| |
| |
| |
Stemmen uit de redactie
Nogmaals Ivar Kreuger. -
Le moraliste ne sait nier que généralement les gens bien élevés et très vicieux ne soient beaucoup plus aimables que les gens vertueux.
(De Balsac, La cousine Bette).
Zoo heeft de wereld dan weer een schandaal beleefd, van zulk een omvang en zoo onverwacht dat men in de geschiedenis zijns gelijke niet vindt. Zoo langzamerhand komen de verhalen los van den jongen Kreuger, die op school zoo mooi kon ‘spieken’, die reeds bij het begin van zijn carrière een valschen introductiebrief opmaakte, dien zijn vader zou geschreven hebben aan een millionair in New York, een brief dien Kreuger opmaakte toen hij gehoord had, dat de bewuste millionair gestorven was en welken hij dus, rekenend op het piëteitsgevoel van den zoon, aan dezen kon aanbieden zonder gevaar voor ontdekking. Wij lezen van een geheime kamer, waarin documenten werden vervalscht en wij lezen van medeplichtigen. Zoo blijft in deze wonderlijke zwendelarij het meest verwonderlijk, dat het den wel zeer intelligenten en beschaafden en, o toppunt van intelligentie, uiterst ‘bescheiden’ man gelukt is, de zaak zoolang gaande te houden, een zaak, die, naar het nu wel schijnt, van den aanvang af in bedrog wortelde. Al leven wij snel, wij weten toch nog hoe Kreuger het enorme bedrag van $ 75,000,000. - aan Frankrijk en van $ 125,000,000. - aan Duitschland leende en hoe hij de held was in Den Haag, toen hij door zijn coulance in den kring van dankbare diplomaten de Young-leening mogelijk maakte (een feit waar de huidige houders dezer stukken hem nu wel niet dank- | |
| |
baar voor zullen zijn). Toch controleerde deze man, die 4 milliard Kronen aan de verschillende geldmarkten heeft weten te onttrekken, 260 industrieele ondernemingen, waarin 75,000 arbeiders werkten, organiseerde hij een luciferstrust op een geniale wijze en waren zijn ideeën zeker voor een deel constructief. Zwendelend en opbouwend genie in één man vereenigd. Een dergelijk gebrokenheid komt in den mensch meer voor, maar helaas brengt onze tijd mede, dat de geheele wereld gedwongen kan worden de gevolgen van zulk een karaktereigenschap aan den lijve te
ervaren.
| |
Albert Schweitzer.
- Het pakkende van deze figuur is niet gelegen in de vele talenten die hij in zich vereenigt, groot genoeg overigens voor drie groote mannen, maar in het feit, dat Schweitzer zulk een volkomen gave en direct werkende persoonlijkheid is, een persoonlijkheid waarin denken en handelen één is, een mensch zooals wij dien in onzen tijd, waarin wensch en daad, gedachte en handeling zoover uiteen plegen te liggen, haast niet meer kennen. Zoo wordt de begaafde en ook theoretisch ontwikkelde organist, predikant en zoo wordt de prediker en bijbelgeleerde medicus, een medicus die naar zijn roeping een bepaald arbeidsveld uitkiest, waarin hij zijn persoonlijkheid de volle vrijheid van werking kan geven. Voor hen, die zich mogen afvragen waarom nu juist daar, daar tusschen die negers in Lambarene, is het goed hem te hooren in zijn orgelspel, in zijn lezingen over levensopvatting en philosophie, in zijn voordrachten over zijn medisch werk. Want dan besterft de vraag op de lippen: waarom doet hij dit alles? Omdat men bij hem in alles de kracht van de roeping voelt, omdat hem de opperste leiding gegeven is, die den ‘waarom’-vragers ontbreekt, omdat hij zich een instrument voelt, dat dienend naar eigen aard al levende zich geeft en gevend verslijt.
| |
Ontwapening.
- Het doel der conferentie schijnt te zijn, dat het oorlogvoeren achter blijve bij de technische ontwikkeling. Kon zij bereiken, dat wij eensgezind afspraken terug te
| |
| |
gaan naar het stadium van pijl en boog, dan zou zij zich vol trots geslaagd achten. Geenszins, heeren. Hoe feller de oorlog in de toekomst zal gevoerd worden, hoe perfecter ‘op de hoogte de beschaving’ met meedoogenlooze industrieele en chemische bewapening, des te zeldener zal hij gewaagd worden, en, is dit het geval, des te zeldener hij diegenen treft, die haar niet gewenscht hebben. Met klein kaliber doodt men soldaten, met tanks en vliegmachines begint men reeds kolonels en generaals het vuur aan de schenen te leggen, met gas en zwaar geschut bezuren het de geheime aanstookers in het hart der hoofdsteden. Hoe binnendringender het gevaar, hoe langer men zich bedenken zal. Oorlog moet zoo duur en zoo bezwaarlijk mogelijk worden. Wilt gij, te Genève, ons gaan wijsmaken, dat roovertje spelen van argelooze miliciens waardiger is?
| |
Goethe en....
- Het ‘Goethe-jaar’ is een groot succes. Het aantal Goethe-herdenkingsavonden en lezingen is legio en aan publicatie dezer herdenkingsreden en van afzonderlijke artikelen is geen gebrek. Om er variatie in te houden krijgen wij te hooren en te lezen over: ‘Goethe als dichter, als denker, als Europäer, als geneticus, als physicus enz.; Goethe en de vrouwen, Goethe en Schiller, en Beethoven, en Napoleon; Goethe en Duitschland, en Frankrijk, en Nederland, en Italië; Goethe en de natuur, de cultuur, de oorlog, de vrede, de politiek, ja Goethe und kein Ende.’
Toch is het onderwerp nog lang niet uitgeput. Degenen, die nog niet gereed zijn gekomen met hun Goethe-artikel, behoeven niet bang te zijn, dat het gras hun al voor de voeten is weggemaaid, en dat zij om iets nieuws te brengen tot een noodsprong hun toevlucht zouden moeten nemen als: Goethe en de Zuiderzeewerken, Goethe en de Nederlandsch-Belgische onderhandelingen, of Goethe en Ivar Kreuger. Immers ik meen, dat zelfs de artikelen over ‘Goethe en de economische crisis’ en over ‘Goethe en de wiskunde’ nog niet eens geschreven zijn. En het is toch heusch niet aan te nemen, dat Goethe met zijn universeel denken op deze twee belangrijke cultuurgebieden geen baanbrekende arbeid zou hebben ver- | |
| |
richt! Ware het zoo, dan vormde de reden, waarom hij zich op deze gebieden niet bewogen had, belangrijke stof voor een artikel.
Maar inderdaad blijken beide artikelen gemakkelijk te schrijven. De citaten, die het artikel over ‘Goethe en de economische crisis’ moeten opluisteren, liggen voor het opscheppen in de scènes aan het keizerlijke hof in Faust II.
En wat ‘Goethe en de Wiskunde’ aangaat, lezen wij in de scène in de Heksenkeuken in Faust I niet:
Das ist das Hexen-Einmal-Eins.’
Is dit niet een duidelijk bewijs, dat Goethe de mogelijkheid inzag van vermenigvuldigingstafels, die van de gebruikelijke afwijken en is hij daardoor niet de schepper van de ‘niet-Bartjes-iaansche getallentheorie’?
Nog een suggestie zou ik hieraan willen toevoegen. En wel voor dengene, die wenscht te schrijven over ‘Goethe und die Entsagung’. Ik weet niet of dit artikel reeds geschreven is. In ieder geval weten Goethe's biografen veel over het onderwerp mede te deelen. Zoo zegt Bielschowsky ‘sie (die Entsagung) greift so tief in des Menschen Sein und Werden, dasz sie für Goethe neben der Arbeit das wichtigste Lebensprinzip war.’ Wanneer nu de schrijver van dat artikel, in navolging van Bielschowsky, in lyrische bewoordingen uiting wil geven aan zijn bewondering voor de wijze, waarop dit Entsagungs-Motief zich in Goethe's leven openbaarde bij gelegenheid van de Mariënbader tragicomedie, dan zou ik hem als motto voor het hierop betrekking hebbende hoofdstuk de bekende uitspraak van Wilhelm Busch willen aan de hand doen:
‘Enthaltsamkeit ist das Vergnügen
An Dinge, welche wir nicht kriegen.’
Het lijkt mij een groote misvatting deze zaak te zien buiten verband met genoemd motto. Goethe zelf heeft het motto niet boven zijn ‘Mariënbader Elegie’ kunnen zetten. In de eerste plaats om de toevallige reden, dat de woorden van Busch lang na den dood van Goethe geschreven werden. Maar ook om de meer principieele reden, dat de daarvoor noodige zelfironie hem, althans in de latere jaren van zijn leven ten eenen male
| |
| |
ontbrak. Misschien zal men het min of meer belachelijk vinden zonder dit corrigeerend motto van Entsagung te spreken in het geval van iemand, die niet door een deur gaat, ....die hij nu eenmaal soliede gesloten vindt en die hij, niettegenstaande zijn wanhopige pogingen, niet heeft kunnen openen. Maar men onderschatte de zeer bijzondere gaven niet, die ervoor noodig zijn, om in die omstandigheden zichzelf en anderen te doen gelooven, dat men hier met ‘Entsagung’ als ‘Lebensprinzip’ te maken heeft.
Ten slotte moet de oogst der geheele Goethe-herdenking worden vastgelegd in een nabetrachting over ‘Goethe en zijn onhandige vrienden’ of over ‘Goethe en de idolatrie.’
Hiermee zij niet gezegd, dat iedere bewondering van Goethe idolatrie zou zijn. Maar wel dat een gebrek aan zelfkennis en zelfbeperking hem ertoe gebracht hebben zich te bewegen op gebieden, die zijn eigenlijk element niet zijn. En dat dit en een door de idolatre bewondering zijner omgeving gevoede neiging tot zelfverheerlijking een kant van zijn leven vormen, die men het best met de mantel der liefde bedekte. Het ongeluk wil, dat vele zijner vrienden juist op deze zijde op de meest enthousiaste wijze de aandacht vestigen.
| |
Recente ontdekkingen.
- Van deze plaats is wel eens gewaarschuwd voor wetenschappelijke ontdekkingen, die in de dagbladen met ophef worden aangekondigd vóór de resultaten van het onderzoek in wetenschappelijke vaktijdschriften zijn bekend gemaakt. De meening is uitgesproken, dat men dan met quasi-ontdekkingen zou te doen hebben. Algemeen blijkt deze regel niet te zijn. In het begin van de afgeloopen maand hebben berichten in de couranten gestaan over proeven van Dr. Walton en Dr. Cockroft, die Lithium zouden hebben gesplitst, en ofschoon deze berichten verschenen vóór de wetenschappelijke publicatie, heeft men hier toch wel degelijk met belangrijke onderzoekingen te doen, die belangrijke resultaten hebben opgeleverd.
Om het belang van deze proeven aan te geven is het noodig eerst te vermelden, dat alle stof volgens hedendaagsche natuurkundige inzichten opgebouwd is uit electrische nega- | |
| |
tief geladen deeltjes electronen, en positieve deeltjes protonen genaamd. Het eenvoudigste atoom, dat van waterstof, bestaat uit één proton, waarom heen zich volgens Bohr één electron beweegt in een baan van bepaalde grootte. De straal van deze baan is op zichzelf natuurlijk zéér klein (ongeveer een tien-miljoenste deel van een mm), maar aan den anderen kant kan men haar betrekkelijk groot noemen: zij is ongeveer 10 à 100 duizend maal zoo groot als de straal van de deeltjes zelf. De massa van het electron is véél kleiner dan die van het proton, zoodat bijna de geheele massa van het waterstofatoom op rekening van het proton komt.
Ingewikkelder atomen zijn nu opgebouwd uit kernen, die uit een aantal protonen bestaan met een geringer aantal electronen, zoodat zij positief geladen zijn. Daaromheen bewegen zich in ‘Bohrsche banen’ dan weer een aantal electronen. De kern van een atoom van het heliumgas bestaat uit vier protonen en twee electronen. En nu is het merkwaardige, dat de protonen in zwaardere atomen meestal schijnen voor te komen in dergelijke groepen van vier, waarnaast slechts enkele ‘losse’ protonen voorkomen, die niet tot heliumkernen verbonden zijn. Radioactieve elementen zenden nooit enkele protonen uit, maar de radioactieve stralen bestaan, voor zoover ze uit positief geladen deeltjes bestaan (men noemt ze dan a-stralen), steeds uit weggeslingerde heliumkernen.
Nu was het lord Rutherford, onder wiens leiding ook de proeven van Walton en Cockroft zijn genomen, reeds vroeger gelukt met behulp van zulke a-stralen andere atomen stuk te schieten. In zooverre was het stukschieten van atomen dus niets nieuws. Het lag voor de hand te werken met a-stralen De natuur zelf levert ons in deze stralen deeltjes, die met verbazende snelheden bewegen en dus veel energie bevatten. De nieuwe proeven echter zijn genomen door lithium-atomen te bombardeeren met protonen, waaraan men in een electrisch veld groote snelheden heeft meegedeeld. Nu bestaan litiumatomen uit zeven protonen: één heliumkern en drie ‘losse’ protonen. En nu blijkt het, dat een stuk geschoten lithiumatoom opleverde: twee heliumkernen! Het lithium is dus niet alleen gesplitst, maar de drie ‘losse’ protonen hebben zich met het proton-projectiel, dat het atoom trof, tot een helium- | |
| |
kern vereenigd. Merkwaardiger dan de ook vroeger wel gelukte splitsing van atomen is de synthese van een heliumkern.
Dat dit proces mogelijk zou zijn, had men vroeger wel vermoed. Maar men had nog nooit een bewijs gevonden, dat het zich ergens werkelijk afspeelde. Dat bewijs schijnt nu in de proeven van Walton en Cockroft voor ons te liggen. Verder is de energie, die de gevormde heliumkernen blijken te bezitten, een belangrijke bevestiging van wat de theorie hieromtrent had voorspeld.
Ofschoon genoemde proeven dus zeer belangrijk zijn, zou men zich vergissen, wanneer men meende, dat zij het groote evenement op natuurkundig gebied van de eerste helft van 1932 vormen. In Februari j.l. kwam de Engelsche physicus Chadwick met een nieuwe interpretatie van kort te voren gepubliceerde proeven van Bothe en Becker en van Curie en Joliot voor den dag. Deze onderzoekers hebben beryllium aan a-stralen blootgesteld en daarbij verschijnselen waargenomen, die volgens Chadwick verklaard moeten worden door aan te nemen, dat uit het beryllium-atoom een voorheen onbekend soort deeltjes, die geen electrische lading bezitten worden weggeschoten. Hij noemt deze deeltjes neutronen. Is deze interpretatie juist, en er is wel grond dit waarschijnlijk te achten, dan zijn deze proeven veel belangrijker dan die van Walton en Cockroft. Wel is het waarschijnlijk, dat deze neutronen uit een proton en een electron bestaan, maar dan zijn deze twee deeltjes toch op een geheel andere wijze aan elkander gebonden en tot één deeltje versmolten, dan dit in het waterstof-atoom het geval is.
Terwijl er van deze neutronen in onze couranten veel minder gewag is gemaakt dan van de proeven van Walton en Cockroft brengen zij de physische wereld veel meer in opschudding. Zóózeer, dat een Engelsch physicus, die beu was van het voortdurend spreken over dit onderwerp, een Nederlandsche collega, die Engeland bezocht aansprak met de woorden: ‘You do not work in neutrons, do you?’ Eerst toen onze landgenoot plechtig verklaard had, dit niet te doen, liet de Engelsman zich tot een gesprek met hem in.
| |
| |
| |
‘Pro en contra’
- De velen nog wel heugende serie der Hollandia-drukkerij te Baarn is uit den doode herrezen.
Met belofte van beterschap. Op de vroegere uitgaaf nl. is - herinnert zich en ons de uitgeefster - wel de aanmerking gevallen, dat de twee schrijvers langs elkaar heen redeneerden. Dies zon zij op een middel om aan dit euvel te ontkomen. Zij gelooft, het te hebben gevonden door den schrijvers inzage van elkaars betoog en, nog in hetzelfde deeltje, re- en dupliek te geven. Het lijkt het ei van Columbus, sprekende nabootsing van mondeling debat.
Helaas, zelfs in de oplossing van deze moeilijkheid bleek weer een pro en contra te schuilen. Stof voor een eigen deeltje der nieuwe serie? En, nogmaals helaas, de eerste proef blijkt kwalijk gelukt.
Ad primum. Het oude principe (pro en contra elk maar ééns aan het woord, zonder ander geestelijk contact dan dat van den binder) heeft - meent de uitgeefster - ook wel iets vóór. Zij wil het handhaven voor ‘onderwerpen, die zich meer leenen tot een wetenschappelijke uiteenzetting’; hier dunkt haar ‘contact tusschen de schrijvers niet noodig’. (Wie durft contra zoo stellige boudheid spreken?) ‘Bij andere onderwerpen daarentegen, bij dezulke dus, die zich niet of minder leenen tot een wetenschappelijke uiteenzetting (krijgen de schrijvers zelf stem in het kapittel of beslist de uitgeefster?) zal het nieuwe principe, dat der replieken, worden gevolgd
Het eerste nummer nu van de nieuwe reeks blijkt ondergebracht in de ‘andere’ dan ‘wetenschappelijke’ rubriek. Op het eerste gezicht wekt dit geen verbazing. ‘Plattelandsverarming’ immers heet het en wel ieder welmeenend burger zal, reeds op geheel andere dan wetenschappelijke gronden, hier contra zijn. Welke onverlaat is pro? De verbazing geldt hier het gekozen onderwerp èn dat hier twee mannen van goeden naam tot schrijven bereid zijn bevonden, bereid ook tot, in dit geval ‘onwetenschappelijk’, contact. De verbazing wijkt bij nadere kennismaking. De bedoeling blijkt, een ja en een neen te krijgen op de vraag, of het platteland door de hooge stedelijke en industrie-loonen wordt uitgebuit. Een nietwetenschappelijk vraagpunt?
Ad secundum. Geheel afgezien van den inhoud beider be- | |
| |
toogen-in-duplo, is deze eerste proeve van niet langs elkaar heen praten, van wèl elkaar raken, geslaagd? Men beluistere den contra-man in zijn repliek: ‘(wij) raken elkaar niet; (wij) schuiven op zoo grooten afstand langs elkaar heen, dat de repliek nergens een gemeenschappelijke basis vindt...’
De uitgeefster houde niettemin den moed erin. In haar nieuwen opzet zit ook wel wat goeds; een wezenlijke fout van de oude serie is erin onderkend. Toch heeft die wel aardige nummers gehad. De nieuwe kan het haar verbeteren en van dezen eersten val opstaan leeren.
| |
Levend of dood, een orang pendek!
- Het ‘Koloniaal Weekblad’ van 12 Mei ll. drukt een uitvoerigen brief af, tot den bekenden archipel-reiziger Tillema, den 10en Maart ll. gericht door een correspondent in Pasirpengarajan; de redactie kreeg de beschikking over het stuk, bij uitlandigheid van den heer Tillema, die in Indië toeft, van zijn echtgenoote. Het stuk bevat gegevens, van inlandsche jagers afkomstig, over den orang pendek of orang letjo, tusschenvorm naar 't schijnt tusschen aap en mensch, misschien de ‘missing link’ of gedegenereerde nazaten hiervan. Een paar jaar geleden was van dit wezen ook reeds sprake. Het heet, zeldzaam maar toch groepjesgewijs, voor te komen in haast ontoegankelijke boschstreken van Sumatra. Het wordt beschreven als ‘een wezen dat niet met dierlijk verstand is begiftigd, doch met een dat zeer dicht bij dat van den mensch nadert’, dat zich, trots gemis van werk- en wapentuig, in het oerbosch weet staande tehouden door ‘grooteresluwheid’ en ‘meerder denkvermogen’ dan dieren eigen zijn en dat ‘een bijna menschelijke sluwheid en verstand (paart) aan lichaamskracht, schuwheid, behendigheid en vlugheid van het dier.... kleine wezens, zoo groot als een kind van 12 of 13 jaar, met lang hoofdhaar en een niet behaarde huid.... de huidskleur was bruin roze’.
De correspondent van den heer Tillema acht de verkregen inlichtingen betrouwbaar. Een zeer ervaren jager, vader van een zelfbestuurder, deelde hem mede, ‘dat hij, nu hem bekend is, welke waarde aan het vangen van de letjo gehecht wordt, binnenkort erop uit gaat om een letjo te schieten. Levend vangen was volgens hem onmogelijk, aangezien de letjo on- | |
| |
waarschijnlijk vlug moet zijn. Ik zei hem dan ook dat aan een doode letjo uit een wetenschappelijk oogpunt evenveel waarde gehecht wordt als aan een levende.... De bevolking en Hoofden hier hoorden voor het eerst van mij welke waarde aan het bemachtigen van een letjo gehecht wordt door de wetenschappelijke wereld en beschouwde tot voor kort haar bestaan als iets nu ja, waarover men niet lang behoeft na te denken, iets natuurlijks! Nu weet men beter en geloof ik vast dat binnen niet te langen tijd de eerste letjo zal zijn neergeschoten.’ Indien dit alles slechts Sumatraansch jagerlatijn is, laten dan de jagers uit de buurt van Pasirpengarajan er maar op los paffen.
Is het meer dan dit, hopen wij dan op beter, èn voor den orang pendek, wiens slim- en vlugheid het van die des jagers mogen winnen, èn voor den roep der ‘wetenschappelijke wereld’!
| |
De eerste treuzelvrucht.
- Een mislijk teeken, dat Wieringermeer-onderwijs-debatje in de Tweede Kamer op 3 Mei '32.
De Directie van den Wieringermeerpolder had een aardig plan bedacht om binnen haar gebied den schoolstrijd (in den vorm van het hier thans meer nog dan elders belachelijk naast elkander oprichten van sekte-schooltjes) voorloopig te smoren. Voorloopig; verder reikt de macht van deze, zelve nog altijd ‘voorloopig’ heetende, Directie niet. Zij had er dit op gevonden: een stichting, met als doel: tijdelijke voorziening in algemeen vormend lager onderwijs, met inbegrip van godsdienstonderwijs; met als grondslag: de volkomen erkenning en eerbiediging van elkanders godsdienstige en kerkelijke begrippen; met een bestuur, waarin de verschillende richtingen vertegenwoordigd zijn.
Uit dezen opzet sprak gezond verstand. Meer dan, misschien, precieze kennis van de letters onzer onderwijs-wetgeving; misschien, de kwestie laat ons koud; heel die Wieringermeer hangt voorloopig staatsrechtelijk in de lucht; men moet er zich helpen, behelpen en redden op allerlei manier en de
| |
| |
Directie hapert het noch aan ijver, noch aan inzicht. Niets zal er misloopen in Slootdorp en andere embryonale dorpen, als deze school er komt.
Toch heeft de linkerzijde der Kamer het gepast geoordeeld, al haar 31 aanwezige stemmen uit te brengen vóór een motie-Oud, die dit onderwijs begeerde ‘van Rijkswege’. Gelukkig is de motie verworpen; de rechtsche meerderheid was een stuk sterker en zij had het ditmaal bij het rechte eind. Die stichting is een soort verlengstuk van de Wieringermeerdirectie en hoe meer gezag in haar blijft convergeeren, des te beter voor de Wieringermeer. Het Kamer-votum was verstandig; dat links ongedeeld onverstandig stemde, jammerlijk.
Heel de kwestie had zich evenwel niet behoeven voor te doen. De Wieringermeer had al jaar en dag naar de door den Zuiderzeeraad geamendeerde plannen der Commissie-Vissering staatsrechtelijk kunnen georganiseerd en bewerktuigd zijn en dan was het wettisch onaanvechtbaar kader, waarin ook het onderwijs zijn behartiging zou hebben gevonden, present geweest. De Minister van Onderwijs vechte over zijn onprettigen 3den Mei maar eens na met zijn ambtgenoot van Waterstaat. |
|