De Gids. Jaargang 95
(1931)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
Stemmen uit de redactieDrury Lane.- Hoezeer, niettegenstaande het toenemend wereldverkeer, het karakter van de verschillende nationaliteiten toch nog meer bewaard wordt dan menig wereldburger zich realiseert, blijkt telkens, wanneer men in de hoofdsteden Parijs, Berlijn en Londen, die toch het meest internationaal en dus uniform mogen heeten, het groote verschil opmerkt in de theater-opvoeringen. Zulk een les in het onderscheid tusschen twee naties kan men krijgen door kort na elkaar te zien de opvoering onder Reinhardt van de ‘Schöne Helena’ te Berlijn en van ‘La vie Parisienne’ te Parijs. Beide voortreffelijke opvoeringen; in het eerste geval Offenbach geforceerd en opgezweept tot wat de Amerikaan een ‘stunt’ noemt, in het tweede een en al gemoedelijkheid en met het behoud van het origineele karakter. Wanneer echter den theaterbezoeker, juist uit Parijs gekomen, in Londen het meer ingetogen publiek opvalt, dat in de pauzes niet wordt lastig gevallen door de luidkeelsche aanbiedingen van de ‘produits Marquis’ en de ‘taxi-voiture à la sortie’ en hij zich erover verheugt, dat aan het eind der voorstelling de bezoekers nog vóór het vallen van het gordijn niet allen door een plotselinge haast om te vertrekken bezeten worden, doch rustig de eerste strophen van het ‘God save the King’ afwachten, dan zullen er tevens meer diepgaande verschillen op te merken zijn. Niet in de eerste plaats, dat in Londen de grens van het begrip fatsoen, zij het wellicht ten opzichte van vóóroorlogsche normen wat verschoven, toch omtrent wat men op het tooneel oorbaar acht, vele graden verschilt van de Parijsche opvattingen, maar vooral zal hij er zich over verbazen, hoezeer Engeland nog steeds het land gebleven is, waar het gevoelsleven in vaste en onwrikbare kanalen loopt. | |
[pagina 302]
| |
Drury Lane is zeker niet het theater waar groote kunst te zien is, maar het is een plaats, waar men het Engelsche karakter kan beschouwen. Dit enorme theater, avond aan avond met een Engelsch publiek gevuld, geeft, naast een geperfectionneerd tooneel-mechanisme, voor den buitenlander den Engelschman zelf te zien. Dit jaar laat Drury Lane de Engelsche geschiedenis van den boerenoorlog af tot heden de revue passeeren in een onnoemelijk aantal tafereelen, zoo druipend van wat wij Hollanders valsch gevoel en onecht nationalisme zouden noemen, dat men zich iets dergelijks in geen ander land zou kunnen voorstellen. Het is niet de verbeten vaderlandsliefde der Duitschers noch het enthousiasme der Franschen en het zou onverdragelijk zijn, ware het niet, dat dit alles gekruid werd met een soort zeer specialen humor, die de Engelschen paren aan - en waarmede zij ironiseeren - hun eens en voor al vastgelegde opvattingen en gevoelens. Die humor, die ons een parodie van het om den dood van Koningin Victoria rouwend Londen op een Zondagochtend in Hydepark laat zien, onmiddellijk nadat wij een traan hebben weggepinkt bij de begrafenis der Koningin, die voorbijgaat langs de ramen van de huiskamer, die wij op het tooneel zien en waar overigens een der kinderen juist even voor die groote gebeurtenis dreigt weggezonden te worden, omdat het van zijn zusje een koekje gestolen heeft. Deze humor helpt ons heen over de tooneelen met oorlogsgewonden en verminkten en over andere episodes, die naar ons gevoelen van te ernstigen aard zijn, om op een in den grond frivole wijze te worden voorgesteld en wij verlaten den schouwburg met het gevoel, hoe ook in dezen egaliseerenden tijd het moeilijk is, een ander toch zoo nabij volk wezenlijk te verstaan. | |
Eerbied voor de letter!- Neen, wij willen geen pleidooi houden voor de Letter, die doodt, en tegen den Geest, die volgens een kortzichtig en slecht lezend schrijver door De Gids geloochend wordt. Het betreft slechts de drukletter. - Een jaar of wat geleden is, eerst in Duitschland meenen wij, maar daarna ook op groote schaal in Parijs, de mode opgekomen, | |
[pagina 303]
| |
om op winkelramen en kozijnen den naam der zaak in minuskel zonder hoofdletters aan het begin te schrijven. Als reclamemiddel niet onaardig gevonden, en als effekt soms wel pittig, vooral in het Duitsche schrift. Bij ons ziet men het nog betrekkelijk weinig; het zal nog wel komen. Maar nu kregen wij vanmorgen een prospectus van een Amsterdamschen uitgever, waarin men lezen kan, hoe in zekere serie de baraboedoer behandeld is door dr. n.j. krom, en weer andere onderwerpen door dr. j.p. kleiweg de zwaan en een aantal andere onthoofdletterde Nederlanders. In zijn nuchtere typografische naaktheid onthult het verschijnsel zich terstond als pure malligheid. Het zou niet de moeite waard zijn, aan deze onschuldige liefhebberij een woord van verzet te wijden, wanneer zij niet een uiting was van een dieper liggend euvel van onzen tijd: het gebrek aan eerbied voor ons schrift. Het latijnsche drukschrift, zooals het kort na de uitvinding der boekdrukkunst door een bewuste restauratie van de karolingische unciaal is gevormd, en allengs heel West-Europa heeft gewonnen, mag gerust een van de heilzaamste en duurzaamste vindingen der renaissance worden genoemd. De volgende stijlperioden hebben alle dit kostbaar erfdeel in eere gehouden en gecultiveerd. In verloop van tijd werd het overmatig gebruik van hoofdletters beperkt tot den aanhef van den zin en eigennamen of daarmee gelijkgestelde benamingen, een even praktische als logisch gegronde regel. In de negentiende eeuw was het peil der typografische verzorging van het boek zeer gedaald, misschien nergens meer dan in Nederland, dat eenmaal op het gebied van drukwerk had uitgeblonken. Met afgrijzen zien wij nu de spitse letters, den bleeken druk, de liederlijke spatieering en de jammerlijke titelbladen van vele uitgaven omstreeks 1870. Toen is de zorg voor goed drukwerk herleefd. Maar de erkenning der gedrukte bladzijde als kunstwerk en van het druktype als kunstvorm heeft zeer verschillende vruchten gedragen. Eenerzijds de bewonderenswaardige producten van William Morris' kunstopvattingen. Ook wie mocht meenen, dat het boek, door schoon te zijn ten koste van zijn leesbaarheid, reeds zijn functie verzaakt, zal er zijn bewondering niet | |
[pagina 304]
| |
aan onthouden. Dit teruggrijpen naar oude stijlen was in den grond een tragische bekentenis van eigen stijlloosheid. Niet veel later evenwel is iets anders begonnen, niet zoozeer op typografisch gebied als wel in het decoratief gebruik van het schrift, waarin die stijlloosheid zelf haar triomfen vierde. Wij bedoelen het willekeurig sollen met den organischen vorm der letter ter wille van een aesthetisch effekt, uit een aspiratie, die men niet meer gaven kunstzin, maar hoogstens artisticiteit kan noemen, een afdwaling, omdat zij inhoudt de miskenning van de functie der letter, de miskenning van haar geestelijke beteekenis en van haar geheiligd karakter als algemeenste symbool onzer beschaving. Zoo dikwijls gij een R ziet met een waterhoofd en een onvolgroeid beentje, zeg dan gerust ‘stumper’, niet tot het kreupele lettertje, maar tot den ontwerper, die niet begreep, wat letters zijn, en wat er aan hun traditioneelen vorm hangt van stijlwaarden en cultuur. Letters zijn een middel om te lezen. Nu is het bekend, welk een eigenaardig ding de psychologie van het lezen is. Onze wonderlijk geschoolde geest grijpt de gedrukte bladzijde bij heele brokken, radende, misradende en zich corrigeerende, zelf gegrepen door het fijne organisme van dat voortreffelijk instrument dat de latijnsche minuskel is. Haar voortreffelijkheid, - waardoor zij zich verheft boven het zoogenaamd gothieke drukschrift, dat de Duitschers ten deele aanhielden, en verre boven het cyrillische schrift der Russen,Ga naar voetnoot1) Serviërs en Bulgaren -, ligt in het feit, dat de latijnsche letter, niet als resultaat van een bewust doorzicht, maar door een zegen der geschiedenis, een optimum bezit van eenvoud tezamen met verscheidenheid. Al die afwisseling van letters, binnen den regel liggend, erboven of eronder uitstekend, naar rechts of links gewend, schept die onmiddellijk gespecificeerde woordbeelden, die ons bewustzijn binnenstroomen. En al die kleine streepjes aan het uiteinde der letters, - schraffeeringen noemt men ze, - als versiering ontstaan, zijn even zoovele haakjes, die het schrift in onzen geest slaat. Vandaar | |
[pagina 305]
| |
dat het opgeven van die schraffeeringen uit artistieke behoefte, altijd gepaard aan het opheffen van het dikteverschil der lettervormen, van uit een wijder en dieper gezichtspunt veroordeeld moet worden. Men verarmt er het leesorganisme mee. Het tijdschrift Wendingen is, met allen eerbied voor zijn kunsthoedanigheden, volstrekt onleesbaar. Ook een te groote letter op zich zelf maakt den druk moeilijk leesbaar, gelijk bij voorbeeld een der nieuwste typen van Van Krimpen, waarin wij onlangs een rede gedrukt zagen. De lezende geest laat zich niet aan banden leggen, zelfs niet aan die der kunst. Hij eischt voor zijn instrument, de letter, de maat en vorm, die hém past. Die maat en vorm zijn het product van eeuwen beschaving. Zij hebben een overbelangrijke plaats in het geestesleven verworven, van den enkele in zijn kort bestaan en van gansch een tijd en gansch de gemeenschap. Schendt ze niet. | |
De wereld aan de praters.- In een wereld waar honger geleden wordt, terwijl een veel te veel aan graan in de opslagplaatsen te rotten ligt, waar armoede en werkeloosheid heerscht doordat een overproductie het economische leven grondig heeft ontwricht; in een wereld waar alle hoogte- en snelheidsrecords dag aan dag worden verbeterd, terwijl het politiek initiatief moerdol molenwiekt om het doode punt; in een wereld waar het onnutte woord, gesproken of gedrukt, als gloeiende drek, als een ononderbroken verzengende lavastroom alle aandacht verschroeit en tot asch doet verworden, past op zoo'n wereld niet - o bittere ironie - het beeld van den gelauwerden blaaskaak, die het wereldkampioenschap in de welsprekendheid won? Wanneer die wereld, naast de duizenden soorten kampioenschappen, dit kampioenschap niet ontberen wil, moet dan dezelfde jeugd, die men tracht te beveiligen tegen de zonde van pederastie en prostitutie, aan deze ontucht van de ziel klakkeloos worden prijs gegeven? Diezelfde wereld is toch immers vol politici, die al reeds lang hun ziel stuk en hun monden uit het lid gepraat hebben, vol ook van onnoembaar veel praatgrage dominees, vol ook, van noord tot zuid, van west tot oost, met | |
[pagina 306]
| |
over alles en nog wat congresseerende dames en heeren, en van nooit aan het einde hunner week-end komende oreerende week-enders, vol ook van leeghoofden die den drang hebben tot getuigen, van verdwaasde apostelen die zich geroepen voelen om te beleeren; een wereld boordevol praters aan wien toch op het punt van de gouden stilte niets meer te bederven valt. Waarom dan juist jonge menschen geofferd aan de vraatlust van het woord? Zou het niet beter zijn, den bijbel voor hen open te slaan, en zwijgend met den vinger te wijzen op de uitspraak: ‘God is niet in den stormwind die bergen en rotsen verbrijzelt, noch in de aardbeving, noch in het vuur, maar in het suizen van een zachte stilte’? | |
Zalft maar kwak, broeders!- Wie tot nu toe gemeend mocht hebben, dat ons land verschoond bleef van den rassenwaan en rassenwaanzin, die tegenwoordig, als een vloedgolf van barbarie, Duitschland teistert, zal deerlijk ontgoocheld geweest zijn, wanneer hij, zooals wij, een oproep mocht ontvangen tot het ‘Nederlandsch Ario-Germaansch Genootschap (in oprichting)’. Dit uit Duitschland en Oostenrijk aangevoerd product ziet er uit als een soort cocktail van rassenhumbug en theosophisme. Het wordt aanbevolen door twaalf Nederlanders, wien de gedachte, dat zij iets verplicht zouden kunnen zijn, aan hun reputatie als denkende wezens blijkbaar vreemd is. Tal van andere Nederlanders zullen zich waarschijnlijk tot het edelaardige genootschap (in oprichting) aangetrokken gevoelen, belust om mee te werken aan de groote taak. Laat ons hen ernstig waarschuwen. Niet dat zij er veel kwaad mee kunnen stichten. Maar zij zouden, door toetreding, zichzelven een brevet van halfzachtheid uitreiken, dat ook hun ergste vijand hun niet kan toewenschen. |
|