| |
| |
| |
Offers....
II
Waarom, vroeg de Bordes zich af gedurende den langen spoortocht, waarin de landen en de jaren onder hem vergleden, waarom was Madeleine na dien avond van niet meer dan verinnigde vriendschap zoo, bijna onherkenbaar jegens hem veranderd? Als had zij met dien enkelen kus afscheid genomen van dit tijdperk der liefste verstandhouding en elke heugenis daaraan verloren in éénen nacht.
Al was het einde nabij geslopen, dichter dan ooit, het was toch nog niet daar.... Terwijl hij zijn moed vergaarde om het besluit ten uitvoer te brengen, dat thans van hem, den man, werd gevergd, dat zij zoowel als hij - hij had haar toch wel verstaan? - verwachtte van zijn mannelijke kracht, binnen de muren van dit heimelijk geluk woonden zij toch nog samen tot den laatsten dag.
Het onherroepelijk besluit, vormloos en dreigend achterin zijn gedachten, onuitsprekelijk nog.... Had zij gemeend het hem lichter te maken door haar plotselinge terughouding, door dien schijn van verwijdering? Of was het juist dit onuitgesproken besluit geweest, de oplossing, waarvoor zij, als voor een bittere medicijn, haars ondanks het hoofd afwendde?
Woelend van de eene gedachte in de andere, overzag hij de weken, toen nog doorworsteld vóór zijn vertrek. Van den dag van het tuinfeest op Eykenhoef af, waarop Maddy, niet wijkend van Otto's zijde, haar rol van gelukkige echtgenoote met verbluffend talent had hervat. Bevalliger, meer verfijnd dan ooit. Het raadselachtig spel der vrouw, waartegen de eenvoud van een man zich wond stoot. Een handdruk bij het betreden van het grasveld, waar hij met Sophie de gasten
| |
| |
ontving, vóór zij binnenshuis zijn moeder gingen begroeten - hoe allerliefst had haar die doorschijnende, als een nimbus om haar hoofd zwevende rozenhoed gestaan - een paar onverschillige woorden, door Twist overstemd, en geen vonk van herinnering aan deze plek, waar de vlag wapperde van den mast, in haar over de bonte wemeling der genoodigden heen starende oogen.
Al had hij zich bepraat en getroost: natuurlijk was het een houding geweest, de houding van een vrouw, die haar wereld verstaat, een aristocrate.... de kwellingen van dien dag waren hem nimmer uit het geheugen gewischt en tot in het oneindige had hij zich afgevraagd, tot in dezen trein, waarop de dood meereed, toe: waarom dit wantrouwen? Zij wist hem immers tot elk offer bereid om haar tengere schouders te bevrijden van het juk zijner te veel eischende genegenheid, haar te behoeden voor een catastrophe boven haar krachten, haar lief te hebben van ver - van het einde der aarde - gehoorzaam aan de wetten van haar trouw hart. Trouw aan den man, wiens leven te goeder of te kwader ure met het hare werd verweven, verdraagzaam, barmhartig; trouw aan zichzelf en het eens gegeven woord. Een zeldzame, in wie de verouderde begrippen nog kamp gaven, waarden, versleten munt voor de gemeenschap, stand hielden, een eerlijk vennoot, trots de persoonlijke kans....
Had Madeleine nadat zij samen - daar, aan dat tafeltje met zijn macabre guirlandes - waren gekomen tot een vaag en triest vergelijk, nog dit, haar diepste wezen, willen verdedigen? De krachttoer van een hart, dat zich zijn zwakheid schaamt? Nadat het pleit al beslecht was en de voldoening nog maar een quaestie van tijd. Wilde zij dit gewelddadige, uit vrees voor hem, die vrij was? Uit vrees voor zichzelve, een gebondene....?
Een voorval aan het einde van dien onverklaarbaren dag in Augustus, waarop hij met Sophie de honneurs waarnam en Madeleine zich terugtrok overal waar opzet of toeval hem in haar nabijheid bracht, stond op uit zijn droomen in zulk een scherphelder licht, alsof het gisteren zoo was ge- | |
| |
beurd: Otto Twist, met een groote dahlia in het knoopsgat, die tot vermaak der gasten trachtte ton te loopen op een oud wijnvat achter de schuur. Zijn gezicht, rood van de bowl en de buitenlucht, glom in de zon, de panden van zijn kort jasje hield hij als een balleteuse tusschen vinger en duim, terwijl zijn broek gespannen stond en zijn voeten krabbelden als op het ijs....
Het was te voorzien dat hij vallen zou, maar de omstanders, in het bijzonder de jonge meisjes, in wier gunst de beminnelijke grappenmaker zich nog altijd mocht verheugen, hitsten hem aan, en de kring, waarin Madje mede vóóraan stond, bouwde zich in de achterhoede hoe langer hoe meer uit. De Bordes, tusschen de hoofden door, zag niets dan den krampachtigen glimlach om den mond, dien hij week van weelde had gekend, in de teere schaduw van den lichtkrans met rozen....
Twist viel ten slotte nogal leelijk, zijn lichaam zwaar op den gevouwen linkervoet. Hij bleef een oogenblik liggen, terwijl de ton tusschen de verschrikte toeschouwers schoot en zijn vrouw, met een uitdrukking op haar gezicht die de Bordes nooit vergat: een mengeling van deernis en weerzin, naast hem neerknielde.
Zij brachten hem naar de jachtkamer, waar een student in de medicijnen den voet zwachtelde, zoodat de patiënt op een slof van den boer weer loopen kon en hinkend, de pijn, die hij inderdaad had, kluchtig overdrijvend, aan den arm van zijn lieve Madje en toegejuicht door het gansche gezelschap, afscheid nam.
Voor het eerst door vijandige gevoelens jegens den man van Madeleine Twist overvallen, nam de Bordes de leiding, liet de auto keeren in de oprijlaan en verleende zijn steun bij het instappen. Maddy, volledig in beslag genomen, zag zelfs niet op terwijl zij, den zieken voet op de voorbank zorgzaam terecht leggend, hem voor zijn moeite dankte.
Het waren, onberekenbaar, nog drie maanden geworden aleer hij in een jongen litterator den man gevonden had, welke hem gedurende zijn lange afwezigheid kon vervangen op het Archief en het werk, dat hem het meest ter harte
| |
| |
ging, was afgedaan. Ook het afscheid van zijn moeder woog de Bordes, hij was er nog niet toe kunnen komen haar en Sophie op zijn reisplannen voor te bereiden. Om een ingrijpende daad zwermen als vliegen de kleine lasten....
Tusschen Madeleine en hem woekerde de vervreemding voort. Wanneer hij haar in gezelschap ontmoette bejegende zij hem vriendelijk, doch als lag er een slagboom tusschen hen. Het was alsof de afwerende gevoelens van haar uitstraalden en de mogelijkheid nog eenmaal onder vier oogen tot een uitspraak te geraken dook, in weerwil der lange bewogen gesprekken welke hij in gedachten met haar voerde, hoe langer hoe dieper weg in deze koude werkelijkheid. Zelfs de omgang met Twist scheen hem moeilijker te zijn geworden sinds hij niet meer wist wat hij - hij bleef toch haar, hun beider vriend - aan Madeleine had.. En het gevoel schuldig te staan tegenover hun huis, drukte hem in zijn eenzaamheid erger en op een geheel andere wijze dan het dit vroeger, toen het eene uit het andere spontaan scheen voort te vloeien, had gedaan.
In deze, hem zelf stil en stroef makende onzekerheid, ontweek hij elk samenzijn met haar nadat hij Madeleine nog eenmaal, bij toeval, alleen had aangetroffen en zij hem ontving met een bijna kwetsende ongedwongenheid.... Met dadelijk een omstandig verhaal over Max, die - stel je voor! - vijf kippen van een boer had doodgebeten! En het dienstmeisje belde om de thee klaar te zetten.
Niettegenstaande zijn hart, dat den tijd gemeten wist, geen oogenblik afliet en trots bittere teleurstelling al heftiger trok, vermeed hij allengs ook het huis en hield zich aan die opgelegde taak gedurende eenige weken zóó streng, dat Otto, die zelden iets opmerkte, op een dag zijn verwondering te kennen gaf:
‘Zoo, leef je nog! Man, we zien je nooit meer! Ik zeg gisteren nog tegen Madje: wat mankeert Loet!’
Hij gaf daarop gevolg aan een uitnoodiging voor dienzelfden avond, doch stelde hij zijn binnentreden Maddy dadelijk met koele scherts gerust: ‘Je man heeft me vanmiddag ernstige verwijten gemaakt, niet minder dan dat ik terwille van mijn werk mijn vrienden verwaarloos. Ik hoop met dit al, dat ik je niet derangeer.’
| |
| |
Waarop zij antwoordde in denzelfden glijdenden toon, terwijl zij zich zette op haar driekant stoeltje in een erker, de staande lamp opknipte en een handwerk uitrolde: ‘Daar doe je goed aan. Dan kunnen jelui weer eens schaken, dat is in lang niet gebeurd.’
Maar onder dien schijn van onverschilligheid, waarin ook hij zich wel moest verschansen om zich te handhaven in haar sfeer, leden zijn zenuwen meer dan hij op den duur verdragen kon. Hij werkte halve nachten door aan den catalogus voor het verbouwd en door hem gereorganizeerd museum, waarvan hij op bescheiden schaal een voorbeeldige verzameling had gemaakt; de arbeid, die hem nog in de stad gevangen hield. In de lichte morgenuren, te helder van hoofd en oververmoeid, kon hij den slaap niet meer vatten. De tegenstrijdige gewaarwordingen, waaronder hij gebukt ging en waarvan hij de minderwaardigheid met den dag smadelijker voelde, lokte hem allengs naar de oplossing. Mijn God, hij zelf wees immers elk compromis af, hij erkende volledig de ontstentenis van elk recht zijnerzijds, hij eerbiedigde mevrouw Twist, de vrouw zooals hij zich zijn leven lang de zijne had gewenscht, meer dan ooit in haar stille, sterke waardigheid. Maar weg uit deze benauwde stad met zijn kansen en zijn sluipwegen, weg uit den droom waarin hij Madje thans elken nacht bezat. De weerspannige, die hem liefhad, gelijk hij haar....
Hoe langer hoe later stond hij op, begroette om twaalf uur zijn moeder en Sophie als aan het eerste ontbijt, bleef den verderen dag stil en afgetrokken, en zocht tegen den avond de donkere paden van het park, die doodliepen tegen den verlichten rand der villa's....
Toen de laatste revisie van den catalogus door zijn handen was gegaan, gaf hij zich toe, dat thans niets hem langer weerhield. En dat nu ook het oogenblik daar was, waarop hij zijn vrienden deelgenoot moest maken van zijn reisplannen.
- Bij de herleving van dit laatste stadium zijner moeilijk heden in den trein, die hem terugslierde door den nacht werd de Bordes voor het eerst helder, wat hem boven alles' had gestaald en voortgedreven: de begeerte eindelijk op Maddy's gezicht, in haar oogen, die langs hem heen logen, de verandering te zien, den onverholen schrik, het naakte leed....
| |
| |
Ook die schamele voldoening, de laatste wellust van zijn machteloos hart, was hem onthouden gebleven. Toen hij de woorden, die hem tot laat in den avond in de keel hokten, met den deurknop in de hand als terloops had uitgesproken: ‘Dezer dagen wordt de catalogus afgedrukt, nu kan ik eindelijk mijn reisplannen, waar ik al lang mee rondloop, ten uitvoer brengen,’ had Madeleine zich afgewend naar de lamp waaronder zij gezeten had en die zij, haar hoofd verdoken in de strook van de kap, uitknipte.
Terwijl Otto reeds in de vestibule stond en op zijn belangstellende vragen in het voorbijgaan nog vernam: ‘Japan om te beginnen.... Ja.... een jaar in elk geval..’
Maar sinds dien avond was er toch iets in haar veranderd, al volhardde zij in haar aangenomen houding, en al overdreef zij die nog.... Zij verried thans de inspanning die het haar kostte overal, waar over de Bordes en zijn reis gesproken werd, de opgewektheid voor te wenden, waarmee men zich in de plannen van een vriend verdiept. Haar gezicht werd schraal en gevlekt als na slapelooze nachten, en om haar mond trok een harde, tartende trek.
Onophoudelijk noodigde zij gasten aan haar tafel, ook de Bordes, van wien Twist zei, dat het niet te pas kwam vrienden en maghen voor zoo langen tijd te verlaten. Doch zij onderscheidde hem niet. Integendeel, waar de gelegenheid zich bood, ging zij met een heftigheid, die als een wilde loot uit haar zelfbeheersching opschoot, in tegen hem en zijn verouderde inzichten....
Had de heropening van het museum, waarvoor hij zelf lang te voren den datum in het einde van November had vastgesteld, niet als een laatste hinderpaal zijn weg versperd, hij zou den dag na een dergelijke afmattende schermutseling zijn koffers hebben gepakt. Dit uitdagende aan haar, zoo vreemd aan haar gelijkmatige en redelijke natuur, het werd voor hem een nieuwen prikkel en in het licht der naderende scheiding een beangstigend gevaar. Wilde zij dit? Niet te gelooven.... Niet te gelooven van deze vrouw.. Wenschte hij het....? Erop of eronder.... tot de uiterste consequenties....
| |
| |
In zijn koortsige droomen zag hij Madeleine als de heldin van een colportageroman op hem toeloopen.... nog juist op het oogenblik vóór de valreep werd ingehaald.... De boot, die hem.... met haar.... over de hooge golven wegvoerde.... Groot was de wereld. Geen stip bleef er van dit stadje op de wereldkaart, op den aardbol met zijn milliarden vrije menschen!
Overdag joeg hij met zijn kleine auto in dolle vaart naar het reisbureau in de naburige hoofdstad, verloor zich met een bot gevoel, dat er misschien nog wat tusschen kon komen, in de toebereidselen voor zijn eenzamen pelgrimstocht; door landen, die hij al kende en niet begeerig was terug te zien, waarvan hij het klimaat bij voorbaat schuwde en het hotelleven haatte.
De rede, waarmede hij nadat de minister het museum geopend zou hebben, de genoodigden voor hun aanwezigheid had te bedanken, en waarin hij dan meteen de geschiedenis van de stad kortelings wilde samenvatten, nam nog enkele avonden in beslag. Dit werk greep hem. Het bond, als bij een laatste vertrouwelijk samenzijn onder de lamp van zijn studeerkamer, zijn denken onverdeeld.... In die rede, dichterlijk en fraai van vorm, beleed hij nog eenmaal de gevoelens - in zijn gedachten niet te scheiden - waarop hij deze jaren sterk en vol en gelukkig had geleefd.
Otto Twist en zijn vrouw behoorden tot degenen, die zich ook geldelijk voor de verbouwing zeer verplicht hadden. Madje zou op de eereplaats zitten, vlak vóóraan. Al was ze dan in haar dwaas verweer zelfs zóóver gegaan, dat zij nauwelijks meer vroeg naar dit werk op ‘de Munt’, waarin zij tot voor korten tijd een hartstochtelijk belang had gesteld... en geen gelegenheid verzuimde om de beteekenis van het verleden ten opzichte van de nieuwe wereld te kleineeren. ‘Het woord was thans aan de jeugd’, zei ze, als viel zij een onzichtbaren vijand aan, ‘de jeugd, die wist wat zij wilde, en zich door geen drogredenen weerhouden liet....’
Voor Otto Twist was deze revolutionaire taal, gelijk hij schertste, uit den mond van zijn brave vrouw een nieuw en kostelijk vermaak. De geest van den tijd, waarvoor zelfs Madje moest zwichten! En men vond in een vroolijke stem- | |
| |
ming, terwijl de gastheer een foxtrot op de gramofoon zette, dat mevrouw Twist, nu zij zoo modern was geworden, eindelijk heur haar moest laten afknippen!
Den volgenden dag had ze het gedaan. Och, zoo'n aandoenlijk klein kopje was het geworden, en zoo ongelooflijk jong.
Met den verlegen lach van een stout kind, met in haar oogen een schrille angst, die hij pas maanden later, ver-weg, in zijn herinnering zag, had zij bij de eerstvolgende ontmoeting voor de Bordes haar hoed afgezet. Op hoog bevel van haar echtgenoot die, verrukt met alles wat deze vrouw nader bracht tot zijn eigen luchtiger levensplan, beweerde nog nooit zóó verliefd op zijn Madje te zijn geweest. ‘Een bof, Ludovicus, dat je van deze gelukkige familiegebeurtenis tenminste nog getuige moogt zijn!’
Hij had haar bij den smallen naakten nek kunnen grijpen, haar lachenden mond tot bloedens willen kussen.... Hij had haar kunnen wurgen, één moment.
In een clubfauteuil zat Otto en rookte een zware sigaar. Een welgedaan toeschouwer op de tribune voor veel verward en onuitsprekelijk leed.
Op den openingsdag van het museum - het was op slag van drie - verscheen Twist alleen op het zonnig pleintje voor de monumentale Muntpoort, waardoor de genoodigden - een parade naar de laatste wintermode - aantraden; en waaronder de Bordes stond om den minister op te wachten; blootshoofds, zijn haar als grijs satijn langs de slapen en zeer slank in het gesloten zwart. Otto riep, zwaaiend zijn hoogen hoed naar links en rechts: ‘Maddy is ziek, Loet.... Het spijt haar zeer, dat zij je ontrouw moest worden op deze schoone dag!’....
Om den hoek zwenkte de chevrolet van den burgemeester.. En het publiek drong naar binnen om zich een goede plaats te veroveren.
‘Excellentie, dames en heeren....’
Lodewijk de Bordes stond in den zwaargebeeldhouwden katheder en zijn stem klonk helder en vast. Maar voor zijn
| |
| |
star blauwe oogen, waar de vrouwen - mama en Sophie op de eerste rij - devoot in opzagen, lag de zaal leeg en de welgekozen woorden vergleden van zijn lippen in een, met haar versleten vlaggentropeëen als verwelkende ruimte.
Twee dagen daarna vertrok hij met den trein naar Marseille. Te midden der vrienden, die afscheid kwamen nemen op het perron, stond Madje, naast Otto, als een huiverige duif gedoken in haar hoogen mantelkraag. En iedereen vond, dat men mevrouw Twist haar ongesteldheid nog geducht aan kon zien....
* * *
- Twee jaren, dacht de Bordes, terwijl hij in het gangetje van zijn slaapwagen voor een raampje stond en over de bergen den valen dag zag aanbreken.... welk een onmetelijk verlies waren twee jaren op een leven, dat er in het geheel maar drieëndertig tellen zou! Hoe anders zouden onze daden, onze besluiten uitvallen, wanneer we gewaarschuwd waren, dat over twee jaren de zin daarvan al niet meer voor ons verstaanbaar zou zijn.
Als een onbewaakten overweg kwam het leven hem voor, waar ieder maar uitkeek naar één kant, om dan van den anderen in de flank te worden gegrepen. Een vreemd bedrog, omdat het ons met den dood vertrouwd maakte als met een legende: de dood, die altijd de anderen haalt, maar ons en onze liefsten overslaat.... Toen de trein voorbij een kerkhof reed, een uitzaaiing van kleine witte kruizen aan den bergvoet, bleven zijn gedachten eigenlijk nòg ver van den individueelen dood, was het opnieuw de zwarte man der legende, die daar in de diepte, als kinderspeelgoed, zijn gedenkteekens had opgezet.
In den vroegen ochtend had hij een oponthoud van anderhalf uur te Bazel. Hij bleef er aan het station zitten; de gewaarwording hield hem bezig dat hij daar nu weer zat, in het hartje van Europa, aan het station, waar hij als kleine jongen met zijn moeder, zijn zusje en den gouverneur, die tot taak had hem op alles in het buitenland opmerkzaam te
| |
| |
maken, op zoovele treinen had gewacht. Terwijl hij ontbeet bekroop hem de vrees in dit centrum van het verkeer kennissen te zullen ontmoeten, den een of ander uit zijn stad, die er zijn eer in stelde hem van het laatste nieuws op de hoogte te brengen, en elken zin zou beginnen met: ‘En heb je gehoord....?’
Als om zich te vrijwaren voor dien denkbeeldigen indringer nam hij een courant uit den zak van zijn overjas, een oude Figaro, die hij onderweg had gekocht. Achter het uitgespreid blad verscholen herlas hij, door de vette kopletters opnieuw aangetrokken, de sensationeele beschrijving van een moord in een villa te Nice. Een ijzingwekkend verhaal van een man, die zijn ontrouwe vrouw den hals had afgesneden en haar toen zoo liggen liet, naakt in haar bloed, opdat de vriend dien zij, naar hij wist, denzelfden avond verwachtte, haar aldus vinden zou. In zijn hotel te Beiroet had hij het maar half uitgelezen en zonder dat zich een gedachte aftakte naar een Hollandsche provinciestad, waar het bloed traag vloeide en het heimelijke leven zich door alle mazen wrong, liever dan zich te wagen.... Waar de liefde duizend dooden stierf, maar de gerechte wraak ontging....
Nu las hij de lange kolom nog eenmaal en terwijl hij zijn oogen sloot om het bloedig visioen, verscheen hem, door de trekken der vermoorde vrouw heen, de flauwe teekening van een ander doodsbleek gelaat.
Hij vouwde het blad met afgrijnzen dicht en trad in de hal om een andere courant te koopen. Neen, geen Hollandsche. ‘London-News.... Vossische... Neue Zürcher Zeitung?...’ ‘Goed, goed!’
De Bordes herademde toen hij weer in een trein zat, veilig in een hoek, in gezelschap van twee heeren, die een Kroatische taal spraken. De regen, welgevallig aan zijn door de zon vermoeide oogen - in langen tijd had hij geen regen gezien - gutste tegen de ramen. Volgend de dikke druppels in hun lichten loop, viel hij nog onder den invloed der gebruikte middelen al gauw weer in slaap, als op het refrein van een wiegenlied.
Maar in den droom, welke hem meteen opnam, verscheen hem opnieuw de Fransche vrouw in de villa aan de Middel- | |
| |
landsche Zee. Een zware haarknoop, laag in den nek, trok haar gelaat achterover, terwijl zij langzaam oprees uit het bebloed bed. De bruidssluier van Louise Marie de Bordes was al wat haar bedekte. Als regendruppels hing het bloed aan de kanten ranken. Roode rivieren over het vloerkleed, waarboven zij leek te zweven.... Om haar hoofd een aureool.... de transparante rand van een zomerhoed met rozen... Toen zij glimlachte, den krampachtigen glimlach van Madeleine Twist, kon hij nog juist zijn armen uitstrekken om haar op te vangen.
Colmar. Zijn beide medereizigers waren uitgestapt, toen hij ook uit deze wereld wakker schokte. Zij liepen heen en weer en een van hen kocht een broodje aan een wagentje met proviand. De Bordes vestigde zijn huiverige aandacht op elke beweging, die zij maakten, alsof hij ter verantwoording kon worden geroepen van hun gedragingen, en slaagde er op die manier in tot de orde van den dag terug te keeren.
Hij haalde den blauwen brief van Sophie uit zijn portefeuille en las nog eenmaal, rustig thans en van diepe droefheid vervuld, de werkelijkheid, die milder was dan de doorleden droom.
Dit stond wel voor hem vast terwijl hij op nog slechts korten afstand van zijn woonplaats was en al bekende gezichten in het gangetje had moeten groeten: lang zou hij het in die verlaten stad niet uithouden. Waarheen dan weer..? Hij wist het niet, naar alle richtingen reden treinen.... Wie weet zich te bergen voor een leed, dat elk verlangen in zich heeft verijdeld, elk doel den pas afsnijdt, en het verdere leven maakt tot een bij voorbaat vergeefsche moeite. Het leed, dat de jeugd nog niet kent, de ouderdom in dezen omvang al niet meer, het leed van den middelbaren leeftijd.
Om zijn moeder niet teleur te stellen had hij deze thuisreis voortgezet; bij het naderen zijner bestemming, gaf hij zich rekenschap wat dit weerzin van zijn oude omgeving voor hem inhield. Een onverklaarbare wrok kroop in hem op bij
| |
| |
de gedachte aan het statig huis met zijn gelijkmatige ramenrijen en streng geornamenteerden gevel, waar een rouw als de zijne geen recht verkreeg, geen gevoel ooit de conventies van geslacht op geslacht overschreed. Het huis, waarin hij was opgevoed.... een man van eer en geweten. Zóóveel geweten, dat hij op een café-terras aan het andere einde der aarde zijn Turksche koffie dronk, toen zijn liefste hart begraven werd!
Hij kon den stompen toren van de stad, waar dit huis stond, waar - zijn vingers grepen in elkaar - dit graf was, in den morsigen nevel onderscheiden. Zijn verbittering keerde zich tegen allen en alles wat hem wachtte.
Een uur later, tusschen zijn verheugde moeder en zijn zuster, aan de te zijner eer feestelijk gedekte soupertafel, op zijn plaats recht tegenover het portret van Jan Lodewijk Josephus de Bordes en zijn bruid, had hij die onbestemde en onrechtvaardige gevoelens onderdrukt. Niemand zou aan den rustigen, uiteraard wat vermoeiden reiziger, die de belangstellende vragen der vrouwen naar landen, volken en klimaat, met hoffelijke uitvoerigheid beantwoordde, vermoed hebben hoeveel inspanning op dezen avond hem de levensvormen kostten, waarin hij was grootgebracht. De vrees, op een oogenblik dat hij er niet op verdacht was, plotseling den naam te hooren noemen, waarvan de klank alleen al zijn ziel zou doen opspringen als van een vinger in open wond, deed hem vertellen onverpoosd, beducht voor den overval in elk hiaat.... Terwijl zijn moeder, haar fonkelende dorre hand om de zijne, dankbaar toeluisterde en Sophie, knap georiënteerd door brieven en reisbeschrijvingen, geestdriftig bijviel en honderd-uit vroeg om zich van geographie, natuur en kunst gelijkelijk op de hoogte te toonen. Hij verweet zich zijn gebrek aan innerlijke warmte, niettegenstaande hij zich toch gelukkig prees zijn moeder gezond en weinig verouderd terug te vinden, en lachte met haar beiden telkens wanneer zijn zuster hem op een vergissing betrapte, een jaartal in de geschiedenis van Alexander den Groote, de hoogte van een berg in Klein-Azië..
‘Was de mummie van Toet-Ank-Amen nog te zien?’
| |
| |
‘Neen.... neen. Niet meer....’
Zijn oogen dwaalden.... de geheele onveranderde tuinkamer zochten zij af, de oude meubelen, die Madeleine Twist gekend hadden. Daar, op dien stoel met de drakenkoppen - in Damascus zag hij een soortgelijke - zat ze. Het dikke Deventertapijt, waarin haar voetstappen waren verzonken. Hij herkende op de gedekte tafel de kleine zilveren voorwerpen, de vinkjes, die zout strooiden, de peperbus in den vorm van een manneke, de druivenschaar, niet meer of minder dan een ooievaar met een bakerkindje onder zijn zilveren vleugel.... al dat lieve speelgoedje, waarin Madje plezier had gehad en dat door haar levende handen was gegaan. Hij nam de druivenschaar op, en legde haar weer neer, als betrapt.
‘Kan je je voorstellen, dat je meer dan twee jaar weg bent geweest?’ vroeg Sophie al voor de derde maal. En niet uitgepraat geraakte zij over mama, voor wie deze lange scheiding toch een heel ding was geweest, en die zich niettemin zoo kranig gehouden had. ‘Geen dag ziek’. Terwijl er zooveel menschen juist in dezen laatsten kouden winter aan long-ontsteking waren heengegaan.
Longontsteking.... Zijn ooren schrokken, als de ooren van een haas.... Zou het dát geweest zijn? In één seconde doorleed zijn verbeelding het heet en hijgend ziekteverloop...
Maar Sophie nam thans op haar beurt de druivenschaar:
‘Of eerst nog een perzik?’ drong ze, en legde de helft van de hare op haar broeders bord. ‘Wat je in hotels aan vruchten krijgt, is nooit veel zaaks.’
Ongelooflijk snel vergeten werd een mensch! Nog geen twee maanden kon het geleden zijn en niemand die er hem van sprak in de eerste uren van zijn thuiskomst. Wat hij in den aanvang zelf had willen voorkomen, gevoelde hij allengs als een verzuim jegens haar, met wier gezelschap zijn moeder altijd ingenomen, en zijn zuster overdreven gevleid was geweest. Toeval. Een van die altijd weer verwonderende nonchalances in de samenleving, welke alleen dieper treffen wanneer het een kostbare nagedachtenis geldt, waarvan het eigen hart zwaar gaat.
| |
| |
Het bezoek aan Otto Twist, waartoe de Bordes meende vooreerst nog niet den moed te zullen vinden, werd hem, door de velerlei vluchtige belangstellingen in zijn naaste omgeving geprikkeld, tot een rustpunt in zijn gedachten. Daar, waar zij gestorven was, zou zij herleven, in de kamers van haar lieflijkheid vervuld. Voor het eerst gevoelde hij het ook als een verzachtende omstandigheid, dat Otto Twist nooit iets vermoedde van het weemoedig incident, dat een korten tijd - één enkelen zomer - zijn gelukkig huwelijksleven had bedreigd. Het woord greep al te ver. Dank zij Madje, dank zij haar, die den goeden wil in dit leven liever had gehad dan zichzelve. Hij mocht tot den weduwnaar gaan als een vriend, een oprecht vriend; wie kon wel eerlijker deelen dan hij in dit verlies, voor hen beiden onuitsprekelijk, voor ieder van hen op zijn wijze... Want dat leed voor hem geen twijfel: Otto Twist had zijn vrouw liefgehad met al de aanhankelijkheid, al den overmoed van zijn eenvoudig hart, dat ook in zijn eigen capaciteit een onbeperkt vertrouwen stelde. Hij hoorde het hem nog zeggen, op dien breed confidentiëelen toon, waarop hij na den maaltijd onder het genot van een fijne sigaar, de goede gaven dezer aarde placht te loven: ‘Ik zou Madje niet kunnen missen, en zij mij niet.’ Of: ‘Een man moet trouwen, Ludovicus, neem een voorbeeld aan ons.’ Een stil verwijt lag daar ook altijd in besloten aan den vriend, die op dit punt ‘een vrouw gelukkig te maken’, halsstarrig in gebreke bleef. In een hartelijken toost, kort voor de Bordes' vertrek, had hij daaraan nog toegevoegd, terwijl Madeleine, noten pellend, niet opzag van haar bord: ‘En nu zorg je maar, dat je met een lieve dollar-prinses terugkomt.’
Hoe zou Otto zijn vrouw missen.... Nu een nog sterkere macht dan liefde en trouw met één slag had genomen wat hem zoo wel scheen bewaard. De Bordes kon zich het gezicht van dien armen Twist, zooals het hem thans weer aanzag van de studentengroep achter zijn bed, ter nauwernood voorstellen onder den indruk van dien onverwachten, zijn geheele goede leventje omwentelenden slag. De onzekerheid hieromtrent, de vrees al te onvoorbereid binnen te vallen in het sterfhuis - hij wist nog altijd niets.... was zij lang ziek
| |
| |
ziek geweest? - opende eindelijk, toen hij een oogenblik met zijn moeder samen in de voorkamer zat, zijn mond:
‘Ik wou na het eten even naar Twist gaan.’
‘Ach ja,’ beaamde de oude vrouw, zonder zich dieper te denken in de verhouding, waarin haar zoon vóór zijn vertrek tot de familie Twist had gestaan ‘daar hebben we het nog niet over gehad. Een droevig sterfgeval! Het zal je op reis ook getroffen hebben.’
‘Ja.’
Hij zette zich in de vensterbank en keek naar het afbreken der kramen op het marktplein vóór hem.
‘Nog zoo jong.... En voor haar man.... In een gezin zonder kinderen is voor degene, die overleeft, het verlies des te grooter.’
Zoo iets, dacht de Bordes, had Madje ook gezegd, op dien avond in Augustus, maar in een ander verband. Hij vroeg:
‘Kwam zij nog wel eens bij u?’
‘Zelden. Zij had het altijd heel druk. Men zei: ze maakte het zich graag druk. Op allerlei gebied. Het “Kinderhuis,” in het bosch achter Eykenhoef, is voor een groot deel dank zij haar tot stand gekomen. Het zal alles met elkaar misschien te veel van haar krachten gevergd hebben. Zij zag er al jaren slecht uit.’
‘Is zij lang ziek geweest?’
‘Neen. Zij is plotseling overleden. Haar man was juist op reis.’
‘Twist was naar Londen’, viel onverwachts Sophie in, terwijl haar broeder een beweging als van schrik - hij had haar niet hooren binnenkomen - niet weerhouden kon.
‘Hij vond Madeleine dood toen hij thuiskwam.’
De Bordes hield zich met zijn handen aan de vensterbank vast, maar zijn stem klonk beheerscht toen hij nog vroeg:
‘Maar waar is ze dan aan gestorven?’
‘Hartverlamming, zegt men. Niemand weet het eigenlijk. Twist heeft geen mensch ontvangen, zelfs zijn naaste vrienden niet. 't Is nog de vraag, of hij jou....?’
‘Mij ontvangt hij natuurlijk,’ sneed de Bordes kort af, hooghartig als was er sprake van een audiëntie en troevend
| |
| |
Sophie, die nooit, niets begrepen had.... de eeuwige derde op elk smal voetpad!
Hij wist niet meer wat hij hoopte of vreesde, toen hij zich dien avond op weg begaf. Door het park, wat hem op zichzelf al een ingrijpend besluit voorkwam. Het was lichtgroen van de vroege lente, de kastanjeblaren kleefden nog in de knoppen, naakt en wit bloeide de magnolia in de eerste schemering. Het bleef al lang licht in dit land. Over den vijver, waarbij hij onwillekeurig stilstond, schoven de oude zwanen. Hoeveel veranderde er, terwijl er niets veranderde.... Hetzelfde stadsplantsoen, dat haar en hem zulk een romantisch park had toegeschenen, hetzelfde zware gevoel in zijn ledematen, dat hem altijd bevangen had op deze plek. De ontroering, die in hem opkroop hoe dichter hij den uitgang naderde, moest hij echter onderdrukken met een ongekend geweld. Want nog eenmaal zou het er op aankomen tegenover Otto Twist te zitten in zijn rol van onverdacht vriend.... om het verloren spel ten einde te spelen. En niets zou er meer zijn op den achtergrond, niemand te wier wille hij zich dit beschamend spel getroostte. Haar nagedachtenis.... Het woord, als een wreed gebaar in de ruimte, het woord, waaraan de verlatenheid zich vastklampt, moest zijn beteekenis nog voor hem krijgen. De nagedachtenis van Madeleine Twist, waarvoor hij aanstonds als een onverwacht bezoeker op de bel zou drukken.... Om daarbinnen af te luisteren, door het verhaal harer laatste oogenblikken heen, wat haar hart nog sprak tot hen, die om haar bed mochten staan, en tot hen die van ver stonden wellicht.... In vrede gestorven.... in haar eigen huis, in haar eigen bed, gelijk aan alle goede vrouwen voor wie het leven eenvoudig was. In vrede....? Voor het eerst leerde hij daar de wijdte en de draagkracht ook van dat woord.... en een zachter gevoel, haast van dankbaarheid, kwam over hem, dat hij in dit korte leven haar niet langer had verontrust.
Met zijn hoed in zijn hand liep hij voort onder de bloeiende linden en de nog kale platanen, zooals hij daarginds onder de palmen en de waringins geloopen had, een wandelaar als een andere, terwijl voor zijn oogen, welke niet opzagen van
| |
| |
den met bloesem bezaaiden grond, de vrouw, die hier naast hem was gegaan - het leek gisteren - te sterven lag. Hij zag de kist het huis uitdragen lang vóór dit huis zich achter de heesters, den zoom van het park, aan zijn blik vertoonde. Zijn verbeelding ijlde de kamers door, leeg, ontredderd, met bloemenafval op de trappen. Hij rook de geuren, die hem van kind af waren bijgebleven toen hij - een ouwelijke knaap in het sluike zwart - als eerste achter de baar zijns vaders liep.
Toen hij eindelijk opzag, op nog maar korten afstand van de villa, trof hem met verwondering, dat aan dit huis de luiken niet gesloten waren, dat er niets ongewoons aan te bemerken viel.
Maar de bel, waarop hij zóó zacht drukte, dat ze nauwelijks aansloeg, ontroerde hem tot in zijn kniëen door den klank, die eenmaal zulk een diepe blijdschap in hem had gewekt, dat hij daarvan nog, op dit onpeilbaar moment, de vreugde gevoelde als een aandoening op zichzelf. En terwijl hij wachtte, niets sterker gewaar werd dan dit: dat onze vreugden, de schaarsche, die geboren worden uit den wellust van het liefdegeluk, machtiger zijn dan de krampen der smart.
‘Mijnheer is na het eten uitgegaan’, zei het hem onbekend dienstmeisje, ‘maar hij kan elk oogenblik thuiskomen.’
O.... ja.... zeker, hij wilde wel wachten....
Op die mogelijkheid had hij niet durven hopen: in dit huis nog eenige minuten alleen te mogen vertoeven. Bijna met verlichting hing hij terwijl het meisje op de groene tochtdeur van de huiskamer toeliep, zijn hoed aan den kapstok en volgde haar toen tot aan een stoel in de erker, tegenover het driekant stoeltje onder de staande lamp. Alsof Madeleine op datzelfde oogenblik stierf en herleefde, zoo stond hij daar, nadat het dienstmeisje de deur achter hem gesloten had, en aan de gewaarwording dat zij - het gebeurde wel meer dat hij even moest wachten - aanstonds daar binnen zou treden, gaf hij zich met gesloten oogen over.... Toen hij ze weer opende, hechtten zij zich zonder aandacht voor eenige werkelijkheid aan de omringende dingen en bleven gevestigd op een in halve-maanvorm uitgespreide reeks enveloppen
| |
| |
met rouwranden op de tafel. Hij las de namen, geschreven door een kantoor-hand. Eenige kwamen hem nog bekend voor, als uit lang verleden. Op een hoek lag een stapeltje kaarten, een vulpenhouder stond er tegenaan. En toen las hij ook de daarop gedrukte letters ‘Voor de talrijke bewijzen.. het overlijden mijner lieve vrouw.... Madeleine Charlotte Twist, geboren Ramaer.’
Hij wendde zich om alsof hij zich op een indiscretie betrapte en terwijl hij ging zitten in den stoel, hem door het dienstmeisje aangewezen, zag hij op de vensterplank tusschen twee gekleurde cactuspotjes Madeleine's gouden vingerhoedje staan, naast een klosje garen....
De Bordes snikte niet, maar hij maakte toch voor het eerst in deze weken het gebaar en zat met zijn hoofd in zijn handen, toen de deur openzoog en hij opsprong, nog overvallen.... Het was een jonge, helderblonde vrouw, die binnentrad en als ontmoette zij een goeden bekende, hem verrast en vrij haar hand toestak:
‘Mijnheer de Bordes! U weer in het vaderland! Dat zal Otto fijn vinden!’
Hij herkende haar niet in het eerste oogenblik.... Of ja toch.... waar had hij dat gezicht meer gezien....?’
Doch hij behoefde zijn slechte memorie niet te verraden, noch wellevendheidshalve iets te veinzen, want zij sprak dadelijk door in den gemakkelijken, wat argeloozen conversatietoon, welke hem ook door de keuze der woorden en het herhaaldelijk gebruik van ‘hè?’ herinnerde aan de dames, die op de boot zijn tafelburen waren geweest. Al pratend, en terwijl zij hem naar den stoel bij het venster terugwees, draaide zij de lamp op en liet, aangezien het haar buiten nog niet donker genoeg voorkwam om de gordijnen te sluiten, de kamer in een onwezenlijken schemer.
En daarop nam zij zelf plaats, op het driekant stoeltje, waarbij haar prachtig, wijd-uit golvend haar onder de gele kap de volle lichtdoop ving.
‘Otto is even naar de post. Een loopje na het eten is goed voor hem.... al helpt het niet veel.’
Zij lachte, alsof ze op dit punt van den intiemen vriend des huizes wel eenige verstandhouding verwachtte.
| |
| |
De Bordes schoof wat achteruit. Hij begreep hoegenaamd niet.... en tegen gemeenzaamheid verweerde hij zich instinctief.
‘Waar het is, daar wil het wezen....’
Hij staarde naar het vingerhoedje, dat tooverachtig begon te schitteren. Het leek te groeien, werd een gouden zuil, die vuur spatte.... Wie was toch dat meisje? Hij pijnigde zijn hersens, wist zeker, dat hij dit blank gezicht met den frisschen tandenmond meer had gezien.... En bemerkte plotseling, dat zij zweeg en in de stilte thans op hem rekende. Hij vroeg kort, zonder op een harer mededeelingen nader in te gaan:
‘Hoe houdt mijnheer Twist zich?’
‘O, goed.... best.... bewonderenswaardig als je bedenkt.... Als je nergens op verdacht ben, hè? En dan opeens zoo'n schrik!’
De Bordes keerde thans zijn gezicht naar haar toe, zijn lippen openden zich, en sloten zich weder.
Na een korte aarzeling, want de strakheid van dat donker gelaat met den lichten blik maakt haar beducht, verklaarde zij vluchtig:
‘Mevrouw is.... plotseling gestorven.’ En aan de beweging van haar hoofd herkende hij toen op eenmaal het buurmeisje, dat den eersten Zondag, waarop de familie Twist bezoek ontving, Madeleine had geholpen met het rondbrengen van de thee en dat hij ook later nog wel eens in haar tuin, die aan den tuin van Twist grensde, had gezien.
‘Hij.... Otto.... was op reis.... voor zaken. Maar dat zal hij u straks zelf wel vertellen.’
Uit de beklemming scheurde zich zijn stem los:
‘Waaraan....?’
Zij slipte, als in gedachten verdiept, den vingerhoed van het vensterblad, tikte er regelmatig mede op het hout - een geluid, dat de Bordes' zenuwen tot het uiterste spande - en herhaalde zonder de oogen op te slaan:
‘Het was erg onverwachts.... Toen Otto 's morgens thuiskwam.... met den Hoektrein.... vond hij haar....’
En hoewel de man tegenover haar het woord, waarop het
| |
| |
aankwam, al niet meer vroeg, geen teeken van medeleven gaf, knikte zij bevestigend, om met een meewarigen zucht te besluiten: ‘Een heel ding, hè, als je daar zoo ineens vóór staat!’
Lodewijk de Bordes richtte zich op uit zijn stoel, zooals een roofdier zich opricht vóór het den klauw uitslaat... Het spel met den vingerhoed, welken hij haar elk oogenblik van den vinger dreigde te rukken, het sluipend geluid van die vlakke vrouwenstem om hem heen....
Maar hij boog correct, zijn lange gestalte als een schaduw tusschen het venster en de lamp.
‘U gaat toch niet....?
Ik wou mijn vriend Twist een eindje tegemoet loopen. U excuseert mij wel....’
Dezen avond niet. Een anderen, waarop hij zeker kon zijn geen vreemden in dit huis aan te treffen, en waarop hijzelf wat beter bestand zou zijn. Hij besloot dan belet te vragen...
Nauwelijks het hek uit echter, zag hij Otto aankomen met Max. Te laat om hem nog te ontwijken, al besnuffeld en besprongen door den hond, die van vreugde zijn handen likte.
‘Max... Maxeman..’ Dit was moeilijker dan een mensch..
‘Koesjt dan.... Maxje....’
Als in een fuik van hartelijke verwelkoming, liep hij, Otto Twist, ontroerd, oprecht verheugd, wedijverde met den hond:
‘Hij is het, waarachtig hij is het! Ik zeg tegen Max: 't lijkt wel oom Loet, die daar bij ons de stoep afkomt....’
Hoe kon er nog sprake zijn van eenig verweer in dien storm van verrassing en vriendschappelijk onthaal! Twist stak zijn arm door den zijnen als in den ouden studententijd, drong hem door het hek, stond stil, klopte hem op den schouder. En van al die gebaren, druk en overdreven, zooals Otto nu eenmaal was, ging van dat eerste oogenblik toch warmte en verlichting uit. Alsof de Bordes in die twee, den man en den hond, daar onverwachts nog iets levends van Madje terugvond en na den langen, eenzamen zwerftocht in de oude schaapskooi wederkeerde. Wat hij uitbracht, was niet
| |
| |
meer dan gestamel, bevestiging en ontkenning van overhaaste vragen, die den waren staat van hun beider wezen verborgen, maar in zijn stem hoorde hij zelf voor het eerst in die onwerkelijke dagen een natuurlijken klank. Het natuurlijke, waarin de ziel opademen kan. Dat wat - hij had de uitdrukking nooit anders dan voor den kansel beschouwd - de menschen in lief en leed vereenigt. Het gevoel: bij elkaar te behooren. Wat hier nog te verheimelijken viel, in feiten was het immers zoo weinig geweest, weinig of niets.... Het bezwaarde de Bordes niet meer in het licht dezer uit één liefde en één leed geboren gemeenschap.
Hij stak zijn arm door de tralies van het hok, waarin Otto Max gesloten had, en hief den hondesnoet in de palm van zijn hand, als de kin van een mensch, om hem diep in de trouwe bruine oogen te zien....
Toen zij daarop samen de huiskamer weer binnentraden, vonden zij er het blonde meisje aan de tafel gezeten, schrijvend. De Bordes had haar reeds uitgeschakeld - een kennisje uit de buurt, dat den weduwnaar wat hielp bij de trieste werkjes, welke de dood voor de naasten achterlaat - en zoo ontging hem ook Twist's lichte verlegenheid vóór deze tot de voorstelling besloot:
‘Juffrouw Bos, mijn huisgenoote.’
Hij boog achteloos. Het meisje, daartegenover, lachte helder op, als bij een kleine mystificatie:
‘Wij kennen elkaar al lang, niet waar mijnheer!’
In de stilte, die op dezen uitroep, waarop ook Twist aarzelde in te gaan, volgde, verloor de Bordes weder allen grond onder de voeten. Van de kamer, met gesloten gordijnen en de middenlamp aan, werd hij door dien lach volslagen vervreemd. Alleen merkte zijn dwalende blik thans het pastelportret op, dat hing naast den schoorsteen. Jonger dan hij Maddy gekend had - het dateerde uit haar meisjesjaren - het haar, naar de toenmalige mode, hoog opgemaakt en een smal fluweelbandje om haar hals. Behalve de oogen, die als met houtskool aangezet waren en donker staarden, was het gezicht onnatuurlijk bleek en wazig, als gezien onder water.... Hij vroeg zich af, waar dat portret vroeger had
| |
| |
gehangen....? Toch niet daar....? En hij begreep aan de vormen die gebleven waren, de wanhoop van het vergaan.... Dat een mensch van deze aarde verdwijnen kon in één seconde, als een fatamorgana... om nimmer weer te keeren in zijn eigen vorm en staat, terwijl een beeld in gouden lijst, dat zijn trekken ontleende aan diens vleesch en geest, een onsterfelijk leven behield.... Dat de dingen machtiger zijn dan de menschen.... Het huis, de meubels, haar stoel en een kleine vingerhoed, haast nog warm van haar verkilde hand. Het onmetelijk land tusschen zijn en niet-zijn.... in de huiskamer van zijn overleden vriendin rolde het zich voor hem uit. En hij peilde de onpeilbare stilte, als van een steen die valt in bodemloozen put....
Juffrouw Bos, opgestaan met de kennelijke bedoeling zich als bij de eerste ontmoeting te doen gelden, wist zich in die houding, waaraan niemand het gewenscht relief gaf, niet best te handhaven en ging, met een snellen oogopslag naar Otto, weer zitten op haar plaats aan de tafel. Besluiteloos of zij voort zou gaan met haar schrijfwerk, nam zij het pakje rouwkaarten op of het een kaartspel was, verschikte de enveloppen en legde bij elk beschreven couvert één kaart.
De klok op den schoorsteenmantel, een oud Engelsch klokje met speelwerk, dat de Bordes indertijd voor Maddy op een veiling had gekocht, zette het halve uur in, een Schotsch volksdeuntje, altijd hetzelfde, door de eeuwen heen.... Het maakte met zijn weemoedige gratie even weer de kamer tot wat zij was geweest....
Toen stelde Otto Twist zijn ouden vriend voor om met hem naar zijn eigen kamer te gaan en verzocht juffrouw Bos, die hij Kitty noemde, daar de thee te willen brengen.
De trappen op.... over het bovenportaal. De deur van de slaapkamer, waar de Bordes éénmaal, toen Otto ziek te bed lag, was geweest, en waarvan hij sindsdien elk weelderig meubel kende, stond half open. Hij zag, met een glimp in het voorbijgaan, de bedden onder geel damast baldakijn, zooals ze hem in alle hotelkamers van den droom verschenen waren, zooals zij hem hadden gedragen door het luchtruim als een gouden zegekar, zooals ze in de villa aan de Middel- | |
| |
landsche Zee als een rood bedropen altaar het offer hadden ontvangen van een liefde zonder erbarmen....
Achter hem, hij voelde het als een smaad, trok Twist die deur dicht.
In de smalle heerenkamer, gelijk een oude pijp doorrookt want rooken was het eenige wat Otto er deed, slordig onderhouden en kil, zette hij het electrisch kacheltje tusschen twee leeren fauteuils en bood de Bordes een sigaret.
‘Wel man’, zei hij, op dit terrein weer zichzelf en als had hij dit onverwachts weerzien nog altijd niet verwerkt: ‘dat jij daar weer zit.... Of je niet weg was geweest.... Niet te gelooven!’
Hij hield in, een zenuwtrek die het beheerscht gezicht tegenover hem opeens zoo heftig bewoog dat de kaken schudden, waarschuwde hem.
‘Kerel!’ barstte de Bordes los, zijn ontroering niet langer meester en van niets meer vervuld dan van het onherstelbare: ‘God, kerel, dat ons dat.... dat je dat....’ Hij vatte in zijn verlatenheid de twee groote handen vóór hem: ‘Ik kan het je niet zeggen, hoe me.... dat bericht.... geschokt heeft.’
Een droge snik, die ook den weduwnaar de tranen naar de oogen dreef. ‘Madje....’ zei hij nog, en al zijn opgekropte teederheid brak uit in dat woord. En tegelijk greep hij zich aan, want hij kon, hij mocht zijn bitter deel in dezen rouw niet verraden, en zweeg toen weer, zoekend vergeefs naar een betrouwbaren zin van beklag. En intusschen drukte hij de weeke, meegaande handen in de zijnen, forsch, als deed hij een beroep op zijn lichamelijke kracht, zich met geweld herstellend, tot hij weer in staat was tot een van die versleten condoleanties, waarin de ontroering haar bedding vindt.
Otto Twist, dankbaar dat het oogenblik voorbij was, want niets beklemde hem zoozeer als een uiting van gevoel boven het niveau waarop hij zelf leed, zakte achter in de clubfauteuil, welke hij geheel vulde. Hij veegde met zijn zakdoek langs zijn oogen en ook dit gebaar gaf hem een onbestemde bevrediging. Het was immers niet, dat hij Madje niet betreurde.... Hij was alleen geen man om lang bij de pakken neer te zitten. En niemand moest dat ook van hem
| |
| |
verwachten. Hij snoot zijn neus en dempte zijn stem:
‘Waar heb je 't gehoord?’
‘In Port-Said.’
‘Ik kon het je niet vroeger laten weten, we wisten al in geen jaar minstens waar je uithing. En ten slotte was je dichter bij huis dan....’
‘Waaraan is ze gestorven?’
De vraag, op den man af. De Bordes sloeg opeens zijn oogen op en de ander verschrok van de doordringende pupillen. Hij draaide zich wat af, nam een nieuwe sigaar en doofde omslachtig het oude eindje in den aschbak.
Een grauw vermoeden, dat de Bordes in zich voelde woelen, den geheelen avond al, zonder dat hij zich kon verklaren op welken grond.... nam daar plotseling dreigenden vorm aan.
Hij schoof naar voren op zijn stoel:
‘Madeleine was toch niet ziek?’
‘Neen, dat niet. Niet dat ik wist tenminste. Vreemd was ze de laatste jaren. Rusteloos.... altijd in de weer, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Om menschen voort te helpen, dingen op te richten.... Vrouwen, die geen anderen zorgen hebben, krijgen dikwijls die fanatieke behoefte...’ Hij wachtte even, als op een teeken van instemming, maar de Bordes bewoog geen ooglid.
‘Natuurlijk ondervond ze daarbij de noodige teleurstellingen. Die maakten haar dan verdrietig, prikkelbaar.... al liet ze er - dat moet ik haar tot haar eer nageven - weinig van merken. Bovendien sliep ze slecht. Men vond, dat ze er slecht uitzag. Als je dagelijks met iemand omgaat, valt je dat minder op. En ze zei ook altijd, dat ze zich best voelde. Maar ja, zoo was Madje, je wist eigenlijk nooit, heelemaal, wat je aan haar had.’
‘Was ze alleen in huis?’
‘Met de meisjes. Ik was naar Londen, een paar dagen, voor de “Holland”. We hebben daar tegenwoordig een bijkantoor, en nu en dan is het noodig dat er een van ons eens gaat.’ Zijn blik weifelde weer naar den ander. ‘....Heeft... Kitty je dat niet verteld, dat ik naar Londen was? Vrijdagnacht over.... Maandag terug?’
De Bordes, in de houding van een inquisiteur, bevestigde
| |
| |
noch ontkende. In den gloed van het kacheltje aan hun voeten waren zijn trekken hard en lichtend als van een houtsnede.
‘Ik kwam Maandagochtend thuis.... Over Harwich. Het was nog vroeg.... Trees, ons tweede meisje, stond op de stoep.... kwam me tegemoet.... Toen.... hadden ze haar net gevonden....’
IJskoud over zijn lichaam, terwijl zijn hoofd als in vlam stond, met puilende oogen, en als uit een dichtgeschroeide keel stelde de Bordes thans de laatste vraag:
‘Zelf....?’ was alleen verstaanbaar.
Otto Twist knikte, na kort beraad.
‘Je bent de eenige’, zei hij, ‘behalve mijn huisgenooten en de dokter, aan wie ik het zeg. Het is niet uitgelekt, goddank. Ik heb niemand ontvangen in de eerste tijd, de societeit vermeden, en van de meiden heb ik me, geloof ik, voldoende verzekerd. Maar je hebt Maddy te goed gekend... ze mocht je graag, dat weet ik, en ik wil er tegen jou geen geheim van maken....’
Het duurde een oogenblik. Het leven leek stil te staan, en toen zoo snel te draaien om een onzichtbare spil, dat er geen stuk op zijn plaats bleef.... De Bordes hoorde in zijn ooren niets dan beuken en bonzen, als van de golven tegen den dunnen scheepswand.
‘Ze lag in de badkamer’, besloot Twist fluisterend, door de opgehaalde herinnering zelf weer hevig aangegrepen - nooit kwam hij dien verschrikkelijken schrik te boven - ‘het is en blijft me een raadsel.’
Lodewijk de Bordes vroeg niet verder. Van huivering doortrokken, sloten zich zijn lippen vast om elke, zijn hart verscheurende vraag. En het scheen, dat ook Twist den moed miste voor meer bijzonderheden, waaruit het schrikbeeld zou herrijzen als op den eersten dag. Zoo maar stil mogen blijven zitten.... in dezen stoel.... waar hij goed zat, in de rooksluiers, die het roode hoofd van Otto inhulden en zich uitrolden als vitrage, in den heeten gloed van het kacheltje, waarin zijn stekende oogen tuurden en waarvan hij een zekere bedwelming aangenaam onderging. Buiten dit huis was niets meer. Aan deze kamer van Twist grensde de bad- | |
| |
kamer. Zij lag, verbonden met een deur naar de slaapkamer, tusschen die kamer en de heerenkamer in. Hij zag voor zijn benevelden geest het feit, niets dan het feit, de verbijsterende ontknooping van het geheimzinnig drama, waarin hij, dat besefte hij vaag, betrokken was geweest. Zijn hersens vermochten den muur, die daar omheen stond, niet te doorbreken, niets van wat aan dit ontzettend einde vooraf kon zijn gegaan, nam vorm aan.
....Waarom had ze het gedaan.... Waarom had ze dat in godsnaam gedaan....!
Terwijl Otto zijn lichaam met een diepen zucht ophief uit den lagen zetel, door de kamer heen en weer liep en zocht naar iets wat hij nu zou kunnen zeggen.... iets, waarachter het akelige, een kwelling om aan te denken, geleidelijk terug zou zinken in de donkere plooien van het verleden, zat de Bordes, een sigaret tusschen zijn vingers, roerloos, als vreesde hij uit de verdooving te zullen ontwaken bij de minste beweging.
....Waar had ze den moed vandaan gehaald.... Madje, die al bang was om naar den tandarts te gaan.... Op een Zondagnacht.... Alleen met de meiden in huis.... in de badkamer....
‘Je begrijpt’, zuchtte Otto, nadat hij tevergeefs naar een overgang had gezocht, ‘wat we hier doorgemaakt hebben’.
Hij stak een lucifer aan en bood de Bordes het vlammetje omdat hij meende dat zijn sigaret was uitgegaan.
‘Merci....’ trok deze, ze gloorde nog.
Juffrouw Bos kwam de thee brengen. Het blad met de vijfkantige kopjes, die Maddy de negertjes noemde omdat er telkens een brak, zoodat er van de twaalf nog maar juist drie over waren. Zij zette het op een wenk van Twist tusschen den rommel aan papieren, leege kistjes en timmergereedschap op het uitgeschoven blad van zijn schrijfbureau en ging, niet opgewassen tegen de stemming, met een confuus: ‘Wat zitten de heeren hier in de rook....’ weer weg.
‘Suiker en melk?’ vroeg Twist.
De Bordes knikte. ‘Zet het raam wat open, als je wilt, 't is hier werkelijk om te stikken.’
Hij verwonderde zichzelf om den normalen toon waarop
| |
| |
hij dit, als het ware buiten zich om, vroeg en begreep ook dat hij den man, die hem het ergste had willen bekennen, daarmee tegemoet kwam. Dit smadelijke.... het échec van zijn gelukkig huwelijksleven... Hij voelde medelijden met den weduwnaar, ofschoon niet naar verhouding.... Zoo weinig was Otto's persoonlijkheid geschapen voor den ernst der smart, dat hij onder droevige omstandigheden als een caricatuur werd van zichzelf en als zoodanig deernis wekte; doch deze gevoelens hielden ter nauwernood verband met de tragedie, waarvan het huis - de aangrenzende kamer - haar klaagzang door de muren zong. En de Bordes vond geen woord, op deze plaats, uitsprekelijk....
Door het geopend raam woei de avondwind de geuren van den tuin naar binnen, acacia, kamperfoelie, jasmijn.... Daar doorheen ademde de ingeschonken thee.
Otto, die weer was gaan zitten, dronk ze heet, met kleine teugjes. Hij verlangde zoo vurig naar een wending in dit sprakeloos gesprek, dat hij met een als onder den druk uitspringende stem plotseling prees: ‘Dat doet een mensch goed!’ De Bordes dronk een gulzigen slok.
‘Je moet het me vergeven, Twist.... dat ik.... moeilijk.. na wat je me verteld hebt.... zoo loyaal bent geweest me te vertellen.... de woorden kan vinden.... Ik heb veel van Madje gehouden,’ bekende hij heesch, en liet zijn hoofd in zijn handen zakken.... Waar wilde hij heen met zijn arme bekentenis....? ‘Veel,’ herhaalde hij nochtans, zijn ziel geknield voor het schuifje in den hemelschen biechtstoel.
‘Madje was buitengewoon bemind’, beaamde Twist nadenkend, nog met de oude fierheid waar het zijn vrouw gold: ‘Je hebt geen idee van de belangstelling en de bloemen.... En een stapel brieven.... Ik ben er nog niet doorheen.’ - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
....Had ze dan nergens een toevlucht kunnen vinden? Was er niemand in haar nabijheid geweest....? worstelde de Bordes met den zondvloed zijner gedachten, terwijl Twist in de zich langzaam ontspannende stilte het eindelijk waagde hem naar zijn eigen ervaringen te vragen, en hij zoo goed mogelijk antwoordde, met de nauwgezetheid van den reiziger, die zijn les kent. Hij spande zich in, want hij wilde nog altijd
| |
| |
liever blijven zitten dan alleen met zichzelf op straat staan...
Het waren weer andere vragen dan zijn moeder en Sophie hem hadden voorgelegd.
Of hij nog bijzondere postzegels had kunnen koopen onderweg? vroeg Twist. En het gaf hem een kleine voldoening daarop bevestigend te kunnen antwoorden. Een mooie collectie - nog in zijn koffer - Otto kon ze allemaal krijgen.
Voor zijn geest zweefde, terwijl zijn aandacht bij die onuitgepakte koffers op de bovengang van zijn moeder's huis verwijlen bleef, de sjaal, die hij voor Madje had meegebracht, en de zeldzame diep-blauwe saffier, waarvan een oude Turk, na dagenlang bieden, nauwelijks afstand had willen doen. Hoeveel zorgen maakte hij zich onderweg over het vatten van dien steen.... in een hanger.... een ring....
‘Wel jammer’, zei Twist, op een vorig thema terugkomend, ‘dat je in Palestina zulk slecht weer moest treffen....’
Om half elf klopte juffrouw Bos opnieuw aan de deur, met de whisky en fleschjes sodawater, die rammelden op het blad.
Zij bleef - het was haar aan te zien, dat zij naar eenige aanspraak op den langen avond verlangde - thans dralen bij Otto's stoel, waarop zij eerst haar hand steunde, en waarop zij later, half op de armleuning, een voet aan den grond getipt, in wat men noemt een ongedwongen houding zitten ging. Ook zij vroeg de Bordes nu naar zijn reizen, in het bijzonder naar de wereldsteden ging haar cinema-belangstelling uit.
Hoewel gehinderd door haar aanwezigheid en het zelfbewustzijn, waarmee zij zich in dit huis een zekere positie scheen in te beelden, wilde de Bordes tegenover Otto niet te kort schieten in wellevendheid. Zijn ‘huisgenoote’ had hij haar genoemd, zonder nadere toelichting omtrent haar herkomst en betrekking. Hij behoefde zich trouwens niet veel moeite te geven om dit meisje, dat klaarblijkelijk weinig van de wereld gezien had, in haar drang naar het onbekende te bevredigen en het was zuiver een contra-beleefdheid toen hij haar op zijn beurt vroeg: of zij Parijs kende?
Daarop lachte zij weer, denzelfden schielijken lach van beneden in de huiskamer, haar sterke witte tanden die, iets
| |
| |
langer dan de bovenlip, vast in de volle onderlip beten, glinsterden in het voetlicht en heur haar spon goud.
‘Ik....? O jé neen, nooit geweest! Londen was mijn eerste groote stad van het buitenland....’
Zij keek Otto aan.... en hoewel haar lach stokte, bleef haar mond open, de tanden ontbloot. Na een korte kuch zei deze, de stop van een sodafleschje stootend, waaruit een straal water door de kamer spoot: ‘Neem die kopjes mee naar beneden, 't is hier zoo vol. En dan zou ik naar bed gaan. Mijnheer de Bordes en ik zijn plakkers van oudsher.’
Het sloeg inderdaad middernacht vóór de Bordes de schamele gevoelens, die hem als slakken bekropen hadden en op dat oogenblik meer van zijn zenuwen vergden dan de smart zelf - een vormlooze klomp op den achtergrond - van zich afschudde en opstond.
Het afscheid van alles en voor altijd. Hier was geen terugkeer mogelijk. Hij wendde zich naar het raam en boog zich over den rand van opgekropen kamperfoelie naar den tuin, een schimmenrijk van schaduwen... en antwoordde in die houding op Otto's vraag of hij van plan was zijn werk aan het archief te hervatten, zonder bedenken en kortaf: ‘Neen’.
‘Je blijft toch in de stad voorloopig?’
Hij herhaalde in denzelfden toon nog eenmaal: ‘neen’ en keerde zich toen weer naar de kamer.
‘Zoo. Ik had gedacht, dat je misschien terwille van je moeder....?’
De Bordes deed zonder ook daarop in te gaan een paar stappen in de richting van de deur en reikte naar den knop.
Daarachter lag het portaal.... de vóórhal.... Een sluipmoord had het leven aan haar begaan!
‘Het reizen zit je in het bloed’, meende Twist, hem voorkomend, en thans hield hij zijn hand aan den deurknop. ‘Je hebt gelijk, man. Als je het doen kunt... Ik wou, dat ik het ook kon. In elk geval zou ik hier vandaan willen. Uit dit gat... Waar ieder zich met je bemoeit, en iedereen kletst...’
De vuisten in zijn zakken gebald, wachtte de Bordes af wat op dezen schutterigen aanhef, die een kennelijke bedoeling inhield, volgen zou.... Hij keek den ander ongeduldig
| |
| |
in de schuifelige oogspleetjes. Op de spitsuren van het leven zijn de meeste menschen zulke armzalige figuranten.... Otto Twist aarzelde nog, zelf niet wetend wat het volgend oogenblik hem in den mond zou leggen en niettemin zich bewust, dat hij met zijn voorzichtige aanduiding tegenover dien vorschenden blik reeds te ver was gegaan. Dat heel deze zware, troebele, geladen avond - de Bordes had hem wel overvallen met zijn bezoek! - naar opklaring hunkerde. En dat hij, nu dit zoo loopen moest en de feiten zich al half verraden hadden, beter deed met de waarheid - geen schande ten slotte - voor den dag te komen.
Zonder den deurknop los te laten, snel, en zoo terloops mogelijk, besloot hij:
‘Nu je toch weer naar het buitenland vertrekt, wou ik je nog wat zeggen, amice. Je hebt misschien al wel begrepen.... Wat mij betreft, zou ik het liever nog een half jaar of zoo gehouden hebben op deze voet.... Maar voor.... Kitty is het natuurlijk een ander geval. Terwille van mij is ze uit haar betrekking gegaan - zij had een goede positie bij de “Holland”, die ik haar zelf indertijd nog bezorgd heb - maar dat gaf op den duur ook moeilijkheden. Sinds Maddy's overlijden woont ze nu hier bij mij, zeer tegen de zin van haar ouders, ouderwetsche menschen, die ik trouwens geen ongelijk kan geven.... De vader dringt sterk aan.... en feitelijk bestaat er voor mij ook geen reden.... Ons plan is dan nu in Augustus te trouwen. In Engeland, om alle eventualiteiten hier te ontloopen. Want je begrijpt....’
De Bordes begreep. De eerste aandrift: nu met zijn twee vuisten blind en stomweg alle ellende, álle ellénde, te moeten wreken op dat oolijke zondaarsgezicht.... ze lag al bedolven onder den weerzin, die hem als gal vervulde tot den hals en elke behoefte aan genoegdoening in haar bitterheid opzoog.
De man van Madeleine Twist, de echtgenoot, dien zij trouw was gebleven, die haar in haar pure, dwaze verbeelding niet niet had kunnen missen. En van wien zij - het offer vergeefs gebracht - toen maar stil was heengegaan langs den eenigen weg welke haar, die niet dobbelen kon om het hoogste goed, openstond.... Een man, als honderd- | |
| |
duizend anderen, alleen bij toeval, door de romantiek van een vrouwenhart, verheven tot symbool. Tot zijn eigen verwondering, boven zijn begeerten, boven zijn krachten, boven zijn bevatting.
Hij hoorde het Madje nog zeggen, het eenige woord, waarmee zij zich ooit versproken had in haar gelaten huwelijksleven: ‘Wat geeft't, of we daar met Otto over discussieeren.’
Ja.... en wat zou hem, de Bordes, dan deze laatste discussie nog baten....! De uiteindelijke discussie met open vizier.... Het troosteloos vergelijk.... met den gelukkigen weduwnaar. In dit sterfhuis, waar men bruiloft hield....
Zoo immers wilde het, bij God's genade, het leven, waarvan elk het zijne nam, en die aarzelden, als ketters werden verbannen en met den dood gestraft. Gelukwenschen moest hij zijn vriend, den wettelijken echtgenoot van Madeleine Twist, terwille van wiens gezegende nachtrust hij het land had verlaten, met zijn eer en geweten in een bundeltje twee jaar door de wereld zwierf, en de onherstelbare schuld op zich nam: te laat te komen. Een wijs man, een man van de daad, wien het geluk in den schoot viel, en die geen oogenblik verlegen behoefde te zitten!
Otto Twist was den bezoeker al voorgegaan over het halfdonker portaal met zijn dichte deuren, de trappen af tot in de vestibule, waar hij wachtte als na een examen op den ongewissen uitslag. Zóó vrijgevochten als Kitty stond hij tegenover de conventies en het oordeel zijner vrienden nog niet. Hij verlangde naar een woord van verstandhouding, van vriendschappelijken bijval. Onder mannen... De Bordes had misschien opvattingen, gevoelens van piéteit ongetwijfeld, hij was een trouw vriend ook van Madeleine.... Maar aan den anderen kant verwachtte hij van hem, man van de wereld, toch ook geen provincialismen op dit punt.
‘Je begrijpt’, herhaalde hij, nadat de Bordes hem gevolgd was en onder stug stilzwijgen zijn jas aantrok ‘dat we hier wel eenige vooroordeel te trotseeren zullen hebben.... Kitty is daarbij een meisje.... niet uit onze kringen.... Ze woonden hiernaast, zooals je je misschien herinnert? De vader, aannemer noemt hij zich tegenwoordig, had het huis zelf gebouwd Onlangs kon hij het uit de hand verkoopen..’
| |
| |
De Bordes knikte, hij gaf zich van dit buurtverkeer geen rekenschap. Zijn ziel, uit haar eerste dolle driften opgestaan - wat raakten haar de verdere lotgevallen van Otto Twist en Kitty Bos! - doorliep als een speurhond het huis, van boven naar beneden en van beneden naar boven, doorzocht alle kamers, waar de vrouw het laatst was geweest, de plek waar men haar gevonden had.... En het besef kwam plotseling over hem, dat hij alleen op dit oogenblik nog iets over haar zou kunnen vragen, en daarna nooit meer, aan niemand. Want hier op deze voordeurmat was het einde zijner wereld en Otto Twist was de laatste levende mensch.
‘Ik heb al moeite gedaan’, verklaarde deze, ‘om ergens anders in te komen. Niet gemakkelijk in onze tijd. Toch bestaat er een kleine kans, dat de “Holland” tegen de winter voor haar kantoor in Brussel een jurist noodig zal hebben. In een andere stad, nog liever een ander land, kraait er geen haan meer naar....’
Door dezen laatsten luguberen zin in het requisitoir van zijn eigen gedachten zoo geraakt, dat hij rilde, zei de Bordes thans:
‘Dat geluk wensch ik jelui dan toe. En ook in andere opzichten’, verbeterde hij met inspanning ‘wensch ik je natuurlijk alles goeds.’
‘Merci.’
Wanneer hij deze minuut niet waarnam.... Het noemen van haar naam, nu nog, na de inbeslagname van alles wat het hare was geweest, het leek hem een schennis....
‘Wat Kitty betreft’, Otto waagde voor het eerst een glimlach ‘maak ik me niet bezorgd of....’ Boven in het huis, waarvan de Bordes alle geluiden herkende, werd een raam gesloten. Meteen sloeg Max aan in zijn hok.
Twist, in onbepaalde verwachtingen teleurgesteld, opende de voordeur. Het ultimatum. De nacht stroomde naar binnen. En over de lippen van den vertrekkende viel de vraag in den uitersten nood zakelijk en koud: ‘Wat ik je nog vragen wou.... Je zult het wel niet als een indiscretie beschouwen. Heeft Madeleine nog iets nagelaten? Een aanwijzing.... een briefje....?
Niets. Geen woord. Wij hebben alles nagezocht, haar
| |
| |
bureautje, de linnenkast.... Al haar correspondentie had ze blijkbaar vernietigd vóór.... Ja, het is onbegrijpelijk, onverklaarbaar.... Dat menschen elkaar zoo iets kunnen aandoen!’
‘Dat jij en ik het haar hebben aangedaan, jij en ik!’ De Bordes hoorde het zijn hart uitschreeuwen, terwijl zijn lippen klemden opeen. ‘Ik, die haar liefhad, zóó lief, dat ik haar kon verlaten, als een jammerlijke held! Ik en jij, en die juffrouw, om wie je “moeilijkheden” had op je kantoor, en met wie je reisjes naar Londen maakte! Terwijl zij, Madje, meende, dat ze nu wel gemist kon worden.... haar laatste beschikkingen trof, vernietigde wat haar dierbaar was.... En naar boven sloop, en de deur afdraaide.... En met haar hand aan de gaskraan, als de beul haar eigen vonnis....’
Hij wankelde van de stoep. Otto hernam:
‘Zij moet het in een vlaag van melancholie gedaan hebben. Je hebt haar niet zoo gekend de laatste jaren, maar als ik erover nadenk, en vooral achteraf beschouwd.... zwaartillend was ze wel. Altijd vervuld van “het leven”, alsof het een taak was, waaraan zij werkte en waarvoor onze lieve Heer haar speciaal de verantwoordelijkheid had opgedragen. Geen vrouw van deze tijd was Maddy. Te behoudend.... niet vlot.’
‘Vlot,’ herhaalde de Bordes, het kraste in zijn keel.
‘Eerlijk bekend’, besloot Twist en hief zijn plechtig geplooid gezicht naar de maan en de sterren ‘heb ik haar nooit heelemaal begrepen. Haar opvattingen, haar idealen.... onhoudbaar in de tegenwoordige maatschappij. Misschien was zij er te goed voor’. Hij zuchtte, onder den indruk van te veel levensraadselen, en haalde zijn schouders op.
De ander stak zijn hand uit, dankbaar voor dat eene woord van onderscheiding jegens de vrouw, die als de oude martelaren voor haar aardsche dwaling had willen leven en sterven.
* * *
Het eerste licht zeefde door de gordijnen toen de Bordes opstond van de paardenharen sofa, waarop hij de laatste uren van den nacht, aangekleed, had doorgebracht. De lamp
| |
| |
op zijn schrijftafel brandde nog, in den groenen weerschijn daaronder lag, open, de spoorweggids. Buiten gekomen, zag hij het marktplein met hier en daar stapels hout en het geraamte van een kraampje, grauw als voor een executie.
Sophie had hem verzocht eens naar Eykenhoef te gaan met het oog op noodzakelijke reparaties aan het dak van de schuur, en terwijl hij langs de gesloten luiken der winkelstraten liep, was hij haar dankbaar voor een doel waarop hij zijn gedachten kon samentrekken.
Op den rijweg werd het licht al warmer, een teere zon rijpte achter de nevelen. De atmospheer van zijn land....
Aan de ver doorgetrokken huizenrijen aan weerskanten kon hij zien, dat hij lang afwezig was geweest. Woningen als legkaarten, kunstig in en op elkaar gepast en met kleurige contouren. Een vriendelijke bouwtrant; in het buitenland vertoonden de huizen zelden dit opgewekt gezicht. Achter de geraniumpotten en strookgordijntjes begonnen ze vanbinnen al te leven. Uit de lage deuren traden onopgemaakte vrouwen, die kleedjes klopten. Menschen en menschenijver hier en daar en overal.... Alle morgens uit den droom gewekt.... Om de beweging erin te houden, om iets te bemachtigen, niets te verzuimen, het beste te genieten. Misschien nog om iets anders - gesteund door de eene of de andere leer - in zich bevestigd te gevoelen....
Voor dit leven had Madeleine Twist de oogen gesloten. Vrijwillig.... Toen haar niets dan de ontkenning overbleef....? Toen de dagen onverzoenlijk bleken? Toen de slapelooze nachten....
Geen mensch zou het weten. Met geen woord verlangde zij rekenschap te geven, aan niemand liet zij een enkelen afscheidsgroet.
De schuldvraag, als een looden last door den nacht gedragen, omklemde de Bordes met machtige armen: de ongerechte drift, die hem Otto Twist aansprakelijk deed stellen, de wroeging, welke hem tot aanklager maakte van zijn diepste zelf. Daaromheen zweefden, als de nevelen over het akkerland, als de kraaien door het luchtruim, de raadselen...
Niet in verhouding tot de daad schenen hem de feiten: de liefde der vriendschap, die zwichten moest; het minnespel
| |
| |
over de schutting, dat in een reisje naar Londen zich uitvieren mocht.... Zoo vast als Madje voor zich hield aan de elementaire waarden, aan een wereldorde, die daarin haar bolwerk vond, zoo ruim stond ze tegenover afdwalingen, welke op deze eeuwige fundamenten slechts een tijdelijke stoornis te weeg brachten. ‘In gedachten’, zei ze wel eens ‘gaat niemand vrij-uit.... Onbewust, niet eens in daden. En tekorten zijn er overal....’ Zij zou voor de vierschaar van haar eigen geweten wel elke verontschuldiging gevonden hebben, al ware het spel dier beiden te ver gegaan, haar luchthartigen man onvoorwaardelijk hebben vergeven, indien hij in ernst een beroep op haar goede kameraadschap had gedaan.
In ernst.... een geestesgesteldheid, een nooddruft van het hart, die Otto Twist ter nauwernood kende.... Een mug leidde hem af, al ging het om leven en dood. En de kruiswoordpuzzles in het Avondblad hadden zijn aandacht heviger geboeid dan het gelaat van de vrouw, die voor hem thee schonk....
Was zij de gebondenheid op dit plan te moe geworden? Had zij een strijd, waarbij voor haar zoo weinig te winnen viel en waarvoor zij zooveel - den bloei van een schoonen zomer - inzette, op moeten geven? Bereidwillig afstand gedaan van haar twijfelachtige rechten ten bate van een andere vrouw, jonger, en met minder tevreden gesteld wellicht dan zij?
Of had zij de nederlaag gevreesd in dien zin, dat thans het huis haar losliet.... haar uitdreef misschien.... en de armen van den vriend, die haar verlaten had, haar toevlucht zouden moeten worden, gelijk een bedelaar bij nacht en ontij klopt aan de deur om onderdak? Een uitkomst, waarnaar andere vrouwen in haar geval gretig de handen zouden hebben uitgestrekt, een accoord, waarvoor een Kitty Bos al haar bekoorlijkheden in de schaal zou hebben geworpen, een voor alle partijen profijtelijke ruil. Waarvoor alleen Madje bedroefd het hoofd had afgewend, als van de wisselaars in den tempel....
Of had zij - en op dit punt krompen zijn hersens als bange honden voor de zweep - of had zij na twee lange jaren niet meer durven vertrouwen op dien verren vriend....
| |
| |
getwijfeld aan gevoelens, die niet reikten tot de daad.... de eerlooze, maar ontsprongen aan de spon der liefdevolle driften.... Gewanhoopt aan den man.... ook in hem?
Doorvreten van het eene vermoeden, en wroetend in het andere, had de Bordes geen acht geslagen op den weg, en stond toen onverhoeds op het kruispunt, waar zich aan zijn linkerhand een laan met populieren afscheidde. Aan het einde van die laan lag - hij was daar den ganschen nacht van vervuld geweest - het kerkhof. Maar hij kon de gedachte, als aan een confrontatie, nog niet aan.
Met schuwe haast stapte hij voort zonder zich een bepaalde voorstelling te maken.... De vele graven, die in dat oogenblik voor zijn verbeelding opkwamen - het graf van zijn vader, een bijna vorstelijk mausoleum, dat van den rector van het gymnasium en van een jonggestorven schoolkameraad - bespaarden hem den aanblik van dat ééne, waarvan hij de plaats niet kende, onder de versche aarde. Aan allen, die daar lagen, was het leven, die onbegrijpelijk eenzame, ongelijke, machtelooze opgave, voorbijgegaan. Maar het waren toch alleen de zwaarst beladenen, die vóór hun tijd daar aankwamen.... De zeldzamen, die geen genoegen namen....
Voor het hooge hek van Eykenhoef stond hij nog met zijn afgetobden kop als voor een muur, waartegen de stemmen van zijn hart en geweten weerkaatsten, een duizendmaal herhaald: waarom, waardoor, door wie?
En hoe dichter hij door de oprijlaan, geplaveid met zon en schaduwranken, de plek naderde, waar onder het roodbruin baldakijn van den beuk het feestelijk tafeltje had gestaan - het tafeltje voor twee, met het theeblad en de kopzware dahlia's - hoe luider die eene vraag, waarop het antwoord hem de keel toekneep, boven de anderen uitklonk: Zou ze het gedaan hebben, ook, wanneer ik haar niet verlaten had? Met als de echo uit de donkerste spelonken het schuldig tekort: misschien.... misschien niet....
Daar had zij gezeten tegenover hem, op den tweesprong van hun beider door de liefde gezegend leven, daar had haar hand zich in de zijne gelegd, die de grootste en de sterkste
| |
| |
was. Daar hadden haar oogen om hulp geroepen, terwijl haar hoofd neen schudde en haar krampachtige mond zich sloot voor den noodkreet van haar hart.
Wat had hij van haar gekend, van haar, die zichzelve niet kende.... toen hij haar wil eerbiedigde als een gebod? Een voor hem onaantastbaar geheim, het geluk van een ander. Madeleine Twist, die hij in dat eene levende, van verwachting bevende uur in zijn armen, aan zijn borst had kunnen dragen door het donkere bosch, onder den eindeloozen sterrenhemel, ver, ver, naar een plaats, van waar geen terugkeer mogelijk zou zijn geweest....
Het groote avontuur, waartegen de notarisvrouw, moeder van vier kinderen, niet op had gezien, waartoe Kitty Bos den argeloozen buurman verlokte.... De vlucht.... de vrijheid.... het geluk!
Had zij dat gewild? Tegen haar wil gewild? En was hij het geweest, die op het oogenblik, dat hij een menschenleven had kunnen redden, in de strikken van God en gebod verward, haar hand losliet....
Gestolen goed.... gestolen goed....
Maar de meeste van deze is de liefde....
Had Madje, niet te doorgronden in haar wankel verweer, in haar geslotenheid en stille bravoure, van hem de zegepraal verwacht van deze liefde? Of van een andere, die meer is dan de meeste?
Was zóó de vrouw geweest, welke zijn hoogmoedig en waanwijs hart geen haar had kunnen krenken vóór zij, prijsgegeven, beschaamd en bedrogen, zich bood aan den donkeren dood?
De boeren kwamen uit de schuur geloopen om den jongenheer te verwelkomen.
‘'t Is goed, dat ge daar weer eens zijt, mijnheer, de schuur is oud, zoo oud als de vrouw en ik getrouwd zijn, dat is bijkans vijftig jaren.
En de oude vrouw, aangestrompeld op het klinkerpad, beaamde lachend, dat dan de beste dagen voorbij waren, al hadden zij beiden, Godlof, nog geen klagen.
Binnen... een kring van menschen en kinderen, een achter- | |
| |
kleinkind lag er in de wieg. Zij deden den reiziger neerzitten in den armstoel bij de schouw, omringden hem en vingen zijn aandacht met het vertrouwd accènt van hun verblijde stemmen. Hij moest alles opeens vernemen. Wie er waren gekomen, wie er waren gegaan. Van de goede en van de kwade dagen. Van het vee in den stal en de aardappelen op het land. Het leek louter goeds wat zij verhaalden. Want ook het minder voorspoedige en het bedroevende droeg hier nog de trekken van het goede, omdat het eenvoudig was en in gelatenheid aanvaard. Een gezin van tien kinderen, de een wat beter, de ander wat minder terecht gekomen, zooals dat gaat, maar met dat al veel reden tot dankbaarheid. In Augustus de gouden bruiloft. Als we het beleven mogen.... Een kleindochter zou om dien tijd onder de geboden staan.... Twee paren door de eerepoort. En de vlag aan den mast.... De Bordes luisterde toe. Hij keek met zijn strak-vermoeide oogen van den een naar den ander. Naar de vrouw, gezeten in den zuiveren lichtval van het raam, wier gezicht, als een oud appeltje, tusschen de blanke vleugels van haar keuvelmuts, in haar jeugd zeer schoon was geweest.... Naar den ouden man, die stond op zijn klompen aan de kast geleund, hoepelrond gebogen, zijn kleine kop spits, als uit was gestoken.
Op deze boerengezichten schreef het leven zijn a.b.c. Het leven, waarvan zijn ziel het droombeeld, de schat van den arme, had omgedragen: den samengang in liefde, den zegen van het gezin.
Als de verloren zoon zat hij in den schoot van dit gezin en gaf zich verwonderd over aan zijn weldaden. Met honger brokte hij het grauwe brood en de zware geur van de koffie verwarmde hem al vóór den slok. En zijn mond lachte goedmoedig toen de oude een grapje ophaalde uit den tijd toen de jongenheer Loetje met zijn vriendjes, met Kees de Booy en Otto Twist, daar alle dagen uit school op de fietsen kwamen aangezwaaid. Zijn gedachten vereenzelvigden dat vriendje zelfs niet met den vriend, van wien hij den avond te voren afscheid had genomen.
‘Arie, jong, ga mijn pijp eens halen, van het rek in de jachtkamer.’
| |
| |
Door een zonneschoof glipte de haastige knaap, de deur bleef achter zijn kousenvoeten openstaan. Warm licht vulde de kamer. Het tintelde in de gouden krullen aan moeder's keuvel, het speelde om de gebloemde huif, waaronder het kind te slapen lag en streelde de poes onder de tafel. Vol viel het op eenmaal op den teekenlap, ingelijst naast de schouw. En de Bordes' oogen spelden de letters, rood, groen, oranje, die een rondedans uitvoerden om een zwaar vertakten boom: ‘Wie is gelijk de wijze, en wie weet de uitlegging der dingen?’
Zijn hart ademde op, terwijl hij zijn pijp stopte en den kleinen Arie streek over het stoppelblond haar.
De middagzon, fel als een electrische bol, weerkaatste in de sloot achter de boerderij en leek op het watervlak uiteen te spatten, toen hij langs het zandpad het bosch inliep en op de eerste de beste droge plek in de schaduw zich uitstrekte. Het bosch van zijn jongensjaren, waarvan de grond met zijn hobbels en stronken, dorre naalden en denappels, zich naar zijn lichaam voegde als een oude peluw. De boer had hem verzocht die sloot, zoo dicht bij het vochtig woonhuis, te mogen dempen. Terwille van de oude vrouw. Zijn gedachten klampten zich om de vraag, alhoewel hij reeds had toegestemd. In het gekwetter boven zijn hoofd en het zoemen der insecten werden zij ijler en ijler.... Hij spreidde zijn zakdoek over zijn gezicht.... een onmetelijke witte wade.... Het was, of de grond onder zijn loodzwaar en tegelijk zwevend lijf wegzonk en het heelal zich over hem ontfermde.
Toen hij uit dien diepen slaap van uren aan een stuk ontwaakte, duurde het een oogenblik eer het rad der bezinning hem weer greep. Hij zag door den zakdoek teedere schaduwbeelden en rook den geur der aarde, en tastte met zijn handen aan den grond, die hem tot zijn verwondering gedragen had. En uit het niet-zijn van deze seconden verrees voor hem het begrip van den dood, ontdaan van zijn kille verschrikking. Dit was de aarde, die Madeleine Twist had opgenomen, de goede aarde, waarin men haar ter ruste had gelegd. Op haar eigen verlangen.... Een gebaar als van een hand, die zich opheft, aandachtig, souverein.... Hij zag, terwijl hij
| |
| |
daar zoo lag, één met deze oude aarde, ook de beweegredenen, den donkeren stoet der onoplosbare vragen, eenvoudiger, als een deel van die groote afgesloten stilte....
Zij had het met het leven, zooals het haar gegeven was, niet langer kunnen vinden, en was wat vroeger heengegaan. Zooals men een schouwspel verlaat, waaraan het hart geen deel kan nemen omdat het er den zin niet van verstaat. Zooals een staatsman, wanneer zijn inzichten hebben gefaald, zijn mandaat ter beschikking stelt. Of zooals in den ouden tijd de ridder zich in zijn zwaard stortte vóór hij de vesting overgaf....
Het leven van den dag verlangde thans andere heroïsmen, en misschien had het gelijk.... Op zijn wijze. En het bood aan wie bijtijds de bakens verzette voor alles troost.
Een voorval uit zijn kinderjaren dook op in de dwarreling zijner gedachten: den ochtend, waarop hun kleinen terrier overreden werd en de kindermeid tot hem zei: ‘Huil nou maar niet meer, dan mag je vanmiddag mee naar het circus.’
Zoomin als hij toen, geknield bij den leegen hondemand, te bewegen was geweest tot dit feest der verloochening, zoomin had Madje den troost kunnen aanvaarden van het eindeloos ongelijkwaardige....
Menschen en dingen vervullen zich naar hun eigen maatstaf.... En niemand behoeft zijn levenslast verder te dragen dan zijn voeten willen gaan.
De Bordes richtte zich op. Hij sloeg met zijn zakdoek naar de vliegen en zag door de bladerkruinen heen de witte wolken drijven en het straffe blauw, dat brak door de takken en twijgen als door poorten en kanteelen.... En iets van de ontroering, die hem op zijn eerste reizen bevangen had, tusschen de hooge berg-coulissen, aan den voet van den Acropolis, beving hem hier: achter de brokstukken, achter al wat de aarde gaf en nam, het eeuwig verschiet....
Hij wilde nu naar het kerkhof gaan. De vraag, wie aan de daad, boven menschelijke berekening en boven menschelijke bevatting, de schuldelooze schuld droeg, weerhield hem niet meer. Hij geloofde ook niet, hij wilde niet langer gelooven, dat hij Madje had misverstaan, toen hij in den eersten en laatsten kus van hun leven afscheid van haar nam. Dat zij
| |
| |
naar de innerlijke wetten van haar wezen - al had haar hart gewankeld - het andere had gewild, het andere had aangekund.... Noch de listen en lagen van het als een schande verborgen geluk, noch het openlijk verraad, de bevrijding onder de vlag van een allemans moraal.
Het misverstand, waaraan Madeleine Twist gestorven was, dat was het misverstand tusschen God en de menschen, die de uitlegging der dingen niet weten en vruchteloos trachten naar de orde in den chaos der gelijkenissen....
Terwijl hij door de hooge varens naar het voetpad zocht, hoorde hij, niet ver van waar hij gelegen had, stemmen - gezang van kinderen - en sloeg een zijlaantje in, in de richting van het geluid. Daar kwam hij aan een prikkeldraadomrastering, waar hij gemakkelijk overheen kon stappen, en toen zag hij door de struiken al gauw een huis. Een vierkant baksteenen gebouw met twee rijen loggia's boven elkaar. Het ‘Kinderhuis’, waarvan, hij herinnerde het zich, iemand, zijn moeder, hem verteld had. Het huis, waarvoor mevrouw Twist het zich in haar laatste levensdagen, zoo zeide men, te druk had gemaakt....
Verscholen achter een haag van bloeiende heesters, onderscheidde hij nu ook de bedden, in wit gelid. Er waren kinderen, die lagen, met hun naakte ruggen naar de zon en anderen, die opzaten en door een verpleegster werden aangekleed. Langs den geheelen zonnigen gevel gekwinkeleer als van een groote volière. Maar het eigenlijke gezang kwam van beneden, uit den nog onaangelegden tuin, waar een schoolklasje was opgesteld. Een jong meisje stond ervóór en sloeg de maat. De jongenskelen, hoog en schel, overstemden het dun en bedeesder zingen der kleine meisjes en het was duidelijk, dat zij dit overwicht vurig begeerden:
Als ging het om het bewijs van hun gezonde longen, om den bollen blos van hun bleeke wangen, zoo dapper zongen die jongens!
Zij zongen den man achter de haag uit zijn kerker. Zij
| |
| |
zongen hem naar een open plaats, als een groene weide tusschen de werelden, waar de smart van haar kluisters bevrijd, recht vond en genade.
Hij hief het hoofd en van onder de gesloten oogleden liepen glinsterende strepen langs zijn harde kaken.
Neen, hij beklaagde de vrouw niet meer, die haar naaste taak had afgedaan, aan wie haar toegewezen waren, aan man en kinderen - een huis vol kinderen - gaf wat haar hart aan kracht en goedheid bezat. En toen haar stillen weg moest gaan, den weg zonder zijwegen voor wie in den luister van het oogenblik het eeuwige beleefde als een deel van zich....
En ook om het eigen lot leed hij niet meer. Want hij begreep nu dit leed als zijn natuurlijk verlangen, als de nalatenschap van een geluk, waarnaar hij zijn leven lang had gezocht.... Waarnaar hij eindelijk de hand mocht uitstrekken.... Op grond van het eerlijk erfrecht, op hem overgedragen in den jongsten nacht, smartelijk verworven, onvervreemdbaar.
Toen hij zijn oogen, die vol prisma's waren, weer opende, zag hij den dag schoon als eenmaal in zijn schoonsten zomer. Door het zichtbare weefde zich het onzichtbare, door het hoorbare - kinderstemmen verklinkend in het bosch - het onhoorbare. Door de vernietiging lichtte de vervulling.
En zijn ziel knielde voor haar, die met haar twee kleine voeten pal had willen staan op het wrak van een oude aarde, en verging toen een god, machtiger dan de goede wil, machtiger dan het goede hart, machtiger dan de heilige geest, haar met zijn vleugel had geraakt.
En hij wist niet wie hij inniger beminde, met een liefde vruchteloos en voldragen, de vrouw van Otto Twist, of de liefste, die den Dood aanriep om hem de waarheid, de verbeten, de onverbiddelijke waarheid van het vrouwenhart, toe te vertrouwen....
Top Naeff
|
|