| |
| |
| |
Psychiater en misdadiger
Het is stellig een veelomvattende taak, die de psychiater ten opzichte van de misdadiger te vervullen heeft, een taak, die zowel voor als na de berechting van een strafzaak, zowel voor en gedurende als na de toepassing van welke wettelike maatregel dan ook op het misdadige individu zich aan hem voordoet en die telkens weer een geheel ander veld van werkzaamheid opent. Vooral in de eerste jaren van deze eeuw is de bemoeienis van de psychiater met de misdadiger het meest onder invloed van de leer van Lombroso met vreugde en geestdrift begroet, al werd er van een zijde, die zich weldra voor reactionair zag verslijten, steeds felle en onverzoenlike kamp tegen deze nieuwigheden gevoerd. Men denke slechts aan de ‘Twee opstellen over crimineele anthropologie’ van Aletrino, die in het jaar 1898 verschenen, aan de oprichting van het Psychiatries-juridies Gezelschap in 1907, dat als symptoom van de wordende toenadering tussen juristen en psychiaters kan gelden, en aan zovele geschriften, die alle de idee propageerden, dat in de een of andere vorm aan de psychiater een groter invloed op het lot van de criminele medemens moest worden toegekend. Wellicht nergens fraaier dan in de behandeling van de nog steeds beruchte Papendrechtse Strafzaak (1910), waarover van de hand van Jelgersma en Van Erp Taalman Kip geschriften verschenen zijn, komen de nieuwe ideeën tot uiting. In deze strafzaak toch was aan een drietal psychiaters de opdracht verstrekt, de gehele zaak in ogenschouw te nemen en de resultaten van hun onderzoek aan de rechter mede te delen. Deze hield zich dus - zij het tijdelik - volkomen op de achtergrond, onthield zich zelfs van het formuleren ener bepaalde opdracht aan zijn deskundigen, ja hij wees niet eens de personen aan, die in het
| |
| |
onderzoek zouden worden betrokken, doch verwachtte van het door de psychiaters ingestelde onderzoek, dat zij geheel naar eigen mening konden inrichten, uitbreiden of beperken, een verheldering van zijn eigen inzicht in de feitelike gegevens zowel, als in de strafwaardigheid der eventuele daders. Het kan dan ook wel nauweliks bevreemden, dat in de zo juist aangehaalde geschriften een verwachting tot uiting kwam, als zou de tijd niet verre meer zijn, waarin de psychiater naast de jurist een plaats in de Rechtbank zou bezetten, gevolg van het doorgebroken inzicht, dat beider wetenschap van even grote betekenis was voor een juiste rechtspleging.
Het is van algemene bekendheid, dat die tijd nog altijd niet aangebroken is en het lijkt ook helemaal niet meer waarschijnlik, dat hij ooit aanbreken zal, terwijl bij de psychiaters van thans de wens, dat het eenmaal zover moge komen, zeker - om een zachte uitdrukking te gebruiken - niet meer zo levendig is, als een twintig jaar geleden. De onvermijdelike reactie op het toenmalig streven is niet uitgebleven en de invloed, die de psychiater reeds op de strafrechtspleging en op de toepassing der maatschappelike reacties tegen de misdadiger had verkregen, is hem, vooral in de eerste jaren na de grote oorlog, niet alleen van juridiese zijde, maar ook door sommige psychiaters zelf, weder fel betwist. Het zijn de dagen, waarin het woord ‘Überpsychiatrisierung’, dat hier te lande natuurlik grif werd overgenomen, in Duitsland in de mode kwam, een mode, die waarschijnlik een krachtige steun is geweest voor de verwerping door de Tweede Kamer van het voorstel-Klerekoper, dat beoogde een psychiatries onderzoek van de verdachte in alle enigszins belangrijke strafzaken verplicht te stellen. In de allerlaatste jaren hoort men evenwel het woord ‘Überpsychiatrisierung’ weder veel minder weerklinken, een aanwijzing, dat de reactie haar hoogtepunt reeds voorbij is en dat de waarde van de arbeid van de psychiater - al is het dan in een heel andere vorm - weder meer begint te worden erkend.
Stand gehouden heeft in ieder geval het inzicht, dat wij aan Lombroso - hoe weinig ook overigens van diens leer moge zijn overgebleven - te danken hebben, dat meer dan het abstracte misdrijf, de concrete misdadiger, zijn denken,
| |
| |
voelen en willen, kortom zijn gehele geestelike gesteldheid, waarvan de daad een uitdrukking was, in het centrum van de belangstelling behoort te staan. Een rechtvaardige behandeling van zijn strafzaak, een doelmatige toepassing van de opgelegde straf of maatregel, een doeltreffende poging tot herplaatsing in het maatschappelike leven, alle zijn zij afhankelik van een zo nauwkeurig en diepgaand inzicht in zijn geestelike gesteldheid, als door onze hedendaagse wetenschappelike methodes maar verkregen kan worden.
Zo komt het er dus op aan, alle geestelike uitingen van de misdadiger en hun betekenis voor zijn verleden - vooral voor het gepleegde misdrijf - en voor zijn toekomst zo nauwkeurig mogelik te leren kennen, terwijl het van niet minder belang is, het gewonnen inzicht dienstbaar te maken aan een behandeling van zijn persoonlikheid, die gericht is op vermijding van herhaling der onmaatschappelike handelingen. Blijkt opvoeding tot sociaal bruikbaar mens mogelik, zo mag niets worden nagelaten, om deze te beproeven, blijkt deze niet te bereiken of telkens weer te mislukken, dan moet de maatschappij tegen zulk een niet te verbeteren misdadiger zo goed mogelik worden beschermd. En het antwoord op de vraag, wie zulk een inzicht in de geestesgesteldheid van de misdadiger zal moeten verschaffen, is afhankelijk van de tweede vraag, of de misdadiger in het algemeen als geestelik ziek of als gezond moet worden beschouwd. In het eerste geval zal men zich tot de psychiater te wenden hebben, in het laatste echter schijnt de psycholoog, eventueel de specialist in criminele psychologie, het beslissende woord te moeten spreken. Scheen het nu een kwart eeuw ongeveer geleden nauweliks aan twijfel onderhevig, of misdadigheid was niet anders dan een bepaalde vorm van krankzinnigheid, van geestelike ziekte althans, tegenwoordig zijn de meningen op dit punt weder heel wat veranderd. Maar nog steeds staat het vast, dat aan de wortel van menige wetsovertreding een psychiese afwijking ligt en dat welhaast alle misdadigers een geestesleven vertonen, dat zeer grote overeenkomst bezit met dat van abnormale individuen, zodat op dit gebied nog meer dan op welk ander dan ook, de grenzen van het gezonde en van het abnormale slechts met grote moeite en met diep- | |
| |
gaande kennis van beide te trekken zijn. En daarom is slechts een psychologies geschoold psychiater geroepen, om de taak te vervullen, die ik in de aanvang noemde, niet om overal krankzinnigheid te speuren en schuld en
verantwoordelikheid weg te redeneren, doch om integendeel in alle scherpte het gezonde geestesleven van het ziekelike te onderkennen en om in zijn behandeling het verantwoordelikheidsgevoel zo mogelik te wekken en te versterken.
Er zullen daarbij enige afzonderlike gebieden van werkzaamheid kunnen worden onderscheiden:
I. | De psychiater als voorlichter van de rechter. |
II. | De psychiater als leider of hulp bij de ten uitvoerlegging van straf of maatregel. |
III. | De psychiater als leider of hulp bij de reclassering. |
I. - De psychiater als voorlichter van de rechter vervult de oudste functie, die hem is opgedragen, doch zijn taak is in de laatste jaren stellig aanzienlik uitgebreid. Wanneer hij vroeger als deskundige voor de Rechtbank optrad, was het slechts, om een oordeel uit te spreken over de vraag, of de delinquent ten tijde van het begaan van het strafbare feit met een ziekelike storing of een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens behept was en een oordeel ten beste te geven of althans mogelik te maken, of daardoor het gepleegde feit hem wellicht niet toegerekend worden kon. Tot zeer veel moeilikheden, tot veel tegenstellingen tussen de jurist en de medicus heeft deze werkzaamheid van de psychiater aanleiding gegeven, doordat de meningen over toerekening en toerekeningsvatbaarheid uitermate sterk uiteenliepen. Tussen hen, die beweerden, dat alle psychiese afwijkingen - en daartoe werden maar al te graag ook onmaatschappelike neigingen van enige sterkte gebracht - per se ontoerekeningsvatbaarheid meebrachten en hen, die van oordeel waren, dat slechts bij duidelike krankzinnigheid - waarbij in de eerste plaats aan geringe verstandelike functies gedacht werd - een gepleegd misdrijf niet toegerekend kon worden, scheen overeenstemming niet wel te bereiken. Het is Heymans - die als psycholoog en als philosooph tot de grootste figuren van onze tijd gerekend moet worden - geweest, die de weg tot de
| |
| |
oplossing van dit moeilike vraagstuk heeft gewezen, al hebben zijn denkbeelden een vollediger uitwerking ook nog van node. Reeds in 1901 wees hij erop, dat wij in de misdadiger het slechte karakter veroordelen en later heeft hij nog duideliker doen uitkomen, dat het dit slechte karakter is, dat het eigenlike voorwerp van onze toerekening is. Wanneer uit een gepleegde handeling - bij de wet strafbaar gesteld - een onzedelik karakter blijkt, rekenen wij deze de dader toe, juist omdat wij dat onzedelike karakter veroordelen. Was de dader krankzinnig, dan zal het in de regel niet mogelik zijn, tot het oordeel, dat de man een onzedelik karakter bezitten moet, te komen en daarom kunnen wij hem het gepleegde feit ook niet toerekenen. Een lijder aan vervolgingswaanzin, die zijn vervolgers aanvalt, mishandelt en wellicht doodt, behoeft daarom nog volstrekt geen wreed of egoisties karakter te bezitten, maar kan zeer goed tot zijn daad gekomen zijn, omdat hij meende, ter verdediging van zijn eigen leven te handelen. Zoo iemand kan voor zijn daad niet aansprakelijk gesteld worden, hij is ontoerekeningsvatbaar. Er zal nauweliks iemand gevonden worden, die het met deze conclusie niet eens is, de moeilikheden beginnen eerst, wanneer de geestesstoornis minder sterk of de samenhang tussen de ziekelike afwijking en het gepleegde misdrijf minder duidelik is. De medicus was dan veelal geneigd, slechts het gevaar te zien van het naar zijn mening nodeloos wrede, dat in het toepassen lag van vergeldingsmaatregelen - maatregelen van maatschappelike wraak, naar hij maar al te gaarne aannam - op een zieke. De jurist zag slechts de gevaren van het onttrekken aan de gerechtigheid van een misdadiger, die - hij mocht dan al enige ongezonde trekken in zijn geestesleven vertonen - toch blijk gaf, heel goed te weten, wat hij had gedaan en die niet zelden zowel bij zijn handeling zelf als later bij zijn verdediging voor het gerecht, zich van een minstens normale sluwheid en handigheid
betoonde.
Passen wij nu het hier zo juist geschetste beginsel consequent toe, dan behoeft evenmin voor onrechtmatige bestraffing van een zieke, als voor wekelike verzekering van straffeloosheid aan gevaarlike boosdoeners vrees te bestaan. Want het is altijd slechts het onzedelike karakter, dat veroordeeld wordt.
| |
| |
Ook de medicus, die tot de slotsom komt, dat een handeling, door een zijner patienten begaan, een uitvloeisel is van een overgroot egoisme of van een gebrek aan betrouwbaarheid, zal met zijn afkeuring niet achterblijven, terwijl de jurist, aan wie werkelik duidelik gemaakt is, dat een bepaalde delinquent ondanks zijn misschien zeer gevaarlike handeling nog volstrekt geen afkeurenswaardig karakter behoeft te bezitten, omdat zijn ziekte tot de daad dreef, geen eis tot gerechtigheid meer zal laten horen. Wanneer onze lijder aan vervolgingswaanzin, om aan zijn begeerte te voldoen, zich aan een kind vergrijpt, handelt hij even goed onzedelik, als een gezonde, maar wanneer zijn daden uitvloeisels zijn van zijn waandenkbeelden, kan er van veroordeling geen sprake meer zijn.
Zo ware dus de taak van de psychiater beperkt tot het onderzoek, of uit de wetsovertreding door de onderzochte begaan al of niet tot een onzedelik karakter kan worden besloten. Nu blijkt het echter, dat het bestaan van een of andere psychiese afwijking heel dikwels maakt, dat wij iemand om zijn handelingen wel enigszins kunnen veroordelen, doch niet in de mate, die bij een volkomen gezond mens mogelik zou zijn. Een meisje heeft brand gesticht, omdat zij door haar minnaar, met wie zij al geruime tijd had geleefd, is bedrogen. Want ofschoon hij haar een huwelik had voorgespiegeld, bleek hij reeds getrouwd te zijn en geenszins van plan, om te scheiden. Het meisje stichtte uit wraak brand in een schuur, en verborg haar plannen niet voor een kennis, die zij toevallig onderweg ontmoette. Zo kwam haar daderschap aan het licht, zij kwam ten onderzoek en bleek in matige graad achterlik te zijn. Dat zij iets wettelik verbodens had gedaan, zag zij heel goed in, doch de betekenis van haar handeling kon zij toch niet goed begrijpen: zij vond eigenlik, dat zij, de bedrogene, volkomen het recht had, op deze wijze wraak te nemen. Een gebrek aan gevoel voor anderen mag stellig wel als een der factoren tot haar misdrijf worden opgevat, doch heel groot behoeft dit niet te zijn geweest, omdat haar achterlikheid haar niet in staat stelde, de juiste betekenis van haar handeling te doorzien. Een ernstige zedelike afkeuring wekt zulk een misdrijf dan ook niet op. Wij hebben te doen met een geval, waarin van verminderde toerekeningsvatbaarheid
| |
| |
moet worden gesproken. Zulke gevallen, die niet alleen door verstandelike achterlikheid, maar evenzeer door afwijkingen in het temperament, b.v. overgevoeligheid of al te sterke ongedurigheid en wispelturigheid, of in het karakter, b.v. door de neiging tot alcoholmisbruik kunnen worden gekenmerkt, zijn zeer veel talrijker dan die, waarin wegens volslagen krankzinnigheid tot algehele ontoerekeningsvatbaarheid moet worden besloten. Vooral vroeger, voor de invoering der psychopathenwetten, gaven zij echter telkens weer tot ernstige meningsverschillen tussen de psychiater en de rechter en tot zeer onverkwikkelike toestanden aanleiding. Voor de toepassing van het begrip der verminderde toerekeningsvatbaarheid was toen nl. in het stelsel van de wet eigenlik geen plaats en zo kwam het, dat de psychiater heel dikwijls een misdadiger, die hij toch als een lang niet onschuldig en dikwels zelfs gevaarlik individu had leren kennen voor ontoerekeningsvatbaar liet doorgaan, omdat hij overtuigd was, dat de man in de gevangenis niet op zijn plaats was. De rechter kon hem dan wel naar een krankzinnigengesticht verwijzen, al had hij niet de macht, de duur van zijn verblijf in die inrichting behoorlik te regelen. Want hij moest bepalen, dat die plaatsing in het gesticht zou gelden voor een proeftijd van ten hoogste een jaar, maar bovendien bleef het aan het inzicht van de gestichtsgeneesheer overgelaten, na genezing of gebleken nietkrankzinnigheid tot ontslag over te gaan. En daar de hier bedoelde misdadigers - psychopathen volgens het gewone spraakgebruik - zeker onvoldoende geestelike storingen vertonen, om op den duur voor krankzinnig te worden gehouden, kwam het dikwels reeds na zeer korte tijd tot ontslag, zodat weer een gevaarlik individu in het maatschappelike leven werd gebracht. Geen wonder, dat niet zelden de rechter in arren moede het rapport van de deskundige terzijde legde of - nog vaker - het oordeel van een psychiater maar niet eens inriep en
eenvoudig gevangenisstraf oplegde, om ten minste zeker te zijn, de delinquent gedurende enige tijd buiten de samenleving te houden.
Thans is de toestand inderdaad heel anders geworden. De psychopathenwetten hebben de mogelikheid tot het nemen van talrijke andere maatregelen geschapen, maar daarmede
| |
| |
tevens de taak van de de rechter voorlichtende psychiater belangrijk uitgebreid. Het is nl. - en zeer terecht, want wie zal hierover beter voorlichting kunnen geven - in bijna alle arrondissementen gewoonte geworden, de psychiater te vragen naar de beste maatregel, die genomen zou kunnen worden. Diens onderzoek toch heeft hem een inzicht verschaft in alle mogelike eigenschappen en eigenaardigheden van de misdadiger: hij heeft door bepaalde proeven zijn verstand kunnen meten, hij heeft zijn gedrag en zijn gevoelsuitingen kunnen bestuderen en daaruit zijn conclusies aangaande het temperament en de neigingen kunnen trekken. De samenhang tussen al deze biezonderheden en het gepleegde feit gaf hem een inzicht in de toerekeningsvatbaarheid van de delinquent, maar op zichzelf vormen die gegevens een zo volledig mogelike kennis van zijn gehele persoonlikheid, die noodzakelik is, om te kunnen uitmaken, hoe hij op straf zal reageren, of hij geschikt of ongeschikt zal blijken voor de cel en of bepaalde opvoedende maatregelen enige kans op succes beloven of reeds van tevoren als hopeloos moeten worden beschouwd. Voor hen, die wel gestraft zullen worden, doch de cel niet zullen kunnen verdragen, bestaat de mogelikheid, dat opneming in de biezondere strafgevangenis reeds in het vonnis wordt vastgelegd, als opvoedende maatregelen komen de ter beschikkingstelling van de Regering en vooral ook de voorwaardelike ter beschikkingstelling in aanmerking, terwijl ook voor de hopeloze gevallen, tegen welke de maatschappij toch dient te worden beschermd, de ter beschikkingstelling een laatste toevlucht kan vormen.
Ik onderzocht eens een jongeman, die enige diefstallen had gepleegd, voor welke hij stellig niet als ontoerekeningsvatbaar gelden kon, zodat hij voor straf in aanmerking kwam. Ik vond bij hem echter een eigenaardig temperament - het zgn. sentimentele -, dat zich kenmerkt door een zeer grote vatbaarheid voor emoties, door een zeer geringe behoefte aan bezigheid en door een biezonder sterke nawerking van vroegere gevoelens en ervaringen. Nu is het bekend, dat sentimentelen meer gevaar lopen, dan andere mensen, aan een bepaalde vorm van krankzinnigheid te gaan lijden, aan melancholie, waarbij zij zo zwaarmoedig en dikwels angstig worden,
| |
| |
dat er grote kans op zelfmoord bestaat. Het is een ziekte, die in aanvallen verloopt, en dat deze jongeman reeds eenmaal een aanval van deze ziekte had doorstaan werd in hoge mate waarschijnlik gemaakt door het feit, dat hij vroeger reeds eenmaal een poging tot zelfmoord had gedaan, die verijdeld had kunnen worden. Ook weten wij, dat eenzaamheid op mensen met deze aanleg zeer ongunstig werkt. Ik kon dus de Rechtbank op het gevaar van celstraf voor deze jongen wijzen en dit had voorlopig het gevolg, dat tot een voorwaardelike straf werd besloten. Toen hij later toch weer tot misdrijf verviel, werd hij in de biezondere strafgevangenis geplaatst. In een ander geval kon ik aantonen, dat een reeks inbraken door een bekwaam werkman gepleegd niet zozeer een uitvloeisel van sterke hebzucht of grote onbetrouwbaarheid waren, als veeleer van de onweerstaanbare behoefte, met inbreken en stelen bezig te zijn. De behaalde buit gebruikte hij niet, maar telkens weer werd hij door de gedachte aan een inbraak geheel in beslag genomen en geraakte hij in een lichamelik voelbare spanningstoestand, die hij bijna nooit meester kon worden. Zo kwam hij telkens weer tot de daad, geheel op dezelfde wijze als een morphinist, die telkens weer naar het spuitje grijpt. Hij was stellig sterk verminderd toerekeningsvatbaar, de vraag was, hoe hij het best kon worden behandeld. Zijn werkkracht en zijn ijver, zijn godsdienstzin en zijn liefde voor vrouw en kind deden een poging tot voorwaardelike ter beschikkingstelling onder geregeld toezicht van een reclasseringsambtenaar gewettigd schijnen en in die zin adviseerde ik ook aan de Rechtbank. Deze volgde mijn raad en sedert ruim twee jaar gaat het met deze man goed, zelfs nog, nu hij door de malaise werkloos geworden is.
Het zal duidelik zijn, dat nog meer dan vroeger, de psychiater van zoveel mogelik elke uiting, elke biezonderheid, de onderzochte betreffende, zich op de hoogte moet stellen. Daarbij kunnen zij, die hem ook buiten het onderzoek om gade slaan, onschatbare diensten bewijzen. Vindt het onderzoek in een Huis van Bewaring plaats, dan kunnen de bewaarders zeer waardevolle inlichtingen over het gedrag der gedetineerden te hunnen opzichte geven. Hoe houdt hij zich in gesprekken: is hij achterdochtig of vol vertrouwen, maakt
| |
| |
hij zich spoedig boos of angstig of zenuwachtig, komt hij telkens met dezelfde verhalen, of dist hij nu eens het ene dan weer het andere onwaarschijnlike vertelsel op? Hoe is hij in zijn werk, ijverig of lui, toont hij eigen initiatief en oordeel, werkt hij systematies, netjes of slordig? Al deze dingen zijn van groot belang en de bewaarder, die daarover iets goeds weet mede te delen, bewijst de psychiater en daarmede de Rechtbank een grote dienst. Ook het personeel van inrichtingen, waar de onderzochte in gemeenschap wordt verpleegd, kan tot een juiste rechtspleging krachtdadig medewerken, door getrouwe mededeling van zijn gedrag ten opzichte der andere verpleegden. De medicus toch ziet de onderzochte nooit in zo onbevangen toestand en vindt in waarnemingen van anderen een welkome aanvulling op zijn eigene. Hoe meer feiten en hoe minder beschouwingen hem worden medegedeeld, hoe meer hij zal zijn gebaat: hijzelf toch is alleen in staat, de feiten op de juiste wijze te groeperen en te verwerken, en met een omvangrijker materiaal zal hij de juiste conclusie te beter benaderen.
II. De psychiater als leider of hulp bij de ten uitvoerlegging van straf of maatregel heeft - het volgt reeds uit de zo juist gemaakte opmerkingen - in de laatste jaren een veel ruimer veld van werkzaamheid gekregen. Ook vroeger was er reeds gelegenheid, hem te raadplegen, een gelegenheid, die wel dikwels werd aangegrepen, maar toch ook wel verzuimd, hetgeen tot betreurenswaardige voorvallen kon leiden. Toen ik voor ongeveer zes jaren nog in de Groningse kliniek voor psychiatrie en neurologie werkte, werd daar op een middag een man binnen gebracht, die wegens diefstal een korte vrijheidsstraf in de gevangenis onderging. Hij had zich indisciplinair gedragen en toen hij gestraft zou worden, verzet gepleegd tegen de bewaarders. Wat er precies gebeurd was, was niet uit te maken, zeker is het, dat de man in de kliniek kwam met een grote inwendige bloeding van de geslachtsorganen, die blauw, opgezwollen en zeer pijnlik waren. De oorzaak kon alleen in schoppen worden gezocht, die de man waarschijnlik toegebracht waren uit angst voor zijn aggressief optreden. Reeds een eerste onderzoek leerde, dat hij leed aan
| |
| |
dementia paralytica, de ernstige vorm van krankzinnigheid, die in het verloop van syphilis uitbreken kan. Ware hij bijtijds door een psychiater onderzocht, dan had dit betreurenswaardige voorval vermeden kunnen worden. Niemand had daaraan gedacht, ook niet tijdens de behandeling van zijn strafzaak - hij ware anders ongetwijfeld ontoerekeningsvatbaar verklaard -, waarschijnlijk, omdat hij reeds herhaalde malen voor soortgelijke feiten had terechtgestaan, waarvan de eerste zolang waren geleden, dat het onmogelik is, dat ook deze reeds onder invloed van dezelfde ziekte waren gepleegd. Wel bleek bij nauwkeurig toezien, dat bij het laatste feit op veel stompzinniger en onhandiger wijze was gehandeld, dan vroeger, zodat achteraf de invloed van de psychose toch wel vastgesteld kon worden. Een geval als dit is uiterst zeldzaam en zeker onvoldoende, om een volledige taak voor de psychiater ten opzichte van de gestrafte erin te zien. Veel veelvuldiger heeft hij reeds te maken met de invloed van de straf op de gevangene. Het is algemeen bekend, dat de invloed van de cel op sommige naturen een zeer schadelike uitwerking heeft, zodat zij allerlei verschillende soms lichte, soms ernstige geestelike stoornissen gaan vertonen. Ik wees reeds op het gevaar, dat voor sentimentelen, vooral voor hen, die een meer dan gewone aanleg voor melancholie bezitten, in eenzame opsluiting is gelegen, maar ook hier had ik geen veelvuldige gevallen op het oog, want onder misdadigers komt het sentimentele temperament niet biezonder dikwels voor. De meeste psychiese afwijkingen, die als een gevolg van de celeenzaamheid moeten worden beschouwd, zijn dan ook van heel andere aard. Sommigen voelen zich door de autoriteiten van de gevangenis - soms ook door de rechter of door anderen - bedreigd, in de onschuldigste toespraak speuren zij iets vijandigs, zij menen, dat men hun naar het leven staat. Zij horen stemmen, die hen uitschelden en die bedreigingen uitspreken, zij menen, dat er vergif
in het eten wordt gedaan en ruiken of proeven dat niet zelden: zo komen zij tot voedselweigering. Gewoonlik komt het tot heftige angsten opwindingstoestanden, waarin de patienten zowel voor zichzelf als voor anderen gevaarlik worden. Anderen weer geraken in een soort verwardheidstoestand van een zeer eigen- | |
| |
aardig karakter, zoals eigenlik alleen in gevangenissen kan worden waargenomen. Zij praten onzin, geven op de meest eenvoudige vragen onzinnige antwoorden, waaruit echter blijkt, dat de betekenis van de vraag wel enigszins tot hen is doorgedrongen. Op de vraag naar hun naam antwoorden zij b.v. met hun leeftijd, op die naar hun adres met hun geboortedatum. Vraagt men, hoe lang zij reeds in de gevangenis zijn, dan kan het antwoord luiden: drie honderd gulden, de allergemakkelikste rekensommetjes rekenen zij verkeerd uit. Daarbij is hun overige gedrag al even onzinnig. Beide hier geschetste afwijkingen, maar vooral de laatste, maken de indruk van iets theatraals, van iets gewilds en verzonnens en het is dan ook geen wonder, dat heel dikwels aan simulatie wordt gedacht. Een bevestiging schijnt dit vermoeden te krijgen in het feit, dat zulke echte gevangenispsychosen gewoonlik in enkele dagen volkomen verdwijnen, wanneer de patient in een psychiatriese inrichting wordt opgenomen of zelfs maar in gemeenschappelike opsluiting wordt gebracht, doordat hij op advies van de psychiater in de Biezondere Strafgevangenis wordt overgeplaatst. En zeker zullen wij met simulatie ook ernstig rekening hebben te houden, want de toestanden, die wij bij deze gevangenen te zien krijgen, zijn juist zo als een niet psychiatries onderlegde, die zich krankzinnig zou willen aanstellen, zou produceren. En toch blijkt het bij nauwkeurig onderzoek, dat er in een aantal gevallen wel degelik van echte psychiese afwijkingen moet worden gesproken. Zo belangrijk als het is, deze tijdig en behoorlik te behandelen, zo noodzakelik is het ook, simulatie te kunnen onderkennen. Heel moeilik is
het door een opzettelik daartoe door de arts ingesteld onderzoek, daar dan de onderzochte op zijn hoede is en vrij gemakkelik in zijn rol kan blijven, veel beter gaat het, door zijn gedrag mede in aanmerking te nemen gedurende de uren, dat hij zich alleen gelooft. Dat het personeel van de gevangenis veel beter dan de medicus in staat is, de gevangene ongemerkt te observeren, behoeft geen betoog en wanneer zij hun waarnemingen objectief weten te houden en zeer precies weergeven, kunnen zij de psychiater weer grote diensten bewijzen.
Maar met dit alles is de taak van de gevangenispsychiater
| |
| |
zeker niet uitgeput. Men moge over wezen en doel van de straf denken zoals men wil, men moge er een vergeldings- of een afschrikkingsmaatregel in zien of ze opvatten als een middel tot verbetering van de misdadiger, zeker is, dat de straftijd zoveel mogelik juist tot het trachten naar zulk een verbetering moet worden gebruikt. Dat betekent in hoofdzaak, dat er gestreefd dient te worden naar opvoeding van de gevangenen, opvoeding, waartoe de geregelde levenswijze, de discipline en zeker niet het minst de arbeid kostbare en onmisbare hulpmiddelen zijn. Maar zij blijven slechts hulpmiddelen: de voornaamste invloed kan slechts uitgaan van het persoonlik contact tussen de gevangene en allen, met wie hij in aanraking komt en ieder lid van het gevangenispersoneel, hij zij hoog of laag in rang, heeft zich steeds van zijn roeping en verantwoordelikheid in deze bewust te zijn. Van zijn krachtige leiding, van zijn gesprekken, waardoor de belangstelling van de gevangene een nieuwe richting kan worden gegeven, waardoor zijn kijk op zijn vroegere leven en zijn doelstellingen voor de toekomst kan worden gewijzigd, zal een vormende kracht van wellicht beslissende invloed kunnen uitgaan. Eén enkel onvertogen woord, één enkele minder juiste houding kan soms met één slag bederven, wat langdurige moeizame arbeid te voren had opgebouwd. En niemand, die van zulk een opvoeding zijn levenswerk maakt, kan verwachten, dat hij dankbaar werk verricht. Wij allen weten, hoe teleurstellend dikwels het bij eenmaal tot gevangenisstraf veroordeelden tot recidief komt en hoe betrekkelik zelden wij persoonlik in de gelegenheid zijn, de positieve resultaten van het werk later waar te nemen. Maar al ware er slechts in één op de honderd gevallen een gunstige uitslag mogelik, al gelukte het slechts, één van honderd gevangenen voor een later recidief te bewaren door de opvoedingsarbeid aan hem besteed, dan nog zou deze arbeid zin
gehad hebben en niet te vergeefs zijn geweest. Bij deze stand van zaken spreekt het wel vanzelf, dat het werk zo doelmatig mogelik moet worden ingericht, zoveel mogelik in overeenstemming moet worden gebracht met de geaardheid van de op te voeden gevangene. En dus hebben wij rekening te houden met wat ik reeds in ander verband zo straks opmerkte, dat misdadigers
| |
| |
in hun geestelik leven over het algemeen zeer veel overeenkomst vertonen met psychies abnormale individuen. En daaruit volgt weer, dat het de psychiater is, die - mits hij over een goede algemeen-psychologiese scholing en een behoorlike ervaring ten aanzien van misdadigers beschikt - het best hun zieleleven zal kunnen begrijpen en daardoor in staat zijn, om algemeene beginselen voor hun behandeling aan te geven en ten aanzien van ieder individueel de behandeling te leiden. Zo blijkt het dus, dat de psychiater naast zijn werkzaamheid op ziektekundig gebied, nog een opvoedende taak toekomt, waarbij hij nu eens de gehele leiding aan zich zal moeten houden, dan weer zal kunnen volstaan met het geven van enkele kostbare aanwijzingen aan het overige personeel van de gevangenis. Dat dit op zijn beurt de psychiater wenken van grote waarde zal kunnen geven, behoeft na het voorgaande wel geen betoog meer. Van meer belang is het, na te gaan, welke algemeene beginselen bij de behandeling van gevangenen - naar psychiatries inzicht - moeten in acht genomen worden. Ik bespreek dit echter liever in verband met de maatregel der ter beschikkingstelling, die - slechts duideliker dan de gevangenisstraf - dezelfde psychiatriese inzichten vereist als deze. In ieder geval moge duidelik geworden zijn, van hoeveel betekenis het is, dat in vele gevangenissen - ik noem slechts Leeuwarden, Groningen, Amsterdam, Den Bosch, Den Haag - psychiatriese voorlichting geregeld ten dienste staat en dat vrijwel in alle het oordeel van de psychiater hier meer, daar minder dikwels wordt ingewonnen.
Van de maatregelen, die heden ten dage op misdadigers kunnen worden toegepast, is - de jeugd blijve, althans voorlopig, buiten bespreking - de ter beschikkingstelling van hen, bij wie ‘ten tijde van het begaan van het feit ziekelike storing of gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens bestond’ zoals art. 37a Sr. het uitdrukt, ongetwijfeld de voornaamste. De bedoeling van deze ‘Psychopathenwet’ is, de mogelikheid tot dwangverpleging te scheppen voor geestelik abnormalen, wier afwijking niet zo ernstig of van zodanige aard is, dat opneming in een krankzinnigengesticht gerechtvaardigd zou zijn en dat wel geheel onafhankelik van de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid. Over het algemeen
| |
| |
zullen het de verminderd toerekeningsvatbaren zijn, op wie die maatregel wordt toegepast: zij zullen een geringe straf - dikwels geheel opgaande in de voorlopige hechtenis - krijgen, alvorens de termijn van ter beschikkingstelling ingaat. Maar het is in het geheel niet ondenkbaar en het komt dan ook wel eens voor, dat misdadigers worden ter beschikking gesteld, bij wie een afwijking bestaat, b.v. een ontwikkeling van misdadige neigingen, die niet meer normaal genoemd kan worden, die de toerekeningsvatbaarheid niet opheft of zelfs vermindert. Zij moeten eerst hun straf ondergaan, voordat de verpleging kan beginnen. Deze vindt plaats hetzij in een Rijksasyl, zoals er te Leiden en tijdelik te Eindhoven bestaan, hetzij in een particuliere inrichting, zoals het R.K. asyl te Heiloo of de Oldekotte, annex aan de Rekkense inrichtingen, hetzij in gezinsverpleging. De leiding van de verpleging berust steeds bij een psychiater, behalve te Rekken en in een enkele kolonie voor gezinsverpleging. Dit laatste is m.i. zeer te betreuren, want noch de onmiskenbare persoonlike qualiteiten van de functionerende leiders, noch de psychiatriese hulp, die althans op geregelde tijden wordt te baat genomen, kunnen het gemis aan wetenschappelik geschoolde leiding volkomen vergoeden.
Nu heeft de te Leiden opgedane ervaring wel geleerd, dat de voornaamste taak bij de behandeling der psychopathen ligt in de opvoeding. Tot dezelfde conclusie is ook de Heiloose psychiater Barnhoorn gekomen, naar hij in een onlangs verschenen voordracht over dit onderwerp mededeelt. Trouwens zijn ervaringen komen op de meeste punten treffend met de Leidse overeen en dat is vooral daarom een heugelik feit, omdat de korte tijd, gedurende welke de verpleging van criminele psychopathen nog slechts heeft gefunctioneerd, wellicht nog onvoldoende voor het trekken van conclusies zou schijnen, wanneer niet de ondervindingen in verschillende milieus opgedaan, elkander bevestigden. Om de beginselen, die aan zulk een verpleging ten grondslag dienen te liggen, uit te kunnen werken, is het nodig, ons er een denkbeeld van te vormen, met wat voor soort mensen wij te maken krijgen en bovendien te trachten enig vooruitzicht te krijgen, omtrent wat er van hen te maken is. Daartoe zijn uitgebreide en diepgaande onderzoekingen nodig op een terrein, dat tot voor
| |
| |
kort wel niet geheel braak gelegen heeft, maar waarop toch een systematiese werkwijze uiterst bezwaarlik kon worden toegepast, omdat bijna geen enkel psychiater of psycholoog tot nog toe in staat geweest is, ervaringen over een groot aantal criminele psychopathen te verzamelen. Het is dan ook geenszins verwonderlik, dat wij nog altijd aan het begin staan, dat er nog altijd veel meer te ontdekken en te verklaren valt, dan er reeds is gevonden: veeleer mag het verrassend heten, dat er nu reeds enige dingen van vèrstrekkende betekenis aan het licht zijn gekomen. Het kan natuurlik niet de bedoeling zijn, hier een diepgaand psychologies betoog op te zetten, maar op enkele feiten wil ik toch de aandacht vestigen. Van biezonder belang is wel het temperament van de criminele psychopathen, die ter verpleging worden opgenomen. Uit statistiese onderzoekingen is gebleken, dat bij hen de vatbaarheid voor aandoeningen, de emotionaliteit, groter is dan bij andere mensen in het algemeen, dat verder hun behoefte aan bezigheid, hun activiteit - die zich uit in ijver bij de beroepsarbeid, maar vooral ook in geregelde bezigheid in de vrije tijd - bij die van niet criminelen verre ten achter blijft en ten slotte, dat onder de psychopathen veel meer mensen met een uiterst geringe nawerking van vroegere emoties en ondervindingen voorkomen, dan onder het gros der Nederlandse bevolking. Zij, die de combinatie van deze drie eigenschappen - sterke emotionaliteit, geringe activiteit en geringe nawerking van het vroegere - vertonen, behoren tot het zgn. nerveuze temperament, dat op zichzelf volstrekt niet ziekelik behoeft te zijn: ongeveer een tiende van alle normale menschen behoort tot deze groep. Maar het kan na het zo juist gezegde niet bevreemden, dat dit temperament onder de criminele psychopathen veel sterker is vertegenwoordigd: het is gebleken, dat meer dan de helft van hen onder de nerveuzen gerangschikt moet worden. Dit feit is om velerlei
redenen van het hoogste gewicht. In de eerste plaats, omdat ook de ziekelike uitwassen van deze temperamentsgroep, waarbij de drie genoemde grondeigenschappen in uiterst versterkte mate voorkomen, onder hen sterk vertegenwoordigd zijn. Wij hebben daarin met de hysterici te doen, die allerlei opmerkelike ziekteverschijnselen vertonen,
| |
| |
welke ook bij een gevangenisbevolking lang geen uitzondering zijn. De grote vatbaarheid voor suggestie - d.i. in het algemeen gesproken voor invloed ten goede of ten kwade van andere personen -, de neiging om interessant te doen en zich geheel door een gevoel te laten meeslepen, bij lijders aan hysterie welbekend, vinden wij bij vele misdadigers en nog meer bij de bewoners van een psychopathenasyl terug. Een jonge man, die ik heb behandeld, liet zich door een oppervlakkige kennis, die hem geheel imponeerde, volstrekt beheersen en kon door deze - een echt misdadigerstype - als een vrijwel willoos werktuig tot het stelen en verduisteren van auto's worden gebruikt. Allerlei lichamelike klachten, vooral over de spijsvertering, maar ook over hartkloppingen, hoofdpijnen e.d., soms ook toevallen, ontspruiten aan de zucht, interessant te schijnen. Hoe minder notitie men er van neemt, hoe spoediger zij gewoonlik verdwijnen. Een kappersbediendetje van 21 jaar kreeg de tweede dag na zijn opneming in het Asyl een prachtig toeval: hij viel op de grond, lag met gesloten ogen heen en weer te rollen en sloeg met de handen op de grond. Natuurlik stonden spoedig vele andere patienten om hem heen, de een met deze, de ander met die goede raad en allen met veel medelijden en ijver, om stoelen en tafels, waartegen hij zich stoten kon, te verwijderen. Nadat ik allen had weggezonden en hem eens krachtig had toegesproken - bewusteloos was hij niet - was hij in enkele seconden weer op de been en toen ik verder deed, alsof er niets gebeurd was, heeft hij nooit weer een toeval gehad. Dat zulke toevallen niet met die van lijders aan vallende ziekte - ook niet zeldzaam onder criminele psychopathen - mogen worden verward en dat alleen de medicus het juiste onderscheid maken kan, behoeft wel geen betoog. Een ander uitvloeisel van de zucht, zich belangwekkend te maken, dat echter tevens wijst op een zich door ogenblikkelike stemmingen laten meeslepen, is het herhaalde dreigen met
zelfmoord, wanneer niet alles de patienten naar de zin gaat. Wanneer het een of ander verzoek, b.v. om alleen te mogen wandelen, of om ontslagen te worden, wordt afgeslagen, komen zulke bedreigingen telkens weer voor; soms wordt er zelfs een begin van uitvoering aan gegeven, doch bijna nooit komt het tot
| |
| |
ernstige verwondingen. Ook door dergelijke bedreigingen moet men zich nooit van zijn stuk laten brengen, anders loopt men groot gevaar, dat de patienten de baas gaan spelen en zelf de voorschriften gaan maken, in plaats van door de medicus te worden geleid. Een wonderlike, doch geliefkoosde methode van zelfmoordpogingen is het inslikken van min of meer scherpe voorwerpen als lepelstelen, spijkers of glasscherven. Vroeger werd dan meestal dadelik een maagoperatie gedaan, doch dit is slechts zelden nodig, zoals in het geval van een mijner patienten bleek, die een paar maal op opgelegde straffen reageerde met het consumeren van een vork, stukken van een electriese lamp en van een bordje. Hij klaagde over vreselike maagpijnen, doch ik stoorde mij daaraan niet, liet alleen geregeld de ontlasting controleren, waarin alle vermiste voorwerpen na korte tijd weder verschenen.
De gevangenispsychosen, die ik zo straks noemde, zijn meestal ook van hysteriese aard of ten minste met hysterie ten nauwste verwant. Hun veelvuldigheid bij misdadigers, die niet tegen de cel kunnen, vindt dus een gerede verklaring in de frequentie, waarmede het nerveuze temperament bij zulke individuen gevonden wordt.
Ook ter verklaring van het misdadige gedrag zelf der criminele psychopathen is het nerveuze temperament van betekenis. Daartoe moet vooral met nog enige andere eigenschappen van nerveuzen rekening gehouden worden. Het zijn mensen, die geheel in het ogenblik opgaan, die noch met het verleden noch met de toekomst noemenswaard rekening houden en bij wie een toevallig bovendrijvende behoefte of begeerte zich met volle kracht kan laten gelden. En die kracht is niet gering: door hun overgrote vatbaarheid voor aandoeningen wordt elke behoefte dadelik als een erg gemis, als een felle kwelling gevoeld. Mocht er aan de bevrediging nog enige bedenking in de weg staan, dan is hun gebrek aan activiteit, aan energie ervoor verantwoordelik, dat zij niet in staat zijn tot een krachtige strijd, maar onmiddellik voor elke verleiding bezwijken, zij zijn uiterst impulsief. Hun misdrijven dragen dan ook geregeld het karakter van het momentane: het spreekwoord: ‘de gelegenheid maakt de dief’, schijnt voor hen geschapen. Daarbij komt nog - ook een gevolg van de
| |
| |
geringe nawerking van vroegere ervaringen - hun enorme behoefte aan verandering en hun zeer geringe behoefte aan bezigheid, die in echte werkschuwheid ontaarden kan. Zo komt het, dat zij van jongs af aan, nu eens in dit bedrijf, dan weer in dat voor een korte poos werkzaam zijn, nu eens deze, dan weer die patroon hebben, maar het nergens lang uithouden, doch gewoonlik - tengevolge ook van hun grote prikkelbaarheid - na korte tijd hun betrekking alweer met ruzie verlaten. In hun zelfgeschapen noodtoestand komt het dan als vanzelf tot misdrijven, die een schijnbare verontschuldiging in de dikwels barre armoede kunnen vinden, maar die op de keper beschouwd toch veel meer uit hun persoonlikheid dan uit de uitwendige omstandigheden voortkomen. Tenslotte moet nog hun sterke genotzucht en hun neiging tot geldverkwisten genoemd worden, die ertoe leiden, dat zij, zodra zij eens in minder bekrompen omstandigheden verkeren, onmiddellik ‘de bloemetjes buiten’ gaan zetten en zich in vrolike feesten, door alcohol en vrouwen opgeluisterd, vermeien. Na korte tijd zijn zij dan weer door al hun geld heen en wanneer de weg van het misdrijf eenmaal is betreden, volgen verdere stappen al heel gemakkelik. Diefstal, in mindere mate ook oplichting en verduistering, zijn aan de orde van de dag en vele dezer patienten hebben op betrekkelik jeugdige leeftijd reeds tien of meer straffen achter de rug. Daar van overleg weinig sprake is, slaan zij zelden een heel grote slag, meestal blijft het bij een betrekkelik geringe buit. Ook andere dan vermogensdelicten komen bij hen niet zelden voor, doch de eerste zijn toch verreweg het veelvuldigst.
Om een juist inzicht te krijgen in de geaardheid van deze nerveuze misdadigers, is het nodig, een vergelijking te trekken tussen hun karakter, hun neigingen, en die van niet criminele nerveuzen. En daarbij is nu iets zeer opmerkeliks aan den dag gekomen. In het algemeen maken de nerveuzen geen heel fraai figuur. Zij zijn veel meer dan gemiddeld ijdel, egoisties, geldzuchtig, leugenachtig, onbetrouwbaar in geldzaken, intrigant en losbandig op sexueel gebied. Daar nu de criminele nerveuzen alle eigenschappen van hun temperament in sterkere mate bezitten dan de niet-misdadigers van dezelfde groep, kunnen wij verwachten, dat ook deze immorele
| |
| |
neigingen bij hen in versterkte mate voorkomen. Het vergelijkend onderzoek bevestigde deze verwachting niet alleen, maar bracht tevens aan het licht, dat de genoemde onzedelike karaktereigenschappen bij de nerveuze criminelen veel sterker vertegenwordigd zijn dan zelfs met hun temperament overeenstemt. Daaruit volgt, dat wij in deze mensen met misdadigers te maken hebben, die niet alleen door hun emotionaliteit, hun opgaan in het ogenblik en hun geringe energie telkens weer tot onmaatschappelike daden komen, maar dat deze mede wel degelik aan hun zedelike minderwaardigheid moeten worden toegeschreven. Zij vormen dus in tweeërlei opzicht een eigenaardige groep van persoonlikheden: in de eerste plaats door hun temperament, dat juist geschikt is, om telkens weer tot misdrijven te leiden, maar evenzeer door hun zedelik laagstaande karakter, dat voor hun misdadigersloopbaan van ten minste even grote betekenis is. Geldzucht en onbetrouwbaarheid kunnen al heel gemakkelik vermogensdelicten veroorzaken en sexuele losbandigheid is al een even begrijpelike oorzaak voor allerlei zedendelicten. Maar ook ijdelheid is niet zonder belang: de zucht naar mooie kleren moge slechts in enkele gevallen de onmiddellike aanleiding zijn tot het plegen van een diefstal, niet zelden komt het voor, dat jonge mensen misdrijven begaan, om aan hun kameraden te laten zien, wat zij kunnen en durven. Mij althans zijn meerdere gevallen bekend van jonge misdadigers, die vrijwel met zekerheid tot het plegen van misdrijven waren te brengen, door twijfel aan hun durf of handigheid te opperen en ik vermoed, dat niemand, die over enige ervaring beschikt, zulke gevallen onbekend gebleven zijn. Het spreekt wel van zelf, dat bij de behandeling van dergelijke misdadigers met beide zijden van hun persoonlikheid: zowel met hun temperament als met hun karakter moet worden rekening gehouden.
Onder de bewoners van een psychopathenasyl vinden wij verder een groot aantal, wier verstandelike praestaties ver beneden de middelmaat, ja zelfs aanzienlik onder het normale liggen. Slechts zelden zijn dit mensen, bij wie het intellect in de loop van hun leven is achteruitgegaan, gewoonlik hebben wij met van meet af aan achterliken te doen. In dit opzicht bestaat er waarschijnlik een niet onaanzienlik verschil met
| |
| |
het gros van de gevangenisbevolking, want terwijl men vroeger meende, dat het merendeel der misdadigers een zekere graad van achterlikheid vertoonde, hebben nieuwere, vooral Amerikaanse onderzoekingen aangetoond, dat deze mening onjuist was en dat integendeel een meer dan gemiddelde verstandelike begaafdheid onder misdadigers lang niet zeldzaam is. Intussen hebben zij, die thans op grond van hun achterlikheid ter beschikking zijn gesteld, in elk geval tot voor kort een regelmatig bestanddeel van onze gevangenisbevolking uitgemaakt en daar de psychopathenwetten nog lang niet volkomen hebben doorgewerkt, is het waarschijnlik, dat zeer domme en bepaald achterlike lieden ook nu nog vrij veelvuldig onder deze aangetroffen kunnen worden. Dat een beperkt verstand, waardoor de persoon de strekking en de betekenis van zijn eigen handelingen slechts zeer gebrekkig kan overzien, gemakkelik tot allerlei soorten van misdrijven kan leiden, is overigens niet moeilik te begrijpen. Hun delicten dragen van dat gebrek aan doorzicht gewoonlik duidelik de sporen. Een jonge man, die van huis was weggelopen en onderdak had gezocht bij het leger des heils, werd daar voor het doen van boodschappen gebruikt. Hij was nogal snoeplustig, maar had natuurlik geen contanten, om lekkers te kunnen kopen. Op een dag moest hij radio-onderdelen ter waarde van ongeveer f 70. - ergens bezorgen in de buitenwijken en onderweg kwam hij iemand tegen, die hem deze wilde afkopen. Hij aarzelde wel even, maar hij zag daarin toch eigenlik niets ergs en omdat hij zo'n trek had in sigaretten en chocolade en bovendien niet graag dat hele eind nog wilde lopen, verkocht hij zijn vrachtje voor f 2.65. Bij onderzoek bleek hij in belangrijke mate achterlik te zijn.
Het spreekt van zelf, dat er nog talrijke types van - dikwels zeer belangwekkende - persoonlikheden onder de criminele psychopathen voorkomen, doch de beide genoemde vormen toch stellig het grootste contingent. Wat is nu van hen voor de toekomst te verwachten? Al dadelik kan worden gezegd, dat een minder dan normaal verstand door geen behandeling kan worden verbeterd. Ook de temperamentseigenschappen zijn niet voor veel verandering vatbaar, al doet hier de tijd op zichzelf al wel iets. Het is toch bekend, dat met het toe- | |
| |
nemen van de leeftijd de emotionaliteit vermindert en de nawerking van hetgeen vroeger werd beleefd, toeneemt, zodat op den langen duur vele van de gevaarlike eigenschappen van het nerveuze temperament kunnen verminderen in intensiteit. Toch moet het niet geheel uitgesloten worden geacht, dat een geregelde levenswijze met ingespannen arbeid nog enige invloed kan uitoefenen. Door vele en wisselende prikkels wordt de vatbaarheid voor aandoeningen licht verhoogd, door een geregeld leven kan deze wellicht wat verminderd worden, terwijl deze er vrij zeker toe bijdragen kan, om de nawerking van het telkens weer opnieuw beleefde te versterken. Door geregelde bezigheid zal misschien de behoefte eraan kunnen worden versterkt. Goed gefundeerde onderzoekingen zijn op dit gebied nog niet gedaan en zeker ook niet gemakkelik op objectieve wijze te organiseren, zodat het effect van zulk een opvoeding nog niet kan worden voorspeld. Toch mogen deze kansen niet verwaarloosd worden. Het best toegankelik voor opvoedende maatregelen zijn zeker wel de karaktereigenschappen, de neigingen. Gewoontevorming is hier van het uiterste gewicht: het is bekend, dat neigingen, waaraan telkens voedsel wordt gegeven - men denke aan alcoholgebruik, aan sexuele uitspattingen, maar ook aan nauwgezette plichtsbetrachting - hoe langer hoe meer inwortelen, terwijl neigingen, die geen gelegenheid krijgen, zich te uiten, veeleer verdorren. Ook het voorbeeld van anderen kan
van betekenis zijn en niet minder belangrijk is het, dat de patienten zien, dat sommige handelwijzen vanzelf spreken en dat andere eenvoudig niet kunnen worden geduld, omdat zij niet aan redelike eisen van moraliteit voldoen.
Ten opzichte van de kans op succes kunnen wij nu onder de patienten van een psychopathenasyl verschillende kategorieën onderscheiden. Bij een grote groep is enige merkbare verbetering ook op den duur niet te verwachten. Zijn zij daarbij tevens zeer gevaarlik voor de maatschappij, b.v. door hun neiging tot aggressief optreden of door het plegen van zedendelicten, dan zal van opheffing der ter beschikkingstelling geen sprake kunnen zijn, doch zal deze telkens van twee jaar tot twee jaar door de Rechtbank opnieuw moeten worden verlengd. Zulke mensen moeten desnoods voor hun
| |
| |
leven geinterneerd blijven. Hun groep is thans natuurlik nog klein, doch zal in de loop der jaren uiteraard aangroeien, totdat er evenwicht is gekomen tussen de toevoer uit de maatschappij en het verlies door de dood. De minder gevaarliken, bij wie het niet tot ernstiger feiten dan herhaalde kleine vermogensdelicten gekomen is, moet mijns inziens nog wel een kans gegeven worden door voorwaardelik ontslag uit de verpleging. Veel kans, dat het op den duur goed zal gaan, is er wel niet, doch, daar het risico niet heel groot is en wij toch nooit geheel zeker van onze sombere voorspellingen kunnen zijn, dient de proef genomen te worden. Daarbij zal waarschijnlik blijken - de tot nu toe opgedane ervaring wijst ten minste in die richting - dat ook van hen het grootste gedeelte blijvend in de asyls zal terecht komen. Daarnaast staat echter een groep, op wie de opvoedende maatregelen wel duidelik van invloed zijn. Zij zullen met zorg weer in de maatschappij moeten worden gebracht, bij voorkeur niet, door na de eerste of tweede termijn van twee jaren de terbeschikkingstelling te laten aflopen, daar zij dan geheel op zichzelf zullen zijn aangewezen, doch het liefst door een tussentijds voorwaardelik ontslag, waardoor zij voor de rest van de openstaande termijn - die intussen ook dan nog verlengd kan worden - steun en toezicht kunnen krijgen.
Op den duur zal er tussen deze groepen zeker een scheiding dienen te worden gemaakt. Zij, die in hoofdzaak ter bescherming van de maatschappij voor hun leven of althans voor zeer lange tijd moeten worden verpleegd, zullen een ander régime nodig hebben, dan zij, aan wier ontslag binnen afzienbare tijd zal kunnen worden gedacht. Want terwijl bij de laatsten de nadruk zal moeten vallen op de voorbereiding tot hun latere maatschappelike leven - door werkzaamheden, waarvan zij nut zullen kunnen hebben en vooral door hervorming van hun karakter in de zo straks aangeduide zin - zal bij de blijvend verpleegden er vooral op dienen te worden gelet, de grootst mogelike veiligheid aan de dragelikst mogelike wijze van verplegen te paren en op de wijze hoe deze mensen binnen het asyl nog zo productief mogelik kunnen worden te werk gesteld. Maar bovendien moet de slechte invloed, die langdurig van hun vrijheid beroofden, bij wie
| |
| |
een zekere verbittering tegen autoriteiten en samenleving welhaast niet te vermijden zal zijn, op de groep met hoopvoller vooruitzichten wel moeten uitoefenen, zoveel mogelik worden geëlimineerd. Dit brengt ons vanzelf op een andere, nauwverwante grond voor selectie. De gelegenheid moet bestaan om hen, die tengevolge van sterk egoistiese neigingen en een grote behoefte aan intrigeren van meer argeloze elementen af te zonderen. Reeds nu is duidelik gebleken, dat er, vooral onder de psychopathen van nerveus temperament een aanzienlik aantal voorkomt, dat geen groter genoegen kent, dan goedgelovige lotgenoten alle mogelike lasterpraatjes over de leiders van de verpleging op de mouw te spelden en door soms vrij ingewikkelde intriges een vergiftigde stemming teweeg te brengen. Liefst zouden zij dageliks onderlinge vechtpartijtjes of oproertjes tegen verplegend en geneeskundig personeel verwekken, doch voor het zover komt trekken zij zich op de achtergrond terug, om intellectueel minder begaafden en buitengewoon impulsieve naturen voor de gevolgen te laten opkomen. Juist om deze eigenschappen vormen zij in krankzinnigengestichten - waar zij voor de invoering der psychopathenwetten door de Rechtbanken nogal eens werden geplaatst - zulk een gevreesd element. Zij zijn het ook gewoonlik, die niet de minste vrijheid verdragen, maar die van een toegestane wandeling niet terugkeeren of hun vrijheden benutten, om allerlei ongewenste oude relaties te onderhouden of nieuwe aan te gaan. En worden zij daarin beknot, terwijl aan de veel talrijker patienten, voor wie enig vertrouwen en enige vrijheid juist een grote opvoedkundige waarde bezitten, wel enkele voorrechten worden toegestaan, dan zijn zij - brandend van jaloezie - de eersten om van onrechtvaardigheid en voortrekkerij te spreken. Het is, of zij in ontevredenheid hun reden van bestaan gevonden hebben. Een verpleging, niet slechts op afzonderlike zalen, maar bepaaldelik in verschillende gebouwen van deze
uiteenlopende kategorieën patienten, is thans helaas nog niet mogelik, maar moet-zullen de psychopathenwetten op den duur succes hebben - tot de dringendste eisen voor de toekomst gerekend worden.
Een enkel beginsel, dat aan de verpleging van criminele
| |
| |
psychopathen moet ten grondslag liggen, heb ik hiermee reeds genoemd; ik wil er nog enige, die van het hoogste belang zijn, bijvoegen. Daarbij zou ik dan de eis van absolute eerlikheid van al het personeel, dat met de patienten in aanraking komt, te hunnen opzichte willen vooropstellen. Bij menigeen vat nog zo licht de gedachte post, dat het niet erg is, een psychopaath een leugentje te vertellen, om hem tevreden te houden, of om hem - ter bekorting van inderdaad soms bijna ondragelik gezeur - een belofte te doen, die men niet in staat of niet van zins is, te houden. Dat is wel erg! Een oneerlikheid blijft tegenover wie dan ook oneerlik, maar heeft in dit geval nog bovendien veel van misbruik maken van positie. En het is ook dom, want het verschuift de moeilikheden. Zo dikwels krijgen wij nog patienten in het Rijksasyl, wie door een officier van justitie of een directeur van een gevangenis of een huis van bewaring is medegedeeld, dat zij slechts voor een paar maanden naar Leiden zouden gaan. De onvermijdelike ontgocheling, die wij hun moeten toedienen, werkt nooit gunstig, maar meestal zeer ongunstig op hun stemming en op hun denkbeeld van de boven hen gestelde machten. Ook is het voorgekomen, dat veldwachters, met de overbrenging van een patient naar Leiden belast, mij met zichtbaar wélgevallen als een staaltje van hun beleid kwamen mededelen, dat zij de man maar hadden verteld, dat hij alleen even moest worden onderzocht en dadelik weer mee terug mocht, om in vrijheid te worden gesteld. Het transport was daardoor zonder enige moeilikheid verlopen, dat de grote moeilikheden, die de medicus daardoor werden bereid, geen gewicht in de schaal legden, is te vergeven, doch dat zij de patient - al is hij een misdadiger - daarmee tot slachtoffer van een bedrog maakten, is onvergeeflik. Ik wil echter volstrekt niet zeggen, dat de toepassing van dit beginsel altijd zo eenvoudig is: niet zelden is grote omzichtigheid nodig. Noch voor de
verplegers, noch voor de arts is het altijd gemakkelik, op het eerste gezicht te zien, hoever zij kunnen gaan in het doen van toezeggingen aan patienten, die dageliks allerlei gunsten komen vragen, waarvoor zij niet zelden allerlei schoonklinkende, doch lang niet altijd steekhoudende argumenten weten aan te voeren. En toch is het van zoveel
| |
| |
belang, dat de patienten er telkens weer op gewezen kan worden, dat vertrouwen in verplegers en medici nooit misplaatst is, dat zij nooit voedsel voor hun altijd op de loer liggende wantrouwen vinden. Vertrouwen van de patient in de dokter is bij elke behandeling van elke ziekte een eerste vereiste, bij de paedagogiese behandeling, die onze patienten nodig hebben, is het dat in de hoogste mate en het is helaas zo moeilik te verkrijgen.
Een tweede beginsel van de eerste orde is consequentie van optreden. Wij willen de patienten aan orde en regelmaat wennen, wij willen hun bepaalde gewoontes van denken en handelen bijbrengen. Het is daarom van het grootste belang, dat zij weten, op een bepaalde houding van het boven hen gestelde personeel, van de psychiater in de eerste plaats, te kunnen rekenen. Zij moeten het besef krijgen, dat bepaalde handelwijzen hunnerzijds - blijken van ijver, van gevoel voor hun lotgenoten, van openhartigheid - stellig zullen worden gewaardeerd, dat hun gepaste liefhebberijen altijd aanmoediging zullen vinden, maar dat pogingen, om zich op minder eerlike wijze of ten koste van anderen te bevoordelen, steeds schipbreuk zullen lijden. Dit laatste is moeilik en laat zich wellicht het beste illustreren met de voortdurende strijd, die met vele patienten over de voeding moet worden gevoerd. Opzettelik werd in het Rijksasyl een voeding van veel beter gehalte, dan in de gevangenis bestaat, ingevoerd: zij komt in grote trekken met die in krankzinnigengestichten overeen en kan de vergelijking met de meeste dier inrichtingen met glans doorstaan. Toch worden er door een deel der patienten - voornamelik door hen, die vroeger in de bitterste armoede hebben geleefd - voortdurend aanmerkingen op het eten gemaakt. En het is betrekkelik zeldzaam, dat op het dagelikse ziekenspreekuur niet iemand verschijnt met klachten over maag en ingewanden en met de vraag om ander eten. Nu eens kunnen zij deze, dan weer die spijs niet ‘verdragen’, gewoonlik zonderdat enige afwijking aan hun maag-darmkanaal is te vinden. Het is om lekkerder eten te doen: het zekerste middel om spoedige ‘genezing’ te bereiken is gewoonlik een voorschrift van pap zonder suiker met rookverbod. Als men zich laat verleiden, een smakelik
| |
| |
dieet voor te schrijven, bereikt men allerminst de dankbaarheid van de patient, maar wel, dat hij de anderen met zijn lekkere hapjes de ogen gaat uitsteken en dat hij zich beroemt op zijn handigheid, de dokter te misleiden. Maar ofschoon dit nooit gelukt, zijn er toch patienten, die hun pogingen met grote hardnekkigheid gedurende maanden voortzetten, zoveel moeite kost het, hen eindelik tot het inzicht te brengen, dat een eenmaal ingenomen standpunt door de arts niet wordt opgegeven. Hier schuilt ontegenzeggelik een gevaar voor te grote schematisering. Echte lichamelike afwijkingen mogen natuurlik niet over het hoofd worden gezien, doch dit is betrekkelik gemakkelik te vermijden. Maar ook met de individuele geestelike geaardheid van de patienten dient terdege rekening te worden gehouden, wat betreft de voeding, maar nog meer, als het vragen om verandering van werk, verplaatsing van de ene zaal naar de andere aangaat. Een ernstige tegenzin in een bepaalde arbeid kan wel eens een gegronde reden tot verandering zijn. Nog in de laatste tijd verplaatste ik twee patienten in het Rijksasyl, die in de huishoudelike dienst waren te werk gesteld en daar een toonbeeld van luiheid waren, naar de tuinarbeid, waarin zij zich vol animo betonen en bezig zijn, zich tot bekwame arbeiders te vormen. En wanneer het blijkt, dat iemand op een bepaalde zaal altijd weer aan een bepaalde soort plagerijen blootstaat, dan is inwilliging van een verzoek tot overplaatsing in een andere omgeving niet zelden een weldaad. Er mag dus nooit blindelings aan een eenmaal getroffen regeling vastgehouden worden, hoofdzaak is slechts, dat uit elke handeling van de medicus en van al het overige personeel blijkt, dat steeds slechts het belang van de patienten, kan het zijn individueel, maar in ieder geval van de gehele samenleving, die een asyl toch vormt, de doorslag geeft. Dat dient krachtig en zo nodig onverbiddelik te worden gehandhaafd; de schijn van tyrannieke willekeur dient echter
altijd te worden vermeden.
Het spreekt vanzelf, dat er nog veel meer te zeggen zou zijn. Daar is b.v. het belangwekkende probleem, of, in het algemeen, aan gemeenschappelike of aan afzonderlike verpleging de voorkeur moet worden gegeven. Te dien aanzien
| |
| |
neemt men zowel te Heiloo als te Leiden het standpunt in, dat niet te grote gemeenschappen stellig onvervangbare paedagogiese hulpmiddelen zijn, doch dat toch tevens aan welhaast iedere verpleegde een eigen kamertje, een eigen gebied moest kunnen worden verstrekt, waar hij enige uren van de dag met zichzelf alleen zou kunnen zijn. In het Deense asyl te Sundholm, waar dit stelsel heerst, was men daarover in 1928, toen ik het bezichtigde, zeer tevreden. Ook over de toekenning van allerlei gunsten - de patienten, die ze al spoedig als rechten gaan opvatten en er eisen van maken, zijn voor de overigens grote paedagogiese invloed ervan het minst toegankelik - zouden nog vele opmerkingen te maken zijn, doch ik heb al lang genoeg bij de verpleging van criminele psychopathen stilgestaan.
Dit vindt zijn verklaring in het feit, dat de criminele psychopathen van andere misdadigers slechts in graad en niet in wezen verschillen. De eigenaardigheden van de misdadige psychopaath vinden wij bij andere groepen, zij het in mindere mate, weer terug en het spreekt dus vanzelf, dat bij hun behandeling, hun opvoeding dezelfde beginselen moeten voorzitten. Dit geldt met name van de jeugd en het moge dus wel duidelik geworden zijn, dat ook in tuchtscholen en opvoedingsgestichten voor de psychiater een rijk veld van werkzaamheden te bearbeiden valt. Zijn taak zal hier dikwels een raadgevende kunnen blijven, in enkele gevallen zal hij zelf de leiding in handen moeten nemen. Het komt er dan op aan, dat hij en de opvoedende ambtenaren, elkander goed verstaan: zij zullen van elkanders inzicht kunnen profiteren en wanneer geen van beide partijen eigen opvattingen voor de alleen juiste houdt en ieder slechts het belang van de samenleving in het oog heeft, kan door hun samenwerking veel meer worden bereikt dan elk afzonderlik zou kunnen verkrijgen. Natuurlik moet - als basis van alle opvoeding - ook in deze gestichten voortdurend worden gewerkt aan de uitbreiding van onze theoretiese kennis van de psychologie van de jeugdige misdadiger. Daarom is het werk van Dr. Postma, die in het R.O.G. voor meisjes te Zeist zulke belangwekkende dingen heeft aan het licht gebracht over de samenhang tussen geestelike geaardheid der jeugdige misdadigers
| |
| |
en de plaats die zij in hun gezin innamen, van groot belang voor de toekomst. Het ware te wensen, dat de gelegenheid voor psychologies onderzoek nog veel meer dan tot nu toe het geval is, in alle inrichtingen, waar de veroordeelden worden opgenomen, werd opengesteld. Het is niet alleen de theoretiese wetenschap, die daarvan zou profiteren: de praktijk zouden de vruchten zeker rijkelik ten deel vallen.
III. De psychiater als leider of hulp bij de reclassering staat nog slechts aan het allereerste begin van zijn werkzaamheid. Eigenlik willen velen nog niet veel van hem weten, hij heeft zijn sporen nog niet verdiend en zal zijn eigen initiatief, om zich ook met dit bij uitstek sociale werk te bemoeien, nog moeten rechtvaardigen. Zoals vroeger de jurist en de ambtenaar in de gestichten de psychiater met lede ogen op hun terrein zagen verschijnen, zo is het nu de sociale werker, die de zenuwarts van aanmatiging beschuldigt en die meent, dat deze zich wil dringen in een positie, die hem niet toekomt en waarvoor hij niet is berekend. Twee op het eerste gezicht even plausibele redeneringen staan schijnbaar lijnrecht tegenover elkaar. Wij zullen zien, of zij niet te verzoenen zijn.
Reclassering, zo zeggen de sociale werkers, is in de eerste plaats een scheppen van levensomstandigheden. De ontslagen gevangene, de in de maatschappij teruggeplaatste psychopaath, de voorwaardelik veroordeelde of ter beschikking gestelde moet niet overal het hoofd stoten, als hij tracht, op respectabele wijze aan de kost te komen. Er moet werk voor hem worden gezocht, er moeten voor alles werkgevers worden gevonden, die hem ondanks zijn misschien wat mindere capaciteiten willen aannemen, om hem weer de voet in de stijgbeugel te geven en voor alles: hijzelf en zijn gezin dienen zolang het met werk vinden nog niet loopt, voor gebrek te worden bewaard. En als er later eens moeilikheden komen, dan dienen de huiselike omstandigheden te worden gecontroleerd en zo mogelik verbeterd, vlot het niet met het werk, dan moet een andere positie worden opgezocht. Dreigt een mislukking, of overtreedt de onder toezicht gestelde werkelik een der hem gestelde voorwaarden, dan moet worden beslist, of de reclasseringspoging nog wel kan worden voort- | |
| |
gezet en indien dit niet mogelik blijkt, dan moeten de betrokken autoriteiten worden gewaarschuwd. Waar ligt hier het werk voor de psychiater? Deze bezit noch de geschiktheid, noch de relaties, om met kans op succes met werkgevers te onderhandelen, om woningtoestanden te controleren, hij is niet in staat, te beoordelen, hoe groot een eventuele hulp in tijden van werkloosheid moet zijn, kortom hij is voor dit bij uitstek sociale werk zeker niet de aangewezen man. Wordt de zenuw-arts met de reclassering belast, dan zou al spoedig de toestand ontstaan, dat de onder toezicht gestelde wekeliks of zelfs dageliks op zijn spreekuur werd ontboden, om verslag van zijn wederwaardigheden te doen, er zouden wellicht enkele psychiese conflicten voor hem kunnen worden opgelost, maar van werkelike hulp en van behoorlike contrôle zou geen sprake kunnen zijn. Tegen deze redenering is niet veel in te brengen: de psychiater is inderdaad
niet in staat het werk van de sociale werker over te nemen.
Maar niet minder overtuigend klinkt de redenering van de psychiater. Bij ontslagen of voorwaardelik ter beschikking gestelde psychopathen hebben wij te doen met geestelik abnormalen, die natuurlik slechts doeltreffend kunnen worden geleid door iemand, die hun zieleleven goed begrijpt. En dat daarin alleen de psychiater deskundig is, zal niemand betwisten; evenmin, dat alleen hij in staat is, te beoordelen, of nog een bepaalde psychiese of medicinale behandeling noodzakelik is. Reeds een paar maal evenwel werd betoogd, dat de geestelike eigenaardigheden van de gewone misdadigers met die van psychies niet normalen een vergaande overeenkomst vertonen, dat er tussen beide slechts een verschil in graad en niet in wezen bestaat. Het is dan ook van psychiatriese zijde dat de belangrijkste vondsten op het gebied der criminele psychologie zijn gekomen, zodat veilig mag worden veronderdsteld, dat de in die richting gespecialiseerde psychiater het best in staat zal zijn, het geestelik leven van alle mogelike misdadigers te begrijpen. Maar dan moet hij, die zulk een belangrijk werk bleek te kunnen verrichten voor de berechting van een strafzaak en gedurende de ten uitvoerlegging van een vonnis of een opgelegde maatregel, toch ook wel het best in staat zijn tot het verlenen van de onontbeerlike
| |
| |
geestelike steun aan degenen, die moeten worden gereclasseerd. Wie zal beter dan hij kunnen beoordelen, welk werk het best met hun geestelike geaardheid overeenkomt, wie beter het effect van een streng optreden kunnen voorzien of kunnen nagaan, of het verantwoord is, de teugels een weinig te laten vieren?
De beide beschouwingen schijnen volkomen met elkander in strijd, de tegenstelling schijnt onoplosbaar. En toch is een oplossing mogelik: er moet een bepaalde wijze van samenwerking tussen sociale werker en psychiater gevonden worden, waarbij elk op zijn eigen terrein van werkzaamheid blijft, waar maatschappij en gereclasseerde gelijkelik van beider inzicht kunnen profiteren. Dat dit niet per se een utopie behoeft te zijn, bewijst de praktijk van de nazorgdiensten, die vele krankzinnigengestichten in de laatste jaren hebben ingericht. De oudste en uitgebreidste is die van het Rotterdamse gemeentegesticht Maasoord, waar de samenwerking van psychiater en sociale werker erin blijkt te slagen, vele patiënten, die vroeger nog als volkomen onmaatschappelik golden, weer in hun milieu terug te brengen en daar, zij het dikwels slechts met grote inspanning, zonder ernstige stoornissen te houden. Ook Endegeest te Leiden en enige andere gestichten, die zulk een nazorgdienst hebben ingericht, boeken gunstige resultaten. De taak bij de reclassering van misdadigers - psychopathies of niet - is stellig een andere, maar toch een nauw verwante en zo is dus de verwachting niet ongegrond, dat een soortgelijke samenwerking ook hier goede vruchten kan dragen.
Ten aanzien van psychopathen is men reeds gedurende ruim een jaar met dergelijke pogingen bezig. De ‘Centrale Vereeniging ter behartiging der maatschappelijke belangen van Zenuw- en Zielszieken’ belast zich met de reclassering van voorwaardelik ter beschikking gestelden en van voorwaardelik uit een asyl ontslagen patiënten. Ook van Roomskatholieke zijde is men onlangs met dit werk begonnen. Alle gevallen worden eerst nauwkeurig door een psychiater bekeken, die daarop aanwijzingen geeft voor de beste wijze, waarop zij te werk kunnen worden gesteld en voor het milieu, waarin zij met de meeste kans op succes kunnen worden
| |
| |
geplaatst, terwijl hij verder geregeld een geneeskundige contrôle over zijn pupil houdt. Aan een sociale werker wordt het zoeken naar werk en huisvesting, de dagelikse contrôle op zijn gedrag en zijn levensomstandigheden overgelaten. Onderling overleg wordt natuurlik geregeld gepleegd. De tijd, gedurende welke deze regeling functioneert, is nog te kort, om reeds een oordeel over de resultaten te kunnen vellen, de organisatie loopt nog niet zo vlot, als wel wenselik ware, doch de voorlopige mededeling, die Dr. Meyers, de voorzitter van de Centrale Vereeniging onlangs publiceerde, doet veel goeds voor de toekomst verwachten. In elk geval mag de hoop worden uitgesproken, dat ook dit veld van werkzaamheid voor de psychiater op den duur nog belangrijk zal worden uitgebreid. Reeds thans is gebleken, dat de ervaringen met onder toezicht gestelden dikwels aanmerkelik verschillen van die in gestichten opgedaan. Dit is niet te verwonderen: het leven in de maatschappij biedt zoveel meer en zo andere prikkels, dan dat in een inrichting, dat het wel vreemd zou zijn, indien in het eerste zich niet vele onverwachte reacties en complicaties zouden voordoen. Dat brengt echter weer de noodzakelikheid van psychologies onderzoek mede: men dient zo nauwkeurig mogelik vast te stellen, welke gevolgen van de wisselwerking tussen maatschappij en gereclasseerde te verwachten zijn. De psychiaters van de Centrale Vereeniging, die over ons gehele land werkt, zullen hiertoe ongetwijfeld het best in staat zijn en de wetenschap nog met belangrijke nieuwe inzichten kunnen verrijken, die ongetwijfeld later de praktijk weer ten goede komen.
Ik hoop in het voorgaande een denkbeeld te hebben kunnen geven van de veelomvattende en grootse taak, die de psychiater ten opzichte van de misdadiger te vervullen heeft. Maar daarmede moge ook duidelik geworden zijn, dat hij de hulp van anderen - gestichtspersoneel, sociale werkers - volstrekt niet kan ontberen en dat slechts bij onderling begrip en vertrouwen succes mogelik is. Op samenwerking komt het aan, die ons telkens hernieuwde teleurstellingen wel niet besparen kan, maar toch op den duur aan maatschappij en misdadigers gelijkelik ten zegen moet strekken.
D. Wiersma
|
|