De Gids. Jaargang 96(1932)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 182] [p. 182] Hollandsche kwatrijnen 1. Gij komt als 't lust, en let op uur noch tijd, En telkens treft Gij mij onvoorbereid, En leert in leed en schaamte mij beseffen Den kostelijken duur van de eeuwigheid. 2. Laat nog, al heb ik niets met hen gemeen, Ditzelfde masker mij van iedereen: Hoe zou mijn naaktheid onze liefde redden Voor valsche aanhaligheid en eersten steen? 3. Ik ben maar half bij alles wat ik doe. Van 't onverbidlijk daaglijksch stukwerk moê, Hoe kan in duizend levens ik volbrengen Eén taak voor U die vraagt alleen naar hoe? 4. Eerst hebt Ge Uw kind verwend, en dan zijn trouw Gemarteld tot vertwijfling en berouw... Maar nooit ontging zijn dagelijksch versmachten Uw korrel manna en Uw druppel dauw. 5. Peilloos valt de eb - maar even stijgt de vloed Die tot de lippen voert Uw eeuwig zoet.... Kan levengulzig kind in zwijgen leeren Versmachten naar de melkborst die het voedt? 6. Geen hart zoo wreed in werelds angst versleurd, Door lust gebrandmerkt en door leed gekeurd, Of 't onderkent Uw schaarsche en korte komen Voor 't éene en eiglijke dat ons gebeurt. [pagina 183] [p. 183] 7. Ons bracht dit stomp geweld met zijn verdrukking Nog maar den scherpren voorsmaak van verrukking. Elk eerlijk kansspel biedt maar éene keus: Die zet op de eeuwigheid, wint hier mislukking. 8. Red nog uit de' opdrang van hun kuddedruk Die 't wil verminken tot hun laf geluk, Dit hart, een korten tijd Uw liefste speelgoed: Berg het in Uw genade, of stamp het stuk! 9. Blijf nog Uw lage meteoren zaaien, Waarmeê Uw kleinen hun verblindheid paaien, Tot straks ook hun voldragen oog verdraagt Dit wonder Uwer weerld in lichtelaaie. 10. Mocht dompe winterslaap in reekning brengen Den rouw der nevelen halfweg de stengen -: Wat moet de wanhoop van den achterstand, Nu hemelruim Uw lentedagen lengen? 11. Wat wilt ge oplossen? Wat verklaren? Konde er Leven bestaan buiten dit hachlijk wonder, Dit steeds vernieuwd en nooit vervuld gemis Van dan met God te zijn en dan weêr zonder? 12. O vastheid in dit wisselziek verraad, Dat alles tusschen ons op vrede staat, Zoolang Gij aan dit hart om voor te sterven Eén eenig ander menschhart overlaat! 13. Ons spreken stond om 't eerste woord verlegen. Alleen ons zwijgen won naar U zijn wegen. Op elke tong waarin de mensch zich uit, Heeft zwijgen duizend tongen meêgekregen. 14. Die ziel in minne erkende, droeg zij allen Op tot de stilte van Uw welgevallen: De zuivren staan voor de eeuwigheid ontbloeid; De anderen zijn als blâren afgevallen. [pagina 184] [p. 184] 15. Dit is beminnen: wolkeloos tezamen U in elkanders diepte te beramen. Gij zijt van elk ding toets en achtergrond: Waardloos verduisteren alle aardsche namen. 16. Uit kleinst gegeven zuiver U bezinnen In 't arm geduld van steeds opnieuw beginnen!.... Wel is het leven kort en lang de kunst: Wie mag éen liefde hier ten einde minnen? 17. Wij hebben buiten elk contract gediend; De nooddruft van nog armren nooit vertiend. Wij wachten niets van een voldanen meester, Maar alles van den roekeloozen Vriend. 18. Al armer en berooider wordt de schijn Van die voorgoed in U verzekerd zijn: Waar niemand buiten kan om meê te nemen, Is licht te pakken en van omvang klein. 19. Al hooger en al ijler gaat de tocht: Wegzinkt der aarde menschenvolle krocht.... Nog houdt ons bij de schaduw van den toren Van Babel, die U boven wolken zocht. 20. Wij dachten van het leven vast te leeren Afstand, prijsgaaf en rust van elk begeeren.... Daar zet de dood nog vóor zijn eersten slaap Den hoop-en-angstdroom in - van weêr te keeren! P.C. Boutens Vorige Volgende