De Gids. Jaargang 96
(1932)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom duurt de crisis zoo lang?Het tegenwoordige productiestelsel kunnen wij vergelijken met de weegschalen der drogisten. De bevredigingsmiddelen, die de menschen voor het oogenblik verbruiken, moeten zij zelf weer reproduceeren. Naarmate zij meer of minder gebruiken, kan een zekere voorraad bevredigingsmiddelen (die in de werkelijkheid gedeeltelijk uit afgewerkte, gedeeltelijk uit half-afgewerkte goederen bestaan) voor een langeren tijd strekken. Naarmate de duur verlengd wordt, die verloopt tusschen het oogenblik, dat de arbeid besteed wordt en het oogenblik, dat nieuwe producten voor het gebruik klaar komen omdat de productie met meer kapitaal, dat is, langs meer tusschenstadia plaats heeft, wordt het resultaat, dat men per arbeider verkrijgt, grooter, de arm van de weegschaal wordt langer. Hij moet natuurlijk zóó lang worden, dat het tegenwicht opweegt tegen het gewicht, dat gewogen wordt, dat is de verbruikte hoeveelheid goederen. Wanneer aldus de arbeiders productieverwerken, kunnen zij voor hun arbeid ook meer uitbetaald krijgen, omdat zij immers voor den ondernemer meer waard worden. Dit heeft echter weer voor gevolg, dat de aanwezige voorraad slechts voor een kleineren afstand strekt. De arm moet dus korter worden, omdat er niet voldoende goederen zijn om iedereen in die tusschenperiode te onderhouden. Of er een evenwichtspunt komt bij een zoodanige lengte van den arm, dat de productie, die men op die manier verkrijgt, juist groot genoeg is om de verbruikte goederen te reproduceeren, hangt af - juist zooals dit bij een drogistenweegschaal het geval is - van de zwaarte van het tegenwicht, dat men op den arm verschuift. Is dit tegenwicht licht, dan zal het evenwicht pas bereikt worden bij een zeer langen arm. Dit beteekent, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de productiviteit van den arbeid zeer groot zou zijn, maar dat er slechts een laag loon kan worden uitbetaald, omdat anders de aanwezige voorraad goederen niet uit zou reiken om een zoo lange productieperiode door te komen. Is het tegenwicht te zwaar, dan zou het evenwicht reeds bereikt zijn bij een kleinen arm, dan zouden de loonen hoog kunnen zijn, omdat de aanwezige verbruiksvoorraad slechts voor een korten tijd moet strekken, maar het gevolg zou zijn, dat de maatschappij verarmt omdat bij een zoo korten omweg, het resultaat van den arbeid te klein is om de verbruikte goederenvoorraad te herstellen. Welk is nu dit tegenwicht in het maatschappelijk productieproces? Het is de rente. Is de rente te laag, dan zullen de ondernemers met zeer veel kapitaal werken, is er geen kapitaal genoeg om alle arbeiders aan het werk te houden, treedt werkloosheid in en zullen de loonen dalen. Alhoewel een lage rente dus een voordeel is voor de arbeiders, in zooverre, dat zij mogelijk maakt een zeer productieve wijze van produceeren, waardoor de loonen hoog kunnen zijn, zal een rente, die te laag is in verhouding tot den aanwezigen verbruiksvoorraad, na korten of langeren tijd ten gevolge hebben, dat de goederenvoorraad niet voldoende is om het hoogere loon te betalen. Betrekkelijk kleine afwijkingen zullen zich vanzelf herstellen, omdat, waar niet alle bedrijven op de grens der rentabiliteit werken, er een zekere aanpassingsmogelijkheid bestaat, zonder belangrijke veranderingen in de samenstelling noodig te maken.
Streng genomen is een crisis in een dergelijk stelsel onmogelijk. Ook veranderingen in de factoren kunnen die niet teweegbrengen, daar zij hun invloed steeds door wijziging der prijzen en daardoor in de samenstelling van de productiefactoren doen gevoelen. Het is dan ook opmerkelijk, dat de verschillende crisistheorieën de oorzaken van de ongelijkmatige ontwikkeling van het economisch leven zoeken in irrationeele afwijkingen.Ga naar voetnoot1) Ik zal in dit artikel de verdiensten dezer verschillende op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vattingen niet bespreken. Alle beschouwen zij het evenwicht, dat men voor de crisis (zooals uit de schijnbare aanpassing van de prijzen blijken zou) scheen te hebben bereikt, als kunstmatig en stellen voor de ineenstorting van het daarop gebouwde stelsel die kunstmatigheid aansprakelijk. Deze gedachte lijkt mij zeer vruchtbaar om het spasmodisch karakter van de conjunctuurontwikkeling te verklaren. Immers, het groote verschil tusschen een evenwichtstoestand, die berust op het uitwegen van de bepalende factoren en die, welke men door kunstmiddelen in stand houdt is, dat de eerste stabiel en de tweede labiel is, d.w.z. dat, wanneer in de eerste een factor verandert en daardoor het evenwicht verstoort, deze verstoring zelf krachten in beweging brengt, die een nieuw evenwichtspunt in het leven roepen, zij het dan verschillend van het voorafgaande terwijl dit in het tweede geval niet gebeurt. Wanneer wij ons afvragen, waarom deze crisis zoo heftig en langdurig is, dan treft het, dat de kunstmatigheid van de toestanden, die er aan vooraf ging, bijzonder groot was. In de eerste plaats maakten belangrijke internationale verplichtingen het economisch systeem zeer kwetsbaar. Het is hierbij niet mijn doel te onderzoeken of Duitschland al of niet in staat is de groote bedragen te betalen, die het volgens de internationale overeenkomsten tot regeling van zijn schadevergoedingsverplichtingen heeft te voldoen. Wij kunnen echter wel vaststellen, dat het hen tot hiertoe niet uit de opbrengst van zijn productie heeft betaald, maar het geld ervoor geleend heeft met meer daarbij, en wel van de Vereenigde Staten, aan wie deze bedragen ten slotte grootendeels weer ten goede kwamen, doordat de geallieerden de gelden, die zij van Duitschland ontvangen, gebruiken om hun schulden aan de Vereenigde Staten te voldoen. De gevaarlijkheid van dezen toestand werd verhoogd, toen door het optreden van den President van de Reichsbank: Dr. Schacht, aan het leenen op langen termijn in het buitenland moeilijkheden werden in den weg gelegd. Terwijl de bedoeling van dezen maatregel was, de buitenlandsche credietgeving te beperken, heeft hij voor gevolg gehad, dat de credieten alleen een anderen vorm aannamen en niet meer op langen, maar op korten termijn werden verleend en wel voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
namelijk aan de Duitsche banken, die hen voor langdurige investeeringen in de industrie aanwendden; een wijze van credietverleening, die ook in het vóór-oorlogsche Duitschland veel werd toegepast en ook toen reeds als gevaarlijk werd beschouwd, maar die dit in nog hoogere mate werd nu deze credieten uit het buitenland afkomstig waren en de liquiditeit van de betalingsbalans in gevaar konden brengen. Deze heele verhouding bevat verschillende kunstmatige elementen. Immers, zij vloeit daaruit voort, dat men aan Duitschland verplichtingen oplegde, maar de consequenties hiervan, nl. dat Duitschland, om die na te komen, de buitenlandsche markten met goederen moest overstroomen, niet aanvaardde. Een tweede kunstmatigheid lag in de hooge invoerrechten, waardoor in vele landen bepaalde industrieën werden beschermd, omdat deze van nationaal belang werden geacht. Belemmering van den invoer van bepaalde goederen beteekent echter terzelfdertijd belemmering van den uitvoer van andere goederen, waarmede men anders den invoer van de eerste zou hebben betaald. Men ontwikkelt dus het economisch leven in een vooropgezette richting en verliest daardoor het natuurlijk richtsnoer voor de economische handelingen uit het oog, omdat een vermindering der concurrentiemogelijkheid van een bepaalde bedrijfstak in een land steeds weer, voorloopig, door nieuwe protectionistische maatregelen kan worden geschraagd. Zoo roept protectie protectie in het leven, niet alleen in de andere landen, waar men op zijn beurt de bedreigde bedrijven wil steunen, maar ook in het eigen land, omdat wanneer het buitenland den uitvoer van het beschermde land, nu sommige producten beschermd zijn, met andere gaat betalen, ook hiervoor bescherming noodig wordt geacht. De ontwikkeling in de Vereenigde Staten is daarenboven in de afgeloopen jaren in dit opzicht zeer bijzonder geweest. Het verlangen naar een snelle ontwikkeling der industrie, dat daar reeds vroeger bestond, is door den oorlog, die voor de Vereenigde Staten ongekende mogelijkheden opende, geprikkeld geworden en heeft er het protectionisme sterk bevorderd. Terwijl, onder natuurlijke omstandigheden, de Vereenigde Staten bij uitstek een uitvoerland van producten van den grooten extensieven landbouw zouden moeten zijn en van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sommige industrieele massaproducten heeft het zijn landbouwbevolking aan zijn industrieele ontwikkeling opgeofferd en wel in zóó sterke mate, dat op dit oogenblik de landbouwbevolking in de Vereenigde Staten in absoluten zin kleiner is dan onmiddellijk na den oorlog. Om, ondanks zijn hooge protectie toch te kunnen blijven uitvoeren, heeft dit land van zijn kapitaalrijkdom gebruik gemaakt door in hooge mate tot credietverleening over te gaan. Zooals men de binnenlandsche markt forceerde door het afbetalingsstelsel te ontwikkelen, heeft men ook Europa op afbetaling geleverd. Een dergelijk stelsel kan evenals de verkoop op afbetaling in het binnenlandGa naar voetnoot1) slechts blijven bestaan, zoolang het zich nog verder uitbreidt. Wil men niet betaald worden met buitenlandsche goederen, maar integendeel nog steeds weer nieuwe goederen aan het buitenland leveren, dan moet men ook de rentebetaling uitstellen. Deze politiek heeft grenzen; wanneer het buitenland voldoende verzadigd is met crediet of men zelf verdere credietverleening te riskant begint te achten, moet het heele stelsel, juist zooals het afbetalingsstelsel in het binnenland, in elkaar storten. Een andere kunstmatigheid was een gevolg van de organisatie der arbeiders en de weinige krachtdadigheid, waarmede de onmaatschappelijke gevolgen daarvan bestreden werden. Al kan in het algemeen en op den langen duur organisatie van de arbeiders de loonen niet doen stijgen, wel kan voor sommige bedrijven en gedurende zekeren tijd deze organisatie effect hebben. Zoo kan men zeggen, dat in de afgeloopen jaren de positie van de industrieele arbeiders door de sociale maatregelen verbeterd is, maar dat dit voor een groot deel geschied is ten koste van de landarbeiders. Verder is de positie van de arbeiders in de beschutte bedrijven, in tegenstelling met de vóór-oorlogsche toestanden en met de redelijkheid, aanzienlijk beter dan die van de arbeiders in de onbeschutte bedrijvenGa naar voetnoot2) geworden, terwijl de arbeiders in Overheidsdienst een nog meer beschermde positie genoten. De hoogere loonen, die daardoor voor de arbeiders ook in de onbeschutte bedrijven noodzakelijk werden, waar zij de hoogere prijzen te betalen hadden, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een gevolg waren van de loonsopdrijving in de beschutte- en Overheidsbedrijven, deed een drang tot vervanging van arbeidskracht door machines ontstaan, zonder dat de economische voorwaarden daarvoor: een overvloed aan kapitaal en een tekort aan arbeidskracht, waren vervuld. Ook hier was dus weer een evenwicht bereikt, dat in hooge mate labiel was en dat, wanneer het verstoord werd, niet uit zichzelf de krachten zou kunnen ontwikkelen voor een herstel. Ten slotte was een verdere belangrijke kunstmatigheid het vrij algemeen bestaande muntstelsel. Een goed geldstelsel is voor een evenwichtig economisch systeem eerste vereischte. Alle verhoudingen worden immers in geld uitgedrukt en deze uitdrukking moet, wanneer zij betrouwbaar wil zijn, altijd eenzelfde beteekenis hebben. Wanneer men, zooals met de belangrijkste landen het geval is, de waarde van het geld bindt aan het goud, dan zal dit doel alleen bereikt worden, wanneer de verhouding tusschen den voorraad goud en de behoefte aan geld bij gelijke waarde ervan, gelijk blijft. Slechts toevallig zal dit het geval kunnen zijn en de laatste jaren is de goudproductie veel te klein geweest om in de toenemende behoefte eraan te voorzien. Naarmate er meer landen terugkeerden tot den gouden standaard en de behoefte aan goud dus toenam, moest een daling van het prijzenpeil intreden. Wanneer dit niet direct tot uiting kwam in het prijzenpeil, komt dit, omdat men in steeds ruimere mate middelen toepaste om op goud te sparen. Het voornaamste daarvan was, dat als dekking van de bankbiljetten, naast het goud, ook buitenlandsche wissels werden gebruikt, hetzij als wettelijk dekkingsmateriaal, hetzij tot feitelijke versterking hiervan. Hierdoor ontstond een dubbele kunstmatigheid. In de eerste plaats, omdat de binding van het geld aan het goud groote gevaren in zich sluit voor zware misrekeningen op het oogenblik, dat de waarde van het goud tegenover de goederen verandert en dit terwijl men, op dit critisch oogenblik, het goud waarnaar men de massa's gewoon heeft gemaakt zich te richten om de waarde van het geld te beoordeelen, ook niet meer kan loslaten. Anderzijds brengt het middel, dat men toepast om dit bezwaar te verzachten, nl. de goudwisselstandaard, zelf weer zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigenaardige bezwaren met zich, omdat het berust op de veronderstelling, dat alle landen zich aan den gouden standaard zullen houden en dit risico niet door een stelsel van waarborgen wordt uitgeschakeld.
Terwijl dus het economisch leven in een toestand van labiel evenwicht verkeerde en de positie van de maatschappij tot die waarin een op een natuurlijk niveau levende samenleving verkeert, ongeveer stond als die van een koorddanser tot iemand die op den beganen grond wandelt, deden zich langzamerhand wijzigingen vóór, die onder alle omstandigheden verstorend zouden hebben gewerkt, maar waarvan de terugslag op het economisch leven nu veel ontwrichtender was. Ongetwijfeld speelt hierbij de rationalisatie een belangrijke rol. De strekking hiervan is in het algemeen, dat nieuwe natuurkrachten aan de menschelijke behoeftenbevrediging dienstbaar worden gemaakt of dat de grondstoffen, die zeldzaam zijn, worden vervangen door anderen, die gemakkelijk zijn te bereiken. De productieprocessen, die daarvoor noodig zijn, eischen echter meestal de aanwending van meer kapitaal per arbeider. Men denke slechts aan de verkrijging van de stikstof uit de lucht, waardoor een meststof bij uitnemendheid, kunstmatig kon worden gewonnen en de kunstzijdeindustrie gemakkelijk het door haar benoodigde salpeterzuur kon krijgen, maar waarvan de productie een groote fabrieksaanleg vereischt, waar slechts een klein aantal arbeiders in kunnen worden gebruikt. Men denke aan de uitvinding van de Dieselmotor, waardoor de steenkool door de goedkoopere zware olie kon worden vervangen, maar waardoor ook de steenkoolindustrie door de met meer kapitaal per arbeider werkende petroleumbedrijven werd verdrongen en alleen daarom niet geheel moest verdwijnen, omdat zij zichzelf in hooge mate mede mechaniseerde (zoo bv. in Duitschland van 2% in 1913 tot 87% in 1927). Toch heeft dit niet belet, dat de nog kapitalistischer petroleumindustrie haar achteruitdrong, zoodat de wereldproductie van steenkool in 1929 108% van die van 1913 bedroeg, die van olie 386%. Deze vervanging spaarde weer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op scheepsruimte, waardoor de vrachtladingen per man grooter werden en maakte de benzine goedkoop. Dit kwam weer naast het autoverkeer de machinale landbebouwing ten goede, welke de voorsprong van de extensief bebouwde landen boven intensief bebouwde, vergrootte. Hadden deze uitvindingen min of meer op zichzelf de strekking om arbeiders door kapitaal te vervangen, de graagte, waarmede zij werden toegepast en het, ook op ander gebied merkbaar, streven om dit te doen, bewijst, dat de arbeid te hoog en het kapitaal te laag in prijs was, zoodat vervanging van het ééne door het andere voordeelig was. Dit blijkt ook uit de tendens door vergrooting van de installaties, de neiging de productie steeds meer in enkele bedrijven te concentreeren, welke ontwikkeling b.v. in de staalindustrie (grootte der Martinsovens in 1914: 20 ton, in 1930: 120 ton, sommige 200 ton en de electriciteitsindustrie sterk naar voren kwam.Ga naar voetnoot1) Groote behoefte aan kapitaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is verder ontstaan, doordat de vindplaats van verschillende belangrijke grondstoffen zich heeft verplaatst, zoodat nieuwe kapitaalinvesteeringen noodzakelijk waren (koper, tin, zink en lood). Zooals ik reeds opmerkte, zouden deze veranderingen, wanneer zij in een stelsel van vrije concurrentie hadden plaats gehad, wel niet zonder schokken zijn gegaan, maar zij zouden veel sneller krachten in het leven geroepen hebben, die tot een natuurlijk herstel, zij het dan onder andere verhoudingen, zouden hebben geleid. Stijging der werkloosheid zou dan aanleiding gegeven hebben tot daling der loonen, wat op zichzelf reeds een rem tegen den voortgang der rationalisatie zou zijn geweest. Tevens zou de prijs van de producten in verhouding tot die van de kapitaalgoederen zijn gedaald, terwijl het algemeen prijzenpeil zou gestegen zijn door de te groote credietuitzetting, die voor deze sterke kapitaliseering, waarvoor de voorwaarden niet voorhanden waren, moet hebben plaats gehad. Bij de kunstmatige toestanden, die vóór het uitbreken van de crisis bestonden, is dit niet geschied. Eén van de merkwaardigste verschijnselen, die aan deze crisis zijn voorafgegaan en dat de economen zeer heeft in de war gebracht, is, dat het indexcijfer inplaats van, zooals men in een tijdperk van hoog-conjunctuur verwachten moet, te stijgen, vrijwel bleef staan op 150% van 1913, zelfs eerder een lichte tendens tot dalen vertoonde. Hoe kan men dit verklaren? De overvloedige productie van allerlei grondstoffen tengevolge van de uitbreiding van de productie, moet tegen de uitzetting van het crediet hebben opgewogen en belet hebben, dat de prijsstijging zich op dit gebied voordeed. Dan had echter de prijsstijging zich moeten voordoen bij dié goederen, waarbij de toename van den voorraad niet opwoog tegen de crediettoename, d.w.z. de prijs van dié goederen, die de maatschappij in staat stellen langs omwegen te produceeren, moest stijgen. Dit zijn de tegenwoordige goederen. Het meest karakteristieke type hiervan vormen de voedingsmiddelen. Het is dan ook opmerkelijk, dat de indexcijfers van de voedingsmiddelen, in tegenstelling met het algemeene indexcijfer, in de jaren vóór de crisis gestegen isGa naar voetnoot1) ondanks de overvloedige oogsten. Maar ook de fabrieksinstallaties moeten van dit standpunt als tegenwoordige goederen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden beschouwd. De waarde van deze installaties wordt bepaald door hunne winstcapaciteit, die in de hoogte van de dividenden tot uitdrukking komt. Door het systeem van inwendige kapitaliseering, waardoor een groot deel van de dividenden niet werden uitbetaald, maar aangewend voor verdere uitbreiding van het bedrijf - wat op zichzelf ook al weer een kunstmatigheid teweegbracht, omdat aldus niet het te bereiken rendement richtsnoer werd voor de investeering - kwam de waardestijging van deze goederen tot uiting in een zoo groote stijging van de aandeelen - die het kapitaal vertegenwoordigen - dat zij slechts gedeeltelijk door de groote winsten verklaarbaar was. Het laag rendement, waarop zij werden gekapitaliseerd, bewijst, dat men tevens den prijs van de ondernemingen hoog aansloeg, omdat men hiervan nog grootere winsten in de toekomst verwachtte. In deze hooge waarde kwam de inflatie tot uitdrukking. Deze inwendige kapitaliseering, waardoor de uitbetaalde dividenden lager werden, deed daarenboven zelf weer de gedachte ontstaan, dat de natuurlijke rente lager was dan zij in werkelijkheid was. Het gevolg was dat teveel goederen van den beschikbaren voorraad werden aangewend voor kapitaalbestemming, zonder dat men de mogelijkheid afsloot, tevens veel goederen onmiddellijk te verbruiken. Wanneer men zooveel goederen in deGa naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
productie wilde aanwenden, hadden de loonen moeten dalen en dus de koopkracht om die goederen af te nemen, verminderen. Daardoor zou men zich van verdere kapitalistische aanwendingen tijdig hebben laten weerhouden, terwijl nu de gehandhaafde koopkracht voor producten de uitbreiding van de productie, die geschiedde onder de veronderstelling, dat deze groote koopkracht zou blijven bestaan, prikkelde. Een tijd kon men zich aan de illusie overgeven, dat beide aanwendingen naast elkander in stand konden worden gehouden, tot bleek, dat men, doordat men niet op het compas der natuurlijke prijzen had gezeild, zich verrekend had en men met een groote hoeveelheid grondstoffen en half-producten zat, waarnaar er geen vraag meer was tegen een prijs, die de kosten goedmaakte, omdat de oogen waren opengegaan en het bleek, dat de koopkracht van de bevolking er niet groot genoeg voor was. Door het afbetalingsstelsel en de uitbreiding van de credietverleening heeft men een tijd de koopkracht op peil gehouden, maar men had, door loonsbetaling, zijn producten opgesnoept om er grondstoffen voor te krijgen. Wilde men die grondstoffen de verdere bewerkingen laten ondergaan om den kring te volmaken, dan moest men nog meer producten voor loonsbetaling beschikbaar stellen. Zij waren er niet meer. Men kon ze niet zonder verlies uit de grondstoffen vervaardigen, want men kon er geen voldoende prijs meer voor verwachten, daarvoor zouden, wanneer alle grondstoffen tot producten werden verwerkt, er te veel zijn en een te lagen prijs opbrengen. Alleen, wanneer men aan loonen minder moest betalen zou dit wel mogelijk zijn geweest. Dan zou de prijs, die men voor de producten kon verwachten, echter ook weer lager zijn, daar de arbeiders dan minder te verteren zouden hebben. De kring, die men beschreef, was nu eenmaal te groot geworden voor de bestaande mogelijkheden. Op één of andere wijze moest zich dit wreken. Het oogenblik is waarschijnlijk bepaald door de groote oogsten van de jaren '27 en '28. De landbouwproductie vormt altijd een gevaarlijk element in een systeem, omdat de grootte ervan zich slechts zeer onvoldoende naar de prijzen richt. Dit komt in de eerste plaats, omdat wel de omvang van de bebouwde oppervlakte van elk landbouwproduct van de prijzen afhankelijk is, maar de oogst, die men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
per bebouwde oppervlakte krijgt, zeer verschillend is, naarmate het seizoen gunstig of ongunstig is en ten tweede speelt voor den omvang van de bebouwing alleen het relatieve prijzenpeil van de landbouwproducten een rol. De boer laat, althans in intensief bebouwde landen, zijn grond niet onbebouwd liggen en wanneer de prijzen van alle landbouwproducten dalen, verbouwt hij dàt product, dat relatief het minst onvoordeelig is. Enkele groote tarweproducenten als de Vereenigde Staten en Canada hebben de voorraden willen ophouden en daardoor de prijsdaling willen voorkomen, maar deze politiek is mislukt, gedeeltelijk ook, omdat juist in deze jaren Rusland met groote voorraden aan de markt kwam en een sterke prijsdaling veroorzaakte. Immers, de meeste landbouwproducten hebben ook dit bezwaar, dat de vraag ernaar weinig elastisch is, d.w.z. dat een betrekkelijk kleine vermeerdering van het aanbod een groote prijsdaling veroorzaakt. De voorraden van de belangrijkste landbouwproducten, die de belangrijke prijsdalingen hebben veroorzaakt, zijn in verhouding tot het wereldjaarverbruik betrekkelijk gering, terwijl zij nog geringer zijn dan zij lijken, omdat de onzichtbare voorraden, dat zijn de voorraden in handen van hen, die voor de verdeeling ervan tusschen de uiteindelijke consumenten zorgen sinds het begin van de crisis, steeds kleiner geworden zijn. Maar ook daarvan afgezien is de graanvoorraad half April van dit jaar nauwelijks voldoende voor het dekken van het wereldverbruik gedurende 3 maanden; de voorraad suiker voor 4 maanden; de voorraad katoen voor ½ jaar; alleen bij rubber en koffie zijn de voorraden voldoende om het verbruik van meer dan één jaar te dekken. De zoogenaamde overvloed aan goederen is dus slechts betrekkelijk. De daling van den prijs van de landbouwproducten of de vermindering van den afzet, wanneer men de prijs ophield, veroorzaakte een vermindering van koopkracht in de gebieden, die van den afzet van landbouwproducten leven. Een zelfde daling der koopkracht deed zich rond denzelfden tijd in dit gedeelte van de wereld voor, (ongeveer ¼ van de menschheid omvattend), waar de waarde van het geld gebonden is aan het zilver, tengevolge van de waardedaling van het zilver. Ook deze is te wijten aan een betrekkelijk klein overschot. De productie van zilver richt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich ook betrekkelijk weinig naar den prijs, omdat zilver ook als een bijproduct van lood gewonnen wordt. De hoeveelheid zilver, die overtollig is, zou gemakkelijk, bij een herstel van de rust in China en Britsch-Indië voor de circulatie van deze landen geabsorbeerd kunnen worden. Ook hier veroorzaakte èn de onrustige toestanden, die daar bestaan èn de vermindering van de koopkracht van het zilver, die zelf weer een gevolg is van het bestaan van die toestanden in de landen, die de grootste afnemers van zilver zijn, een ruwe schok. Zoo zijn de moeilijkheden van de Nederlandsch-Indische suikerindustrie voor een groot deel toe te schrijven aan het achterblijven van het suikerverbruik in deze landen. In normale tijden wordt er geen Java-suiker bewesten het kanaal van Suez verkocht. Dat de Europeesche bietsuikerproducenten de Europeesche markt grootendeels hebben afgesloten, vindt daarin natuurlijk geen verontschuldiging.
Een labiel evenwicht, bedreigd door wijziging in de factoren, die het beheerschen, verstoord door toevallige en politieke gebeurtenissen, deed de crisis ontstaan. Men begrijpt, dat de storing hevig was. Een koorddanser, wiens evenwichtsstok aan èèn einde groeit en die een duwtje krijgt, raakt meer en pijnlijker uit zijn evenwicht dan een voetganger. Maar hoe komt het, dat het zoo lang duurt vóór er zich weer een evenwicht herstelt? Waaraan ligt dit gebrek aan aanpassingsvermogen, dat deze crisis in het bijzonder kenmerkt? Ook dit is weer gedeeltelijk een gevolg van de kunstmatigheid, die men daarbij betracht. Ook hier kunnen wij verschillende oorzaken noemen en ik geloof, dat de foutieve en gekunstelde regeling van het geldwezen daarbij het eerst komt. De onbegrijpelijke dwaasheid van de menschheid, de waarde van het geld, dat bemiddelaar moet zijn bij de ruilhandelingen van alle goederen en diensten, te verbinden aan één enkel goed: goud of zilver, wreekt zich. Het is begrijpelijk, dat dit vooral in crisistijd tot uiting komt, omdat dan, tengevolge van de verslapping van het economisch leven, de prijs van alle goederen de neiging heeft te dalen. Daardoor ontstaat een plotseling verschil tusschen de begrippen waardevastheid van het geld ten opzichte van het goud en waardevastheid van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het geld ten opzichte van goederen en diensten. Ik zal niet zoover gaan te zeggen, dat veranderingen in de economische activiteit en verkeerde ontwikkeling daarvan, niet zouden vóórkomen, wanneer het geldbezwaar werd ondervangen. Ook dan zouden de ondernemers zich kunnen misrekenen en zouden stemmingen van pessimisme en optimisme kunnen ontstaan. Maar wanneer men in staat was ervoor te zorgen, dat het geld ten opzichte van goederen en diensten steeds eenzelfde waarde had, zou de omvang van deze bewegingen zeker aanmerkelijk worden beperkt. Men zou dan de sterke prijsdaling van bepaalde goederen voorkomen, die verdere prijsdalingen in het leven roept door de vermindering der koopkracht van de verkoopers der eerste. Het lawinekarakter van de crisisverschijnselen zou vermeden worden. In een economisch stelsel, dat voor een belangrijk gedeelte op het crediet berust, moet een verandering in de waarde van het geld noodzakelijk zeer ontwrichtend werken, omdat daardoor alle credieten, zelfs diegenen, die met groote voorzichtigheid verleend zijn, onzeker worden, omdat de geldswaarde der onderpanden daalt. Door de liquidatie van deze credieten wordt de crisis weer verergerd. Wanneer men nagaat de prijsverhoudingen van de belangrijkste grondstoffen en landbouwproducten op verschillende tijdstippen, zooals die bv. in de overzichten van de Economisch Statistische Berichten verschijnen, dan ziet men, dat deze percentages in verhouding tot 1925, over het algemeen vrij nauw verband met elkander houden. Dit beteekent, dat de ruilverhouding tusschen deze goederen onderling ongeveer dezelfde is gebleven en alleen die ten opzichte van het geld zich heeft gewijzigd. Dit is echter zwaar van gevolgen. Wanneer men alleen bedenkt, dat b.v. alle hypotheken in geld verleend, door de prijsdaling van de landbouwproducten, die voor een groot deel aan verandering in de waarde van het geld moet worden toegeschreven, een veel grooter gedeelte van de waarde van den grond vertegenwoordigen, ja, dikwijls die waarde overtroffen, waardoor de boer ten eenemale geruïneerd wordt, of aan de toename van den obligatielast die op de ondernemingen drukt, dan ziet men welke gevaarlijke consequenties hieraan verbonden zijn. Een maatschappij, die in zoo hooge mate op het credietsysteem berust als de onze, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan bij een dergelijke gebrekkige organisatie niet blijven staan. Het ongelukkige van deze binding aan het goud is, dat de massa's daardoor de waarde van het geld naar deze verhouding zijn gaan beoordeelen en dat, terwijl wij verkeeren in een toestand van heftige en steeds toenemende deflatie en waardestijging van het geld, het publiek, in herinnering aan hetgeen enkele jaren geleden geschied is, voor niets zoo bang is als voor inflatie, zoodat de toepassing van het middel om de deflatie tegen te gaan: de afschaffing van den gouden standaard, zeer bezwaarlijk is. De ontwrichting van het credietsysteem is daarenboven verergerd, doordat de leidende bankiers in hun taak te kort zijn geschoten. Het gevaarlijkste punt in de geheele credietsituatie was ongetwijfeld de credietpolitiek, die ten opzichte van Duitschland was gevoerd. Terwijl de crisis sinds het einde van 1930 in hevigheid afnam en er in het begin van 1931 een heropleving te bespeuren scheen, is door de zenuwachtigheid en het gebrek aan vertrouwen bij de leidende bankiers, een ongekende en vrijwel onnoodige verergering ervan ingetreden, doordat zij zelf aan de betrouwbaarheid van het kunstmatige gebouw, dat zij in Oostenrijk en Duitschland hadden opgetrokken, gingen twijfelen. De opzegging der korte credieten, die aan Oostenrijk en vooral aan Duitschland waren verleend en waarvan men wist, dat zij gebruikt waren voor investeeringen op langen termijn, heeft een nieuwe lawine doen ontstaan, die men bij meer kalmte en overleg had kunnen vermijden. Door de terugtrekking van de buitenlandsche credieten bij de Duitsche banken, na de ineenstorting van het Oostenrijksch bankwezen, was er voor deze slechts één uitweg: de credieten, die zij verleend hadden, op hun beurt bij de circulatiebank onder te brengen. Deze traditioneele methode bleek nu echter niet doorvoerbaar. Immers, de terugtrekking van die buitenlandsche credieten onttrok aan de Duitsche Reichsbank groote hoeveelheden goud, terwijl zij de credieten van de particuliere groote banken alleen kon overnemen door het uitgeven van nieuwe biljetten, waardoor de waarde van het geld ten opzichte van het goud moest dalen. Zeker zou dit geen inflatie in den eigenlijken zin hebben beteekend, maar alleen een herstel van het reeds sterk gedaalde prijzenpeil, maar men kon het in Duitschland niet wagen dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te doen, omdat het publiek dan zeker het spook der inflatie zou hebben meenen te zien en het wantrouwen zóózeer zou hebben om zich gegrepen, dat inderdaad de waarde van het Duitsche geld zou zijn gedaald. Men heeft dus geen andere keus gehad dan het Duitsche bedrijfsleven te laten ineenstorten door gebrek aan crediet en terzelfdertijd de terugbetaling van de buitenlandsche tegoeden op korten termijn door de ‘stillhalte’ overeenkomsten te beperken. Hiermede was de lijdensweg echter niet uit. Vele credieten waren aan Duitschland verleend door Engelsche banken, die dat gedaan hadden met gelden, die zij uit Frankrijk gekregen hadden op korten termijn. Toen kwam vast te staan, dat de Engelschen hun geld uit Duitschland niet zouden kunnen krijgen, sloeg de Fransche bankiers en particulieren de angst om het hart voor hun in Engeland geplaatste gelden en volgde een algemeene terugtrekking van de korte credieten uit Engeland. De Engelsche Bank gaf in een paar maanden 200 miljoen pond sterling goud af. Ook in Engeland had men de gouden standaard kunnen handhaven op dezelfde wijze als dat in Duitschland is geschied, door het eigen bedrijfsleven te ruïneeren. Wanneer men de binnenlandsche circulatie maar voldoende beperkt, moet er een punt komen, waarbij de waarde van het pond boven zijn goudwaarde stijgt, maar hiervoor is crediet-restrictie noodig. Dit heeft men er in Engeland niet voor over gehad en men heeft liever de pariteit ten opzichte van het goud afgeschaft. Men stond hier des te vlugger voor dit pijnlijke alternatief, omdat dit land in 1928, bij de herziening van het statuut van de Bank of England, aan een verouderd dekkingsstelsel heeft vastgehouden, waardoor de vrijheid van bewegen er kleiner is dan elders. Ook hier heeft men over inflatie geschreeuwd, terwijl er alleen verweer tegen het verder doorvreten van het pijnlijke deflatieproces plaats vond. De sterke daling van de pondenkoers is dan ook niet uit redelijke overwegingen te verklaren en alleen door het wantrouwen in de verdere ontwikkeling van de Engelsche toestanden en door een geforceerde druk van Engeland zelf op die pondenkoers, veroorzaakt door een systematische aflossing van alle verplichtingen, die men maar aflossen kan en, in de laatste dagen, zelfs door het aankoopen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goud tegen een koers boven pariteit, begrijpelijk. Immers, Engeland ziet, terecht, in de lage pondenkoers een middel om zijn export te bevorderen. Dit is het echter alleen voorzoover het binnenlandsch prijzenpeil er zelf niet stijgt. Voor inflatie in Engeland behoeft men dan ook waarschijnlijk niet bevreesd te zijn; veeleer meen ik, dat een herstel van de pondenkoers tot niet ver beneden zijn vroegere hoogte binnen afzienbaren tijd te verwachten is. Op den duur heeft dit land, dat de grootste crediteurstaat van de wereld is, wiens vorderingen in groote mate uit obligaties bestaan, die in ponden luiden en waarvan de belangrijkste schuld aan Amerika in dollars luidt, zeker geen belang bij een daling van zijn wisselkoers. Wel is hier strijd tusschen de ondernemers, voor wie een lage koers, een exportpremie en een vermindering van hun obligatieschulden beteekent en de renteniers, die tegenovergestelde belangen hebben. Maar dat, ook wanneer de crisis voorbij is, het belang van de beleggende groep zoozeer in het gedrang zou blijven, lijkt mij zeer onwaarschijnlijk. Ook naar de Vereenigde Staten is, na de afschaffing van den gouden standaard in Engeland, de vraag naar goud overgeslagen. De goudpositie van dit land was echter van dien aard, dat zij dezen stoot heeft kunnen verdragen. Wel heeft men het groote bedrag der vnl. Fransche saldi in de Vereenigde Staten zelf als een zwak punt gevoeld en heeft men door een hervorming van het statuut van het Federal Reserve System, de bewegingsvrijheid ten opzichte van het goud vermeerderd. De wereldpositie van het goud komt er op neer, dat feitelijk nog slechts een vijftal belangrijke landen: de Vereenigde Staten, Frankrijk, België, Nederland en Zwitserland een volkomen vrije goudmarkt hebben. De meeste andere landen hebben zich op de één of andere wijze van het goud bevrijd. Het prijzenpeil in deze vijf landen is echter nog steeds aan de veranderingen van het goud gebonden. Wanneer één van deze landen tracht de deflatie tegen te gaan door de credietmogelijkheden te vergrooten, zal dit steeds tot waardedaling van het geld in dit land ten opzichte van het goud, daardoor tot wegvloeien van goud en daardoor tot het zoo gevaarlijke verdwijnen van het vertrouwen - zij het dan ook, dat dit volkomen ongemotiveerd is - voeren. Wel zou er een middel zijn om de steeds verder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doorvretende deflatie internationaal tegen te gaan. Waar de vrije goudmarkt tot enkele landen beperkt is en zijn geldfunctie verreweg den grootsten invloed heeft op de waarde van het goud, zal de waarde van het geld in deze verschillende landen, de waarde van het goud bepalen. Wanneer deze landen allen, méér geld uitgeven, dus de deflatie in gelijke mate tegengaan, zal daardoor de waarde van het goud zelf dalen en zal het prijzenpeil stijgen zonder dat goudverplaatsing van het ééne naar het andere land vòòrkomt, dus zonder dat het wantrouwen, dat hier nu eenmaal aan verbonden schijnt, ontstaat. Van een dergelijke samenwerking valt echter weinig te bespeuren, want terwijl de Vereenigde Staten het mogelijke doen om het crediet te vergrooten, vindt dit in de Europeesche goudlanden helaas nog weinig navolging. Daardoor rijst de vraag hoelang de Vereenigde Staten zelf met deze politiek zullen kunnen doorgaan, zonder dat dit bij de eigen landgenooten onrust verwekt. Het ophoopen van groote goudvoorraden in enkele Europeesche landen wordt daardoor voor die landen zelf echter des te gevaarlijker. Want wat zal de gouden standaard nog beteekenen wanneer ook de Vereenigde Staten hem verlaten? En welke waarde heeft dan het goud dat men zoo gierig opstapelt? Het geheele complex van verstoring in geld en credietwezen is een treffend bewijs ervan hoezeer gekunstelde regelingen, die de economische verhoudingen in een bepaalde richting forceeren, de moeilijkheden vergrooten, wanneer het noodig wordt een nieuw evenwichtspunt te zoeken. Er zijn trouwens ook op het gebied van de productie zelf oorzaken te vinden, waardoor een vlug herstel belemmerd wordt. Gedurende langen tijd, men kan wel zeggen tot midden 1931, heeft bij velen de meening overheerscht, dat men door het treffen van afspraken, de prijsdaling van bepaalde goederen kon tegengaan. Dit is niet mogelijk gebleken. Verder heeft de langzaamheid der aanpassing ook bedrijfstechnische oorzaken. Het element der vaste kosten is in de bedrijven in verhouding tot dat der variabele kosten, sterk toegenomen. Dit brengt met zich, dat, waar die vaste kosten zwaarder drukken per eenheid product, naarmate het aantal geleverde producten daalt, inkrimping van de productie geen daling, maar een stijging van den kostprijs beteekent, zoodat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bedrijven er slechts zeer noode toe overgaan hun productiecapaciteit te verminderen en dit steeds in onvoldoende mate geschiedt, terwijl de kleinere voorraad dan niet tegen rendeerende, maar tegen nog meer verlies brengende prijzen moet worden geplaatst. Het eenige goede middel zou zijn, wanneer alleen de beste bedrijven op een hoogere capaciteit bleven produceeren, maar de kunstmatige wijze, waarop de beperking der productie geschiedt, belemmert een herstel. Waar dit herstel van het evenwicht tusschen prijzen van grondstoffen en die van producten, gezien de hulpeloosheid ten opzichte van de geldpolitiek, niet of althans in zeer onvoldoende mate van de geldzijde te verwachten is, zal zij van de goederenzijde moeten uitgaan. De kleinhandelsprijzen zullen moeten dalen en de salarissen, loonen en prijzen in de beschutte bedrijven evenzeer naar beneden gaan. Terwijl de kleinhandelsprijzen de laatste maanden, zij het ongetwijfeld te laat en in nog te beperkte mate, aan het dalen zijn en de loonsdaling in de bedrijven, die werken voor de wereldmarkt, zich eveneens aan het voltrekken is, zij het met pijnlijke incidenten en vertragingen, die men door in te grijpen aan de geldzijde had kunnen voorkomen, is de daling van de loonen in de beschutteen overheidsbedrijven onvoldoende, beheerscht als zij wordt door politieke overwegingen, die onder het mom van een sociale politiek feitelijk strekken tot bescherming van enkele groepen. Het ongelukkige is, dat tusschen kleinhandelsprijzen en hoogte van loonen en salarissen zelf een nauw verband bestaat, waardoor een aanzienlijke daling der kleinhandelsprijzen nauwelijks te verwachten is, wanneer niet de loonen eerst gedaald zijn, terwijl een daling van de loonen juist gemakkelijker te dragen zou zijn, wanneer de kleinhandelsprijzen waren voorgegaan. Een tweede belemmering vormen de hooge huren, die voor arbeiderswoningen moeten worden betaald, alhoewel een groot deel van hen nog gedeeltelijk mede op kosten van de gemeenschap zijn gebouwd. De hooge welvaartseischen, die men aan de woningen heeft gesteld en die hen zoo duur hebben gemaakt, belemmeren nu een aanpassing, terwijl de gemeenten schromen tot huurverlaging over te gaan, omdat dit de tekorten van de woningpolitiek nog weer zou vergrooten. Toch lijkt mij de tegenwoordige toestand onhoudbaar te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden. De huren zijn te hoog en vele woningen blijven leegstaan. Het loonprobleem is des te pijnlijker, omdat de vraag moet opgeworpen worden of met een daling van het geldloon, met gelijkblijvend reëel loon zal kunnen worden volstaan, zooals ik in mijn opstel van het vorige jaar in de GidsGa naar voetnoot1) nog hoopte. De credietsituatie is in zoo sterke mate ongezond gebleken en de rationalisatie blijkt zoo grooten omvang te hebben genomen en nog steeds voort te gaan, dat men zich moet afvragen of niet een toestand is ingetreden, die gelijkt op die uit het begin van de 19e eeuw. De lage loonen van dien tijd moeten m.i. ook verklaard worden uit de sterke verbetering van de techniek, terwijl de kapitaalvoorraad niet voldoende was om algemeene toepassing hiervan mogelijk te maken. Ook nu staan de arbeiders voor het alternatief, wanneer zij niet willen, dat door voortgaande rationalisatie de productie in een klein aantal zeer zwaar geoutileerde bedrijven plaatsvindt, waardoor een groot deel hunner tot werkloosheid wordt gebracht, de ondernemers hiervan af te houden door met een lager loon tevreden te zijn. Er is immers geen kapitaal genoeg om hen allen in staat te stellen met de verbeterde inrichtingen te produceeren. Wel behoeft deze structuurverandering niet zulke ongunstige gevolgen voor de arbeiders te hebben als in het begin van de 19e eeuw, omdat er enkele compenseerende factoren aanwezig zijn. In de eerste plaats is de bevolkingstoename aan het afnemen in de meeste West-Europeesche landen, terwijl daarenboven de eerste tijd vergemakkelijkt wordt, doordat de crisis is uitgebroken op een oogenblik, dat de tot arbeidsrijpheid komende bevolking sterk daalde door de vermindering van de geboorten in de periode van '14 tot '19. Ten tweede heeft, in tegenstelling met een eeuw geleden, de verbeterde techniek haar invloed ook in sterke mate doen gevoelen bij de landbouwproductie, zoodat de lage prijs van de landbouwproducten eenigszins compenseerend kan werken, en ten derde kunnen de uitwassen, waartoe de toestanden in het begin van de 19e eeuw geleid hebben, beperkt worden door een verstandige sociale politiek. In de opvattingen dienaan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaande zal echter, wil men iets bereiken, veel moeten veranderen, omdat zij meer dan tot nu zal moeten gericht zijn op de waarborging van minima voor de minst bedeelden onder de bevolking. Zeer belemmerend voor een vlug herstel zijn ook de tariefmuren. Niet alleen, omdat hun bestaan de welvaart vermindert, maar tevens omdat de wijzigingen, die zij voortdurend ondergaan om zoogenaamd op meer afdoende wijze de nationale productie te beschermen, elke stabiliteit in de economische ontwikkeling verhinderen. De protectie is zeker hinderlijk, maar de wijzigingen in de beschermende politiek zijn nog veel bezwaarlijker. Niemand kan wat ondernemen, omdat, zoodra men daarmee eenig succes heeft, er maatregelen getroffen worden door het naijverige buitenland om dit tegen te gaan, omdat men meent schade te lijden door alles, wat den ander voordeel brengt. Terwijl de techniek zich zoo wijzigt, dat de grootste markt nauwelijks groot genoeg is, in verband met het steeds toenemend belang van de vaste kosten, worden de markten steeds kleiner. Zoo bereidt men nieuwe kunstmatige ontwikkelingen vóór.
R. van Genechten |
|