedereen.
Ik zal je met een nieuw lied betalen,
dat kan een zeeman maar alleen.’
Porqué? Maria?
Toen keek Maria hem in zijn oogen,
zij had geen glimlach meer om haar mond.
‘Hoe zal het lied zijn op mijn oogen?
Zeg eerst hoe of het lied begint.’
Porqué? Maria?
‘De zon schijnt in de groene stortzeeën
voor Vigo en Villajoyosa,
Maar liever wil ik de maan zien schijnen
in de groene oogen van Maria.’
Porqué? Maria?
Toen gaf zij hem haar beide handen.
Een zilver kruis schittert van een zucht
‘Hoe zal het lied zijn op mijn handen?’
Een zilver kruis schittert snel en licht.
Porqué? Maria?
‘Aan haar vingers blinken kleine hemels
in iedere hemel een witte maan.
Maar liever zie ik aan twee kleine voeten
tien witte manen ondergaan.’
Porqué? Maria?
| |
[pagina 27]
| |
‘Zeg nu wat je ziet met je oogen gesloten,’
zei Maria Pepita Lecina
‘Zeg wat je ziet als je mij niet zien zult,
want zoo is het weldra,’ zei Maria.
Porqué? Maria?
‘De roode Spaansche rozen bloeien,
ik zie vijfmalen een roode knop,
twee lichte bloeien aan Maria's ooren
twee donkere knoppen staan rechtop.
Porqué? Maria?
Maria Lecina, voor vijf rozen
geef ik een lied op Maria.’
‘Het is goed, ik zal je vijf rozen geven,’
zei Maria Pepita Lecina.
Porqué? Maria?
‘Maar je zal me een maaltijd met wijn betalen
voor de roos in mijn haar,’ zei Pepita.
‘En de armen kan ik zelf betalen,
al ben ik niet rijk,’ zei Maria.
Porqué? Maria?
‘Een vrouw gaat snel haar hart vergeten
in Cadiz, Huelva en Granada.
Maar van mijn schoonheid mag ieder weten.
Voel, hier klopt mijn hart nog,’ zei Maria.
Porqué? Maria?
‘Maria Lecina kan niet lezen
dan haar naam, die is Maria Lecina,
en daarom moet het een nieuw lied wezen
met mijn naam als refrein,’ zei Maria.
Porqué? Maria?
‘En het moet in gedrukte letters wezen
en er moeten honderd coupletten zijn
en het moet in eerbare woorden wezen
en het moet tweestemmig te zingen zijn.’
Porqué? Maria?
| |
[pagina 28]
| |
‘Er mag van geen vrouw in staan te lezen
dan Maria Pepita Lecina
en er mogen geen kleuren en geuren in wezen
dan je aan mij zult vinden,’ zei Pepita.
Porqué? Maria?
‘Er zal van geen andere vrouw staan te lezen
dan Maria Pepita Lecina
En het zal groen en donkerrood wezen
en vuur en zwart, als Maria.’
Porqué? Maria?
‘Het zal groen en blauw als de Spaansche zee wezen,
goud als de nachten van Granada.
Het zal zwart en wit als de zeezwaluw wezen
en grauw als de rotsen van Negreiga.
Porqué? Maria?
Het zal geuren als de bloemen van Spanje
rozen, anjelieren en reseda
als de heete thym en het wilde oranje
rotsbloemetje bij Valencia.’
Porqué? Maria?
Maria Lecina stak haar lippen
in den rooden wijn van Valencia,
hij dronk rooden wijn van Maria's lippen:
‘Het lied is begonnen,’ zei Pepita.
Porqué? Maria?
De bergen zijn heet bij Cartagena
en de dalen zacht bij Ayora
maar heeter en zachter dan bergen en dalen
is Maria Pepita Lecina.
Porqué? Maria?
Honderd klokken van Londen doen Londen bonzen
en vier kathedralen Genua,
maar geen brons kan zoo in het donker bonzen
als het hart van Maria Lecina.
Porqué? Maria?
| |
[pagina 29]
| |
Toen sloeg zij voor hem haar witte doek open,
Maria Pepita Lecina.
‘God weet hoe ik mij ga verkoopen.
God zij mij genadig,’ zei Maria.
Porqué? Maria?
Toen sloeg zij haar witte bedsprei open
‘Wees mijn gast,’ zei Maria Lecina.
En zij haakte haar zwart satijn keurslijf open.
‘Eet het hart uit mijn lichaam,’ zei Pepita.
Porqué? Maria?
De witte zeehavik stort in zee neer
uit de witte wolken voor Corsica,
zoo als de wilde zeehavik in zee stort
omhelst Maria Lecina.
Porqué? Maria?
De zwarte zeezwaluw scheert de zeeën
in de stille baai van Averia
zoo zacht als de zwarte zeezwaluw de zee scheert
zoo omhelst Maria Lecina.
Porqué? Maria?
En toen hij weer naakt lag en zij lag naast hem
zei Maria Pepita Lecina
‘God zegen je zooals je moeder je maakte,
God zij gezegend,’ zei Maria.
Porqué? Maria?
En toen zij weer naakt lag, en hij lag naast haar
zei hij tegen Maria Lecina:
‘God zegen je van je hoofd tot je voeten,
God zegen je, Maria Lecina.’
Porqué? Maria?
Zoo scheen de zon zijn vele uren
op Maria Pepita Lecina.
Toen steeg de maan boven witte muren.
‘Laat het lied nog duren,’ zei Maria.
Porqué? Maria?
| |
[pagina 30]
| |
Zoo scheen de maan haar vele uren
op Maria Pepita Lecina.
Toen daalde de maan achter witte muren.
‘Laat het lied nog duren,’ zei Maria.
Porqué? Maria?
Maar toen in de oogen van Maria
het eerste licht van den morgen scheen
toen sloot Maria Lecina haar oogen
en zij sloeg haar armen om hem heen.
Porqué? Maria?
Zij rees van hem op als een glanzend boegbeeld,
het zweet stond haar op iedere borst.
Toen vroeg hij Maria Pepita Lecina
of zij haar oogen niet openen dorst.
Porqué? Maria?
Zij boog weg van zijn borst als een glanzend boegbeeld
Maria Pepita Lecina.
‘Ik ben bang voor liefde,’ zei Maria.
‘Ga weg van mij,’ zei Pepita.
Porqué? Maria?
Nooit heeft een boegbeeld de zee verlaten
tenzij de eeuwigheid, tenzij de dood.
Zoomin liet hij Maria Lecina.
Zij was steenkoud als van de dood.
Porqué? Maria?
Zij stortte neder in zijn armen.
Het kruis sloeg tusschen hun beider borst.
Het sloeg neer met hen in een donkere stortzee;
Geen die den ander aanzien dorst.
Porqué? Maria?
Menig boegbeeld heb ik wit schuim zien ploegen
in Noordzee en blauwe Adria,
God heeft mij de eeuwigheid doen klieven
aan de borsten van Maria Lecina.
Porqué? Maria?
| |
[pagina 31]
| |
En zoo hebben zij veel gesproken
gelijk een man spreekt met een vrouw,
tot de tranen stonden in Pepita's oogen
en de venstersteen blonk van morgendauw.
Porqué? Maria?
De zeeman keek haar in haar oogen.
‘Zijn dat tranen, Maria Lecina?’
Maria Lecina heeft niet gelogen.
‘Zoo eindigt je lied,’ zei Maria.
Porqué? Maria?
De visschers slapen in zwarte sloepen
op de duistere zee voor Catania.
Maria kwam op zijn borst liggen slapen
Maria Pepita Lecina.
Porqué? Maria?
Zij sliepen tot laat in den morgen,
toen was het helle zonneschijn
en de rijkste man en vrouw van Spanje
lagen achter een wit katoen bedgordijn.
Porqué? Maria?
Toen schonk Maria hem helder waschwater
en zij waschte ook Maria Pepita.
‘Twee menschen die gelukkig slapen,
die ruiken als bloemen,’ zei Pepita.
Porqué? Maria?
In haar doek met vogels en anjelieren
knielde Maria voor haar klein zilver kruis.
En zij bad dat God hem op zee mocht sparen,
zij bad voor zijn veilige reis naar huis
Porqué? Maria?
Toen de zeeman haar zoo Gods naam hoorde spreken
voer hem de doodskou in zijn keel,
want hij had nog nooit Gods naam hooren spreken
als op dien morgen in dat bordeel.
Porqué? Maria?
| |
[pagina 32]
| |
En toen Maria den zeeman aanzag
voer haar de doodskou in haar keel,
want zij had nog nooit haar hart voelen kloppen
als op dien morgen in dat bordeel.
Porqué? Maria?
‘Wanneer ik niet liefheb wil ik sterven,’
zong Maria Pepita Lecina.
‘Wanneer ik liefheb vrees ik te sterven,
Porqué, Maria?’ zong Maria.
Porqué? Maria?
Toen floot de stoomfluit in de haven
‘E! - zei Maria Lecina.
En de zeeman kon alleen maar zeggen:
‘Adio, Maria Lecina.’
Porqué? Maria?
‘Wanneer ik de sleutel had van het daglicht
en de sleutel van de eeuwigheid,
dan lag je gezicht nog naast mij in het donker
en daar lag het voor alle eeuwigheid.
Porqué? Maria?
Maar de sleutel van mijn deur is versleten
die past alleen nog op de hel.
Zet dat in je lied, ieder mag het weten.
't Is een lied van een hoer,’ zei zij. ‘Vaarwel.’
Porqué? Maria?
Hij had afscheid genomen in Buenos Aires
en vaarwel gezegd in Villajoyosa.
Maar nooit heeft hij een woord zoo zacht gesproken
als ‘Adio, Maria Lecina.’
Porqué? Maria?
De steenen zijn hard op een heeten morgen
in Cadiz, Huelva en Granada.
Hij zag een klein kind, dat liep zonder zorgen
O, Maria Pepita Lecina.
Porqué? Maria?
| |
[pagina 33]
| |
Vlak bij de haven is een bron water
daar put men diep, op de heete ka,
daar dronk hij diep het ijskoud water,
Maria Pepita Lecina.
Porqué? Maria?
Er liep een zeeman langs de kade
's nachts was hij in het paradijs.
En 's morgens liep hij de trap van de hel af
en hij lag in zijn kooi als in het graf.
Porqué? Maria?
En 's nachts ter wacht trok de zwaluw over,
van Noord naar Zuid, over Ibiza.
Een lichte zwerm over kaap Aguila,
een donkere wolk boven Afrika.
Porqué? Maria?
De bergen zijn heet bij Cartagena
en de dalen zacht bij Ayora.
Maar heeter en zachter dan bergen en dalen
is Maria Pepita Lecina.
Porqué? Maria?
Maria Lecina was te koopen
voor twintig zilveren peseta.
Madrid, Barcelona, Ceuta, Sevilla
Cadiz, Huelva, Valencia.
Porqué? Maria?
Hij stond een lied in het donker te zingen
op de brug op de ree voor Valencia,
En de stuurman wou weten of dat een nieuw lied was,
Maria Pepita Lecina?
Porqué? Maria?
Het werd gedrukt voor twee zilveren guldens.
Hij pakte het in een zwart zeildoek pak.
Hij bond het dicht met fijn zeilgaren
en hij lakte het met rood zegellak.
Porqué? Maria?
| |
[pagina 34]
| |
Hij schreef er een moeilijke Spaansche brief bij
aan Maria Pepita Lecina,
dat dit het lied was met de honderd refreinen
op Maria Pepita Lecina.
Porqué? Maria?
Maar. toen hij Maria's naam had geschreven
voer hem de doodskou in zijn keel.
Want hij was de naam van de haven vergeten
en de naam van de straat en het bordeel.
Porqué? Maria?
De zeeman stond over de reeling te kijken,
een maat op de ka, die sprak hem aan;
die heeft hem de allerbeste groeten
van Maria Lecina gedaan.
Porqué? Maria?
Maria Lecina was te koopen
voor twintig peseta, voor iedereen.
Voor hem alleen ging haar kamer open
voor een lied, voor hèm alleen.
Porqué? Maria?
Toen heeft die zeeman een brief geschreven,
daarin was twintig peseta.
Daarop stond te lezen: Maria Lecina,
te Cadiz, Huelva of Granada.
Porqué? Maria?
Een rijk heer kan met goud betalen,
met zilver betalen kan iedereen.
Maar Maria Lecina zoo betalen
met een doodsteek, dat kan er maar een.
Porqué? Maria?
Shanghai, Semarang, Stockholm, Nagasaki,
Curacao, San José, Acajuicilla.
Overal gaat er een kamer open
voor twintig zilveren peseta.
Porqué? Maria?
| |
[pagina 35]
| |
Op een nacht dat de zeeman aan Spanje voorbijvoer,
klopte hij op de kapiteinskajuit
en de deur sprong open, maar er was niemand
dan de dood, die keek een patrijspoort uit.
Porqué? Maria?
En achter de dood was het helder groen water
zoo licht als de oogen van Maria.
De dood stond daar om uit te rusten,
want hij kwam van Maria Lecina.
Porqué? Maria?
Wie in de hel zijn hart heeft verloren,
die kijkt de dood niet eens meer na.
Die is eeuwig verdoemd een lied te hooren,
Maria Pepita Lecina.
Porqué? Maria?
Er staat een wit bed in iedere kamer,
daar slaapt men zoo diep als in den dood,
maar het geeft niet met wie men ook mag slapen,
het is nooit voorgoed, het is nooit de dood.
Porqué? Maria?
En toen de zeeman naar Spanje terugvoer,
vroeg hij naar Maria Lecina;
maar niemand wist Pepita te wonen
te Cadiz, Huelva of Granada.
Porqué? Maria?
Maar er was een witte doek aan komen drijven
op de rotsen voor Valencia,
En men had de witte zeehavik zien kijven
op de golven voor Villajoyosa
Porqué? Maria?
In alle havens hoorde hij zingen,
Maria Pepita Lecina.
En de zwarte zeezwaluwen scheerden de zeeën
van Finisterre tot Negreiga.
Porqué? Maria?
| |
[pagina 36]
| |
In iedere kamer hangt een spiegel
wanneer men zich te wasschen staat.
Men ziet daarin een gezicht, en daarachter
den dood, die op iets te wachten staat.
Porqué? Maria?
Er zong een engel aan Gods voeten
hoog boven de rotsen van Corsica.
God zal den zeeman wel vergeven,
want God vergaf Maria Lecina.
Porqué? Maria?
Ja, God zal den zeeman wel vergeven,
gelijk hij Maria Lecina vergaf,
want Petrus zelf, staat er geschreven,
verloochende hem, op zijn gang naar het graf.
Porqué? Maria?
Er is geen vrede in een menschenleven,
niet in Cadiz, Huelva en Granada,
wanneer hij niet afrekent met zijn leven,
met Maria Pepita Lecina.
Porqué? Maria?
En eens dat zij voor Averia lagen,
op een Zondagmorgen, bij bladstil weer,
stond hij in een spiegelglad water te staren,
zijn eigen oogen zagen hem weer.
Porqué? Maria?
Toen hij zich zag staan in dat helder water
- daar staat het water duizend vaam -
zag hij achter zich in dat helder water
een blinkenden witten hemel staan.
Porqué? Maria?
En toen hij daar zoo stond te staren
in den diepen hemel onder zee,
kwam het water hem in zijn oogen schieten
en daarvan rimpelde de zee.
Porqué? Maria?
| |
[pagina 37]
| |
En eensklaps scheen in dat spiegelglad water,
diep onder zee voor Averia
een schip door de witte wolken te varen
met als boegbeeld Maria Lecina.
Porqué? Maria?
En toen hij opkeek naar den hemel,
zag hij hoog boven Averia
een schip door de witte wolken varen
met als boegbeeld Maria Lecina.
Porqué? Maria?
Geen mensch kan in den hemel reiken.
Hij keek over het leeg water uit.
De kapitein was aan wal gevaren,
de statietrap die hing nog uit.
Porqué? Maria?
Hij ging de statietrap naar beneden,
de treden liepen tot onder zee.
De wolken spiegelden in het stil water.
Hij liep langzaam door tot onder zee.
Porqué? Maria?
Hij gleed langzaam tusschen de witte wolken,
daar scheen een lichte stroom te staan.
Als 's nachts een visschersloep van Catania,
zoo voelde hij die diepe deining gaan.
Porqué? Maria?
In die diepe deining haalde hij adem,
in de wolken diep onder Averia.
Daar staat het water wel duizend vadem
o Maria Pepita Lecina.
Porqué? Maria?
En toen de statietrap weer vrij was
kwam de dood uit de kapiteinskajuit.
Hij liep de trap van de brug naar beneden,
daar hing de statietrap nog uit.
| |
[pagina 38]
| |
Hij liep langzaam de statietrap naar beneden
en keek over het leeg water uit.
Hij zag den hemel staan in het water.
Toen keek hij naar den hemel uit.
Hij zag een witte zeehavik storten
uit duizend vaam lucht in duizend vaam zee.
De eeuwigheid spiegelde in het water.
Een witte zeehavik steeg op uit zee.
Een witte zeehavik stort in het water.
Het water stort boven den dood omhoog
Eèn witte zeehavik stort in het water.
Twee witte zeehaviken storten omhoog.
Toen keek de dood naar dien lichten hemel
en hij rustte op die statietrap uit,
en de zwarte zeezwaluwen scheerden de zeeën.
Hij keek over het leeg water uit.
Porqué? Porqué?
Porqué? Porqué?
J.W.F. Werumeus Buning
|
|