[Derde deel]
Stemmen uit de redactie
Rembrandt-tentoonstelling.
- Wanneer wij het hoofd koel houden, en vooral niet te veel praten, bestaat er geen groot gevaar, dat het ons met Rembrandt zal gaan als den Duitschers met Goethe: dat wij van hem een nationaal idool maken. Maar voorzichtig! het waarschuwend voorbeeld ligt vlak achter ons. Niet te veel commentaar, niet te veel litteratuur! Tracht niet iedereen te leeren, hoe mooi het is; dat loopt maar uit op snobjeskweekerij. Wie 't zelf niet ziet, die zie het niet.
Vreemd: het schijnt van onzen tijd, om af en toe, in het binnenste van ons gemoed, tegen Rembrandt te willen rebelleeren. Met schrik bemerkt wellicht iemand, dat hij bezig is, het meest vereerde te verloochenen. Wij kennen iemand, die het Bruidspaar en de Nachtwacht niet van harte bewonderen kan.
Toe te geven, waarin Rembrandt te kort schoot, is misschien het beste middel, om van zulke aanvechtingen bevrijd te worden. Waarom niet erkend, dat er een heel gebied is, waarop Frans Hals het beter kon, waarop Rembrandt houterig wordt, als gene op zijn best is (als voorbeeld hier de Vaandeldrager). Mag men het uitspreken, dat Rembrandt soms de grenzen van het belachelijke pijnlijk overschrijdt? ja, in dien ondanks alles prachtigen Aristoteles, in het goochelaarsgebaar van de Opwekking van Lazarus!
Daar staan wij dan, als snotjongens, en stamelen: Meester, neen....
De Meester is zwijgend aanwezig in zijn werk aan de wanden. En dwingt ons voor de zooveelste maal, om te zien, dat hij in het leven en in de dingen iets begreep, en uitdrukken