De Gids. Jaargang 96
(1932)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
Clara Meyer-Wichmann herdacht
(Slot)
| |
[pagina 406]
| |
om in de donkerte van vandaag de eerste gloringen van morgen te doen zien, en de strekkingen der werkelijkheid in het licht te heffen, waar iets in doorbreekt van de schoonheid en vrijheid der Idee. Ik wil nu pogen, in korte woorden te zeggen, wat Clara Wichmann's wetenschappelijke verdienste is op de drie gebieden, waarop zij werkzaam is geweest: vrouwenvraagstuk, maatschappelijk vraagstuk en het vraagstuk van misdaad en straf. Op elk daarvan hebben haar praktisch werk en haar wetenschappelijke arbeid elkaar gesteund en bevrucht. Toen zij omstreeks 1908, als studente te Utrecht, zich voor het vrouwenvraagstuk begon te interesseeren, was in de vrouwenbeweging nog heel wat overgebleven van den ouden feministischen zuurdeesem. De nadruk in die beweging lag nog op den strijd der vrouw voor meerdere rechten, voor het vrouwenkiesrecht in de eerste plaats en in het algemeen voor ‘bevrijding’ van de vrouw in juridisch en maatschappelijk opzicht, dat wil zeggen voor verlossing uit daadzakelijke, feitelijke, gemakkelijk waarneembare banden, méér dan op de verandering van subtieler, meer innerlijke verhoudingen en op het beleven dier verandering als verlossing, warmte, geluk, - smartelijk geluk misschien en vol tegenstrijdigheid - maar toch rijk bewogen en heerlijk. Een robuste overtuiging en een muurvast vertrouwen in het absolute recht van hun eischen en het absolute goed, dat de inwilliging daarvan reeds beteekend had of nog zou beteekenen, bezielde de pioniersters van den strijd voor de emancipatie en de zelfstandigheid der vrouw. En deze inzetting bracht noodzakelijk eenzijdigheid mee in het oordeel over het verleden, voor zoover dit de vrouw betrof of met haar in verband stond, en onmacht om de pijn en het geluk in het vrouwenleven-van-vroeger te doorvoelen als verwant en nabij. Ze bracht ook het gevaar mee voor een zekere vervreemding van den voedingsbodem van het nu, een niet-erkennen van de kontinuïteit der ontwikkeling. Zeker begòn toen reeds de kentering: er waren ook andere vrouwen dan Clara Wichmann, ook onder het oudere geslacht, die de leemten en onevenwichtigheden van het militante feminisme beseften. Maar onder haar was er geene, die op den grondslag van | |
[pagina 407]
| |
wijd en rijp historisch-filosofisch inzicht de elementen van het betrekkelijke èn het absolute, het tijdelijke èn het eeuwige in de vrouwenbeweging èn het verband tusschen die verschillende elementen zoo scherp zag. Geen van haar bracht zoo vanzelf alle vraagstukken in een sfeer van ruimte en eeuwigheid, door altijd voorop te stellen, hoe in àlle verandering de kontinuïteit ongeschonden bleef. De vrouwenbeweging had zichzelf in haar eerste phasen al te zeer opgevat als een geheel nieuw verschijnsel en een aktiviteit, tegengesteld aan die, welke sedert onheugelijke tijden het lot der vrouw gevormd had. Met Clara Wichmann begon een zachte, maar nadrukkelijke stem te spreken, die poogde de vrouwenbeweging te helpen, zichzelve ànders te zien, ‘niet als de ontwikkeling van een toestand, die aan der vrouwen wezen vreemd was, maar als een, die met haar wezen overeenkomt’, - als een langzame ontplooiing van dat wezen door den geheelen ontwikkelingsgang van het verleden; - met perioden van evolutie en involutie, van ont- en van in-wikkeling, - en daarmee ook als een ontplooiing van alle verhoudingen die uit het wezen en het bestaan der vrouw voortvloeien, die van man en vrouw, van man en gezin, van vrouw en gezin, van vrouw en geestelijk leven. De vrouwenbeweging was geen grensoverschrijding geweest, zij had geen omkeer gebracht van verhoudingen, maar vervulling en verdere ontplooiing van wat in alle tijden was geweest. Weliswaar had de vrouwenbeweging in de jaren, dat Clara Wichmann in haar rijen trad, het eerste stadium, - dat van het zien der ontwikkeling als in absolute, onverzoenlijke tegenstellingen verloopend, - achter zich gelaten. De leidende geesten in haar geloofden niet langer, ‘dat het verleden het verkeerde zonder meer was geweest en het ware leven nu pas beginnen ging.’ Inplaats van een dogmatische, was een historische beschouwingswijze gekomen, die de vroegere verhoudingen niet zoozeer afkeurde, dan wel ze ‘in het licht van hun tijd’ trachtte te begrijpen. Maar die opvatting bleef te zeer steken in een onfilosofisch historisme, om Clara Wichmann te kunnen bevredigen. Zij behoorde tot de weinigen, die in alle verandering eeuwig hetzelfde zich hervinden zien en onder het tijdelijke en betrekkelijke van iedere vorm de essentie, ‘datgene wat niet van buiten bepaald wordt’, zich eeuwig | |
[pagina 408]
| |
gelijk zien blijven. In verband daarmee stond, dat zij niet aan een definitieve oplossing van het vrouwenvraagstuk geloofde, niet aan het bereiken, eens en voorgoed, van bevredigende toestanden en verhoudingen. Wèl geloofde zij aan vollediger ontplooiing van het wezen der vrouw door de tijden, aan toenemende verinniging en verfijning van geluk en leed. Het eigenlijke doel der vrouwenbeweging achtte zij niet zoozeer te liggen in haar formeele emancipatie en in de gelijkstelling der geslachten op elk gebied, dan wel in den groei van het vermogen der vrouw, deel te nemen aan elk menschelijk beleven. Tegenover overspannen verwachtingen en illusies over het groote dat zou komen, waarschuwde zij met nadruk: men moest toch niet alles op de toekomst zetten, maar óók de verrijking en verruiming en verzoening van het heden, àl de eigenaardige schoonheid en warmte van een kenteringstijd, volop waardeeren en genieten. Thans, nu bijna een kwart eeuw later, is het aspekt der vrouwenbeweging veel veranderd. Er is de teleurstelling, dat, door alles wat bereikt werd, weliswaar veel oude onvoldaanheid opgeheven werd, maar ook veel nieuwe opkwam, pijnlijker nog dan de oude, omdat zij dieper in het leven snijdt. Er is het ‘nieuwe feminisme’, dat niet voornamelijk in het naar buiten treden der vrouw, in maatschappelijken arbeid, maar in de verrijking van haar zijn en haar verhoudingen naar binnen toe, als echtgenoote en moeder, de groote winst van de vorige phase ziet. Clara Wichmann heeft ook deze ontwikkeling vooruit gezien en erop voorbereid.Ga naar voetnoot1) Daarom kunnen haar geschriften over | |
[pagina 409]
| |
het vrouwenvraagstuk en de vrouwenbeweging in het bijzonder voor hen, die zich door die ontwikkeling teleurgesteld en geschokt voelen, of die er niet begrijpend tegenover staan, ook heden nog bronnen zijn van verheldering en verruiming.
* * *
In de eerste oorlogsjaren heeft Clara Wichmann de innerlijke verandering doorgemaakt, die haar ten slotte bracht aan den kant der anti-autoritaire, socialistische arbeidersbeweging. Deze verandering voltrok zich in haar als een ondeelbaar proces in de sferen van gemoed, gedachte en wil. Haar intuïtieve drang naar gerechtigheid voor alle sociaal-ten-achter-gestelden, alle verdrukten en misdeelden, werd door haar studie van de socialistische gedachtenwereld in bepaalde banen geleid. Vooral uit de beide uitvoerige opstellen in den bundel ‘Mensch en Maatschappij’, getiteld ‘Het Historisch Materialisme’ en ‘De Philosophische grondslagen van het Socialisme’ krijgen wij een indruk van de grondigheid en de veelzijdigheid van de studie der jonge juriste op sociologisch gebied. De eerste dezer opstellen kan men beschouwen als een breed-opgezette poging, zich over de waarde van het historisch materialisme rekenschap te geven. Zij is wat de Duitschers een ‘Auseinandersetzung’ noemen. In de tweede beproeft de schrijfster, de geestelijke grondslagen bloot te leggen van de uiteenloopende manifestaties der socialistische gedachte sedert de midden-eeuwen. Wat ons in de eerste studie vooral treft, is het samengaan van groote waardeering voor het historisch materialisme (en het marxisme in 't algemeen), met een scherpen kritischen blik voor de leemten en eenzijdigheden daarvan. Het vermogen om, bij alle waardeering van het marxisme, toch óók zijn zwakke plekken duidelijk te zien, was bij intellektueelen van Clara Wichmann's generatie, die tot de arbeidersbeweging kwamen, nogzeldzaam. In den regel begonnen zij, het marxisme met huid en haar te aanvaarden, als de absolute waarheid aangaande het werken der kausaliteit in de samenleving.Ga naar voetnoot1) De tweede phase, die van bezinning en kritiek, volgde in den regel pas veel | |
[pagina 410]
| |
later, onder den invloed van persoonlijke ervaringen en door den sterken indruk van sociaal-psychische feiten, die niet in overeenstemming bleken met de theorie. Bij sommigen volgt op deze phase, waarin kritiek en negatie overheerschen, nog een derde, gekenmerkt door de vorming van een meer definitief, waarlijk gerijpt en bezonken oordeel.Ga naar voetnoot1) Bij Clara Wichmann is van een dergelijk uit-elkaar-liggen van de verschillende phasen of stadiën van haar geestelijk rijpingsproces met betrekking tot het marxisme geen sprake geweest. Ook in dit opzicht werd haar ontwikkeling in een merkwaardig kort bestek saamgedrongen: ‘elle a brûlé les étappes’, zooals de Franschman zegt. Het historisch materialisme schijnt haar, onmiddellijk toen zij het begon te bestudeeren, gepakt te hebben. Blijkbaar waren er in haar geen weerstanden te overwinnen van het soort, zooals zij in vele intellektueelen zoo sterk zijn. Deze aandachtige leerlinge van Hegel, wiens methode zij steeds is blijven bewonderen, begroet het omslaan bij Marx en Engels ‘van de theorie in de werkelijkheid en van de idee in de materie’ als ‘een konceptie van groote, verheven historische beteekenis, die alleen in nuchtere geesten weer nuchter werd’.Ga naar voetnoot2) De bijzondere verdienste van het historisch materialisme ziet zij in het leggen van een nauw verband tusschen de geschiedenis, dat is tusschen de menschelijke ontwikkeling en de ekonomische werkelijkheid, ‘waarbij de mensch verschijnt als aktief’. De studie van het marxisme bracht Clara Wichmann tot de overtuiging, dat dit in tweeledig opzicht een groote historische taak volbracht had, en wel ten eerste door zijn ‘ontmaskering van de huichelarij der ideologie’ en ten tweede door zijn optreden als stuwende theorie van het zich bevrijdende proletariaat.Ga naar voetnoot3) Vooral het nadruk leggen op het eerste punt en niet minder haar eigen formuleering van die ‘ontmaskering’ is uiterst karakteristiek voor Clara Wichmann's wezen. Die formuleering is klaar en scherp, ja onverbiddelijk, maar zonder een spoor van animositeit. | |
[pagina 411]
| |
Haar moedige geest ziet de onthulling, door het historisch materialisme, van het belang dat bepaalde sociale groepen hebben bij bepaalde indeeën en theorieën, als een pijnlijke, maar verblijdende vooruitgang van het inzicht in het wezen der samenleving. Terecht vergelijkt zij het werk, wat het marxisme door deze onthulling of ontmaskering ten aanzien van het sociale bewustzijn verricht heeft, met de verheldering, door de theorie van Freud op het gebied van het individueele bewustzijn tot stand gebracht. Ook bij Freud was er overdrijving en eenzijdigheid, die later tal van korrekties noodig zou maken, zoodat wellicht van zijn leer in haar oorspronkelijken vorm weinig zal overblijven. En toch heeft die leer, in het groot gezien, op een zeer gewichtig punt, gevoerd tot een heilzaam proces van menschelijke zelfverheldering, waarop niet meer teruggekomen kan worden. Zoo was het Marx bij de ‘ontmaskering der ideologie’ óók te doen, om meer inzicht te wekken in het menschelijk-maatschappelijk wezen en meer waarachtigheid te brengen in de menschelijk-maatschappelijke verhoudingen. Clara Wichmann vat die ontmaskering op als een onweerlegbare, sociaalhistorische bewijsvoering, ‘hoe de menschheid haar belangen voor haar eigen geweten verborgen heeft’. Zij ziet ze als leidend tot een maatschappelijk louteringsproces, dat de oogen der menschheid opent voor hare in gemakzucht en zelfzucht wortelende kollektieve huichelarij, en haar een stap verder brengt in de richting van ware geestelijkheid. Maar terwijl Clara Wichmann's dappere waarheidszin de onthulling, ‘dat de menschen voor hun eigen geweten hun klassebelangen verschuilen’, als een gewichtige stap tot dieper sociaal inzicht aanvaardt, ziet zij tevens in, dat deze onthullingsleer in haar algemeenheid slechts een doorgang mag zijn naar een nauwkeuriger onderscheiding tusschen ideologie en idee, tusschen voorgewend en waarachtig idealisme. Telkens heft Clara Wichmann in haar opstel over het historisch materialisme met klem de oorspronkelijk gedachte, het rijker en dieper geestelijk leven, dat aanvankelijk in het marxisme pulseerde, in het licht boven de vulgarisatie en vervlakking, die dat leven in den loop der jaren onderging. Ook beproeft zij, mede met gebruikmaking van wat anderen, als Max Adler, Müller-Lyer, Keller Kraus, in die richting reeds | |
[pagina 412]
| |
vonden, een weg aan te wijzen tot oplossing van sommige tegenstrijdigheden en problemen in het marxisme. Zeker, later zijn de verschillende problemen, die zij in haar opstel aanwees, scherper gesteld en meer in bijzonderheden uitgewerkt: het wezenlijk verschil tusschen de ‘wetmatigheden’ in het natuurlijke en het menschelijke geschieden heeft zich den beschouwenden geest opgedrongen: het toenemend inzicht in de samengesteldheid der bewustzijnsverschijnselen heeft het geloof aan de almacht van het belangen-motief ondermijnd. Niet het feit echter, dat de kritiek op het historisch materialisme, vooral na den wereldoorlog, op tal van punten boven Clara Wichmann uit is gegaan, is het merkwaardige: merkwaardig is, dat zij, na het marxisme slechts kort bestudeerd te hebben en ofschoon van waardeering voor Marx' grootsche koncepties vervuld, toch zoo rake en vruchtbare kritiek daarop heeft geleverd. Dieper dan vele anderen heeft zij het sociaal-ethisch tekort van het marxisme beseft en de daaruit voortvloeiende gevaren voor de praktijk aangewezen: het alles, of bijna alles, verwachten van de omstandigheden en, in verband hiermee, het opvatten van de verwezenlijking van het socialisme als in hoofdzaak afhankelijk van den ekonomischen ‘vooruitgang’; de onderschatting van de beteekenis der persoonlijkheid en van het persoonlijk verantwoordelijkheidsgevoel voor den strijd. Clara Wichmann voorzag een vernieuwd socialisme, dat de drie afgesloten phasen der algemeene socialistische gedachte in zich opgenomen en verwerkt zou hebben, - een socialisme, waarin sterker nadruk gelegd zou worden, óók reeds in de kapitalistische maatschappij, op planmatige aktiviteit en bewust menschelijk ingrijpen, dan waartoe het marxisme had opgevoed. Zoo kan zij er aanspraak op maken, zoowel een voorloopster van de konstruktieve richting in het socialisme geweest te zijn, als van de ethische en de kritisch-psychologische. In de studie, door Clara Wichmann aan de philosophische grondslagen van het socialisme gewijd, treft ons de groote zekerheid, waarmee zij zich beweegt op het gebied van de ontwikkeling der socialistische gedachte. Een bondige analyse van die ontwikkeling door de eeuwen heen voert haar tot een drieledige indeeling van het socialisme in religieus-extatisch, utopisch en wetenschappelijk. Het verband van elken dezer | |
[pagina 413]
| |
drie verschijningsvormen van het socialisme met den tijdgeest, waarvan zij een uiting waren, wordt in enkele bladzijden aangegeven en de bijzondere verdienste van elk hunner voor de socialistische gedachte in haar geheel, ontvouwd. Uit de wordingsgeschiedenis dier gedachte, wordt dan de waarschijnlijke overgang tot een vierde phase afgeleid, omschreven als die van het neo-wetenschappelijke socialisme, dat, meent de schrijfster, gekenmerkt zal zijn door ‘socialistisch historisch denken, plus herleving van het religieuze eenheidsbesef en moderne psychologische wilsproblemen.’Ga naar voetnoot1) Clara Wichmann geloofde aan een verdere, theore-tischpraktische ontwikkeling van het socialisme, voerend tot een phase, waarin de door het marxisme verwaarloosde of niet-uitgewerkte elementen, tot hun recht zouden komen - elementen, behalve met wilsrichting (ethische motieven), en wilskracht, ook samenhangend met het recht op zelfbepaling van den eenling en de groep. Zeker was zij niet zoo naief, om deze zelfbepaling op te vatten als binnen afzienbaren tijd volledig bereikbaar. Maar wèl geloofde zij aan ontwikkelingsmogelijkheden in die richting reeds in het heden. En het spreekt vanzelf, dat onder de verschillende vormen van het anti-autoritaire socialisme, diegene haar het sympathiekst waren welke het streven naar deze zelfbepaling het duidelijkst theoretisch tot richtsnoer namen en in hun praktijk trachtten, iets daarvan te verwezenlijken. Zoo moest haar sympathie wel uitgaan naar het syndikalisme, waarmee zij sedert 1916 op allerlei wijzen praktisch in aanraking kwam en aan welks theorie zij een van haar mooiste studies gewijd heeft. In het syndikalisme trok haar allereerst de opvatting aan van zijn taak als het verwezenlijken, ‘met eigen handen, door eigen zelfstandigen groei’, van het socialisme, - verder zijn afkeer van politieke aktie en onderhandeling, ‘uit vrees dat deze tot de innerlijke verwording van het socialisme voeren zou’ en in het algemeen zijn opstandigheid tegen een socialisme, dat door en door rationalistisch en materialistisch geworden was. Van belang achtte zij voorts nog in het syndikalisme de opvatting der algemeene staking in aktieven en konstruktieven geest, de groote | |
[pagina 414]
| |
waardeering van psychische faktoren als élan, bezieling, strijdwil, de spontane daad, de offervaardigheid van eenlingen en groep, - de aansporing tot rechtstreeksche aktie (staking, boykot, lijdelijk verzet, sabotage) als een middel, om den geest van strijd en offervaardigheid te stalen, het zelfbewustzijn te verhoogen, de voorkeur van het syndikalisme voor een vorm van organisatie, waarin zooveel mogelijk de vrijheid en het zelfbestuur der deelen geëerbiedigd werden, en ten slotte zijn tegenzin tegen sterk kwantitatieve en mechanische middelen, zooals groote weerstandskassen en een sterke vakvereenigings-burokratie.Ga naar voetnoot1) De verlegging van het accent in het syndikalisme, van de meer uiterlijke en mechanische naar de psychische faktoren, en de verplaatsing der aandacht van het politieke naar het ekonomische terrein, leek Clara Wichmann een hoopgevend teeken van socialistische verjonging. Als de voornaamste verdienste echter van het syndikalisme zag zij zijn werken in en op de praktijk, het feit, dat het nieuw élan en nieuwe overgave gewekt had in vele duizenden en het schier uitgedoofde heroïsme van den strijd had doen herleven. Het feit van dit heroïsme, van deze sterke wilsspanning en het andere feit, dat zij, althans ten deele, op ideeële en boven-persoonlijke doeleinden gericht werd, is ongetwijfeld de diepste oorzaak geweest van de warmte van gevoel, waarmee Clara Wichmann het syndikalisme aanvaard heeft. In de geestes- en gemoedsgesteldheid van strijders, die in en door den strijd de volheid en schoonheid van het menschelijk bestaan beleefden, herkende zij den klop van haar eigen dappere hart. Dit heeft haar in staat gesteld, om een belangrijke strooming in het socialisme, hier te lande haast alleen bekend in de karikaturale voorstelling, die haar tegenstanders van haar gaven, en die daarenboven in de praktijk altijd te worstelen had tegen de overwoekering van haar zuivere streven door het wilde kruid van onwetendheid, ruwheid en overdrijving, te doen zien zooals zij, die strooming, in haar hoogste potentie, in de bezielde idee van haar grondvesters en de edelste uitingen van haar aanhangers, leefde. | |
[pagina 415]
| |
Ongetwijfeld heeft haar intuïtieve sympathie voor het syndicalisme als idee, Clara Wichmann's oordeel over de vormen, waarin het zich manifesteerde, beinvloed. Die sympathie zal wel de oorzaak geweest zijn, dat sommige elementen in het syndicalisme, zooals het uitdrukkelijk aanvaarden van geweld in den klassenstrijd, in haar uiteenzetting over de theorie in de schaduw bleven. Zij kende Sorel, immers zij haalt in haar opstel het beruchte werk van dezen merkwaardigen, origineelen, maar niet zeer konsekwenten denker aan, dat bij den opbouw van de syndikalistische theorie als een der voornaamste hoeksteenen gefungeerd heeft: Réflexions sur la Violence. Maar zij gaat op zijn uiteenzetting niet in. Wèl wijst zij op het samenvallen van ‘den opstand van het syndikalisme tegen een in verstandelijkheid verstard socialisme’ met het optreden van Bergson, die tegenover de overheersching van het rationeele in de filosofie, op intuïtie en impulsiviteit den klemtoon heeft gelegd.Ga naar voetnoot1) Clara Wichmann's warmgevoelde apologie van het syndikalisme is een bewijs te meer, hoe voor haar niet zoozeer de opvatting ten aanzien van een of ander bepaald punt van socialistische theorie of socialistische praktijk over het innerlijk gehalte, de waarde van een richting voor het leven besliste, dan wel de volheid van leven, door theorie en beweging te sàmen pulseerend, de werking van het beginsel op de praktijk, de groei- en bevrijdingskansen, die beide haar te bieden schenen aan individuen en groepen. Dit alles vormde voor haar een geheel, en al naar dit geheel, ja dan neen, naar een rijker gespannen eigen leven, meer zelfbepaling en grooter differentiatie scheen te zullen leiden, voel zij er zich door aangetrokken of afgestooten. Dit verklaart, waarom bijvoorbeeld ook de onverschilligheid van het syndikalisme voor de formeele demokratie, en zijn geloof in de beteekenis der aktiviteit van daadkrachtige minderheden, haar geen gevaren schenen, waartegen stelling genomen moest worden. Alles beter dan de | |
[pagina 416]
| |
verstikking der opstandigheid in het najagen van tijdelijke zekerheden en groepsvoordeelen, dan het altijd méér nadruk leggen op machtsvorming door het aantal, op de groote weerstandskas, de ‘ijzeren’ discipline, zooals zij die in de socialistische massa-organisaties tot uiting zag komen. In die organisaties, (moderne vakbeweging en sociaal-demokratie) vond Clara Wichmann niets van datgene, wat zij het essentieele van het socialisme achtte. Het lijkt mij, of haar aangeboren ruimheid van denken en voelen, en óók haar waardeering voor alle vormen van strijd, leven en gedachte in een bepaald historisch verband, haar tegenover de ‘moderne beweging’ wel eens in den steek hebben gelaten. Misschien is zij in dit ééne opzicht niet altijd buiten de verwarring van het strijdgewoel gestegen. Veel ruimer en vrijer stond zij tegenover het (russische) kommunisme. In het Radenstelsel begroette zij een vorm van sociale organisatie, die, in het groot gezien, ‘als onder het licht der eeuwigheid’, den opbouw der samenleving op nieuwe, zuivere grondslagen - die van den arbeid - beteekende. Zij verwachtte, dat deze organisatievorm, van onderen op werkend, een geestelijk element zou brengen in den, steeds mechanischer wordenden, arbeid en de produktie tot een zaak der werkers zelf zou maken. Clara Wichmann heeft de diktatuur van het proletariaat tegenover de aanvallen der burgerlijke pers in bescherming genomen, zij legt zelfs op één plaats in haar geschriften nadruk hierop, dat die diktatuur, noch als vestiging van een nieuwe klasseheerschappij noch als onderdrukking met grove methodes bedoeld was. Maar al behoorde voor haar de hoofdstrijd altijd gericht te blijven tegen het kapitalisme, zoo heeft zij ook vele malen de methoden en taktische beginselen der kommunistische partijen bestreden. In het absoluut loslaten en de ontkenning van elk verband tusschen doel en middelen door het kommunisme, zag zij een gevaar voor de ontwikkeling naar het (echte) socialisme, niet minder groot dan in de verburgerlijking der sociaaldemokratie. Wèl heeft zij zich in haar kritiek op het bolschewisme beperkingen opgelegd, omdat dit naar haar overtuiging een ‘hoogere phase’ van maatschappelijk leven aankondigde, die in elk geval ‘heel wat meer | |
[pagina 417]
| |
menschenliefde vertegenwoordigde dan de burgerlijke kapitalistische maatschappij’.Ga naar voetnoot1) Tegenover een zekere mate van dwang en zelfs van geweld, daar waar deze onvermijdelijk schenen, om de ontrechten aan hun recht te helpen, heeft Clara Wichmann, kan men zeggen, niet absoluut afwijzend gestaan, al ging haar hoogste verlangen uit naar een socialistische konceptie, een strijdwijze en een vormgeving des levens, waarin deze lagere, van het verleden afstammende elementen overwonnen waren.Ga naar voetnoot2) Maar zoo Clara Wichmann, ondanks haar sterke afkeer van dwang en geweld, geen dogma gemaakt heeft van de geweldloosheid, zoo was zij onvoorwaardelijk tegen beide gekant, wanneer zij gebruikt werden door machtigen tegen machteloozen, sterkeren tegen zwakken of weerloozen. De drang, al wat zwak en hulpeloos en niet in staat was, voor zichzelf op te komen, te beschermen en te verzorgen, was een voornaam, misschien het voornaamste bestanddeel van haar rechtsgevoel en haar rechtsbewustzijn. Van uit dit bewustzijn heeft zij geijverd voor het recht van het kind en de vrouw, naar eigen behoefte en verlangen te leven; - van de vrouw en den proletariër, om deel te nemen aan den opbouw der kultuur in haar vollen omvang; - van den misdadiger, om erkend te worden als een medemensch, die niet uitgestooten moet worden, maar geholpen zijn zwakheden te overwinnen - en ten slotte van de meest weerlooze van alle wezens, die tot het door den mensch geschapen kultuurmilieu behooren: van de huisdieren, om als levende, met gevoel en verstand begaafde schepsels te worden behandeld.Ga naar voetnoot3) De idee van het recht omvat een wijde spanning tusschen twee polen: de eene, die van het onvermurwbaar oordeel en de onverbiddelijke afwijzing; de andere die van toewijzing, van | |
[pagina 418]
| |
bescherming en deernis. In al haar arbeid als rechtskundige beweegt Clara Wichmann zich om deze tweede pool van het recht, die men, in tegenstelling met de eerste, de vrouwelijkmoederlijke zou kunnen noemen. Hoe karakteristiek is niet deze omschrijving, dateerend nog uit haar ethisch-feministische phase; van de misdadigheid: ‘Misdaad is leed, is op aggressieve, egoïste wijze “abreagieren” van ellende’. In een later stadium van ontwikkeling heeft zij deze omschrijving, althans met betrekking tot de z.g. ekonomische kriminaliteit, aldus gevarieerd, daarbij sterker nadruk leggend op de maatschappelijke faktoren: ‘kriminaliteit is meestal een onbewuste, primitieve, tamelijk chaotische reaktie van lang tekort gekomenen, die zonder klaar en rustig bewustzijn van hun recht, tersluiks en individueel iets nemen van wat hun en hun klassegenooten aldoor onthouden is.’Ga naar voetnoot1) In deze karakterisatie wordt het leed niet als de direkte oorzaak van een groot deel der huidige kriminaliteit genoemd, wel echter als zoodanig verondersteld. Wie met zoo sterk menschelijk medegevoel tegenover den misdadiger staat, die heeft in zichzelf niet slechts de oude opvatting der gerechtigheid als wrekende vergelding en straffende macht overwonnen, maar die zal ook naast dit negatieve een positief streven pogen te stellen. Hij zal pogen het recht te hanteeren als een werktuig in handen der samenleving, om tegenover personen en groepen zooveel mogelijk goed te maken wat deze verzuimde of bedierf, om te beschermen hen, die weerloos staan tegenover een overmacht van verstarde inzichten, hartelooze stelsels en verbureaukratiseerde instellingen, en om hen, die door deze overmacht neergeslagen werden, te helpen zich weer op te richten. In Clara Wichmann's opstellen over kriminaliteit, strafbegrip en strafrecht komt haar gave, rekening te houden met al de verschillende faktoren van een gegeven totaliteit van menschelijk zijn en bewustzijn, en ze allen te zien, werkend in hun onderling verband, in bijzonder hooge mate tot uiting. Haar filosofische aanleg en geschooldheid maken, dat zijn nooit de kontinuïteit uit het oog verliest en haar, door verantwoorde- | |
[pagina 419]
| |
lijkheidsgevoel aangespoorde wil-tot-sociale aktiviteit - dat zij nooit met, in haar oogen altijd onvolledige en onvolmaakte, resultaten, genoegen neemt. Ook op het gebied van het recht, zag zij de ontwikkeling zich voltrekken op een dubbel plan: dat der maatschappelijke beweging en dat der evolutie van de idee. Het opmerken van de tegenstellingen in de tendenties der ontwikkeling, die zich in de moderne maatschappij op deze twee plans voltrekt, heeft tot de vorming van haar rechtsbewustzijn zeer veel bijgedragen. Reeds in haar dissertatie poogde Clara Wichmann, de historische grondslagen der ‘nieuwe richting’ in het strafrecht vast te stellen. Later heeft zij telkens opnieuw de positieve waarde dier richting voor de evolutie van het rechtsbewustzijn en het strafrecht kritisch onderzocht. De groote historische verdienste der ‘nieuwe richting’ leek haar te bestaan in de ondermijning van het strafbegrip, - een karakteristieke opvatting, karakteristiek voor een geest, die elke ‘straffende gerechtigheid’ een overblijfsel achtte uit een barbaarsch verleden, een nawerking van primitieve, aggressieve aandriften. Volgens haar oordeel bleef de ‘nieuwe richting’ echter in allerlei halfslachtigheid steken, doordat zij zich geplaatst had op den bodem der burgerlijke rechtsorde. Dit feit bracht onvermijdelijk een overmatig hooge waardeering van bepaalde persoonlijke en kultuurgoederen mee. In veel wat de oorzaken en de natuur der z.g. ekonomische kriminaliteit aangaat, sloot Clara Wichmann zich aan bij de sociologische school. Zij was overtuigd, dat een groot deel der misdaden direkt of indirekt gevolg was van de huidige ekonomische wanverhoudingen en verdwijnen zou, wanneer deze werden overwonnen. Echter, van de sociologische kriminologen in het algemeen, en speciaal van vele socialistischgezinden onder hen, scheidde haar het nadrukkelijk verkondigde inzicht, dat nieuwe, hoogere opvattingen in zake misdaad en straf niet ‘vanzelf’ zouden doorbreken in een socialistische of kommunistische maatschappij, maar in strijd en pijn verworven moesten worden. Overtuigd als zij was, dat elk onderdeel eener nieuwe kultuur zijn bijzondere problemen had, die van tevoren bewust moesten worden gemaakt, | |
[pagina 420]
| |
wilde hun omwenteling en omzetting niet worden vertraagd,Ga naar voetnoot1) kon zij niets willen overlaten aan de ‘ontwikkeling.’ Niet in het medewerken aan positieve verbeteringen van het strafstelsel zag Clara Wichmann in het huidige stadium der maatschappelijke evolutie de voornaamste taak van hen, die deze omwenteling en omzetting wilden bevorderen. Natuurlijk sloot zij die medewerking aan waarlijk-hervormende werkzaamheid niet uit. Maar de hoofdnadruk lag voor haar op de vorming van een nieuw rechtsbewustzijn en de opvoeding der openbare meening tot het inzicht, dat de heerschende opvattingen over misdaad en straf ‘een schandvlek zijn van achterlijkheid, grofheid, oppervlakkigheid en hardheid.’Ga naar voetnoot2) Clara Wichmann kon zich geen beweging in de richting eener werkelijk-menschelijke samenleving denken, die niet óók het werk der loutering van de heerschende opvattingen in deze materie op zich nam. Een nieuwe, broederlijke verhouding tot den misdadiger leek haar een integreerend deel van de socialistische levenskonceptie uit te maken. Menschen, in wien die konceptie waarlijk tot leven was gekomen, konden er zich niet mee vergenoegen, de direkte en indirekte maatschappelijke oorzaken van de massale (beroeps- en gewoontekriminaliteit) aan te toonen. Zij zouden óók pogen het tekort te verminderen, dat in de samenleving bestaat aan broederlijkheid, dat is aan menschen, bereid elkaar te helpen, hun zwakheden en tekortkomingen te boven te komen. Een gemeenschap, waarin die bereidwilligheid bestond, zou nieuwe, betere methoden vinden van inwerking op den misdadiger dan ‘straffen’ in den gewonen zin van het woord. Zij, die gemeenschap, zou het begrip der z.g. ‘doelstraf’ even zeker als achterlijk en onjuist verwerpen, als de ‘nieuwe richting’ dat in een vorige phase de vergeldingsstraf had gedaan, - zou begrijpen, dat het geheele strafrecht omgezet moet worden in een maatschappelijke wetenschap der paedagogiek. Enkel door deze omzetting - die natuurlijk weer een ander maatschappelijk milieu veronderstelde, - zag Clara Wichmann de mogelijkheid eener bevredigende oplossing van de juridische problemen, die voortdurend haar aandacht hadden. | |
[pagina 421]
| |
Hier, op dit gebied, moest een berg van vooroordeel, domheid, groepsegoïsme en oppervlakkigheid overwonnen worden. De grootste leeraars der menschheid: Laotse, Christus, Tolstoi, wezen haar tot die overwinning den weg. Hun voetspoor volgend, moest zij het jus puniendi niet langer aanvaarden. Het besef moest doorbreken, dat ‘de mensch in zijn beperktheid het vermogen tot (ver)-oordeelen mist.’Ga naar voetnoot1) Men moest leeren inzien, dat de ‘misdadiger’ niet door straf nog verder gedeprimeerd, maar integendeel opgeheven en in staat gesteld moet worden, zijn energie beter te leeren gebruiken en zich uit eigen kracht weer op te heffen. Ook moest men vertrouwen op het innerlijke louteringsproces, volgend op elke daad, en dat niet door straf verstoren.Ga naar voetnoot2) Zij, die dit schreef, wist, dat de nieuwe methoden van sociale paedagogie, die de breuk met ieder strafstelsel beteekenen, alleen toegepast zouden kunnen worden in een samenleving, die, anders dan de bestaande, gegrondvest zou zijn op toenemend wederkeerig vertrouwen. Zij wist ook, dat daartoe noodig was een verruiming der menschelijke gerechtigheid in die mate, dat zij ‘het goede aan allen geeft en daarbij niet alleen niet wil weten, met welke hand zij geeft, maar ook niet vraagt, welke hand het ontvangt’. (Guyau) - ja, méér nog noodig dan dit: een groei van de ‘Charité universelle’, het oneindig erbarmen, uitgaand boven alle weten en wegen van schuld en boete. Clara Wichmann heeft niet de illusie gekoesterd, alsof ook ‘een betere samenleving’ - zooals die, welke in Sowjet Rusland ontstond, haar, vergeleken bij de burgerlijk-kapitalistische, in de jaren 1928/21 toescheenGa naar voetnoot3) - onmiddellijk | |
[pagina 422]
| |
zonder straf zou kunnen uitkomen. Maar rustig het feit erkennend van den langen weg, die nog af te leggen was, eer de idee verwerkelijkt kon worden, moest men dit volgens haar ook het andere feit doen, dat geen raad te weten zònder straf, altijd een bewijs van ons tekort, onze fout is, niet het gevolg van de onrijpheid der ‘anderen’.Ga naar voetnoot1) In het eerste Manifest van het ‘Comitee tegen de bestaande opvattingen omtrent misdaad en straf’, dat mede op haar initiatief werd opgericht, heeft Clara Wichmann in een klein bestek haar gedachten over deze dingen in eenvoudige, voor ieder mensch begrijpelijke, taal uiteengezet. De bezonkenheid van gevoel en gedachte en de klaarheid van vorm maken dat Manifest tot een klein meesterwerk. Een vakkundige is daarin aan het woord die de materie volkomen beheerscht, en tevens een mensch, die het beste in andere menschen, hun gevoelens van verbondenheid en van persoonlijke verantwoordelijkheid, oproept met een stem, die nooit luid of schel is, maar overal doordringend.Ga naar voetnoot2)
Hieraan: aan het opwekken van het menschelijke in alle menschen, die zij hetzij persoonlijk of door haar geschriften bereiken kon, heeft Clara Wichmann haar gaven ondergeschikt gemaakt. Haar methode van denken was gedrenkt in kritisch realisme; uit haar werk komt een adem ons tegemoet van universeel humanisme, verworteld in religieus eenheidsbesef. Drang naar gerechtigheid en naar meer dan gerechtigheid: naar onderlinge broederlijkheid, is de zedelijke bron, die haar streven voedde. Waarheidsdrang, behoefte scherp te onder- | |
[pagina 423]
| |
scheiden, in te zien en te dóórzien, is de ondergrond van dit streven in de velden van het intellekt. In Clara Wichmann waren kritisch-realistisch denken en religieus-humanistisch voelen-willen tot een gave eenheid versmolten. Die gaafheid is de zuivere adem van hare persoonlijkheid. Een persoonlijk vriend van Clara Wichmann, B. de Ligt, heeft bij haar krematie de gevoelens, die de kring van haar naaste geestverwanten haar toedroegen, vertolkt in dit treffende woord: ‘Zij bewoog zich tusschen ons als het gouden meisje uit de Nachtwacht van Rembrandt’. Het lijkt mij moeilijk, een juister beeld te vinden voor het betooverende licht, dat deze vroeg van ons heengegane heeft uitgestraald. Natuurlijk is de indruk van die naar buiten stralende gouden innerlijkheid het sterkst geweest bij hen, die met haar in persoonlijke aanraking gekomen zijn of althans haar woord hebben gehoord. Maar iets daarvan is toch ook voor lateren bewaard gebleven door haar letterkundige nalatenschap. In haar opstellen en aanteekeningen voor voordrachten, glanst nog een weerschijn der gouden klaarte, waarin zij bewoog en die in haar zelve zijn oorsprong had. Wel is waar zijn van haar meeste voordrachten enkel de schema's tot ons gekomen. Ook deze schema's echter hebben nog iets van de milde wijsheid en de poëzie, die in al haar werk treffen. Onder of achter de verstandelijkheid van het betoog trilt het leven met zijn warmte, zijn rijke schatten, zijn gevaarlijke afgronden en lokkende verten. Aldoor heeft Clara Wichmann gepoogd, met aandachtige ooren het leven te beluisteren, het te betasten met eerbiedige vingers, het waar te nemen met wijd-geopende oogen, maar vooral: al zijn manifestaties innerlijk mee te leven. Zij heeft vol piëteit zich verdiept in dat, wat voorbij is en toch niet geheel voorbij, omdat zij het voelde opgenomen in het tegenwoordige. Zij heeft zich gegeven aan het oogenblik, dat aanflitst met zijn strijd en pijn, zijn verrukkingen en teleurstellingen. En ook heeft zij voortdurend gelet op de fluisteringen van het komende, heeft zich heengebogen over vandaag, om daarin de trekken te onderscheiden van morgen, zoo vol overgave en vertrouwen, als een moeder heenbuigt over haar kind. Al wat zij opnam en verwerkte, hetzij feiten, theorieën of stelsels, onderging in haar wezen een transformatie, ‘a | |
[pagina 424]
| |
seachange in something rich and strange’; het werd vloeiender, zachter, gesmijdiger, menschelijker, gedrenkt door een levensbeginsel, dat heden nog slechts hier en daar, in kleine beken en stroomen, uitvloeit door de samenleving. Dat meer-danpersoonlijke en toch weer diep-persoonlijke beginsel was het, wat haar elke dwang van boven, alle onderdrukking en geweld, deed voelen als het lagere in den mensch, dat wat overwonnen moet worden. En zoo zij zich anarchiste noemde, was dat voorwaar niet uit geringschatting voor eenige vorm van menschelijke verbondenheid en menschelijke gemeenschap, maar in heerlijk vertrouwen op de ordenende krachten, die, werkend van binnen uit, verbondenheid en gemeenschap zonder dwang bewerkstelligen. Clara Wichmann heeft geloofd aan een komende phase, waarin de kracht van het vrouwelijk-moederlijke levensbeginsel tot vollediger ontplooiing zou komen op alle gebieden van menschelijk-maatschappelijk leven. Haar eigen wezen en werken versterkt in ons het vertrouwen, dat zulk een phase inderdaad in aantocht is. Het fijnste en teerste, maar niet minder de eigenaardige kracht van de vrouwelijke psyche, zijn in dat wezen en werken tot uiting gekomen.
Henriette Roland Holst |
|