| |
| |
| |
Eischen en methoden
II
Het ietwat fictieve samenstel, dat aan een opperbevel zal vergemakkelijken, om desverlangd omtrent het resultaat of de vooruitzichten van eenig militair beheer, zich vlug en uit de beste bron te laten inlichten, is het algemeene hoofdkwartier. Wanneer het voor een bepaald oogmerk dienstig kan schijnen, stelt dit lichaam het opperbevel ook in de gelegenheid om rechtstreeks op het beleid van een beheershoofd in te werken.
Men heeft het algemeene hoofdkwartier wel eens een orgaan van het oppercommando genoemd. Als zoodanig vervult het in de aanvoering geen eigenlijk gezegde functie. Laat men uit de besturende bureelen van het gewone vredesbeheer van vloot en leger, de verbindingen met den minister van defensie, vóór ze diens departement bereiken, door een zelfde station gaan en verder samenloopen, dan heeft men, in het aldus gevormd vereenigingspunt, een allegorie van het algemeene hoofdkwartier. De naar elkaar toegetrokken draden brengen tevens het slechts vormelijke en weinig principieele in beeld van de wijziging, waarmede, als gevolg van een mobilisatie, voor het bestuur der legerverzorging kan worden volstaan.
Behalve een hooger beheer, dat bij de regeering is en waarover nog straks, heeft de dienst van het legeronderhoud in gewone tijden, voor verschillende groepen en objecten, een eigen organisatie. Ieder ressort vormt een hiërarchie, aan welker hoofd een autoriteit staat van meestal bijzondere deskundigheid, die het vak verzorgt en bestuurt en voor zijn beleid rechtstreeks verantwoordelijk is aan den minister van defensie. Op dezen rust, in het algemeen en als deel van de
| |
| |
regeertaak in gewone tijden, de zorg voor een deugdelijk onderhoud van leger en vloot. De bemoeiing om de weermacht van het noodige te voorzien en haar in materieelen zin op peil te houden, is ook gedurende een oorlogvoering het gewichtige werk van het bewind. Het stelt tot eisch, dat na een mobielmaking, de minister van defensie over de beheersautoriteiten rechtstreeks blijft beschikken. In 1914 is het opperbevel daar tusschen en boven gekomen. Indien toen aanstonds een strategische taak actief te behartigen ware geweest, zou voor dit punt de organisatie allicht doeltreffender zijn in werking gesteld. Want op voet van oorlog is voor het beheer geen verschuiving of andere indeeling noodig. Er ontstaat dan geen nieuwe behoefte aan toezicht. Stellig evenmin aan een verplaatsing der opperleiding van den minister naar den generalissimus.
Uit het oogpunt van hun aard en bestemming zijn alle diensten van beheer aan elkaar verwant. Zij worden, voor den tijd dat de krijgsmacht mobiel is, bijeen genomen en hebben in die groepeering het verzameladres: algemeen hoofdkwartier. Van dit samenstel gaan, behoudens veel uitbreiding van aankoop en fabricage, de diensten als in gewone dagen. De hoofden hebben op oorlogsvoet voor hun regelingen en voor het opmaken van werkplannen meer zelfstandigheid. Ruimer en en bloc genomen ramingen stellen hun dan in staat de productie tot het hoogste op te voeren. Uiteraard kan ook voor hen, door den economischen toestand en door den loop van den oorlog, het mogelijke sterk beïnvloed worden. Zij moeten zich overeenkomstig de eischen der oorlogvoering aanpassen en zullen naar kenbaar gemaakte behoeften der legerleiding zich zoo volstrekt doenlijk moeten schikken.
Voor het legerbevel dient als leidend beginsel voorop te staan, dat het met beheerszaken geen preventieve bemoeiingen heeft. Men behoeft in oorlogstijd de georganiseerde diensten maar in hun werk te laten om een goeden waarborg te hebben, dat zij, in hun hiërarchie onder den minister, naar den eisch zullen werkzaam zijn.
Er was zooeven sprake van een groepeering en van een verzameladres. Letterlijk genomen zouden die termen hier niet toepasselijk zijn. Tot een scharing of groepeering komt
| |
| |
het voor de deelen van het hoofdkwartier niet. De diensten blijven waar zij werken op gang. Ook met de dirigeerende bureelen heeft bij een mobielmaking geen samentrekking plaats. Voor zoover de directiën in verspreide garnizoenen en in verschillende havenplaatsen zijn gevestigd, zal het, met het oog op de bedrijven en de diensten, meestal buiten overweging moeten blijven, in den toestand verandering te brengen. Omdat het hoofdkwartier maar weinig een orgaan is, geen eigenlijk gezegde bevelsfunctie heeft en de daarin vertegenwoordigde belangen van het vloot- en legerbeheer op eigen beenen staan, is het niet noodig hun diensten in elkanders nabijheid te plaatsen. Het gevaarte, dat men als ‘algemeen hoofdkwartier’ in de staten der organisatie bijeen heeft, bestaat in werkelijkheid niet. Zijn localisatie is grootendeels maar denkbeeldig.
Behalve de leidende organen van het stoffelijk beheer omvat het algemeene hoofdkwartier ook de overige besturende bureelen. Zoo van de inspectiën der wapens en van de dienstvakken. De voornaamste dezer laatste zijn de generale staf, de intendance en de geneeskundige besturen. Eindelijk zullen bij het hoofdkwartier aangetrokken of er toe gerekend zijn, de leidende hoofden van legerbelangen, die buiten de organieke oorlogsverbanden blijven en die dus, na een mobielmaking, in afzondering en op zich zelf zouden staan.
Voor het personeel der inspectiën en van dat der genoemde chefs is de formatie van het algemeene hoofdkwartier eveneens niet veel anders dan een rijgdraad. Het naar één punt inpalmen van de beheersverbindingen geeft nochtans groot gerief voor den dagelijkschen dienst. Het heeft tevens het nuttige gevolg, dat de bedrijven gemakkelijk en geregeld kunnen ingelicht blijven, omtrent de eischen der strategie. De band van een overeenkomstige dienstbetrekking werkt ook voordeelig uit zich zelf. Hij houdt, ondanks de verspreiding in de bureelen, en van daaruit in de werkplaatsen, een geest van samenwerking levendig, die in den rug van een leger, voor de maatregelen om het slagvaardig en op sterkte te houden, onontbeerlijk is.
De wijze waarop het algemeene hoofdkwartier voor de oorlogsleiding moet werkzaam zijn, behoort tot de aangelegenheden
| |
| |
die het naast de regeering betreffen. Het bewind moet zich daarop hebben beraden. Het dient voor een beslissing voortdurend paraat te zijn. In weerwil van het ietwat technische zal een toelichtende uiteenzetting van dit punt in een algemeen tijdschrift uit dien hoofde toch op haar plaats kunnen zijn. Te eer schijnt dit het geval omdat de ware eischen wel eens misverstaan worden. Hoe moet het beheer zich na een mobielmaking kwijten?
Uiteraard kan van een zoo fictieve en verspreide formatie alleen met veel voorbehoud van een dienstregeling worden gesproken. Ieder der meestal omvangrijke deelen heeft een eigen organisatie van zijn bedrijf. De inspecteurs en de hoofden der overige diensten maken voor hun ressorten daarop geen uitzondering. Wat in het hoofdkwartier voor den algemeenen dagelijkschen dienst bijkomstig te regelen valt, wordt vastgesteld en op gang gehouden door den chef van den generalen staf. Voor het bevorderen der samenwerking tusschen de autoriteiten zal het stafbureel veel per telephoon kunnen afdoen. Ten deele zal het in periodieke bijeenkomsten moeten geschieden. De chef van den generalen staf verschaft aan de leidende autoriteiten de voor hen nuttige inlichtingen omtrent de eischen van het krijgsbedrijf. Het maakt een deel van zijn taak uit, elk overleg en iedere samenwerking van autoriteiten, welke nuttig kan zijn, te bevorderen. Des dienstig, moet hij gedachtewisseling daarover uitlokken en leiden. Voor vraagpunten, die met den strategischen toestand verband houden, is hij het koppel-teeken tusschen het hoofdkwartier en den generalissimus. Voor de inlichtingen omtrent het krijgsbedrijf ook tusschen de strijdmacht en de regeering.
Zoowel met het dagelijksche als met het reeds genoemde hoogere beheer heeft het algemeene hoofdkwartier geen rechtstreeksche bemoeiing. Voor het lagere, dat de gewone behoeften van onderhoud als voeding, munitie, kleeding, kasgeld, enz. betreft, is de zorg gedecentraliseerd en in zijn organisatie over en met de onderdeelen van het leger vertakt. In de korpsen loopen deze beheersdiensten automatisch. Zij gaan dus buiten bemoeiing van het algemeene hoofdkwartier om. Het zijn de van dag tot dag terugkeerende voorzieningen,
| |
| |
waarvan een nimmer haperend resultaat het vertrouwen beheerscht, dat de troep in zijn leiding en zijn gereedheid moet hebben. Ook met het beheer, dat in wettelijke voorzieningen, in de uitvoering van wetten, in omvangrijke aankoopen, in proefnemingen, aanbestedingen, enz. bestaat, heeft het algemeene hoofdkwartier niet de leiding. Dit hoogere beheer blijft ook in oorlogstijden ter uitsluitende behartiging van de regeering. De aanleiding tot maatregelen van hooger beheer vloeit meestal uit het krijgsbedrijf voort. De chef van den generalen staf zal, voor wat aan de departementen ter hand genomen behoort te worden, de adviezen moeten uitbrengen en dienen zorg te dragen, dat de operatieve leiding, als regel, ook van het hoogere beheer geen beslommering heeft.
De denkbeeldige en overigens maar aaneengeregen formatie van het algemeene hoofdkwartier, waarvan nochtans elk der daarin geplaatste deelen een veelal groot en gewichtig arbeidsveld en een onmisbare bestemming heeft, vordert voor de vraag, waar men het in het raderwerk der oorlogsleiding moet opgenomen denken, bijzondere opmerkzaamheid. Volgens den oud-opperbevelhebber van land- en zeemacht in zijn bekend artikel van 1926 in den Militairen Spectator, is het:
een vaste defensie-centrale van zeer grooten omvang, waarop de verbindingen met alle defensie-organen des lands uitloopen.
De samenstellende deelen, die dikwijls nog in sectiën, groepen en kantoren gesplitst zijn, komen, als in een bestuursdepartement, bij den generaal als afdeelingen voor. Deze hebben
met de ministeriën een zóó druk dienstverkeer en zóó veelvuldige behoefte aan mondelinge besprekingen, dat een vlot en regelmatig verloop van den dienst niet wel denkbaar is, tenzij het algemeen hoofdkwartier gevestigd is in de standplaats der regeering.
Van zelf kan deze uitspraak alleen betrekking hebben op de deelen en de diensten, die gedurende een mobilisatie verblijf zouden hebben in de residentie. We zagen dat dit maar in geringe mate het geval kan zijn. Voor de groep, die in 1914-1918 te den Haag bijeen was, berust de uitspraak nochtans op ervaring en op feiten. In het spectator-artikel is het hoofdkwartier ‘de metropool’ der oorlogsleiding ge- | |
| |
noemd, waarvan of waarover dus de hooge bevelen en directieven voor alle organen der defensie uitgaan.
Men kan zich de plaatsing van het hoofdkwartier voorstellen op de lijn tusschen het opperbevel en de strijdmacht. Of het daar aan de eischen beantwoorden zou, hangt met het algemeene doel samen, waarvoor de staat zijn weerwezen noodig zal hebben. Zooals de oud-opperbevelhebber de metropool voor den geest had, heeft zij langdurig gewerkt. Als in vroeger tijden tot een wapening was besloten placht in dien zin een oorlogsleiding in voorbereiding te komen. Het algemeene hoofdkwartier was in het takeltuig der militaire bevelvoering altijd het vaste blok. Maar behalve het toegenomen aantal en het sterk uitgroeien der vele takken van aanvulling en onderhoud in het nieuwere krijgswezen, zijn de veranderde toestanden ook overigens, op de eischen van een moderne oorlogvoering niet zonder invloed gebleven. Het maakt voor ‘de vaste centrale’, waarmede de generalissimus ‘in voortdurende en engste samenwerking’ zou moeten zijn en voor de schijf, waarover hij het dienstverkeer kan laten loopen, een wezenlijk verschil of de toerustingen op de eerste plaats een locale verdediging dan wel voornamelijk een operatieve actie in het vrije veld beoogen. Een ‘vaste centrale’ voor het hoogere bevel ware misschien in een stationnaire oorlogvoering ook thans nog eenigszins bruikbaar; voor een krijg met een meer bewegelijke, aanpassende en actieve tendenz, is zij dit zeer zeker niet.
Ten tijde van de republiek vestigde het landsbestuur voor het beteugelen van een oorlogsgeweld zijn hoop goeddeels op onderwaterzettingen. Terwijl die werden voorbereid verliepen meestal maanden, waarin gelegenheid was voor werving en wapening. Had het kapitein-generaalschap, achter den plas en dras gezetten kring, in een gordel van versterkte posten, zich op een verdediging tot het uiterste ingericht, dan kwam de toe te passen krijgskunst overeen met het verweer uit een aangevallen vesting. De strategie stelde daarbij geen ingewikkelde problemen. Het waar en hoe van een komenden aanval behoefde a priori dan niemand in spanning te houden. Omdat de bevoorrading en het oorlogsbedrijf gelijkelijk een plaatselijk karakter hadden en blijvend bestemd waren om
| |
| |
uit het zelfde centrum te worden bestuurd, was het mogelijk geweest en voor sommige objecten ook gebruikelijk, om het opperbeheer met de taak van den generalissimus te vereenigen. De gewoonte van samenvoeging betrof geen hoofdzaken. Uit een geest van centralisatie kon zij niet zijn voortgekomen. Van een voorliefde voor een opgevoerd centraal gezag is bij de republiek nimmer gebleken. Haar geschiedenis heeft veeleer, als uit een horen van overvloed, er de bewijzen voor rondgestrooid, hoe volhardend de vroede vaderen tegen vermeerdering van centraal gezag op hun hoede waren. Ten aanzien van de groote ressorten bleven beheer en aanvoering steeds gescheiden. Voor een op de been te brengen leger moesten de beheersdiensten altijd nieuw worden ingesteld. In de zorg voor de leveringen was de generaal-kwartiermeester der generaliteit de man. Hij was alleen verantwoording schuldig aan den raad van state. Hetzelfde was het geval met den generaalwagenmeester voor de spandiensten en het te organiseeren transportwezen. Dat op andere punten ook de kapiteingeneraal plichten en zorgen van beheer had, ik wees er reeds op, kon aan een stationnair legerbevel niet schaden.
In de plannen echter, op welke het spectator-artikel van 1926 een kritiek was, ging het, en gaat het sedert, om een opperleiding ten behoeve van een actieve oorlogvoering. De toelichting welke de regeering van het officieele plan had gegeven, liet voor dit punt aan duidelijkheid niets meer te verlangen. Wáár een oorlogvoering in het open veld haar aangrijpingspunten zal hebben en waar haar groote druk komt, hangt van elkaar weerstrevende oogmerken af. Het kan soms langdurig wisselvallig blijven. Ook omdat men nog maar weinig rekenen kan, dat na een oorlogsverklaring een tijdvak van toebereidingen zal beschikbaar zijn - al heeft de volkenbond daarvoor aan zijn leden drie maanden in zicht gesteld - is het voor een actieve oorlogvoering onmiddellijk een overwegende eisch, dat de generalissimus zich ten volle op zijn aanvoerende functiën instelt. Het al of niet doeltreffende van zijn beschikkingen beheerscht de vrucht van alle zorgen en opofferingen, die de staat in den loop der jaren, zich voor een defensie getroost heeft. Het kan slechts bevorderlijk zijn, dat de taak der krijgsleiding dan niet met
| |
| |
bijkomstige zorgen onnoodig vereenigd zal wezen. Maar dan kan het ook niet juist zijn, voor den generalissimus eischen van ‘enge samenwerking met de vele diensten van het algemeene hoofdkwartier’ te blijven stellen. Te noodiger is die voorstelling te laten varen omdat de jongste organisatie, met de kennelijke tendenz om uit het westen aanstonds te kunnen meedoen aan een europeesch conflict, niet zonder overdrijving, alles wat in onze strijdkrachten daarvoor in aanmerking kon komen in één mobiel commando heeft samen getrokken. In de jaren, die kort aan 1914 voorafgingen, kon men nog aarzelen en weifelend aannemen, dat als van ouds, het zwaartepunt onzer defensie binnen den ring om Holland lag. De feiten moesten toen nog bevestigen, dat er geen stellingen bestaan, die, nadat een moderne artillerie ze zou geteisterd hebben, niet in één aanloop ettelijke kilometers kunnen worden ingedrukt. Met die ervaring is voor een nederlandsche defensie omtrent de onbruikbaarheid van een stationnair en omtrent den eisch van een bewegelijk zwaartepunt beslist. De huidige organisatie heeft daar, willens of onbewust, reeds belangrijke konsekwentiën van aanvaard. Zeer zeker niet zonder overdrijving. Immers ook de preventieve waarde van aanstonds goed bezette waterstellingen werd er in prijs gegeven. Dat wij, zooals het geestig gezegd is, hier een duim of wat water meer hebben dan de langste vijandelijke grenadier, is een bijzonderheid geweest, die het militaire buitenland altijd onbehagelijk kon stemmen.
Om het wisselvallige voor de plaats van het zwaartepunt, zal het algemeene hoofdkwartier voortaan niet ‘de centrale’ van de bevelvoering kunnen zijn. Het hoofdkwartier is te groot en te zeer verspreid. Ook voor de groepen die kunnen bijeen gebracht worden, is het te log en mist het de vatbaarheid van snelle verplaatsingen, waarop het, voor het oorlogsbedrijf te velde, niet het minst bij de inleidingen, dikwijls aankomt.
Blijkbaar maakt de oude leer, dat het algemeene hoofdkwartier een ‘attribuut bij uitnemendheid’ zou zijn van een opperbevel, hier te lande een geloofsartikel uit, waarvan men moeilijk kan scheiden. Nochtans heeft voor een principieele koppeling van het legerbeheer aan het legerbevel
| |
| |
nooit een doorslaand motief bestaan. De koppeling lag in 1914 in de bedoeling. Het strategisch apparaat heeft toen niet gewerkt. Tot een toetsing aan de praktijk is het niet gekomen. Praktisch en in het groot gezien, waren legerbevel en legerbeheer altijd twee. Oudtijds beheerde de raad van state. Voor het heden staan het opperbeheer van leger en vloot in de administratieve sfeer van den minister van defensie. Het is onwezenlijk die autoriteit organiek voor de oorlogvoering uit te spannen en naast het raderwerk te plaatsen. Voor de vloot gebeurt dit niet en denkt men er niet aan. Voor deze blijven bij een mobielmaking de beheersorganisatie en het oppertoezicht onveranderd. Dit kan ook voor de landmacht zoo zijn. De autoriteiten daarvan ressorteeren in gewone tijden rechtstreeks onder den minister. Zij maken in het hoofdkwartier, fictief bijeengebracht, een som uit, die in geen andere rubriek beter past, dan rechtstreeks onder den minister. Zij behoeven ook, voor vele van hun maatregelen, het fiat van den minister. Een organieke band met de departementen van algemeen bestuur kan voor hun dienst niet anders dan baat geven. Een attribuut, in het bijzonder van een opperbevel, moet men het algemeene hoofdkwartier in geen geval noemen. Ook indien bij een mobilisatie geen opperbevel wordt ingesteld, is er een zelfde aanleiding om de hulpdiensten in één adres saam te vatten. Van een knooppunt, dat de diensten verbindt, zal men dan een zelfde gerief hebben.
De niet vooraf te bestemmen ligging van het zwaartepunt der oorlogvoering is voor de plaats waarop men zich ons hoofdkwartier in de techniek van het bevel moet denken, beslissend. Een inschakeling op de lijn tusschen de generalissimus en de strijdmacht kan niet meer in aanmerking komen. De plaatsing zal doeltreffend zijn in de sfeer, naast het hooge generaalschap en onder de regeering. Want het is vooral tusschen het hoofdkwartier en den minister van defensie, dat voortdu end ‘enge samenwerking’ moet zijn. Een paraat bestuur en vlotte afdoeningen zullen bij den minister mogelijk worden, als hij buiten het opperbevel om, dus rechtstreeks over de autoriteiten van het algemeene hoofdkwartier kan beschikken. De plaatsing waarborgt evenzeer het gereede voor inwerking en informatie, waaraan de
| |
| |
generalissimus soms behoefte kan hebben. Een geest van mee- en samenwerking met de strategische leiding ligt voor de regeering wel zoozeer in den eisch van den toestand, dat het, in haar beheersbeschikkingen aan tegemoetkoming en hulpvaardigheid wel nimmer zal ontbreken. Toch kan het zijn nut hebben, dat de bedoelde inwerking op beheershoofden door den opperbevelhebber, spoeds- of zekerheidshalve en voorloopig, eveneens buiten den minister om, zal kunnen plaats hebben.
Het vermijden van de inschakeling tusschen het opperbevel en de strijdmacht, heeft voor een goede legerhiërarchie nog een niet onbelangrijke, bijkomstige aanbeveling. Uit de plaatsing op de hiërarchieke lijn moest voor de beheershoofden in hun dienstbeschikkingen een veelvuldige aanraking voortvloeien met de strijdmacht. Deze leidt er gemakkelijk toe, dat de hoofden, die in hun vredeswerk gewoon zijn, in alles uit eigen goeddunken te handelen en te beslissen, tegenover de combattante autoriteiten der weermacht, die gewoonte vervolgen en feitelijk doorloopend optreden met het gezag van den generalissimus. De ervaring heeft geleerd, dat die uitwas allerminst denkbeeldig is. Vooral in een legermacht te velde moet tegen een indruk worden gewaakt en mag er zelfs niets ook maar naar zweemen, als zouden de diensten van het personeel buiten het verband der troepen, van beter merk en meer conditie zijn, dan die van het personeel van de voor den feitelijken strijd bestemde macht. Men kon aan de beheershoofden het standpunt niet als verwijt aanrekenen. De organisatie heeft er formeel toe geleid. Hoe meer onderwerpen het opperbevel in de vierjarige periode, allengs rechtstreeks in zijn sfeer nam, hoe grooter het aantal aangezichten werd, dat de opperste leiding, tegenover de voor den strijd bestemde onderdeelen kon hebben. Ware het ten slotte nog tot een actie gekomen, dan zouden misverstanden misschien niet overal uitgebleven zijn. Het militair gezag is een plantje, dat niet alleen lucht en licht behoeft, maar dat in zijn was en in zijn woeker nu en dan een keuring kan noodig maken. Vroeger kon een militair wetboek afschrikken en met korte metten er aan bijdragen, dat ook in den heeten strijd de hiërarchie overeind en werkzaam bleef. Maar het moderne geweld is afschrikwekkender en konsekwenter dan een wetboek of een
| |
| |
krijgsraad zouden kunnen zijn. De zorg voor het gezag gaat het zekerst indien hij den waarborg in bedachtzaamheid en in eigen verdienste zoekt. Het gezag staat het sterkst, waar het persoonlijk krediet van den aanvoeder de drijvende kracht is. Nimmer mag in een strijdmacht twijfel kunnen rijzen of de tot haar gerichte directieven en wenken van bevoegde zijde komen. Het is evenzeer een wezenlijke eisch, dat misverstanden niet al te gemakkelijk kunnen worden voorgewend. De meer logische aanhechting van het algemeene hoofdkwartier zal de bevelvoering op beide punten, van eenige onmiskenbare onzekerheid zuiveren.
De plaats van het fictieve orgaan doet nog andere vragen rijzen, die echter bondiger onder het oog kunnen genomen worden in een verder verband. De plaats tusschen het departement en het opperbevel zal helpen voorkomen, dat de vele maatregelen van beheer, omtrent welken de minister van defensie uit budgettaire redenen pleegt te beschikken, op oorlogsvoet en als regel in mede-behandeling geraken bij den generalissimus. Daar is geen aanleiding voor. De omvangrijke hoeveelheid kan allicht meer werkkrachten in beslag nemen, dan voor het vlot houden der strategische faculteit dienstig zou zijn. Het zal over het geheel ook wel volstrekt overbodig mogen heeten. Men kan als vrij zeker aannemen, dat naargelang de opperste aanvoering in vertrouwde handen is, zij er ook zelf op bedacht zal wezen, de bevelsfunctie vrij te houden van beheerszorgen. In ressorten voor welke alleszins bekwame en speciaal-deskundige autoriteiten werkzaam zijn, kunnen de bemoeiingen van den generalissimus als regel slechts een hors d'oeuvre vormen. Zorgt de strateeg voor goede strategie, dan zal het land hem mogen loven. Er is al wat waarborg, indien hij zich niet uit zijn eigenlijken werkkring laat afleiden.
Ook in de dienstverhoudingen van een opperbevelhebber en den chef van den generalen staf, moesten de eischen van een actieve oorlogvoering noodzakelijk verandering brengen. Langdurig kon men het als een deugdelijke oplossing beschouwen, dat na de instelling van een opperbevel, de chef van den generalen staf als manus magistra van den veldheer zou fungeeren. De bepaling luidde, dat ‘voor het geval het
| |
| |
leger op voet van oorlog is, de chef van den generalen staf bestemd is, om in het algemeen de functiën van chef van den staf in het algemeene hoofdkwartier te vervullen.’ Aan die bepaling is men te lang en met te weinig overleg blijven vasthouden. Zij is in een instructie van 1927 nog eens vernieuwd en toen zelfs uitgebreid.
In een defensie, die locaal was gedacht en die met de stellingen zou staan en vallen, had de verhouding geen bezwaren. Er waren voor het overige werk van den chef, tegenover de regeering en ten opzichte van het dienstvak, geen hinderlijke konsekwentiën. In een belegerde landstreek, achter inundatiën, was niet veel dagelijksche stafdienst te verrichten. Maar voor een strijdmacht te velde is het bureel van den chef van den generalen staf van veel te grooten omvang, om in het gevolg van een opperbevelhebber te worden meegenomen. Van de stafzaken en de stafzorgen in oorlogstijd heeft het meerendeel met den legerdienst te velde niets uitstaan. Doorgaans behoort de chef tot de zoodanig bejaarde opperofficieren, dat men hem kwalijk dag en nacht aan een sectie van het opperbevel zou kunnen binden. Een chef van den generalen staf, die als een toegevoegde te velde gaat, zou bovendien een unicum zijn. Nooit is dat voorgekomen. Elders mag het mee de keus op Ludendorff hebben bepaald, en zulks ondanks zijn positie van brigade-commandant, dat de leider van een operatieven staf een man moet zijn met een nog jeugdig en veerkrachtig gestel. De techniek van den stafdienst bij een opereerend leger zou ook minder eigenaardig passen in een bureel, geïnstalleerd als dat van den chef van den generalen staf. Het is voor den dienst te velde veel te uitgebreid. Er zouden voor een onderdak allicht een tiental grootere huizen noodig zijn. Er is geen stafwacht denkbaar, die aan een zoo uitgebreid bevelsbureel, voor het werk en den dienst, doorloopend voldoende veiligheid zou kunnen waarborgen. De spionnen zouden, om zoo te zeggen, de stukken van de tafel halen. En wat beslissend is, een indeeling te velde stelt den chef buiten staat om zich van zijn functiën bij de regeering te kwijten.
Voor het stafwerk bij den generalissimus zal uit het dienstvak en zijn reserve een operatieve groep moeten worden
| |
| |
samengesteld. Talrijk behoeft die niet te wezen maar wel alleszins bekwaam. Behalve de gedachte, jeugdige chef, kan met een sous-chef, twee hoofdofficieren en de noodige adjudanten en verbindingsofficieren vermoedelijk worden volstaan. Waakt men voor den legerdienst tegen onzakelijke centralisatie, dan zijn bij het opperbevel, geen vertegenwoordigende organen van de beheersressorten vereischt. Een misschien, nu en dan, gevorderd contact, kan door den verbindingsdienst worden bezorgd. Beperking in de organisatie van de algemeene leiding, evenzeer wat het mindere personeel betreft, is ook uit dèzen hoofde geboden, dat haar legeringsgebied anders te kwetsbaar zal zijn. Het is dan, uit de lucht, te gemakkelijk te vinden. Men legert de generale commando's bij voorkeur in de diepe zone der parken en der groote treinen en tracht het daar bij een troepenkwartier verscholen te houden. Met dien voorzorg schijnt het meestal gelukt te zijn de leidende organen voor bommen uit de hoogte te vrijwaren. Een tot het onmisbare beperkte organisatie kan, zonder veel omslag, in één nacht van legering veranderen, zoodra het blijkbaar wordt, dat de vijand haar kantonnement zou hebben weten vast te stellen.
De veranderde eischen van oorlogvoeren hebben voor den chef van den generalen staf tot een meerdere specialiseering van de taak geleid. Ik zeide reeds, dat hij, bij het algemeene hoofdkwartier, voor de krijgskundige belangen naar twee zijden de trait-d'union is. Met den generalissimus en naar het departement van defensie. Evenals de inspecteurs der wapens en de overige chefs van dienstvakken, zet hij, bij het hoofdkwartier, ten behoeve van de regeering, zijn o.m. beradende taak voort. In het spectator-artikel van den oud-opperbevelhebber is het uitbrengen van raad aan het algemeen bestuur de ‘eerste en natuurlijke plicht’ van een opperbevel genoemd. Die meening heeft echter weinig grond. Wanneer het hoofd van den staat de benoeming van een opperbevelhebber bekrachtigt, sluit dit niet in, dat daarmee de taak van adviseeren en van in- en voorlichten der regeering, die bij den chef van den generalen staf is, naar het opperbevel zou overgaan. Daarvan is in een instructie voor een opperbevel nooit melding of gedachte geweest. Het gezag van een
| |
| |
opperbevelhebber is groot en algemeen. Maar ik geloof niet, dat hij de bij koninklijke besluiten vastgestelde instructiën voor de leger-autoriteiten, anders dan noodgedrongen, mag wijzigen. Het staat een opperbevelhebber niet vrij het werk van andere autoriteiten over te nemen en zich daarmee een eigen taak te scheppen. Ook hij moet voor zijn werkkring met zijn instructie te rade gaan. Nu is van een natuurlijke taak gesproken. Maar in de natuur van een opperbevel ligt de beradende functie toch wel allerminst. Het zou groot toeval zijn, indien de voor het opperbevel gekozen generaal, van de actueele administratieve techniek, de voor een adviseur vereischte détail-kennis had. Ook als dit toeval zich bleek voor te doen, zou aan den opperbevelhebber toch dikwijls de gelegenheid ontbreken om zich voor een beraad of voor het uitbrengen van adviezen, naar de regeering te begeven. Vaak zou het hem onmogelijk zijn om voor een bespreking op bekwamen termijn, plaats en tijd voor te stellen. Juist in perioden van dreiging en schommeling zal de regeering van gebeurtenissen en toestanden, die op til zijn, willen ingelicht blijven. In een situatie die wisselt of wankelt, zou de opperbevelhebber, van een plicht tot voorlichting en raadgeving der regeering, zich niet kunnen kwijten.
Er mogen voor een regeering, van een staat die oorlog voert, in het contact met haar strijdmacht geen hiaten kunnen intreden. Het bewind moet van de voor dit doel ingestelde diensten, doorloopend zeker zijn. Aan een outillage daarvoor was gedurende den jongsten grooten oorlog overal de noodige zorg besteed. Clemenceau bijvoorbeeld beschikte over het daarvoor bij zijn departement opgerichte militaire bureel onder den generaal Mordacq. Zet bij ons de chef van den generalen staf, na een mobielmaking, met zijn personeel en met zijn bureelen en archieven, de taak van raadsman der regeering voort, dan kan dit, uit het onder den minister rechtstreeks ressorteerend, algemeene hoofdkwartier, doeltreffend geschieden. Er is geen opperbevelhebber denkbaar, die met die taak zóó gemeenzaam zou zijn en die haar maar half zoo goed zou kunnen vervullen.
Uit het algemeene hoofdkwartier zal het bureel van den chef van den generalen staf, voor raadpleging, inlichting en
| |
| |
bespreking over den militairen toestand, in dagelijksche verbinding kunnen zijn met het hoofd van den staat. Een dienst, die waarlijk te gewichtig is en waarop te veel kan aankomen, om er maar ondershands en niet officieel in te voorzien.
Het moet nog eens duidelijk worden gezegd, dat een opperbevelhebber niet een raadsman maar de veldheer der regeering behoort te wezen. Het ambt onderstelt gaven, welke niet ieders deel zijn. Het kan slechts onnoodig bezwaren als men van den in het opperbevel te benoemen generaal nog bovendien een grondige bekendheid zou vorderen met de voorbereidingen en met de vele aanvullende regelingen der mobilisatie. Ongetwijfeld zal men den generalissimus omtrent den militairen en politieken toestand moeten inlichten. In zijn staf mag goede détail-kennis der voorbereidingen stellig niet ontbreken. Voor een raadsman der regeering is echter een aldus gegaarde oriënteering niet genoeg. Bij dezen moet grondigheid zijn en gedegen kennis van de tot standkoming en den samenhang der regelingen. Bij den generalissimus zijn de détailpunten der mobilisatie van geringe waarde. De mobielmaking en de verdere bepalingen, die ter inleiding eener defensie bij de land- en zeemacht zijn getroffen, gaan grootendeels aan de taak van den generalissimus vooraf. In het spectator-artikel was voor het opperbevel van een dusgenoemde ‘leiding der mobilisatie’ mijns inziens wat hoog opgegeven. Het staat er mede, als met het begeleiden van een koninklijken spoortrein. Dit conduit heeft als extramaatregel voor de veiligheid en ook als uiting van eerbied zijn waarde, maar voor den betrokken hoofdingenieur beteekent de taak weinig meer, dan dat hij in den trein een gereserveerde coupé heeft. De opkomst met spoed en de regelingen omtrent de vordering van paarden, spoorwegen, automobielen, vliegtuigen, booten enz., zouden niet goed zijn voorbereid, indien er in de etmalen, dat zij werken, uit de militaire bureelen, nog iets aan toe te voegen zou zijn. In elk geval staat de generalissimus daar buiten. Voor ieder ressort loopt, hetgeen bij een mobilisatie moet plaats hebben, onder eigen deskundig toezicht. Voor de vele meer algemeene zaken is de chef van den generalen
staf de man, die er de voorschriften voor ontworpen en gereed gemaakt heeft. Een
| |
| |
opperbevelhebber heeft daar geen moeite mee. Het maakt voor de afwikkeling der mobilisatie niemendal uit, of inmiddels al of niet een opperbevel wordt ingesteld. Voor dit laatste komt eerst een werkkring mèt het bevels-object. Dus niet vóór de voor hem bestemde macht op oorlogsvoet gereed is. Het zou nergens voor dienen en waarschijnlijk slechts hinderlijk zijn, als een inmiddels benoemd opperbevelhebber, uit eigen aandrift, aan de afwikkeling der mobilisatie, wilde behulpzaam wezen. Daar is hij overbodig bij.
Het zou niet noodig zijn geweest bij het punt stil te staan, indien er in het spectator-artikel niet zoo geheel anders over was geschreven en als het daar toegelichte niet in overeenstemming was met de officieele opvattingen omtrent de bevelsorganisatie. Ondanks de tendenz, die daar voor een te wachten west-europeesch oorlogsgeval blijkbaar aan ten grondslag is gelegd, zou, meer dan vermoedelijk, zonder de toestanden van het vierjarig mobilisatie-tijdperk, het nimmer tot de huidige gezagsregeling voor vredestijd zijn gekomen. Ongezocht zal dit in het verder onderzoek der eischen en methoden nog meer aan den dag treden. Vooraf is eenige bespreking noodig van het ‘stelsel van landverdediging’, waarvan de oud-opperbevelhebber in zijn artikel is uitgegaan. Men leert er de strategische taak uit kennen van een opperbevel, dat zich aan de standplaats der regeering gebonden acht en dus over de strijdbare organen der weermacht slechts middellijk en als regel uit de verte bevel voert. De verklaring van het plan in het spectator-artikel heeft niet veel openbare aandacht gehad. Zij is althans tot nu toe onbesproken gebleven. In hoofdzaak kwam de verklaring op het volgende neer:
Het stelsel omvat verschillende onderdeelen, organen der weermacht, die elk een eigen taak hebben, namelijk het veldleger, de zeemacht, de stellingen met haar veiligheidsbezettingen, de grens- en kustwacht, de bewakingsgroepen in het grens- en kustgebied, de territoriale verdediging in de buitenprovinciën, de étappen- en verkeersdienst, de luchtwachtdienst en de verdediging tegen luchtaanvallen.
Geen der onderdeelen kan in het stelsel worden gemist of zou in zijn werking mogen tekortschieten, zonder gevaar voor het te bereiken hoofddoel. Er moet tusschen de onderdeelen een innige samenwerking zijn. De actie van het stelsel zou door den opperbevelhebber zuiver en scherp op het gemeenschappelijk doel gericht worden. Zijn leiding zou zich doen
| |
| |
gelden overal en telkens waar de werkingssferen der onderdeelen elkaar raken of kruisen.
Van de onderdeelen zijn uit het oogpunt van strijdbaarheid het veldleger, de schepen en de stellingen het voornaamst. De laatsten komen voor eenige samenwerking met andere onderdeelen echter eerst in aanmerking als het veldleger in het hart van het land wordt aangewend of zich daarin mocht hebben teruggetrokken. Overigens bestaan de territoriale voorzorgen in de landprovinciën, zoomede de groepjes der grens- en kustwacht en van den verderen bewakingsdienst, ieder eveneens uit een over het land verspreide kleine wapenmacht. De overige onderdeelen vormen elk een dienstbedrijf van posten, die wel is waar gewapend zijn, maar toch geen gevechtskracht hebben, welke voor een leiding eener samenwerking met een strijdbare groep, in aanmerking komen.
In het algemeen rijzen tegen het aanvaarden van de voorstelling eener zuiver en scherp op het doel gerichte, innige samenwerking der onderdeelen, die door een opperbevelhebber zou worden bestuurd, verschillende bedenkingen. Voor de opgesomde groepen bestaat niet veel waarschijnlijkheid van een gelijktijdige actie. De wachten in een grensgedeelte zouden met een territorialen troep, de kustwachten met de schepen kunnen samenwerken. Zoodanige exploten hebben veelal een snel verloop. De kansen er voor ontstaan stante pede. Zij kunnen voor tijd en plaats niet worden voorzien. Men zal ze locaal moeten besturen. Voor een leiding uit een centrum zouden ze niet vatbaar zijn.
Het ongelijktijdige betreft in het bijzonder de takken der kleinere groepen met opzicht tot de actie van het veldleger. In een periode, dat voor het leger in of nabij de grensprovinciën een operatie in aantocht is, zal voor een beveiliging der betreffende landstreek met territoriale detachementen weinig aanleiding meer zijn. Vóór het leger uit hebben zij dan geen zin meer en zouden zij ook niet meer mogelijk zijn en in den rug van het leger gekomen, zijn ze niet meer noodig.
Van een samenwerking der grenswacht met het veldleger kan men het zelfde zeggen. Onder de omstandigheden van
| |
| |
zooeven is voor een grenswacht eveneens geen werk meer. De landsgrenzen hebben dan als politieke en economische scheiding tijdelijk haar beteekenis verloren. In een toestand van neutraliteit is voor het nauwlettend bewaken der grenzen een blijvend motief. In een oorlogstoestand niet. De grensafsluiting heeft na de mobielmaking in een feitelijken oorlog haar taak van beveiliging en waarneming volbracht. Waar zich nabij het grensgebied dan afdeelingen van het veldleger ophouden, zal men de grenswacht stellig opgeheven hebben.
Voor het mobiele leger en de stellingen kan het over elkaar schuiven der werkingssferen inderdaad regeling eischen. Het kan noodig zijn dat zij in één gezamenlijke sfeer overgaan. Dit is een handeling, die op de toegangen in het breede front der liniën, overeenkomstig den plaatselijken toestand, dikwijls veel en verschillende taktiek eischt. Zij betreft een elementair punt. Onder den druk van een vervolging kan het wel eens heel moeilijk wezen. Zooals ik zei, het moet, ter plaatse zonder inmenging van een hoogere autoriteit, door de commandanten van het betrokken leger- en stellingonderdeel worden opgelost. Een hoogere chef, die zich elders bevindt, zou over toe te passen maatregelen niet kunnen oordeelen.
Ik weet niet of het in het spectator-artikel, ook als men de vraag in het algemeen beziet, wel geheel juist kan zijn om van de detachementen der bewaking en van den territorialen dienst, zoomede van die aan de grens en kust, aan een ‘innige samenwerking’ met het veldleger te denken. Kleine afdeelingen, die in de sfeer van een strijdende groote macht geraken, worden met hun gevechtskracht werktuigelijk daarin opgenomen. Zij kunnen dan, als strijdbaar element, in die sfeer geen bijzonder belang meer vertegenwoordigen. Ten overvloede is het wel duidelijk, dat hier niet van een samenwerking zou sprake kunnen zijn, die uit het achterland, door een opperbevel moet worden gericht en bestuurd.
Over het geheel dient men zich het werk der genoemde strijdbare onderdeelen als opvolgend voor te stellen. Men kan als waarschijnlijk aannemen, dat met het intreden van een actie voor het veldleger, het initiale element der voorzorgen zal hebben afgedaan. Het plan om ze innig te doen samenwerken met de mobiele hoofdmacht zou ras een illusie blijken.
| |
| |
Het kan slechts van schoolsche, onverbonden en rubriekmatige kennis zijn verkregen. Vermoedelijk heeft de lange neutraliteitsmobilisatie tot de minder juiste waardeering der initiale regelingen geleid. Men was met de toebereide en op gang gebrachte ‘onderdeelen’ jarenlang in afwachting en tot het einde bleef men er mee in afwachting. De toestand op dit punt was op den duizendsten dag volmaakt de zelfde als op den derden. Al heeft men het ongelijktijdige en voorbijgaande der bestemmingen toen blijkbaar over het hoofd gezien, het is er niet minder evident om, dat de deelen van het zoogenaamde stelsel, wanneer het tot een actie ware gekomen, voor het gros waarschijnlijk maar weinig etmalen zouden hebben geco-existeerd. Daarna zouden onderdeelen, wier werkingssferen elkaar konden kruisen en welker gezamenlijke actie door een opperbevel, innig, zuiver en scherp op het gemeenschappelijk doel moesten worden gericht, zich waarschijnlijk niet meer hebben kunnen voordoen.
Het stelsel van den oud-opperbevelhebber, dat een strategische taak voor een generalissimus moest aannemelijk maken, die aan de standplaats der regeering gebonden is, kon bezwaarlijk slagen. Voor een stationnair opperbevel is in een actieve landsverdediging geen plaats. Ook als een apologie van 1914 kon het stelsel niet overtuigen, wat men er ook in de officieele voorbereidingen van mag hebben overgenomen. Het was een dwaling het veldleger als een onderdeel aan te merken. Nog in het bijzonder moest het dit zijn in een kritiek op de bevelsorganisatie van Lambooy, die bezig was de mobiele sterkte, ten koste van al het overige, tot het uiterste op te voeren. In het bestel van thans is het veldleger de defensie zelve. Voor de strategie, die de vorige regeering voor haar plannen heeft toegelicht, en waarvoor de zeer bijzondere organisatie thans is voltrokken, kan voor een generalissimus geen wezenlijke andere taak zijn dan bij de hoofdgroep. Voor een landoorlog dus bij het leger.
Het zal niet aan de opmerkzaamheid zijn ontgaan, dat bij het oordeelen van het ‘stelsel van landsverdediging’ veelal van een generalissimus sprake was. Het bleef open of men al of niet aan een opperbevelhebber moest denken. Wanneer
| |
| |
die uitzondering zich zal voordoen is wisselvallig. In het vorige defensie-plan bleef, wanneer het leger zich in den ring om Holland zou hebben teruggetrokken, een degelijk voorbereide, weldra te verwachten stellingkrijg over. Deze kon, toen de forten nog een duurzamen weerstand waarborgden, een langen adem hebben. Hij was altijd op een langen duur berekend. Voortaan is het voor den vestingoorlog dood getij. Zullen wij ons nog langdurig in de waterliniën kunnen handhaven, dan zou dit een meevaller beteekenen, die allicht meer aan politieke dan aan fortificatorische oorzaken te danken zou zijn. Daarvan kan echter de organisatie van het bevel niet uitgaan. Nadat het veldleger in Holland zou ingesloten zijn geraakt, hetzij na een actie elders, hetzij dewijl de regeering zich voornamelijk naar het westen of zuiden had willen verzekeren, zal tegenover een groote macht en een toeleg om ons te overheeren, het einde eerlang moeten volgen. Waarschijnlijk is de val van Holland daarna, ondanks de hulp en de kracht van het water, een kwestie van weken. Iedere gewonnen dag kan groote beteekenis hebben. In de zorg naar drie of vier zijden komt dan een zelfstandig, deskundig en krachtig gezag te stade, dat over alle middelen te land en te water beschikt, om het verzet en den weerstand gaande en staande te houden. Het schijnt verstandig daarvoor met de instelling van een opperbevel te wachten, tot voor Holland een situatie, als zooeven aangenomen werd, zou blijken op komst te wezen. Omdat de mobiele macht in groepen overeenkomstig de fronten zou zijn uiteen gegaan, is er voor een legercommandant als zoodanig, dan geen leidende taak meer. Mocht de regeering de keuze van een opperbevelhebber inmiddels op den commandant van het veldleger hebben bepaald, dan bleef diens plaats bij het veldleger het best onaangevuld. Ook omdat dit de rechtstreeksche inwerking van het opperbevel op de frontieren kan bevorderen.
Men stelle zich ook in dezen toestand, van het opperbevel niet voor, dat het den te rekken eindstrijd uit de verblijfplaats der regeering zou kunnen besturen. Zooveel mogelijk moeten eigen waarnemingen de grondslag zijn. Voor groote maatregelen dient men zich, zoo eenigszins doenlijk, ter plaatse van het voor en tegen te hebben overtuigd. Het is evenzeer
| |
| |
een wezenlijk belang - groote veldheeren hebben niet verzuimd het in hun geschriften onder de aandacht te brengen - dat een generalissimus zich nu en dan aan zijn troepen vertoont.
L.M.A. von Schmid
(Slot volgt) |
|